Woordenlijst: hier zijn de woorden verzameld die in de Vahini's op deze site door Sai Baba zijn uitgelegd aangevuld met woordbetekenissen uit het S'rîmad Bhâgavatam en Bhagavad Gîtâ.

 

|A|B|C|D|E|F|G|H|I|J|K|L|M|N|O|P|QR|S|T|U|V|W|XYZ|

Deze lijst in het Engels

S

  • Sabari: De toegewijde, ascetische vrouw, die leefde in de âs'ram van de wijze Mathanga en verlossing ontving van Râma.
  • Sadbhava: Geestelijke discipline hand in hand met rechtschapenheid (PV-22)
  • Sabda khe (s'abda khe): Krishna's uitspraak 'Ik ben het geluid in de ether' (B.G. 7.7).
    - Ookwel âkâs'a nâda genoemd in S.B.
    12.6: 37.
    - Het horen van de geluiden van alle levende wezens in de ether behoort tot de secundaire siddhi dûra s'ravana ('ver-horend') vermeld in
    11.15: 19.
  • Sadguna: Deugdzaamheid (PV-8)
  • Sadguru:  de Leraar die je moet volgen (SSV-14)
  • Sadhaka: Geestelijk leerling (PV-10) benaming voor allen die zich bezighouden met geestelijke discipline (sâdhana) in de yoga.
    - Onderscheiden van bhakta als benaming eraan voorafgaand.
  • Sâdhana: Geestelijke plicht, discipline, geestelijke inspanning (PV-4) (PV-9) (PV-15) (PV-18) [Een zuivere geest en zuivere levensgewoonten zijn zonder sâdhana, de geestelijke praktijk, vrijwel onmogelijk te behouden onder de zwaarwegende invloed van de motieven van zinsbevrediging. Versobering is een politiek thema, dat echter niet gelijk staat aan de bescheidenheid die ermee bedoeld wordt. Het politieke bezuinigen is geïnspireerd op een 'zich terugtrekkende' overheidsbemoeienis die de mensen overlevert aan het dierlijke beginsel van het overleven van de sterksten. Het is niet het huldigen van 'kracht' als het hoogste principe dat de regering dient te voeren als leidmotief. Als de leiders zelf geen respekt hebben voor de geestelijke autoriteiten is het moeilijk de deugd hoog te houden die mensen de nodige bescheidenheid bijbrengt. Zonder bescheidenheid is er geen soberheid leefbaar, zonder soberheid verliest men de zuivere visie, wordt het leven een leugen en breekt de vrede door een algemeen gebrek aan mededogen. Ookal is het niet de taak van de regering zedepreken af te steken, het is wel hun taak als leiders anderen voor te gaan in de noodzaak van het respekt ervoor.]
  • Sâdhana siddha's en nitya-siddha's: zij die eeuwig zijn bevrijd zoals Nanda en Yas'odâ en die Krishna's eeuwige metgezellen zijn of expansies van Krishna's persoonlijke lichaam, en die normale levende wezens die een bijzondere positie verwerven door gedurige sâdhana, de spirituele praktijk van het uitvoeren van vrome handelingen en het volgen van de regulerende beginselen van de toegewijde dienst.
  • Sadhu: Heilige (PV-32) (rechte) doelbewuste, rechtgeaarde, oprechte persoon, wijze, heilige, toegewijde, waarheidzoeker.
    - Zij die in volledige overgave aan
    Krishna blijk geven van de grootste wijsheid en heiligheid. [Tolerant, mededogend, alle levende wezens welgezind en zonder vijandschap jegens wie ook, vredig en zich houdend aan de geschriften is de sadhu [de deugdzame mens, de heilige, een ziener] gesierd met sublieme kwaliteiten. (SB 3:25-21)]
  • Sagittarius A: is een plaatsaanduiding voor het centrum van de melkweg in de sterrenhemel.
  • Saguna: (letterlijk: begiftigd met eigenschappen): Heeft betrekking op Krishna, de Absolute Waarheid, in de zin dat Hij eigenschappen heeft die volkomen geestelijk zijn. (Zie nirguna).
  • Saguna bhaktha: De toegewijde die God in een bepaalde vorm vereert (PV-24)
  • Sahaja-(mens): De natuurlijke mens (PV-30)
  • Sahaja-jnana: de ingeboren wijsheid die ontleend wordt aan de vermogens tot handelen en waarnemen. 
  • Sahana: Zielskracht (PV-30)
  • Sai Ram: Een naam voor Sai Baba, die aangeeft dat hij in wezen niet verschilt van Râma. Het wordt tevens als begroeting gebruikt.
  • Sâkhya:  Eén van de vijf direkte of primaire rasa's of manifestaties van liefde die als de hoofdrasa's gelden: de broederlijke of vriendschappelijke. Liefde voor de vriendschap. Gemotiveerd voor een zuiver leven en de Absolute Waarheid van de Alomtegenwoordige.
  • Sakshatkara: Zelfverwerkelijking (PV-31)
  • Sakti: kracht, energie of vermogen. Vrouwelijk aspect in samenhang met materiële aktiviteiten. In drie soorten:
    - Tatastha-, goddelijke energie
    - Antaranga en lagere materiële energie
    - Bahiranga-sakti, de z.g. tussenenergie van de individuele zielen.
