English: Eternal Truths

 

22. Eeuwige Waarheden

De Veda is de moeder van alle Shastra's. De Veda is een gave van God, zoals het in- en uitademingsproces. De grote wijzen, die de kostbare schat die zij veroverd hadden door een lang volgehouden ascetische leefwijze zelf belichaamden, ontvingen de Veda als een serie klanken die zij door mondelinge overdracht van leraar naar leerling over de wereld hebben verspreid. Omdat het gehoorde generaties lang werd bewaard, werd de Veda 'shruti' genoemd, of wel 'hetgeen werd gehoord of beluisterd'. De Veda heeft geen einde. Wie heeft de Veda samengesteld? Tot op deze dag is het onmogelijk gebleken hun namen te ontdekken. Misschien hadden degenen die de Veda reciteerden niet het verlangen om befaamd te worden, want hun namen worden nergens in de Veda genoemd. Misschien ook hechtten zij geen waarde aan hun eigen naam, of aan die van naaste of verre familie. Of misschien hadden zij helemaal geen verwanten. Wie deze persoon of personen ook geweest mogen zijn, de wijzen wisten zeker dat zij meester van alle kennis waren, want de sfeer van gelijkmoedigheid en evenwicht die we in de Veda aantreffen, was in zulke wijze mannen ook de belangrijkste karaktereigenschap. Het is dus juist om daaruit af te leiden dat de Veda alleen aan de wereld werd geschonken door personen die in het bezit waren van alle geestelijke vermogens. [zie ook SSV-10].

Het woord 'veda' komt voort uit de stam 'vid' die 'weten' betekent. 'Dat wat ons alle kennis openbaart en verklaart is Veda: (vidana thu anena ithi vedah)'. Met een beperkt verstand en met beperkte levenservaring leert men de Veda niet beheersen. De heilige Veda onderwijst de mens in alles wat hij voor zijn spirituele vooruitgang nodig heeft. Hij reikt hem de middelen en methoden aan om alle zorg en smart te overwinnen. Hij leert ons alle spirituele disciplines die ons onwankelbare vrede kunnen schenken. Niemand heeft precies begrepen wat het begin was van de Veda en wat het einde. Daarom kreeg hij de titel anadi - zonder begin en sanathana - tot in eeuwigheid. Omdat de eerste en de laatste Veda onbekend zijn, heet hij nitya - eeuwigdurend. De menselijke intelligentie is onzuiver, maar aangezien de Veda geen spoor van onzuiverheid vertoont, is men tot de conclusie gekomen dat hij niet door mensen kan zijn voortgebracht. De Veda wordt daarom ook wel getypeerd als apurusha - onpersoonlijk. 

De Veda is zijn eigen autoriteit. Elke vedische klank is heilig omdat hij deel uitmaakt van de Veda. Zij die vertrouwen hebben in de Veda en hem als autoriteit accepteren, kunnen dit zelf ervaren. Het leven van de grote wijsgeren werd verrijkt door dergelijke ervaringen en zij hebben de Veda geprezen als de bron van wijsheid. Deze ervaringen zijn niet gebonden aan tijd en ruimte. Hun geldigheid en waarde kunnen niet alleen in India worden erkend, maar door de mensen uit alle landen. Men kan zeggen dat zij fundamentele waarheden vastleggen. 

Wanneer de vedische religie is ontstaan weten we niet, maar we weten wel dat andere godsdiensten van latere datum zijn. Daarin ligt het verschil. Dus wanneer men het Absolute wil leren kennen, kan dat onmogelijk lukken met behulp van menselijke energie en vaardigheid. De menselijke intelligentie opereert slechts binnen bepaalde grenzen (buddhigraham athindriyam). De Veda bevindt zich echter buiten het bereik van het verstand. Het verstand heeft zijn beperkingen. Het kan alleen feiten verwerken die met de zintuigen te ontdekken zijn, met alle daartoe behorende ervaringen. Het is alleen werkzaam in alles wat zichtbaar is en tot het leven behoort. 

