22.
Eeuwige
Waarheden
De
Veda
is de moeder van alle Shastra's.
De Veda is een gave van God, zoals het in- en
uitademingsproces. De grote wijzen, die de kostbare schat
die zij veroverd hadden door een lang volgehouden
ascetische leefwijze zelf belichaamden, ontvingen de
Veda als een serie klanken die zij door mondelinge
overdracht van leraar naar leerling over de wereld hebben
verspreid. Omdat het gehoorde generaties lang werd
bewaard, werd de Veda 'shruti' genoemd, of
wel 'hetgeen werd gehoord of beluisterd'. De
Veda heeft geen einde. Wie heeft de Veda
samengesteld? Tot op deze dag is het onmogelijk gebleken
hun namen te ontdekken. Misschien hadden degenen die de
Veda reciteerden niet het verlangen om befaamd te
worden, want hun namen worden nergens in de Veda
genoemd. Misschien ook hechtten zij geen waarde aan hun
eigen naam, of aan die van naaste of verre familie. Of
misschien hadden zij helemaal geen verwanten. Wie deze
persoon of personen ook geweest mogen zijn, de wijzen
wisten zeker dat zij meester van alle kennis waren, want
de sfeer van gelijkmoedigheid en evenwicht die we in de
Veda aantreffen, was in zulke wijze mannen ook de
belangrijkste karaktereigenschap. Het is dus juist om
daaruit af te leiden dat de Veda alleen aan de
wereld werd geschonken door personen die in het bezit
waren van alle geestelijke vermogens. [zie ook
SSV-10].
Het woord 'veda'
komt voort uit de stam 'vid' die 'weten' betekent.
'Dat wat ons alle kennis openbaart en verklaart is
Veda: (vidana thu anena ithi vedah)'. Met
een beperkt verstand en met beperkte levenservaring leert
men de Veda niet beheersen. De heilige Veda
onderwijst de mens in alles wat hij voor zijn spirituele
vooruitgang nodig heeft. Hij reikt hem de middelen en
methoden aan om alle zorg en smart te overwinnen. Hij
leert ons alle spirituele disciplines die ons
onwankelbare vrede kunnen schenken. Niemand heeft precies
begrepen wat het begin was van de Veda en wat het
einde. Daarom kreeg hij de titel anadi - zonder
begin en sanathana
- tot in eeuwigheid. Omdat de eerste en de laatste
Veda onbekend zijn, heet hij nitya -
eeuwigdurend. De menselijke intelligentie is onzuiver,
maar aangezien de Veda geen spoor van onzuiverheid
vertoont, is men tot de conclusie gekomen dat hij niet
door mensen kan zijn voortgebracht. De Veda wordt
daarom ook wel getypeerd als apurusha -
onpersoonlijk.
De Veda is zijn
eigen autoriteit. Elke vedische klank is heilig omdat hij
deel uitmaakt van de Veda. Zij die vertrouwen
hebben in de Veda en hem als autoriteit
accepteren, kunnen dit zelf ervaren. Het leven van de
grote wijsgeren werd verrijkt door dergelijke ervaringen
en zij hebben de Veda geprezen als de bron van
wijsheid. Deze ervaringen zijn niet gebonden aan tijd en
ruimte. Hun geldigheid en waarde kunnen niet alleen in
India worden erkend, maar door de mensen uit alle landen.
Men kan zeggen dat zij fundamentele waarheden
vastleggen.
Wanneer de vedische
religie is ontstaan weten we niet, maar we weten wel dat
andere godsdiensten van latere datum zijn. Daarin ligt
het verschil. Dus wanneer men het Absolute wil leren
kennen, kan dat onmogelijk lukken met behulp van
menselijke energie en vaardigheid. De menselijke
intelligentie opereert slechts binnen bepaalde grenzen
(buddhigraham athindriyam). De Veda bevindt
zich echter buiten het bereik van het verstand. Het
verstand heeft zijn beperkingen. Het kan alleen feiten
verwerken die met de zintuigen te ontdekken zijn, met
alle daartoe behorende ervaringen. Het is alleen werkzaam
in alles wat zichtbaar is en tot het leven
behoort.
Moeder Veda is
altijd liefdevol geweest voor haar kinderen, het
menselijk ras. Om hun verlangens te louteren en het ras
op een hoger plan te brengen, heeft zij de idee van tijd
[kâla]
ingevoerd, met de samenstellende delen: jaren, maanden,
dagen, uren, minuten en seconden. [zie voor een
gedetailleerde uitleg **]
Zelfs de Goden moesten aan de tijd gehoorzamen. Het
individu zit gevangen in de kringloop van tijd en ruimte
en wentelt mee, zonder te weten dat ontsnappen mogelijk
is. In werkelijkheid echter bevindt hij zich buiten het
bereik van tijd en ruimte. De Veda heeft tot taak
hem met deze waarheid in kennis te brengen en om hem te
bevrijden uit zijn keurslijf. Moeder Veda is vol
mededogen. Zij wil haar kinderen verlossen van twijfel en
onvrede. Zij wenst geen opwinding en verwarring. Wijze
mensen weten dit heel goed.
De zwaartekracht heeft
sinds mensenheugenis op aarde geheerst. Hij is tegelijk
met de schepping ontstaan. Aarde en zwaartekracht zijn
niet van elkaar te scheiden; de een is ondenkbaar zonder
de ander. Het zou dwaas zijn te ontkennen dat er een
zwaartekracht op aarde bestaat, alleen omdat enkele
mensen er geen besef van hebben of omdat hij als zodanig
niet te zien is. Het is echter een feit dat niemand van
het bestaan van deze universele kracht afwist, hoewel hij
tegelijk met de aarde aanwezig was! Deze kracht was in
werking ver voordat de mens er iets van begreep. Eerst
veel later, nadat hij de diverse basiswetten had
geanalyseerd en verschillende experimenten had gedaan,
verklaarde de westerse natuurkundige Isaac
Newton
dat de aarde zwaartekracht had. De wereld accepteerde de
bewering en geloofde in de waarheid ervan. Maar de kracht
was al die tijd werkzaam, ook vÛÛr de
verklaring van Newton. Deze trad niet plotseling in
werking op het moment dat de experimenten het bestaan
ervan aantoonden.