  • Sakti-avesha-avatâra: incarnatie van Krishna als deelpersoonlijkheid (b.v. Jezus Christus)
  • Salokyamukthi: Voortdurend in Gods nabijheid vertoeven (PV-27)
  • Sama: Innerlijke kracht (PV-32)
  • Samâdhi: Een geestelijke toestand waarin alle dualiteit is overstegen, vereniging met God, in God verzonken zijn (PV-4). Geestelijk opgaan, verzonkenheid in Krishna, absorptie, volmaakte geestesvervoering door volkomen opgaan in toegewijde dienst. (PV-5) Savikalpa-samâdhi: er is nog steeds het besef van de drievoudigheid: kenner, het kennen en het gekende. nirvikalpa-samâdhi: Als men beseft dat de kenner zuiver bewustzijn is, dat het kennen zuiver bewustzijn is, en dat het gekende zuiver bewustzijn is, dan is er geen onrust, geen mentale werkzaamheid meer. Dat is nirvikalpa samadhi. [RRV2:1]
  • Samadristhi: Eenheid zien in de schepping (PV-3)
  • Samashti: Wanneer de individuele ziel verankerd wordt in het alomvattende geheel (SSV-2)
  • Samaveda: In deze Samaveda (verzameling) worden veel hymnen (riks) uit de Rigveda herhaald, maar daaraan zijn muzieknoten toegevoegd, zodat zij tijdens de vedische rituelen en ceremoniën konden worden gezongen. De Samaveda is derhalve voornamelijk een muziekzetting (swara). De arische bevolking waaruit de Rigveda is voortgekomen, leefde op de oevers van de rivier de Indus (Sindhu), terwijl dit volk zich bewust werd van de Yajurveda toen het op de oevers van de Ganges leefde. De visioenen waarover de liederen in de Samaveda vertellen, stammen uit dezelfde periode, maar het volk dat deze heeft voortgebracht, heeft blijkbaar in het midden van India gewoond. 
    Deze Samaveda wordt ook wel Ganaveda genoemd, om de aandacht te vestigen op het muzikale karakter van deze tekst. Alle verschillende richtingen in de Indiase muziek zijn afgeleid van de stijlsoorten die in de Samaveda duidelijk worden uiteengezet. In deze Veda vinden wij de oorsprong van alle toonsoorten en muzieknoteringen. (
    SSV-11)
  • Sambhashan: Het niets anders horen dan de naam van de Heer (PV-31)
  • S'ambhu: heer S'iva als de weldoener.
  • Samhita: Het woord betekent letterlijk 'verzameling of verzamelwerk'. 
  • Samiyama: Zich weten te beheersen (PV-24)
  • Sampradâya: vereniging van vaishnava's bestaande uit verschillende scholen of math's. Voor ISKCON: de Brahmâ-Mâdhva-Gaudiyâ - sampradâya; de bengaalse tak van de Brahmâ- sampradâya. Er zijn vier hoofd-sampradâya's: de Brahmâ-, S'rî-, Rudra en Kumâra- sampradâya die allen Heer Vishnu aanbidden. (aktief als de: Ramanuja-sampradâya, de Madhva-Gaudya-sampradâya van Heer Caitanya, de Vishnusvami-sampradâya en de Nimbarka-sampradâya.)
    - Erfopvolging van geestelijke leraren (zie ook
    âcârya's). Lijn in successie waarin de leer wordt doorgegegeven.
  • Samsâr(a): De zee van tijd en verandering; het aardse bestaan; zinnelijke verlangens; de eindeloze cirkel van geboorte en dood. (RRV-14b), het voortbewegen van de ene vorm naar de andere (SSV-6)
  • Samskara: 'indruk'; "Every action that you do produces a two-fold effect. It produces an impression in your mind and when you die you carry the Samskara in the Karmashaya or receptacle of works in your subconscious mind. It produces an impression on the world or Akashic records. " (Swami Sivananda) 
  • Samskâra: Zuiveringsritueel (zie garbâdhâna en Anna-prâsana). 
  • Samipyamukthi:  De toegewijde beleeft alles wat hij ziet als Gods heerlijkheid (PV-27
  • Sanâtana: Eeuwig, tijdloos, altijd geldend
  • Sanâtana Dharma: De Eeuwige Waarheid, eeuwige plicht. De gebruikelijke, eeuwige, algemene plichten (Srîmad Bhâgavatam 7:11)  (PV-18) (RRV-11a)
  • Sanâtana Sarathi: De Tijdloze Wagenmenner (PV-1)
  • Sanâtana Vidya: Tijdloze Kennis (PV-14)
  • Sañjaya: degene die de Gîtâ doorgaf aan Dhritarâstra, rechtstreeks via helderziendheid. Hij was zijn secretaris en leerling van Vyâsadeva
  • Sankalpa: Genade van God (PV-15)
  • S'ankara: heer S'iva als de brenger van voorspoed.
  • Sanrtan: prediking van Zijn Heerlijkheid rechtstreeks, per orale traditie, of indirect via de geschriften. Ingesteld door S'rî Caitanya Mahâprabhu. Alle activiteit die erop gericht is de heerlijkheid van God te verkondigen tot heil van iedereen. Sankîrtana-yajña, of mahâ-yajña: Het belangrijkste van alle offers, ingesteld door S'rî Caitanya Mahâprabhu, bestaande uit het verkondigen van de heerlijkheid Gods. De belangrijkste vorm hiervan bestaat uit het gezamenlijk in het openbaar zingen van de heilige namen van de Heer, waarbij altijd gedanst en prasâda uitgedeeld wordt. Het Bhâgavatam noemt sankîrtana de enige methode om de verloederende invloed van Kali-yuga tegen te gaan (zie o.a. 1.2: 16, 1.6: 32, 2.1: 11, 5.5: 10-13, 6.3: 22, 7.5: 23-24, 8.17: 8, 9.5: 21, 11.5: 36-37, 11.11: 23-24, 11.14: 24, 11.27: 35, 11.28: 40).