Moeder Veda is altijd liefdevol geweest voor haar kinderen, het menselijk ras. Om hun verlangens te louteren en het ras op een hoger plan te brengen, heeft zij de idee van tijd [kâla] ingevoerd, met de samenstellende delen: jaren, maanden, dagen, uren, minuten en seconden. [zie voor een gedetailleerde uitleg **
Zelfs de Goden moesten aan de tijd gehoorzamen. Het individu zit gevangen in de kringloop van tijd en ruimte en wentelt mee, zonder te weten dat ontsnappen mogelijk is. In werkelijkheid echter bevindt hij zich buiten het bereik van tijd en ruimte. De Veda heeft tot taak hem met deze waarheid in kennis te brengen en om hem te bevrijden uit zijn keurslijf. Moeder Veda is vol mededogen. Zij wil haar kinderen verlossen van twijfel en onvrede. Zij wenst geen opwinding en verwarring. Wijze mensen weten dit heel goed. 

De zwaartekracht heeft sinds mensenheugenis op aarde geheerst. Hij is tegelijk met de schepping ontstaan. Aarde en zwaartekracht zijn niet van elkaar te scheiden; de een is ondenkbaar zonder de ander. Het zou dwaas zijn te ontkennen dat er een zwaartekracht op aarde bestaat, alleen omdat enkele mensen er geen besef van hebben of omdat hij als zodanig niet te zien is. Het is echter een feit dat niemand van het bestaan van deze universele kracht afwist, hoewel hij tegelijk met de aarde aanwezig was! Deze kracht was in werking ver voordat de mens er iets van begreep. Eerst veel later, nadat hij de diverse basiswetten had geanalyseerd en verschillende experimenten had gedaan, verklaarde de westerse natuurkundige Isaac Newton dat de aarde zwaartekracht had. De wereld accepteerde de bewering en geloofde in de waarheid ervan. Maar de kracht was al die tijd werkzaam, ook vÛÛr de verklaring van Newton. Deze trad niet plotseling in werking op het moment dat de experimenten het bestaan ervan aantoonden. 

De Veda's zijn eeuwige (sanathana) waarheden en zij bestonden reeds voordat de bevolking van ons land deze ontdekte, beoefende en ervoer. Zoals westerse natuurkundigen na experimenteren verklaarden dat er een zwaartekracht bestond, zo demonstreerden de oude wijzen van dit land door hun eigen ervaring de diepe waarheid van de Vedaís. Ook de Veda bestond reeds lang voordat hij werd ontdekt en in praktijk gebracht. De hele wereld heeft profijt gehad van Newtons wetten van de zwaartekracht; daarin worden universele waarheden uitgedrukt die altijd en overal van toepassing zijn. Die natuurwetten zijn niet alleen beperkt tot westerse landen. Evenzo vertegenwoordigt de Veda een waarheid die niet slechts geldt voor India, maar voor alle volkeren op aarde. 

Het is niet correct om te beweren dat India het geboorteland is van de Vedische geschriften. Hoogstens kan men zeggen dat het volk van Bharat deze heeft ontdekt. Het is eveneens een bewijs van een verwarde geest wanneer je je afvraagt waarom een gebeurtenis die op een bepaalde plek heeft plaatsgevonden, zich niet op een andere plaats heeft voltrokken. De goddelijke Auteur beslist wat er moet gebeuren, waar en wanneer. Zo Hij beslist, zo gebeurt het. De sfeer in India was gunstig voor het openbaren en ontwikkelen van de Vedaís. De Vedaís werden aangetrokken door de harten van de wijsgeren van dit land, het land van op God gerichte arbeid, discipline en onthechting (karma, yoga, thyaga). Andere landen hielden zich bezig met plezier en genot (bhoga) en daarom was de sfeer er boordevol wereldse aspiraties en prestaties. Derhalve kon de vedische boodschap er niet gemakkelijk ingang vinden. Aangezien men in India niet alleen aardse doeleinden voor ogen had, maar oprecht een spiritueel doel nastreefde, werd aan dit volk het voorrecht geschonken dat Moeder Veda er incarneerde. 