De Veda's
zijn eeuwige (sanathana) waarheden en zij
bestonden reeds voordat de bevolking van ons land deze
ontdekte, beoefende en ervoer. Zoals westerse
natuurkundigen na experimenteren verklaarden dat er een
zwaartekracht bestond, zo demonstreerden de oude wijzen
van dit land door hun eigen ervaring de diepe waarheid
van de Vedaís. Ook de Veda bestond
reeds lang voordat hij werd ontdekt en in praktijk
gebracht. De hele wereld heeft profijt gehad van Newtons
wetten van de zwaartekracht; daarin worden universele
waarheden uitgedrukt die altijd en overal van toepassing
zijn. Die natuurwetten zijn niet alleen beperkt tot
westerse landen. Evenzo vertegenwoordigt de Veda
een waarheid die niet slechts geldt voor India, maar voor
alle volkeren op aarde.
Het is niet correct om
te beweren dat India het geboorteland is van de Vedische
geschriften. Hoogstens kan men zeggen dat het volk van
Bharat deze heeft ontdekt. Het is eveneens een bewijs van
een verwarde geest wanneer je je afvraagt waarom een
gebeurtenis die op een bepaalde plek heeft
plaatsgevonden, zich niet op een andere plaats heeft
voltrokken. De goddelijke Auteur beslist wat er
moet gebeuren, waar en wanneer. Zo Hij beslist, zo
gebeurt het. De sfeer in India was gunstig voor het
openbaren en ontwikkelen van de Vedaís. De
Vedaís werden aangetrokken door de harten
van de wijsgeren van dit land, het land van op God
gerichte arbeid, discipline en onthechting
(karma,
yoga,
thyaga).
Andere landen hielden zich bezig met plezier en genot
(bhoga)
en daarom was de sfeer er boordevol wereldse aspiraties
en prestaties. Derhalve kon de vedische boodschap er niet
gemakkelijk ingang vinden. Aangezien men in India niet
alleen aardse doeleinden voor ogen had, maar oprecht een
spiritueel doel nastreefde, werd aan dit volk het
voorrecht geschonken dat Moeder Veda er
incarneerde.
Dat betekent natuurlijk
geenszins dat Moeder Veda andere landen niet heeft
gezegend of daar afwezig is. Zij is, evenals de
zwaartekracht, overal aanwezig; de Veda is
alomtegenwoordig. De onversaagde wijsgeren van
Bharata
waren in staat de vedische boodschap te ontvangen door
spirituele disciplines als onthouding en
onthechting, alsmede door hun concentratievermogen en de
verrukking te ervaren die uit deze activiteiten
voortkwam. Zij waren zo onzelfzuchtig en vol erbarmen en
liefde, dat zij alles wat zij hadden gehoord en gezien,
deelden met diegenen die hen bezochten. Daarom noemt men
deze mannen 'mantra drishta' - de zieners van
de spirituele werkelijkheid. Omdat zij een lange rij
discipelen hadden, is de boodschap eeuw na eeuw
doorgegeven en deze heeft zich over het hele land
verspreid. Het mysterie van de Veda werd door de
wijzen als ëDrishtasí als een
ononderbroken stroom aan ons zichtbaar gemaakt. Dit
betekent een ereschuld waarvan de inwoners van ons land
zich zeer wel bewust zijn.
De heilige teksten van
India - de Veda's,
Vedântaís,
Upanishad's,
Smrithi's,
Purâna's,
Itihasa's
- zijn een schatkamer van diepzinnige wijsheid. Zij zijn
stuk voor stuk een oceaan van zoete, voedzame melk. Elke
tekst is heilig en heeft een heiligmakende invloed. Het
water van de oceaan vermindert niet, hoeveel pompen je
ook inzet om het weg te pompen. Door de hete zonnestralen
worden er enorme hoeveelheden water omgezet in waterdamp,
tot wolken samengepakt en naar de aarde teruggezonden als
regen. Deze maakt het verbouwen van graan mogelijk en
tooit het land met groene vegetatie. Het wonderbaarlijke
is nu dat, ondanks dit reusachtige proces van opnemen en
neergieten, het niveau van de oceaan zelfs geen
centimeter daalt. Bovendien ziet men het niveau niet
toenemen ondanks de duizenden rivieren die al hun water
in de zee doen uitstromen. Op dezelfde wijze blijven
personen die de aangeboden leringen in praktijk brengen
en daardoor hun kennis van de heilige geschriften hebben
verrijkt met het besef hoe waardevol zij zijn,
onaangedaan bij lof en kritiek, van welke aard en
hoeveelheid dan ook. Hun harten blijven zuiver, kalm en
onberoerd. De Heilige Geschriften van India zijn
bolwerken van zulk geestelijk voedsel.
Wij kunnen van deze
leringen echter niet meer opnemen dan ons geduld en
geestelijke bekwaamheid ons toestaan. Nadat wij de
teksten volledig kennen en ervaring hebben opgedaan bij
de praktische toepassing van de lessen, kunnen we het
licht en de vreugde die we hebben verkregen delen met
anderen.
Wanneer iemand de wens
koestert om de heilige boeken en teksten van India
duidelijk te begrijpen en hun boodschap in zich op te
nemen, moet hij
Sanskriet
leren; aan die verantwoordelijkheid en die plicht kan hij
niet ontkomen. Alleen al het noemen van de term
Sanskriet maakt in velen van ons onmiddellijk het
vooroordeel wakker. 'Het is de dode taal van een
stervende cultuur; er wordt overdreven veel waarde aan
gehecht door de fanatieke vasthoudendheid van een stel
conservatieven die volkomen uit de tijd is',
protesteert de modern-denkende mens van deze tijd. Zij
keuren de taal af omdat zij volgens hen alleen nog leeft
in zinloze formules, in snel verdwijnende rituelen en
ceremoniën, bij huwelijksplechtigheden en andere
nutteloze activiteiten. 'Die taal is moeilijk te
leren', zeggen ze. Zulke overtuigingen hebben zich
diep genesteld in de gedachten van de moderne mens.
Deze alledaagse meningen en verkeerde opvattingen moeten
uit het denken worden verdreven. [Zie o.a. voor
een beginnerskursus Sanskriet: S'rî
Sathya Sai Veda
Pratishtan
en Vahini-word-links]
Het Sanskriet is een
onsterfelijke taal waarvan de stem eeuwig is en haar roep
door de eeuwen heen hoorbaar blijft. Het Sanskriet ligt
diep ingebed in de voedingsbodem van alle talen ter
wereld. Vereer het Sanskriet als de moeder van alle
talen. Ga niet voorbij aan haar grote waarde en spreek er
niet geringschattend over. Wanneer je verlangt je dorst
te lessen met de nectar die de Vedaís te
bieden hebben, zul je Sanskriet moeten leren. Om de
Vedaís te kunnen interpreteren en uitgebreid
te kunnen ingaan op de diepere geheimen en bedoelingen,
hebben de oude wijzen handboeken nagelaten van
aanvullende wetenschappen zoals grammatica, dichtkunst,
filosofie en astrologie. Hun studie en hun nagelaten
werken bestrijken wetenschappelijke gebieden zoals
astronomie, geografie, rechtswetenschappen, ethiek,
kennistheorie of wetenschapsleer, muziek, psychologie en
redekunst of welsprekendheid. Westerse wetenschappers
zijn vol bewondering over de wonderen van de sterrenkunde
die zij hebben onthuld en over de feiten uit andere
takken van wetenschap die zij aan het licht hebben
gebracht. Zij hebben veel profijt gehad van de
aanwijzingen die deze wijsgeren hebben verschaft.