  • Sânkhya: analytische kennis; de filosofische analyse van het materiële en het geestelijke en de bestuurder van beiden.
    - Theïstisch naar de
    avatâra Kapila (zie S.B 3: h25) een filosofisch stelsel dat de analytische bestudering van de ziel behelst als onderscheiden van de vierentwintig elementen der stoffelijke natuur.
    - Atheïstisch naar een filosoof van dezelfde naam een materieel analyseer-systeem van de wereld der verschijnselen in haar verschillende openbaringen.
    - School van yoga-filosofie waartoe Patanjali wordt gerekend.
  • Sânkhya-yoga: Grondige bestudering van het geestelijk ego als verschillend van het stoffelijk lichaam. Hierdoor wordt het levend wezen tot bhakti-yoga gebracht, waarin het kan overgaan tot de geestelijke aktiviteiten, welke zijn eigenlijke aktiviteiten zijn.
  • Sannyasa: Het stadium van volledige onthechting. Dit is de laatste van de vier levensstadia. Degenen die de geestelijke weg gaan, of die zich hebben losgemaakt van de wereld (PV-22) Sannyasi: Wereldverzaker (PV-10)
  • Sanskriet: De taal van de Veda's, een van de oudste talen ter wereld. Een dode taal hoofdzakelijk nog gepraktiseerd door priesters reciterend uit de klassieke geschriften (zie een modern Sanskriet woordenboek en Vis'vakosa).
    - De taal kenmerkt zich door het zich vervoegen van ieder woord in een zin naar het heersende werkwoord. De woorden zelf kunnen daarbij in een willekeurige volgorde staan. Het kent als oude taal een eindeloze connotatie waarin woorden als karma en dharma meerdere bladzijden beslaan om te beschrijven en er ook voor ieder Engels woord talloze Sanskriet omschrijvingen te vinden zijn. Het begrip voor het Sanskriet hangt dus sterk af van de leerschool van interpretatie. 
    - De oorspronkelijke tekentaal wordt Devanagari genoemd. De vertaling in westerse tekens wordt I-trans genoemd.
  • Santham: Gelijkmoedigheid (PV-32)
  • Santhi: Innerlijke Vrede (PV-1)
  • Sarabhanga: een wijze die zijn leven opgaf (door middel van vuur) in het bijzijn van Heer Râma, in zijn âs'ram (RRV2-1)
  • Saranagati: Volledige overgave van het zelf.
  • S'aranya: Krishna als de Beschermer, de Toevlucht, Hij die Soelaas biedt [SB 10.66: 37].
  • Sarasvatî: Metgezellin van Brahmâ. Ook naam van gedeeltelijk ondergrondse, legendarische rivier in India.
  • Sareswara: De Heer van allen, waaruit alle gezag en alle macht voortkomt. De Bron van alles (PV-10)
  • Sarupya: De Heer (PV-27)
  • Sarupyamukthi: Als de toegewijde in goddelijk bewustzijn leeft (PV-27)
  • S'arva: ['hij die met de pijl doodt', te weten S'iva, zie SB 7.10: 67],
  • Sarvabhara samarpitha: Op die weg worden alle gedachten en verlangens opgedragen aan de Heer (PV-25)
  • Sarva-gatah: Alomtegenwoordig, kenmerk van de ziel.
  • Sarvantharyami: Hij die in alles woont en alles bezielt is een en dezelfde (PV-19)
  • Sarvbhutantharatma: De goddelijke Geest is de innerlijke werkelijkheid. (PV-19)
  • Sarveshvara: Heer der Schepping (SSV-13)
  • Sarveswarchinthana: Innerlijke beschouwing van God (PV-30)
  • S'âstra: De geopenbaarde Schrift. Morele voorschriften (PV-18), goddelijke wetboeken (PV-18) Zie ook Veda's.  'hetgeen met gezag bevelen, opdrachten en aanwijzingen geeft' (SSV-19)
  • Sat: Het ware, de ziel.
  • Sat-cit-ânanda: ['eeuwigheid, bewustzijn en gelukzaligheid'] De drie fundamentele aspecten van Brahman: volmaakt Zijn, volmaakt Bewustzijn, volkomen Gelukzaligheid. Hoofdkenmerken van Krishna betrekking hebbend op de drie nivo's van realisatie: brahman, paramâtmâ en bhagavân: de onpersoonlijke geest, het lokale aspekt, en Zijn volheid. In de zelfrealisatie gaat het dus om het achtereenvolgens realiseren van de continuiteit van de onpersoonlijke geest, het bewustzijn van het lokale aspekt en de gelukzaligheid van Zijn volheid.
    - De eigenschappen van de geestelijke en absolute gedaante (vigraha) van de Opperheer; maar ook van de oorspronkelijke gedaante van de levende wezens, die immers deel uitmaken van Zijn wezen.
    - De kenmerken van het geestelijk bestaan op zichzelf.
  • Sat-cit-ânanda-vigraha: De Heer is noch onpersoonlijk noch ontbloot van macht. De eeuwige gedaante van kennis en gelukzaligheid. [Krishna in Zijn gedaante van eeuwigheid, bewustzijn en gelukzaligheid.]
  • Sat-sanga: associatie van toegewijden; de eeuwige verbondenheid van Krishna en Zijn toegewijden.
  • Sat-sankalpa: Door trouw te zijn aan de waarheid komt men in Gods tegenwoordigheid (PV-28) 
  • Sat-karma: Weldadige activiteiten (PV-17). Alle activiteiten verricht uit liefde tot God en die niet zondig zijn; alle handelingen verricht met of vanuit Satya, Dharma, Shanti en Prema. Dat zijn Satkarma's (Prasn-4)
  • Sat-ûrmi: de zes vormen van materiële ellende: honger, dorst, verval, dood, verdriet en illusie. Ookwel gekend als de vier vormen van misËre: geboorte, ziekte, ouderdom en dood.