Dat betekent natuurlijk geenszins dat Moeder Veda andere landen niet heeft gezegend of daar afwezig is. Zij is, evenals de zwaartekracht, overal aanwezig; de Veda is alomtegenwoordig. De onversaagde wijsgeren van Bharata waren in staat de vedische boodschap te ontvangen door spirituele disciplines als  onthouding en onthechting, alsmede door hun concentratievermogen en de verrukking te ervaren die uit deze activiteiten voortkwam. Zij waren zo onzelfzuchtig en vol erbarmen en liefde, dat zij alles wat zij hadden gehoord en gezien, deelden met diegenen die hen bezochten. Daarom noemt men deze mannen 'mantra drishta' - de zieners van de spirituele werkelijkheid. Omdat zij een lange rij discipelen hadden, is de boodschap eeuw na eeuw doorgegeven en deze heeft zich over het hele land verspreid. Het mysterie van de Veda werd door de wijzen als ëDrishtasí als een ononderbroken stroom aan ons zichtbaar gemaakt. Dit betekent een ereschuld waarvan de inwoners van ons land zich zeer wel bewust zijn. 

De heilige teksten van India - de Veda's, Vedântaís, Upanishad's, Smrithi's, Purâna's, Itihasa's - zijn een schatkamer van diepzinnige wijsheid. Zij zijn stuk voor stuk een oceaan van zoete, voedzame melk. Elke tekst is heilig en heeft een heiligmakende invloed. Het water van de oceaan vermindert niet, hoeveel pompen je ook inzet om het weg te pompen. Door de hete zonnestralen worden er enorme hoeveelheden water omgezet in waterdamp, tot wolken samengepakt en naar de aarde teruggezonden als regen. Deze maakt het verbouwen van graan mogelijk en tooit het land met groene vegetatie. Het wonderbaarlijke is nu dat, ondanks dit reusachtige proces van opnemen en neergieten, het niveau van de oceaan zelfs geen centimeter daalt. Bovendien ziet men het niveau niet toenemen ondanks de duizenden rivieren die al hun water in de zee doen uitstromen. Op dezelfde wijze blijven personen die de aangeboden leringen in praktijk brengen en daardoor hun kennis van de heilige geschriften hebben verrijkt met het besef hoe waardevol zij zijn, onaangedaan bij lof en kritiek, van welke aard en hoeveelheid dan ook. Hun harten blijven zuiver, kalm en onberoerd. De Heilige Geschriften van India zijn bolwerken van zulk geestelijk voedsel. 

Wij kunnen van deze leringen echter niet meer opnemen dan ons geduld en geestelijke bekwaamheid ons toestaan. Nadat wij de teksten volledig kennen en ervaring hebben opgedaan bij de praktische toepassing van de lessen, kunnen we het licht en de vreugde die we hebben verkregen delen met anderen. 

Wanneer iemand de wens koestert om de heilige boeken en teksten van India duidelijk te begrijpen en hun boodschap in zich op te nemen, moet hij Sanskriet leren; aan die verantwoordelijkheid en die plicht kan hij niet ontkomen. Alleen al het noemen van de term Sanskriet maakt in velen van ons onmiddellijk het vooroordeel wakker. 'Het is de dode taal van een stervende cultuur; er wordt overdreven veel waarde aan gehecht door de fanatieke vasthoudendheid van een stel conservatieven die volkomen uit de tijd is', protesteert de modern-denkende mens van deze tijd. Zij keuren de taal af omdat zij volgens hen alleen nog leeft in zinloze formules, in snel verdwijnende rituelen en ceremoniën, bij huwelijksplechtigheden en andere nutteloze activiteiten. 'Die taal is moeilijk te leren', zeggen ze. Zulke overtuigingen hebben zich diep genesteld in de gedachten van de moderne mens. Deze alledaagse meningen en verkeerde opvattingen moeten uit het denken worden verdreven. [Zie o.a. voor een beginnerskursus Sanskriet: S'rî Sathya Sai Veda Pratishtan en Vahini-word-links