Aangemoedigd door de ontdekkingen van deze oude zieners
zetten zij nu hun onderzoek in diverse richtingen voort.
Zij hebben erkend dat deze rishi's
met hun astronomische kennis aanzienlijk verder waren
gevorderd dan de oude Grieken. In de Veda's en in
de aanvullende teksten die zij schreven, vinden wij reeds
vele geheimen van de natuur ontsluierd die door de
moderne wetenschap worden begroet als revolutionaire
ontdekkingen, zoals het bestaan van atomen en hun
explosieve kracht. In de
Atharvaveda
[zie ook Veda]
vinden we vele passages die bij onderzoek door
westerlingen een goudmijn van genoemde belangrijke
informatie blijken te zijn. In Duitsland zijn speciale
instituten en faculteiten opgericht die de inhoud
bestuderen van de duizenden kilo's op palmbladeren
geschreven manuscripten (nadi-teksten),
horoscopen, teksten betreffende astronomie, geneeskunde,
scheikunde, toxicologie, wiskunde en wat dies meer zij.
Om dit werk met succes te kunnen doen, leert men
Sanskriet. In Amerika, Rusland en zelfs in Afghanistan
wil niet alleen de leiding van de universiteiten zelf
graag het Sanskriet als studievak invoeren, maar hierop
wordt van alle zijden door geleerden aangedrongen!
Buitenlanders behandelen deze teksten uit India met
eerbied en beschouwen het als een groot geluk zulke
kostbare juwelen te hebben ontdekt.
Indiërs hebben
ooit aan de
yoga als
wetenschap een vooraanstaande plaats toegekend. Zelfs op
dit ogenblik wordt deze wetenschap in vele landen
bestudeerd en toegepast. Er is in Amerika en Rusland een
groot aantal instituten waar yogahoudingen en -oefeningen
worden onderwezen. Maar in India krijgen mensen zodra zij
iets horen over yoga of meditatie het
gevoel dat het een spiritueel pad is dat verband houdt
met de vedantische denkrichting. Zodra het woord
yoga wordt genoemd, zien velen die het horen voor hun
geestesoog beelden opdoemen van eenzame kluizenaars in
het hart van ondoordringbare wouden, gekleed in
oranjekleurige monniksgewaden, levend van fruit, wortelen
en knollen. Naar hun mening is yoga-sadhana een
oeroude discipline die door dergelijke dakloze asceten
wordt beoefend. Dat is het gissen van mensen die niet op
de hoogte zijn; zo is dat helemaal niet. De wetenschap
der yoga wordt heden ten dage in westerse landen
onderzocht door natuurkundigen en andere
wetenschappers.
In dit tijdperk van de
technologie wordt het steeds moeilijker een vreedzaam
leven te leiden. Mensen worden langzamerhand het
slachtoffer van verschillende geestesziekten. In landen
die zich aan de frontlinie van de beschaving bevinden,
zoals Amerika en Engeland, hebben mensen het vermogen
verloren om 's nachts van een natuurlijke slaap te
genieten. Zij kennen slechts de kunstmatige slaap, die is
opgewekt door de tabletten die zij slikken. Het gevolg
hiervan en van de vele andere medicijnen die worden
ingenomen tegen allerlei ziekten is, dat zij in
toenemende mate lijden aan hart- en vaatziekten en aan
hoge bloeddruk. Uiteindelijk maken zij van zichzelf dan
een ongezond wrak. Dat is een zeer kunstmatige wijze van
leven. Mensen verzinken in angst en bezorgdheid;
lichamelijk zowel als geestelijk kennen zij geen rust.
Medicijnen worden als tabletten, capsules en pillen bij
miljoenen geproduceerd, maar de algemene
gezondheidstoestand verbetert niet. Intussen hebben
nieuwe ziektevarianten de kop opgestoken en zij
verbreiden zich snel. Enkele intelligente westerlingen
zijn tot het besef gekomen dat yoga hun enige
toevlucht is. Zij zijn in die mening gesterkt door hun
ervaringen daarmee. Met groeiend vertrouwen wijden zij
zich steeds meer aan yoga.
De Veda's vormen
de oudste literaire scheppingen van de mens. Tegenwoordig
wordt het woord literatuur gebruikt voor allerlei
geschrijf, neergekrabbeld omdat men graag iets heeft om
de tijd te doden waarmee men geen raad weet. Zij hebben
geen innerlijke waarde of diepere betekenis; zij
vernietigen in de lezer de goede karaktertrekken, zaaien
slechte opvattingen en gewoonten en houden zich niet aan
het pad van de waarheid. We kunnen de term literatuur
niet gebruiken voor stukjes proza of poîzie waarin
onjuiste verhalen worden opgedist. De ware literatuur
ontstaat niet uit egocentrische fantasieîn van een
enkeling.
De Veda's vormen
de ziel die het spirituele leven van India voedt. Zij
zijn de adem die het volk in leven houdt. Zij bezitten
een goddelijke kracht die verbazingwekkend is in zijn
uitwerking. Zij zijn geladen met de trillingen van
mantra's
die men op wetenschappelijke wijze kan ervaren. Vedische
teksten kunnen ook de kracht verlenen die de symbolen en
formules van
tantrische
aard kunnen schenken. 'Tantra' betekent: de middelen en
methoden waarmee men de mantra's gebruikt voor
eigen welzijn. De mens bezit alleen lichamelijke kracht
en materiële macht. Maar zijn karma wordt
geheiligd wanneer die materiële machinerie
(yantra)
geregeerd gaat worden door mantra en
tantra. De techniek van deze spirituele oefening
staat beschreven in de
karmakanda
- het deel van de Vedaís waarin heilige
handelingen en offerrituelen worden behandeld. De zieners
van weleer werden zich hiervan bewust en hebben deze
kennis voor de mensheid bewaard in de
vier Veda's.