  • Sattva: de geaardheid goedheid, de kwaliteit of de zuiverheid van het goede dat de persoon waarachtig, eerlijk en wijs maakt (guna's).
    - S'uddha-sattva of s'uddhas'îla: zuivere goedheid, zuiver karakter, onschuld begeerteloosheid, een kwaliteit op hoog niveau van bhakti.
    - De weg der goedheid tot Krishna-bewustzijn in de overstijging der geaardheden.
    - Karakter, vitale adem, leven, bewustzijn, sterk zijn, karakter, kracht, stevigheid, energie, vastbeslotenheid, moed, zelfbeheersing, gezond verstand, wijsheid, grootmoedigheid.
    - De hoogste van de drie geaardheden (B.G. 14: 6).
    - Innerlijke kracht, zijn, existentie, wezen, realiteit, ware essentie, aard, aanleg of geest.
    - Spirituele, geestelijke essentie, geestelijkheid, geest.
    - Een zuiver iets, rein.
    - Materiële of elementaire substantie, wezen, materie, een ding.
  • Sâtvata: [van Satvata, Hij die van de absolute waarheid is, een naam van Krishna] Andere naam voor toegewijde, dienaar van de Absolute Waarheid (sat). In het bijzonder degenen die Krishna toegewijd zijn; de Yadu's en de Vaishnava's.
  • Sathya: Waarheid. De naam van Sai Baba (PV-1)
  • Satyachara: In deze onware wereld kan er geen werkelijk leven  zijn (PV-29)
  • Satya-dharma: de religie van de waarheid. Term voor Krishna-bhakti als de waarheidlievende plichtsvervulling (het 'ware werk').
  • Satya-yuga: Eerste tijdvak van een mahâyuga, viermaal zo lang durend als Kali-yuga.
  • Sathya Sai Baba: Letterlijk: Waarheid, Moeder en Vader. De huidige (tweede) incarnatie van de Sai-Avatar.
  • Sathyameva jayathi, namritham: Door goed gedrag, een goede levenswijze, kun je de waarheid (Sathya) verwerkelijken, kun je God verwerkelijken (PV-9).
  • Satyam-sivam-sundaram: het ware, bewuste en schone als essentie van de goddelijkheid. (SSS)
  • Satsang(a): Samenkomen van toegewijden (PV-9) Omgaan met of in gezelschap verkeren van op God gerichte mensen, een bijeenkomst van toegewijde volgelingen om geschriften te horen, te zingen, enz.
  • Sauca, tapah, dayâ, sathya: Versobering, reinheid, mededogen en waarheidliefde; de poten die het tijdperk van de waarheid vestigden [Sathya Yuga, de 'oude tijd'] (SB, C1:17-24)
  • Sattva: de geaardheid goedheid, de kwaliteit of de zuiverheid van het goede dat de persoon waarachtig, eerlijk en wijs maakt (zie guna's).
    - De weg der goedheid tot
    Krishna - bewustzijn in de overstijging der geaardheden.
    - Karakter, vitale adem, leven, bewustzijn, kracht, stevigheid, energie, vastbeslotenheid, moed, zelfbeheersing, gezond verstand, wijsheid, grootmoedigheid.
    - De hoogste van de drie geaardheden (B.G.
    14: 6).
    - Innerlijke kracht, zijn, existentie, wezen, realiteit, ware essentie, aard, aanleg of geest.
    - Spirituele, geestelijke essentie, geestelijkheid, geest.
    - Een zuiver iets, rein.
    - Materiële of elementaire substantie, wezen, materie, een ding.
  • Sayujyamukthi of Ekanthamukthi: Het allerhoogste stadium is pas bereikt wanneer elk spoor van verschil is verdwenen en vereniging met God tot stand is gekomen dankzij goddelijke genade, die geschonken werd wegens de zuivere kern in ieders geestelijke inspanning (sadhana) (PV-27)
  • Schizoïdie: (gespletenheid): de mentale staat van de innerlijke verdeeldheid. Het wordt beschouwd als de staat die voorafgaat aan de psychotische ontsporing waarin het individu uitloopt op een chaos van zelfreflectie. Eveneens gebruikt voor de moderne samenleving in oppositie tegen de natuur en zichzelf bij tijden belandend in de chaos van oorlogvoering.
  • Schizofrenie: de mentale toestand die resulteert uit bevrijding zonder discipline. Het wordt beschouwd als een ernstige geestesziekte waarvoor geen medische genezing bestaat daar de realisatie van spirituele zelfreflectie niet ongedaan kan worden gemaakt tenzij zwaar geblokkeerd door psychopharmaca die een andere hel van bestaan vormen. Afkerig van discipline en de autoriteit die erbij hoort vervreemt het individu van de spirituele werkelijkheid die wordt waargenomen als zijnde ongecontroleerd en demonisch. Deze mensen werden vroeger tevens bezeten door boze geesten genoemd. Een andere manier het te definiëren is: de staat van verdeeld en begoocheld zijn in het bewustzijn van tijd en plaats waarin men geen gevoel van richting heeft in het leven. Kan ook de ziekte genoemd worden van de misvatting van het niet-dit-bewustzijn van materiële identificatie. De genezing ligt in het aanvaarden van de geestelijke uitdaging de discipline lerend van het zich gelijkrichten naar de ziel in het hier en nu van een geestelijke autoriteit.