Omdat zij niet in staat zijn deze waarheden te begrijpen,
vertellen degenen die zich met trots moderne mensen
noemen, aan iedereen dat de Vedaís alleen
verzen en mantra's bevatten die uit het hoofd
worden geleerd en herhaald binnen een vriendenkring van
mannen op leeftijd. Niet alleen 'moderne' mensen, maar
zelfs zij die zich een reputatie hebben verworven als 'de
belangrijkste pundits' en spirituele voordrachten
houden voor mensen om maatschappelijke bekendheid te
krijgen, gebruiken de Veda's voor de
materiële vooruitgang van hun toehoorders en niet om
ze te begeleiden op het spirituele pad. Zij zijn niet bij
machte de heilige opdracht te ontdekken waarvoor de
Veda's bestemd zijn. Wanneer zij de kans krijgen,
profiteren zij van de vedische kennis, maar zij voelen
geen verlangen of hebben niet het vermogen om de
Veda's te gebruiken voor het zuiveren van hun
dagelijkse leven.
Dientengevolge is het
deze moderne denkers onmogelijk volledig vertrouwen in de
Veda's te krijgen. Wanneer de pundits, de
schriftgeleerden, geen moeite doen om de
Vedaís, die zij zo goed kennen, in praktijk te
brengen en pronken met hun gebrek aan geloof door hun
eigen kinderen niet te onderrichten in de glorie van de
Vedaís, dan veroorzaken zij natuurlijk ook
een gebrek aan godsvertrouwen in de gehele
maatschappij.
Vele anderen, die niets
weten van de betekenis van de vedische gezangen, lopen op
drukbezochte plaatsen de heilige teksten in een star
automatisme hardop te reciteren. Er zijn daarentegen
buitenlanders, en speciaal Duitse geleerden, die de
Veda's niet uit het hoofd hebben geleerd, maar
toch beseffen dat de mantra's een diep indringende
kracht bezitten die kan worden overgebracht. Deze mensen
hebben reeds eeuwenlang gedeelten van de Veda's
meegenomen naar hun land en ze daar met veel geduld en
nauwkeurigheid bestudeerd. Dientengevolge hebben zij een
aantal merkwaardige geheimen ontsluierd. Zij ontdekten
dat de Veda's de geheimen bevatten van alle
kunsten die de mensheid vooruitgang schenken. Er zijn
naast de Veda's vele geschriften ontstaan die
dienden als uitbreiding en aanvulling:
- de Veda van het boogschieten;
- de Veda van Ayu - onderhoud, behoud en
verlenging van het leven, ofwel de medische
wetenschap;
- de Veda van Jyotir - planeten en
sterren.
Er werden veel van dergelijke teksten samengesteld en
verbreid.
De wijze
Vishvamitra
ontdekte de Gâyatrî
mantra, die
zich richt tot de zonne-energie, Surya.
Deze mantra heeft een onmetelijke, innerlijke
kracht; het is een formule die trilt van leven. Hij heeft
immense vermogens die werkelijk verbazingwekkend zijn,
want de Godheid die over hem heerst, is de zon. Kenners
van de
Râmayana
weten dat Vishvamitra dezelfde wijsgeer is die
Râma
inwijdde [zie RRV-6]
in de geheimen van de zonneverering door middel van de
Aditya-hridaya mantra [aditya=zon;
hridaya=hart].
Door de
Gâyatrî mantra kreeg
Vishvamitra het vermogen om bijzondere wapens te
hanteren. Die onderwierpen zich volledig aan zijn wil
wanneer hij de mantra vol geloof herhaalde. Door
de krachten die hierdoor in zijn bezit kwamen, was hij in
staat een groot natuurkundige te worden en kon hij een
tegenhanger scheppen van dit heelal. Iemand die in staat
is om de vermogens van zijn handen en zijn zintuigen te
vergroten, wordt tegenwoordig een 'wetenschapper'
genoemd. In het verleden echter werd deze term
(vijnanin)
correct gebruikt, namelijk alleen voor hen die hun
spirituele vermogen tot ontwikkeling brachten en die de
formules ontdekten waarmee zij konden doordringen tot hun
eigen goddelijke kern; mensen die begenadigde, toegewijde
gelovigen waren en die in het dagelijkse leven de
goddelijke kracht spontaan konden demonstreren. De
'wetenschappers' van deze tijd daarentegen weten slechts
een beetje van dit en een beetje van dat. Zij overdrijven
en scheppen op over alle kennis die ze onder de knie
wisten te krijgen. Zij zijn dol op uiterlijk vertoon en
laten trots zien dat zij iets weten en kunnen. Zij voelen
zich zeer verheven door de lof die hun wordt toegezwaaid.
Een dergelijke dwaasheid is het tegenovergestelde van
de manier waarop een echte wetenschapper zich gedraagt,
namelijk met nederigheid en zachtmoedigheid. Hij is zich
ervan bewust dat, hoeveel hij ook weet, het uitgestrekte
gebied dat hij nog moet leren kennen, veel groter is. Hij
beseft dat de weinige kennis die hij bezit, te danken is
aan Gods genade.
Vishvamitra was
een man van de wetenschap die dit feit volledig erkende.
Dat is de reden waarom er geen geleerde groter is dan
hij. Maar, ofschoon er in India een wijsgeer heeft
geleefd van zo'n groot formaat en met zo'n ruim hart,
leeft hij bij ons volk niet in de herinnering voort. De
buitenlanders die een glimp hebben opgevangen van zijn
grootheid worden wel hooggeacht. Deze onderzoekers die
enige waardevolle vedische leringen aan het licht hebben
gebracht, genieten al hun vertrouwen.
De Veda is de
Moeder van Bharata. Maar de kinderen eren hun
moeder niet meer. Zij hebben eerbied voor hun stiefmoeder
en geloven in haar! Dat is het resultaat van een
onderwijssysteem dat doortrokken is van Engelse taal en
cultuur.
Wanneer wij ons steeds
verder verdiepen in de verworvenheden van de oude wijzen
van India op wetenschappelijk gebied, vinden we een
beschrijving van de wijze
Bharadvaja
over de bouw van ruimtevoertuigen [zie ook:
vimâna's].
De geesteswetenschappen hadden zo'n grote hoogte bereikt,
dat alles wat in het verleden was gebeurd, kon worden
weergegeven en alles wat zou gebeuren, kon worden
voorspeld. Ook de medische wetenschap was in India
vergevorderd. Het was dezelfde Bharadvaja
[zie ook Ramakatha
Rasavahini-15]
die deze ten behoeve van de gehele mensheid onderwees. De
wijze
Atreya
[Atri] nam de taak op zich om deze kennis en de
techniek van de geneeskunst verder te verbreiden. De
heilige
Charaka
bracht al deze ontdekkingen samen in een 'verzamelwerk'
(samhita) dat zijn naam kreeg. Daarin wordt het
diagnosticeren van ziekten uitvoerig behandeld,
verschillende geneesmethoden, de ontwikkeling van de
foetus en andere onmisbare, maar moeilijk te achterhalen
medische feiten. De doctoren die bekwaam waren op hun
vakgebied, konden reeds in die vroege periode langs
chirurgische weg verschillende zieke lichaamsdelen
verwijderen of corrigeren, wanneer de ziekte niet met
medicijnen te genezen was. De heilige
Sushruta
heeft in zijn compendium een groot aantal chirurgische
ingrepen beschreven. Deze tekst is ontdekt en kan door
iedereen worden bestudeerd.