  • Schriften, geopenbaarde of geschriften, ook wel sastra. De Vedische Schriften in het algemeen (sruti) of elke andere Schrift welke gezag heeft op het gebied van de geestelijke wetenschap (smrti), indien deze langs de weg van de paramparâ uiteenzet wat het wezen is van de Absolute Waarheid, of het Opperwezen, van de individuele ziel en de eeuwige band welke hen met elkaar verbindt (zie ook veda en purâna).
  • Sesa Nâga: Het slangenbed waarop Vishnu terneer ligt
  • Seva: Dienstbaarheid, onbaatzuchtige dienstverlening (PV-6)
  • Sevaka: Dienaar (PV-5)
  • Sevayajña: Offer van dienstverlening (PV-9)
  • Sham: 'schone schijn' ophouden
  • Shama: rustige, heldere, geestelijke arbeid.
  • S(h)ankara: andere naam van Shiva.
  • Shanti: (innerlijke) vrede, gelijkmoedigheid
  • Shath-ûrmi: de zes vormen van materiële ellende, de zes 'golven' van de oceaan der materie: honger, dorst, verval, dood, verdriet en illusie. Ookwel gekend als de vier vormen van misËre: geboorte, ziekte, ouderdom en dood.
  • Shath-varga: de zes vijanden met de zes zintuigen (de vijf plus de geest) van de lust, de woede, de begeerte, de gekte, de bedwelming en de afgunst (zie SB. 11.26: 24) ookwel de zes plunderaars genoemd, shath dasyûn (in 7.8: 10).
  • Shatkasampatti's: 'Kostbaarheden, karaktereigenschappen,  die de spirituele leerling moet ontplooien'; in zessen: 
    - rustige, heldere, geestelijke arbeid (shama);
    - beheersing van de zintuiglijke organen (dama);
    - persoonlijke plichtsvervulling (dharma) geduldig verdragen van tegenstellingen als hitte-kou, vreugde-verdriet;
    - onwankelbaar geloof en vertrouwen (shraddha);
    - eenpuntige gerichtheid (samadhana)
  • Shesha(naga): Ananta S'esha
  • Shirdi Sai Baba: Eerste incarnatie van de Sai-Avatar (1835-1918). Hij leefde voornamelijk in het dorp Shirdi in de buurt van Bombay.
  • Shiva (S'iva): ('de goedgunstige') halfgod, ookwel Sankara, Bhava of Rudra genoemd. [ook Mrida (S'iva als 'de genadige')  in SB 10:62-2,4 en Giris'a (S'iva als 'Heer van de berg') en S'arva]. God der Vernietiging, heerst over de geaardheid onwetendheid. Mediteert met Pârvatî op de berg Kailasa. Ookwel de yogî der yogî's genoemd. Is voortgekomen uit Brahmâ met méér eigenschappen dan zijn 'vader' zelf. Bekend met trommel en japa (mantra-meditatie) en door zijn kosmische dans ten tijde van het einde van de schepping.
    - Zuivere toegewijde belast met de vernietiging van het universum aan het eind van het leven van Brahmâ, zijn verwekker. [zie ook Mahashivaratri en Mahes'vara]
  • Shraddha: Onwankelbaar geloof en vertrouwen
  • S(h)ravana: De zoon van blinde ouders, die per ongeluk door Dasharatha (de vader van Râma) gedood werd. 
  • S'ibi: Keizer in India, bekend om zijn grootmoedigheid; Hij bood een pond van zijn eigen lichaamsvlees aan om de god Agni, in de verschijning van een duif, te redden van de god Indra, in de verschijning van een havik. (SSV-21 en discourse en geprezen in SB 1.12: 20 en SB 10.72: 21.)
    - S'ibi, Vara, Krimi en Daksha waren de vier geboren uit Us'înara (SB
    9.23: 3-4).
  • Siddhi's: (de 8 perfecties): animâ: klein zijn, mahimâ: groot zijn, garimâ: gewicht, laghimâ: lichtheid, prâpti: vrije toegang, prâkâmya: op wens handelen, vasitva: controle over de elementen en isvara: heerschappij over alles (SB 3:15-45), wijsheid (SSV-1) [De acht wonderkrachten (siddhi's), waarmee o.a. Vishnu's dienaar Jezus beschikte, zijn 1. animâ: het vermogen zich oneindig te verkleinen (waarvan Jezus gebruik gemaakt zou hebben om plotseling te 'verdwijnen'); 2. laghimâ: het vermogen zich oneindig licht te maken (bijvoorbeeld voor een wandeling over water); 3. prâpti: het vermogen alles te voorschijn te brengen wat men wil (bijvoorbeeld broden en vissen voor het voeden van een hele menigte); 4. prâkâmya: het vermogen allerlei wonderen te doen (zoals water in wijn veranderen); 5. mahimâ: het vermogen oneindig groot te worden; 6. ishitâ: het vermogen alles te vervaardigen of vernietigen (zoals het opwekken van een storm of het op slag laten verdorren van een vijgeboom); 7. vashitâ: het vermogen over elk wezen te heersen (zoals bij het uitdrijven van boze geesten); 8. kâmâvasâyitâ: het vermogen het onmogelijke te realiseren (zoals opwekking en opstanding uit de dood).]
  • Siddhânta: de slotconclusie van de Veda's dat realisatie van de svarûpa in relatie van dienstbaarheid tot Krishna het Krishna-bewustzijn van eenheid in verscheidenheid geeft ofwel het herkennen van de Godspersoon in de (materiële) wereld.