Grote wijsgeren als
Dhanvantari
[zie ook SB
8:8],
Nagarjuna
en anderen hebben uit het oude India nog veel meer
medische vondsten aan het licht gebracht, die door trouwe
volgelingen van de vedische onderzoekmethoden waren
gedaan. Daarnaast bestaan er ook vele waardevolle
geschriften op het gebied van de ethiek, de
jurisprudentie en andere sociale wetenschappen, met
teksten van onschatbare waarde voor alle tijden.
Voorbeelden daarvan zijn de
Dharmashastra
- het wetboek van Manu,
[zie ook Dharmo
raksati raksitah]
en de
Nyaya
Shastra van
Gautama.
De Vedanta,
de leer der Vedaís, is het rechtmatige
bezit van elke sociale groep, elke kaste, elke
samenleving, elk ras; van de volgelingen van elk geloof
en van personen van beiderlei kunne. Vedanta
betekent wijsheid (jnana).
En op welk terrein van wetenschap heeft deze wijsheid
betrekking? Het is de wijsheid die gebaseerd is op de
kennis van het Âtmâ.
Deze wijsheid is de hoogste kennis die men in het leven
kan verwerven. Welk groter goed is er voor de mens dan de
bewustwording van het Zelf, dan hijzelf die zijn Zelf
kent? Voor ieder die de shruti,
de Veda en de
smriti - de
morele voorschriften - bestudeert, is het nodig dat hij
gelooft in de mogelijkheid zichzelf te kennen. Het
voorwerp dat wij zien, is duidelijk gescheiden van degene
die het ziet. Dat is een universele waarheid. Wie is dan
dat 'ik' dat ziet? Alles wat een vorm heeft, wordt door
het gezichtsorgaan, het oog, waargenomen en herkend. Het
oog ziet het fysieke lichaam, ziet andere individuen,
ziet zelfs insekten, wormen en voorwerpen. Het ziet alles
wat binnen het gezichtsbereik valt. Het lichaam is ook
een 'ding' dat het oog, evenals andere dingen, kan zien.
Hoe kunnen we dan tot de conclusie komen dat het lichaam
het ik 'is'?
Wie is dat 'ik' dan in
werkelijkheid? Vuur brandt en geeft ook licht. Het
verbrandt dingen door hitte en verlicht deze door het
verspreide licht. Het vuur is iets anders dan de dingen
die het verbrandt. Wie is nu degene die deze waarheid
kent - de waarheid dat 'vuur' en 'de dingen die worden
verbrand' van elkaar verschillen? Dat is het
Âtmâ. Wanneer een houtblok brandt, is
het vuur aanwezig en werkzaam in elk deel daarvan. Evenzo
doordringt het Âtmâ het gehele
lichaam, stelt het in staat om daden te verrichten, en om
romp en ledematen te bewegen.
Het licht dat een lamp
uitstraalt, is een instrument waardoor wij 's avonds en
's nachts weten: 'Dit is een kopje, dat is een bord.' Het
oog is een vergelijkbaar instrument dat ons vertelt: 'Dit
is een huis, dit is een doorn, dit is een steen'. Het oog
is niet het Âtmâ. Zonder lamp kan het oog
niet weten wat een huis is, een doorn, een steen, een
kopje of een bord, zomin als de lamp dat kan zonder het
oog. De lamp en het oog zijn beide hulpmiddelen of
instrumenten van 'verlichting'.
Het instrument, het
oog, ziet het lichaam en ziet waar het zich bevindt. Het
lichaam dat wordt gezien kan dus niets anders zijn dan
een vergelijkbaar instrument. De zintuigen zijn de
'waarnemers' die het horen, proeven, zien, voelen en
ruiken ervaren. Wanneer het oog een instrument kan worden
genoemd, zullen we moeten inzien dat de andere zintuigen
ook gereedschappen zijn. Deze zintuigen staan alle onder
leiding van hun meester, de denkende geest. Maar deze
denkende geest wordt ook weer beheerst en gestuurd door
een andere meester. Hij kan dus niet het diepste wezen
van de mens zijn.
Het intellect
(buddhi)
controleert de gegevens die via de denkende geest
binnenkomen. Dat instrument beoordeelt en beslist. Denk
bijvoorbeeld eens aan een scherp mes. Hoe scherp het ook
is, het kan niet uit eigen beweging een vrucht
doorsnijden, en zelfs niet het dunste draadje. Het mes
kan dat slechts doen wanneer iemand het vasthoudt. Het
intellect is te vergelijken met een mes. Zonder het 'ik',
het Âtmâ, dat er gebruik van moet
maken, is het tot niets in staat.
Dan moeten we stilstaan
bij een andere toerusting van de mens: de levensstroom
(prana).
Laten we eens zien of we die kunnen aanwijzen als het
'ik'. Tijdens de diepe slaap is de mens zich er niet van
bewust dat hij ademt en dat de 'levensstromen' actief
zijn! Hoewel prana aanwezig is in alle drie
bewustzijnstoestanden: het waken (jagrat), het
dromen (svapna) en de diepe slaap
(sushupti), is de mens als hij droomt zich niet
bewust van zijn ervaringen opgedaan in de waaktoestand,
en in de waaktoestand niet van zijn droomervaringen.
Tijdens de diepe slaap worden intellect en geheugen niet
door de prana's geactiveerd. Het schijnt of zij
beide sluimeren. Wanneer de baas bezig is, kunnen zijn
ondergeschikten niet stilzitten. Aangezien de
prana's niet altijd ononderbroken actief zijn,
kunnen ze niet beschouwd worden als het 'ik' of het
Âtmâ. En nu het ego. Het ego
functioneert op twee gebieden en daarom heeft het ook
twee betekenissen:
1. Eigenliefde (aham(n)kara),
het lichaamsbewustzijn (dehÂtmâ), het
uiterlijke 'ik';
2. het innerlijke 'ik'
(pratyagÂtmâ). [zie ook
SSV-21:
onderzoek van het innerlijk]
Mensen die dit
onderscheid niet kennen, raken in de war en zeggen dat
het 'ik' betrekking heeft op het bewustzijn van het
lichaam. Dat is echter onjuist. Zoals we hebben gezien,
is het lichaam een instrument. Het is een ding dat kan
worden gezien, en het is niet de ziener zelf. Hoe kan het
ego, wanneer het met het lichaam wordt vereenzelvigd, het
Âtmâ zijn? Het ego zelf behoort ook
tot de categorie der dingen die 'gezien' kunnen worden.