  • Sikh (Sikhisme): Het woord Sikh betekent letterlijk discipel. Een Sikh gelooft in één God en in de leer van de tien Guru's. Deze is terug te vinden in de Shri Guru Granth Sahib, het heilige boek van de Sikhs. In het heilige boek zijn naast de allesomvattende leer van de tien guru's ook de religieuze teksten van vijftien heiligen opgenomen. Deze heiligen geloofden in verschillende religies. Het heilige boek mag uitsluitend gelezen worden door iemand, die in het Sikhisme gedoopt (Amrit) is. Zie Guru Nanak.
  • S'iloñchana: Personen die zich uit de wereld terugtrekken mogen rekenen op de weelde der granen die zijn overgebleven in het veld en op de marktplaats [mogen van de 'sociale zekerheid' leven; s'iloñchana]. Op die manier bereiken de sâdhu's, de waarheidzoekers, in alle vroomheid handelend in deze wereld, hun doel. [S.B. 6.7: 36]
  • Sîtâ: de echtgenote van Râma waar het in de Ramâyana allemaal om draait: ze werd ontvoerd door de demon Râvana. Ook Janakî, als de dochter van Janaka genoemd. Ze werd Sîtâ of 'voor' genoemd omdat naar verluid ze uit een voor in de aarde was geboren die door Janaka tijdens het ploegen was gemaakt om de aarde voor te bereiden op een offer door hem ingesteld om nageslacht te krijgen, vandaar haar bijnaam Ayoni-ja, "niet uit de baarmoeder geboren". (sita, zonder streepjes betekent ook het heldere van het maanlicht, blank, licht, gebonden en verbonden, terwijl het candra van Râmacandra slaat op de maan).
  • Sloka Sanskriet vers.
  • Smaranam: Voortdurend denken aan Krishna (een van de negen methoden der toegewijde dienst).
  • Smr(i)ti: geheugen. Vedische kennis heette vroeger voordat er werd geschreven smriti en sruti te zijn: dat wat gesproken - kennis rechtstreeks van Hem - en herinnerd wordt - beschrijvingen door verloste zielen. (zie ook Veda).
    - Geschriften geboekstaafd door levende wezens onder bovenzinnelijke leiding, van even groot gewicht als de sruti (zie  Schriften, geopenbaarde)
    - Geschriften die verdere uitleg geven over de vier oorspronkelijke Veda's en de Upanisads. [zie purâna's]
  • Sneham: God liefhebben (PV-24)
  • Somalatha: Zeldzaam medicinale kruipplant. In de vedische tijd konden offers en vuurceremoniën alleen worden volbracht als er een soma-kruipplant beschikbaar was. Het sap werd geofferd aan Indra en Varuna. Ook wordt de plant verjongingseigenschappen toegeschreven (Narayana-gufa)
  • Sparsan: Het aanraken van de Heer (PV-31)
  • Sraddhâ: geloof; opvatten van sympathie voor de bezigheid en de sfeer van de toegewijde dienst; vertrouwen. Standvastig geloof (PV-11)
  • Srâddha: ritueel dat gehouden wordt ten bate van de overleden voorouders.
  • Sraddhâ: geloof; opvatten van sympathie voor de bezigheid en de sfeer van de toegewijde dienst; vertrouwen (zie bhâva).
  • Sravana(m): luisteren, vernemen over de Heer; de eerste van de negen fasen van toegewijde dienst (zie verder Bhagavata-dharma) Het luisteren naar de namen van God (PV-13) Luisteren naar heilige teksten en hun uitleg (PV-24)
  • Sravanam kîrtanam visnoh: de toegewijde weg van het luisteren naar onderricht en verhalen over Heer Vishnu en het verheerlijken van Zijn roem.
  • S'rî: Heer, het mooiste. Woord dat voor een naam wordt geplaatst en dat respect en eerbied uitdrukt; rijkdom, overvloed, majesteit, schoonheid, glans; genade. 
  • S'rîmad Bhâgavatam: (letterlijk: het mooiste over Hem die fortuinlijk is)  Bhâgavatha-Purâna, of Mahâ-Purâna: Vedisch geschrift dat verhaalt over het eeuwig spel van Krishna, de Opperheer, en Zijn zuivere toegewijden. Het vormt het oorspronkelijke kommentaar op de Vedânta-sûtra door de auteur zelf, Vyâsadeva, en wordt beschouwd als het heerlijkste van alle Vedische geschriften.
    - [
    SB 10-12] S'rîla Prabhupâda geeft als commentaar: 'Mensen zijn over het algemeen niet bekend met het geheim van het succes, en derhalve heeft S'rîla Vyâsadeva, vol van mededogen jegens de gevallen zielen in deze materiële wereld, speciaal in dit tijdperk van Kali, ons het S'rîmad-Bhâgavatam gegeven. S'rîmad-Bhâgavatam purânam amalam yad vaishnavânâm priyam (Bhâg. 12.13.18). Voor Vaishnava's die enigszins gevorderd zijn, of die zich volledig bewust zijn van de heerlijkheden en vermogens van de Heer, is het S'rîmad-Bhâgavatam een geliefd Vedisch boek. Per slot van rekening, moeten we van lichaam veranderen (tathâ dehântara-prâptih). Als we ons niet bekommeren om de Bhagavad-gîtâ en het S'rîmad- Bhâgavatam, weten we niet wat ons volgende lichaam zal zijn. Maar als men vasthoudt aan deze twee boeken - Bhagavad-gîtâ en S'rîmad-Bhâgavatam - kan men er zeker van zijn in het volgende leven de associatie te verkrijgen (tyaktvâ deham punar janma naiti mâm eti so 'rjuna [Bg. 4.9]). Derhalve, is de distributie van het S'rîmad- Bhâgavatam over de gehele wereld een welzijns-aktiviteit voor theologen, filosofen, transcendentalisten en yogî's (yoginâm api sarveshâm [Bg. 6.47]), zowel als voor de mensen in het algemeen'.
    -
    Het S'rîmad Bhâgavatam staat ook bekend onder de naam 'Paramahamsa Samhitâ': de verzameling van verhalen over de Allerhoogste Zwaangelijke Heer.
    S'rî  Krishna: in Hem verblijven: Waarheidliefde, reinheid, mededogen, zelfbeheersing, grootmoedigheid, tevredenheid, openhartigheid, concentratie, zins-beteugeling, verantwoordelijkheid, gelijkheid, tolerantie, gelijkmoedigheid en trouw. En zeker ook kennis, onthechting, leiderschap, ridderlijkheid, invloed, macht, plichtsbesef, onafhankelijkheid, vaardigheid, schoonheid, kalmte en goedhartigheid, zowel als vindingrijkheid, goede manieren, beleefdheid, vastberadenheid, expertise, behoren, genoeglijkheid, vreugde, onverzettelijkheid, geloof, roem en waardigheid - al deze en vele andere zijn de eeuwige kwaliteiten van de Allerhoogste Heer, de nimmer aflatende hogere natuur welke kan worden bereikt door diegenen die de grootheid waardig zijn. [SB, 1-16, verzen 26 tot 30]
  • Srinivâsa: De Meester van het Verblijf (Vaikuntha) (SB - 9:4-60'; Srinivâsa, Vishnu als de toevlucht van Laxmî (SB - C6:18-65).
  • Srishti: worden (SSV-18)
  • Srivatsa: een teken op de borst van Heer Krishna bestaande uit drie grijze haren.
  • S(h)rotriya: Het is iemand die zich zonder meer houdt aan de shruti's ofwel de Veda's, iemand die de daarin voorgeschreven regels volgt en de beperkingen in acht neemt, en niet in het minst daarvan zal afwijken. (SSV-13)
  • Sruti: dat wat gehoord wordt; het gesproken woord; heeft betrekking op de mondelinge overlevering van vedische kennis (zie ook smriti).
    - Schriften welke rechtstreeks van God Zelf ontvangen zijn, de Veda's en Upanishad's, anders dan het geval is met de smriti.
  • Stadia, vier: Er zijn vier stadia in het aanvaarden van de wereldverzakende orde: 1) Kuthîcaka: men verblijft buiten het dorp in een hutje, en wat men nodig heeft, met name iemands voedsel, krijgt men van huis 2) Bahûdaka: men aanvaardt niet langer meer wat dan ook van huis: in plaats daarvan vergaart men, mâdhukarî, met "het beroep van de hommels", wat men nodig heeft, met name iemands voedsel, van verschillende plaatsen 3) Parivrâjakâcârya: men reist over de gehele wereld rond om de heerlijkheden van Heer Vâsudeva te prediken en wat men nodig heeft, met name iemands voedsel, vergaart men van vele plaatsen 4) Paramahamsa: hij rondt zijn preekwerk af en gaat op één plaats zitten, strikt voor het heil van de vooruitgang in het geestelijk leven.  
  • Staf (drie): De driestaf wordt gedragen door vishnuïetische sannyâsi's. De staf bestaat uit drie stokken die bijeengehouden worden door een saffraankleurige katoenen wikkel; een klein, ietwat gebogen stokje is even onder de top van de drie stokken ertegenaan gebonden, eveneens met saffraan omwikkeld. Het stokje vertegenwoordigt de ziel en de drie stokken symboliseren de drievoudige zelftucht - ter ere van S'rî Vishnu - van denken, spreken en handelen: Een driestaf dragende bedelmonnik denkt en spreekt slechts over S'rî Vishnu en handelt slechts in Zijn dienst.
  • Standen, de vier: 1. de brahmanen: priesters en leraren; 2. de kshatriya's: vorsten, krijgers en bestuurders; 3. de vais'ya's: landbouwers, koeherders, geldschieters en handelaars; 4. de s'ûdra's: knechten en dienaars. (zie: varna's)
  • Stithaprajña: stabiel zijn in bovenzinnelijkheid. Gevestigd zijn in wijsheid. Evenwichtigheid.
  • Sthiti: Geestelijk stadium.
  • Sthula Deha: Het grofstoffelijke lichaam (Prasn-1).
  • Sudars'ana cakra: ('Zijn voelbare aanwezigheid met de orde van de tijd') Heer Vishnu's wapen in de vorm van een werpschijf (zie ook cakra  en kâla).
  • Sûdra's: Arbeiders, handwerkslieden en artiesten, die de leden van de drie andere varna's diensten verlenen. [zie ook varnâs'rama] Kaste van de arbeiders (PV-18).
  • Sugriva: Apen-koning, broer van Vali; met zijn apenleger met als leider Hanumân, assisteerde hij Râma om Râvana te verslaan.
  • Sujnana: Goede kennis die de mens in staat stelt juist van onjuist en goed van kwaad te onderscheiden. (SSV-20)
  • S'ukadeva Gosvâmî: de naam van de eerste geestelijk leraar, de âcârya, die het S'rîmad Bhâgavatam, het verhaal van Krishna sprak voor Mahârâja Parîkchit. De toegewijden van Krishna volgen hem hierin allemaal na. Hij is de Zoon van Vyâsadeva die het Bhâgavatam gestimuleerd door Nârada Muni op schrift stelde.