Tijdens de diepe slaap is het afwezig en tijdens de droom
tovert het ons onechte beelden voor. De waarheid behoort
onaangetast stand te houden, in verleden, heden en
toekomst. Hoe kan iets dat in twee daarvan ontbreekt,
eeuwigheidswaarde hebben?
Uit dit onderzoek is
wel duidelijk geworden dat de zintuigen, de gedachten,
het intellect en de levensstromen geen van alle te
aanvaarden zijn als het Âtmâ en als
zodanig geldig zijn. Dus komt in ons de vraag naar boven:
Wat of wie is het Âtmâ dan
wel?
'Het komt niet
en het gaat niet, heeft geen handen of voeten, geen
organen en ledematen; het is zonder blaam of smet. Onder
de kleinsten is het het kleinste, onder de grootsten is
het het grootste. Het is overal, zoals de ruimte. Het is
alles; daarom is het vrij van 'ik' en 'mijn'. Het
Âtmâ is bewustzijn, zoals vuur hitte is en de
zon het zonlicht - het heeft niets uitstaande met
verdriet of illusie; het is de allerhoogste,
eeuwigdurende verrukking (paramananda). Het is de kern,
het hart van alle wezens, het bewustzijn in alles wat
leeft. Het is de 'ziener' van alles wat te 'zien' is; het
ziet alle dingen die waarneembaar
zijn'.
Alle personen, van
welke aard of gestalte ook, spreken slechts over lampen
en gereedschappen wanneer zij, na gebruikmaking van de
zintuigen, verklaren: 'Ik zie', 'Ik hoor', 'Ik proef',
enzovoort. Het Âtmâ ziet niet
gedeeltelijk, is geen gewone waarnemer, geen blinde of
zogenaamde ziener. Het intellect (buddhi) kan zelf
geen licht uitstralen, evenmin als de maan. Evenals de
maan, weerkaatst het de glans afkomstig uit een andere,
dichtbijzijnde bron, namelijk het
Âtmâ. Het intellect kan alleen werken
wanneer het de kosmische Intelligentie weerspiegelt,
voortkomend uit het Âtmâ. De zon wordt
aangeduid als het kosmische oog (jagat chakshus),
omdat de zon in relatie staat tot andere, nabijgelegen
hemellichamen. De zon heeft geen gevoelens van ego, van
eigendom of bezit, ook geen wil, verlangen of wens. De
duisternis verdwijnt zodra hij aanwezig is en de wereld
door licht wordt omgeven. Hij wordt derhalve de
lichtgever genoemd. Hij doet dat echter niet bewust,
alsof hij daartoe is verplicht. Ook het
Âtmâ kent geen verplichting of
inspanning. Op de vraag: Hoe kan het
Âtmâ iets 'doen'? is het antwoord:
'Doet' een magneet iets, alleen omdat een naald gaat
bewegen wanneer hij in de buurt komt?
Nu komen we tot de
belangrijkste vraag: Bestaat het Âtmâ?
En zo ja, hoe en aan de hand van welk bewijs kunnen we
dat vaststellen? Het is niet nodig te bewijzen dat het
Âtmâ bestaat, want wanneer het
Âtmâ kan worden bewezen met steun van
bepaalde argumenten en redeneringen, moeten we ook
uitgaan van de stelling dat er een persoon bestaat die
deze redeneringen gebruikt. En die persoon zal dan weer
het Âtmâ zijn!
Natuurlijk zijn er
mensen die zeggen dat het bestaan van het
Âtmâ ontleend wordt aan de autoriteit
van de Veda's, en dat men door middel van die
Vedaís het Âtmâ kan ervaren
en naar waarde schatten. De Veda's verbieden
bepaalde activiteiten als niet-atmisch, als in strijd met
de normen die men kan stellen aan iemand die in het
Âtmâ gelooft; weer andere activiteiten
worden aanbevolen als atmisch, zoals liefdadigheid en
goed zedelijk gedrag. Het Âtmâ echter
bewijst zichzelf, is zijn eigen getuige. Het bestaan
daarvan kan niet worden vastgesteld aan de hand van
andere feiten of dingen.
De
Shastraís, teksten die een aanvulling vormen
op de Vedaís, verklaren dat God overal
woont waar de volgende zes uitzonderlijke eigenschappen
zichtbaar zijn: geestdrift (utsaha),
vastberadenheid (sahasam), moed (dhairya),
inzicht (sadbuddhi), kracht (shakti) en
ondernemingslust (parakrama). [zie ook:
vermogens]
Mensen moeten hun openingsgebed richten tot de Heer die
alle hindernissen wegneemt (Ganapati,
Ganesha) om
deze zes gaven te verkrijgen; zij kunnen het bewustzijn
zuiveren en brengen het Âtmâ te
voorschijn. Ga met een moedig hart op ontdekkingsreis
naar je atmische kern. Dit is geen onderneming voor
lafaards. Personen die slecht zijn, of weifelaars in het
geloof, die twijfel koesteren in hun hart, of droeve
gezichten zetten, zijn gedoemd als zieke mensen
(rogi's) door het leven te gaan en niet als
kenners van het Âtmâ (yogî's).
Hieraan onderscheidt
men de wijze (jnani) van de onwijze mens
(ajnani).
Krishna
sprak lachend, vol vreugde tot Arjuna;
Arjuna luisterde, overweldigd door verdriet. [zie
ook: BG:1]
De wijze mens is altijd vervuld van vreugde; hij lacht.
De onwijze mens wordt getroffen door smart; hij
weent.
Willen wij bij het
zoeken naar de aard van het Âtmâ de
overwinning behalen, dan moeten wij de vier levensstadia
(âs'rama's)
doorlopen die door de
sanathana
dharma-teksten
worden erkend en aanbevolen. Een ieder die zich bewust is
van de daarbij behorende plichten en
verantwoordelijkheden, verwerft bij het doorlopen van elk
stadium voor zichzelf een hoeveelheid kennis die hem
voert naar dat atmische
bewustzijn.
Slechts nadat hij de
(eerste) kinderperiode [zie ook:
Prasnottara
Vahini-3]
achter zich heeft gelaten, zal de invloed van de vier
levensstadia voor de mens merkbaar worden.
VÛÛr die tijd zal hij geen speciale kennis
kunnen verzamelen over zijn plichten en
verantwoordelijkheden. De groeistadia van de mens zijn:
prille jeugd, puberteit, volwassenheid, middelbare
leeftijd en ouderdom; de wijsheid groeit eveneens
overeenkomstig deze stadia in hem. In het eerste stadium,
de jongensjaren, wordt hij van onwetendheid en onschuld,
geleid naar de wereld der kennis, wanneer hij als
leerling wordt aanvaard door een geestelijke leidsman
(goeroe).
Daarna moet hij de goeroe dienen en gehoorzamen, zonder
zich belast of gebonden te voelen [zie ook:
geboorten]
In het tweede
stadium, de puberteit, moet hij mede gebruik maken van de
maatregelen en middelen die de vooruitgang en de
veiligheid in de maatschappij bevorderen. Hij moet zijn
eigen levensonderhoud gaan verdienen en leren zijn
inkomen met verstand en overleg uit te geven. Hij wordt
ook gehouden een voorbeeld te zijn voor allen die jonger
zijn dan hijzelf, en hun te wijzen hoe zij zich in de
maatschappij nuttig kunnen maken. Tegelijkertijd moet hij
in het voetspoor treden van ouderen en van hen de lessen
leren die hemzelf vooruit zullen helpen.
In het derde
stadium, dat van de volwassenheid, moet men niet alleen
letten op zijn eigen vooruitgang en die van familie en
samenleving, maar ook op de lotsverbetering van mensen in
het algemeen. Ook dat is een verantwoordelijkheid die
volwassenen te dragen hebben en zij moeten de
noodzakelijke vaardigheden daarvan verwerven. Zij dienen
een ruimere visie te hebben van de vrede en welvaart van
de gehele mensheid. Aan die vrede en die welvaart moeten
zij trachten, voorzover hun geestelijke en materiële
capaciteiten dat toelaten, hun bijdrage te
leveren.
Het vierde
stadium is de oude dag. Tegen de tijd dat de mens dit
stadium op zijn levensreis bereikt, zal hij wel ontdekt
hebben dat alle soorten vreugde die deze wereld heeft te
bieden, weinig te betekenen hebben en snel voorbij zijn.
Hij moet gewapend zijn met de hogere wijsheid van de
spirituele vreugde, die hij verkrijgen kan door zich te
verdiepen in de innerlijke bron van gelukzaligheid. Door
zijn levenservaringen moet hij meer tederheid hebben
gekregen en vervuld zijn van medeleven. De vooruitgang
van alle schepselen, zonder enig onderscheid, moet hem
volledig bezighouden. Hij behoort van ganser harte bereid
te zijn anderen te laten delen in de kennis die hij heeft
vergaard en in de ervaringen die hij heeft
opgedaan.
Zo hebben de
verschillende stadia in het leven van de mens hun eigen
werkzaamheden en de daaruit voortvloeiende levenshouding
toegewezen gekregen. Praktische oefening is voor de
toename van iemands wijsheid even belangrijk als lezen
belangrijk is voor het verrijken van iemands kennis.
Naast kennis, moeten jonge mensen goede eigenschappen
aankweken als nederigheid, eerbied, toewijding aan God en
een standvastig geloof. Men behoort zich met goede werken
bezig te houden en te genieten van de pure vreugde die
dit kan geven. Tijdens de periode van de volwassenheid
moet de mens, behalve aan geld verdienen en de
betrokkenheid bij de verbetering van de maatschappij, ook
aandacht schenken aan het instandhouden en bevorderen van
deugden en aan het volgen van de ethische gedragsregels.
Men moet stappen ondernemen om zich oprechter te gaan
gedragen en te vorderen in zijn spirituele oefening
(sadhana). Alle bewustzijnsniveaus [zie ook:
kosha's
en Prasnottara
Vahini-7]
behoren te worden gezuiverd en daarna op heilzame arbeid
te worden gericht. Tijdens de middelbare leeftijd moet
hij niet alleen gezin, familie en samenleving verzorgen
en beschermen, maar ook een voorbeeldig leven leiden dat
zijn kinderen inspireert en aan de samenleving verheven
idealen voorhoudt die in de praktijk hun waarde bewijzen.
Hij mag niet te licht voorbijgaan aan de samenleving
waarvan hij deel uitmaakt en alleen handelen in het
belang van zijn gezin; dat zal zeker slechte gevolgen
hebben. [zie ook bijv.: SB:4-25-28
over koning Puranjana en SB 5:14
- De
Materiële Wereld als het Grote Woud van
Genot.]
Het goddelijke principe
laat zich uitsluitend verwezenlijken door het zuiveren
van zijn activiteiten en door die activiteiten te
gebruiken om zichzelf in anderen te dienen. Hij bereikt
het goddelijke nooit zolang hij alleen vertrouwt op de
maatschappelijke klasse waarin hij is geboren, of op de
intellectuele bagage die hij heeft verworven, of op zijn
beheersing van de Vedaís [zie ook
bijv.: SB
3:29 -
De
Uitleg van Kapila over Toegewijde Dienst &
SB
3:32
- De Verstriktheid in Vruchtdragende Bezigheden &
SB
1:1 verzen 2,3
- Vragen van de Wijzen].
Elk schepsel dat wordt
geboren moet eens op een bepaald moment sterven. Elk
ogenblik worden er velen geboren en sterven er velen. De
mens echter moet ontdekken hoe hij het sterven kan
'vermijden'.
Het
Âtmâ, de kern van de mens, wordt niet
geboren. Omdat het niet wordt geboren, kent het ook geen
dood. De dood is iets dat het lichaam overkomt, het
omhulsel waarmee het Âtmâ is verbonden en
waarin het geheel is opgenomen. De werkelijke dood is de
begoocheling die zegt dat het lichaam je diepste wezen
is, dat het lichaam echt is. Het gebukt gaan onder die
onwaarheid is het stervensproces. Men bereikt de
onsterfelijkheid wanneer men bevrijd is van die illusie.
Wat uiteenvalt is het lichaam, niet het Âtmâ,
de Ziel, het Zelf.
Het lichaam is
onderhevig aan voortdurende verandering en de
allerlaatste verandering is de dood; terwijl het Zelf,
dat onveranderlijk is, overblijft. Wanneer men gelooft
dat hijzelf zijn veranderlijke lichaam is, en erover
spreekt als 'ik', sterft dat 'ik', maar het werkelijke
'Ik' kent geen dood.
Naarmate men zich meer
en meer intensief gaat bezighouden met verheffende
activiteiten en onbevreesd onderzoek, kan men de
gedachte dat 'men het lichaam is' te boven komen en
tenietdoen. Kijk eens goed naar de vrucht van een
tamarinde-boom [zie plaatje 1
en
2].