  • Sukshma (Deha): Het astrale lichaam (Prasn-1). Het woord sukshma, dat meestal vertaald wordt als 'fijnstoffelijk', betekent in het Sanskriet 'klein'. Het heeft echter nog een betekenis: 'Dat wat opzwelt of uitzet'. Lucht zet meer uit dan water; de ether heeft een groter uitzettingsvermogen dan lucht. Vergeleken met het uitzettingsvermogen van de bevrijde ziel, lijkt zelfs de ether 'grofstoffelijk'! (SSV-22)
  • Suprabhâtam: Ochtendgebed
  • Sura: een god, goddelijkheid, een godheid, de zon maar ook: een godbewust iemand. Iemand van het licht, een gelovige, een god-bewust iemand, een verlichte ziel vrij van materiële verlangens. Sura's: De goeden (PV-22
  • Sûra: de zon, de verlichte ziel, een wijs geleerd man, toegewijde, beschaafd mens. Staat tegenover âsura, boze geest, demon. Afgeleid van licht, zon de zonnegod. Verwijst naar het al dan niet verlicht God wel of niet dienen (zie asura).
  • Sûrya: de zonnegod, de verpersoonlijking van de orde van de zon zoals we die kennen van de natuur (zie S.B. 5.22).
  • Sushruta: Author of Sushruta Samhita (600 BC), an ayurvedic treatise: Sushruta performed cosmetic surgery. In fact, his samhita describes over 120 surgical instruments, 300 surgical procedures, and classifies human surgery in 8 categories. The oldest Plastic Surgery operations probably relate to nasal reconstruction. In India, Sushruta performed operations using forehead skin to reconstruct noses which had been amputated as punishment for criminals. The earliest written reference to cataract surgery is found in Sanskrit manuscripts dating from the 5th century BC. They are thought to have been written by the Hindu surgeon Sushruta. He practiced a type of cataract surgery known as couching or reclination, in which the cataractous lens was displaced away from the pupil to lie in the vitreous cavity in the back of the eye. This displacement of the lens enabled the patient to see better. Vision, however, was still blurred because of the unavailability of corrective lenses. As recently as the middle of this century, couching was still practiced in Egypt, India, and Tibet. [zie link]
  • Sushupti: Diepe slaaptoestand van een mens.
  • Sûta Gosvâmî: Zoon van Romaharshana, de wijze die de gesprekken tussen Parîkchit en S'ukadeva verhaalde voor de wijzen die bijeen waren gekomen in het woud van Naimishâranya.
  • Sutikshna: een wijze en leerling van de wijze Âgastya, die door Râma werd gezegend. (RRV2-1)
  • Sûtra: een in enkele woorden samengevatte diepe geestelijke lering. (zie ook sloka)
  • Svaha: Tijdens het uitvoeren van offeranden en yajñ'a's, wordt regelmatig de uitdrukking svaha - zo zij het - gebruikt.
    Men zegt bijvoorbeeld: 'kesavaya svaha, pranaya svaha, indraya svaha'. De vertaling die meestal gegeven wordt, is: 'Moge dit naar behoren worden verbrand, mogen de dingen die wij nu in dit heilige vuur werpen, volledig worden aanvaard en verteerd, zodat zij door middel van dit vuur de godheid zullen bereiken waarvoor zij bestemd zijn:
    Kes'ava, Prana, Indra' (SSV-23)
  • Svapna: De droomtoestand van een mens. (SSV-22)
  • Svarga: Hemel (RRV-9)
  • Svarûpa: de oorspronkelijke vorm, de eigenlijke positie, de eeuwige dienstrelatie met Krishna, de wezensaard die in ieder leven na iedere geboorte weer opnieuw wordt opgewekt ter vervolmaking. Ook: nitya-svarûpa: de eeuwige band met Krishna die ieder leven opnieuw moet worden opgewekt en verder ontwikkeld. Doel van de zelfverwerkelijking.
  • Svarûpa-siddhi: De volmaakte realisatie van de wezensaard van de ziel.
  • Swa-dharma: Draag Gods naam innerlijk in je mee en ga de goddelijke weg (PV-17) Eigen aard, eigen natuur.
    - De verworven plichtsbetrachting in toegewijde dienst.
    - De specifieke op zelfverwerkelijking gerichte plicht van een bepaald levend wezen overeenkomstig de religieuze beginselen.
    - die taak van vertegenwoordiging van Krishna's belang die aansluit bij de eigen aard: de specifiek eigen taak. Het begrip
    dharma, waarmee rechtgeaardheid en religieuze plicht wordt aangeduid betekent ook 'de wezenlijke aard', individueel toegepast met het voorvoegsel sva (= eigen aard, eigen natuur)  aangegeven.
  • 'sva vimarsha moksha': 'Zelfonderzoek leidt naar bevrijding' (SSV-14)
  • Swami: Heer, geestelijk leermeester, iemand die zijn geest en zintuigen volmaakt in bedwang heeft; letterlijk: hij die één is met zijn Zelf. Het is ook de aanspreektitel van Sathya Sai Baba. Eretitel voor geestelijk leraren.
  • Swartha: Het goede (PV-6)
  • S'yâmasundara: (s'yâma - zwart; sundara - zeer schoon) Een naam van Krishna in Zijn oorspronkelijke zwarte gedaante. S'yâmasundar: Schoonheid van de grijze huid. Hoogste gedaante van Krishna als jongeling in Vrindâvana, bekend met pauweveer, dwarsfluit en gele dhoti.
  • Symbolen van Krishna (Vishnu): de lotus betekent zuiverheid, de knots staat voor Zijn heerschappij, de cakra voor de orde van de tijd en de schelphoorn voor de prediking, de oproep voor de strijd tegen mâyâ. De symbolen samen zeggen dus: 'wees zuiver met de orde van de tijd en verkondig dat terwille van de heerschappij van het behoud van God en de zijnen.'