Wanneer deze nog niet rijp is, zijn de schil, het
vruchtvlees en het zaad moeilijk van elkaar te scheiden.
Zo zal ook de mens die gekluisterd is aan zijn sensuele
begeerten en aan het verwennen en voeden van het lichaam,
zich niet bewust kunnen worden van het
Âtmâ. Wanneer de tamarindevrucht rijp
wordt, kan de schil worden afgepeld, het vruchtvlees komt
los van het zaad en het zaad kan er moeiteloos uitgenomen
worden. Zelfonderzoek en onbaatzuchtige arbeid brengen
het bewustzijn tot rijpheid, zodat het
Âtmâ, helder en zuiver, los kan komen
van het lichaam.
Het lichaam heeft vijf
omhulsels (kosha's) die het
Âtmâ verbergen. [zie nogmaals:
Prasnottara
Vahini-7].
Deze worden onderverdeeld in drie soorten: het
grofstoffelijke, het fijnstoffelijke (subtiele) en het
oorzakelijke. Het lichamelijke omhulsel - vlees, bloed,
beenderen, enzovoort - vormt samen met het vitale
omhulsel - de adem - het grofstoffelijke lichaam
(sthuladeha). Wanneer één van deze
twee omhulsels losraakt of uiteenvalt, valt ook het
lichaam en kan het niet meer opstaan. [zie ook
bijv.: SB
11:7]
Het woord
sukshma,
dat meestal vertaald wordt als 'fijnstoffelijk', betekent
in het Sanskriet 'klein'. Het heeft echter nog een
betekenis: 'Dat wat opzwelt of uitzet'. Lucht zet
meer uit dan water; de ether heeft een groter
uitzettingsvermogen dan lucht. Vergeleken met het
uitzettingsvermogen van de bevrijde ziel, lijkt zelfs de
ether 'grofstoffelijk'! Stoom kan zich meer uitzetten (is
subtieler) dan water. Hoewel een blok ijs of een stukje
kamfer grofstoffelijk schijnen te zijn, worden zij door
verhitting of verbranding toch
fijnstoffelijk.
In deze wereld geldt de
regel dat het zichtbare alles teweegbrengt wat
onzichtbaar is; het geopenbaarde verklaart ons datgene
wat nog verborgen ligt. Maar in het rijk van de geest
gelden andere regels. Daar laat het verborgen
Âtmâ de zichtbare wereld ontstaan.
Zijn 'zit achter' Worden, en tenslotte gaat
Worden op in Zijn; het waarneembare wordt
opgenomen in het latent aanwezige. De macht van
mâyâ
vloeit uit het Opperwezen [de Allerhoogste
Persoonlijkheid] zoals melk uit de koe; deze
mâyâ of relativiteit is de kosmos
(prakriti),
opgebouwd uit vijf elementen: de waarneembare schepping.
Wij kennen de kosmos als een samenstelling, zoals melk
een samenstelling is waaruit room, kaasstof en boter
gehaald kunnen worden door de inwerking van hitte of kou,
door toevoeging van een paar druppels zuur, gevolgd door
het karnproces. Het karnen scheidt de boter van de melk.
Op dezelfde wijze werden de vijf basiselementen - aarde,
water, vuur, lucht en ether - van elkaar gescheiden door
kosmische processen en temperatuur-schommelingen van
hitte en koude. Wat als resultaat van dit karnproces te
voorschijn kwam, was deze klont boter, de aarde [zie
ook bijv. SB
8:7].
Wanneer er in een persoon of ding één van
de drie karakterelementen - harmonie [of
goedheid], hartstocht of traagheid [of
passiviteit] (guna's)
- de boventoon voert, zeggen we dat hij die karaktertrek
heeft. Zo wordt elk wezen dat geschapen is, genoemd naar
het overheersende element. Daarom wordt de wereld waarin
wij leven de aarde (bhumi)
genoemd. De gebieden in de ether waar het waterelement
regeert, kennen wij als
bhuvarloka
en svarloka.
Op die plaatsen vloeit de materie in stromingen en
rivieren [zie ook bijv.: SB
5:20 met
voetnoot
en Prasnottara
Vahini-2].
Om kort te gaan: wat
zich voordoet als de uit vijf elementen samengestelde
kosmos, is slechts het op God gerichte beeld van het
onechte individuele zelf en de vijf elementen. God, zoals
Hij wordt gezien in en door deze onwerkelijkheid,
verschijnt aan ons als de natuur. Dit is slechts een
verwrongen beeld van de werkelijkheid, deze voortdurend
veranderende veelvormigheid. De fout ligt bij de spiegel
die het beeld weerkaatst, bij de denkende geest die het
waarneemt en bij de hersenen die daaruit hun conclusies
trekken. Het beeld dat de spiegel ons presenteert als de
waarheid, is niet het oorspronkelijke. De spiegel is
bedekt met een laag stof en het oppervlak is helemaal
niet effen. God kent geen mâyâ; Hij
heeft geen plan of behoefte om illusie te scheppen, noch
wil Hij dat dit zou gebeuren. Maar in zijn onwetendheid
ziet de mens dingen die niet bestaan en gelooft hij dat
zij zijn zoals hij ze ziet. Deze menselijke zwakheid heet
adhyasa [zie ook SSV-21].
Wanneer God wordt
weerspiegeld als de natuur, wordt het spiegelbeeld
mâyâ. Zoals melk stremt tot yoghurt,
zo wordt God de wereld (jagat) van eindeloze
transformatie, ofwel mâyâ, ofwel het
beeld van de onveranderlijke Goddelijkheid. Zijn wil
doet deze onechte veelheid ontstaan boven de Ene die Hij
is; als Hij het wil, kan Hij het beîindigen. Hij is
de Heer van mâyâ.
God is
alomtegenwoordig, almachtig. Van de drie entiteiten: het
hogere Zelf, het Zelf en de natuur, heeft de laatste tot
doel in de behoeften van de mens te voorzien. God heeft
geen behoeften of wensen. Hij is het hoogste en meest
volledige bereikbare. De hoogste geluksgevoelens
(ananda) van en voor elk schepsel stromen spontaan
uit God. In de Gîtâ
[*]
zegt Krishna tot Arjuna: 'Ik heb, o zoon van de
aarde, in de drie werelden geen plicht die mij bindt' .
Hij heeft plichten alleen geschapen om voor het
bewustzijn van alle schepselen te zorgen. Hijzelf kent
activiteit noch verplichting. Van elke handeling die
wordt verricht, zorgt Hij voor resultaat. Zonder Hem kan
geen enkele activiteit succes hebben! Hij bepaalt van
elke handeling welke vrucht eruit voort moet
komen.
Inhoudsopgave