Het Sanskriet is een onsterfelijke taal waarvan de stem eeuwig is en haar roep door de eeuwen heen hoorbaar blijft. Het Sanskriet ligt diep ingebed in de voedingsbodem van alle talen ter wereld. Vereer het Sanskriet als de moeder van alle talen. Ga niet voorbij aan haar grote waarde en spreek er niet geringschattend over. Wanneer je verlangt je dorst te lessen met de nectar die de Vedaís te bieden hebben, zul je Sanskriet moeten leren. Om de Vedaís te kunnen interpreteren en uitgebreid te kunnen ingaan op de diepere geheimen en bedoelingen, hebben de oude wijzen handboeken nagelaten van aanvullende wetenschappen zoals grammatica, dichtkunst, filosofie en astrologie. Hun studie en hun nagelaten werken bestrijken wetenschappelijke gebieden zoals astronomie, geografie, rechtswetenschappen, ethiek, kennistheorie of wetenschapsleer, muziek, psychologie en redekunst of welsprekendheid. Westerse wetenschappers zijn vol bewondering over de wonderen van de sterrenkunde die zij hebben onthuld en over de feiten uit andere takken van wetenschap die zij aan het licht hebben gebracht. Zij hebben veel profijt gehad van de aanwijzingen die deze wijsgeren hebben verschaft. Aangemoedigd door de ontdekkingen van deze oude zieners zetten zij nu hun onderzoek in diverse richtingen voort. Zij hebben erkend dat deze rishi's met hun astronomische kennis aanzienlijk verder waren gevorderd dan de oude Grieken. In de Veda's en in de aanvullende teksten die zij schreven, vinden wij reeds vele geheimen van de natuur ontsluierd die door de moderne wetenschap worden begroet als revolutionaire ontdekkingen, zoals het bestaan van atomen en hun explosieve kracht. In de Atharvaveda [zie ook Veda] vinden we vele passages die bij onderzoek door westerlingen een goudmijn van genoemde belangrijke informatie blijken te zijn. In Duitsland zijn speciale instituten en faculteiten opgericht die de inhoud bestuderen van de duizenden kilo's op palmbladeren geschreven manuscripten (nadi-teksten), horoscopen, teksten betreffende astronomie, geneeskunde, scheikunde, toxicologie, wiskunde en wat dies meer zij. Om dit werk met succes te kunnen doen, leert men Sanskriet. In Amerika, Rusland en zelfs in Afghanistan wil niet alleen de leiding van de universiteiten zelf graag het Sanskriet als studievak invoeren, maar hierop wordt van alle zijden door geleerden aangedrongen! Buitenlanders behandelen deze teksten uit India met eerbied en beschouwen het als een groot geluk zulke kostbare juwelen te hebben ontdekt. 

Indiërs hebben ooit aan de yoga als wetenschap een vooraanstaande plaats toegekend. Zelfs op dit ogenblik wordt deze wetenschap in vele landen bestudeerd en toegepast. Er is in Amerika en Rusland een groot aantal instituten waar yogahoudingen en -oefeningen worden onderwezen. Maar in India krijgen mensen zodra zij iets horen over yoga of meditatie het gevoel dat het een spiritueel pad is dat verband houdt met de vedantische denkrichting. Zodra het woord yoga wordt genoemd, zien velen die het horen voor hun geestesoog beelden opdoemen van eenzame kluizenaars in het hart van ondoordringbare wouden, gekleed in oranjekleurige monniksgewaden, levend van fruit, wortelen en knollen. Naar hun mening is yoga-sadhana een oeroude discipline die door dergelijke dakloze asceten wordt beoefend. Dat is het gissen van mensen die niet op de hoogte zijn; zo is dat helemaal niet. De wetenschap der yoga wordt heden ten dage in westerse landen onderzocht door natuurkundigen en andere wetenschappers. 

In dit tijdperk van de technologie wordt het steeds moeilijker een vreedzaam leven te leiden. Mensen worden langzamerhand het slachtoffer van verschillende geestesziekten. In landen die zich aan de frontlinie van de beschaving bevinden, zoals Amerika en Engeland, hebben mensen het vermogen verloren om 's nachts van een natuurlijke slaap te genieten. Zij kennen slechts de kunstmatige slaap, die is opgewekt door de tabletten die zij slikken. Het gevolg hiervan en van de vele andere medicijnen die worden ingenomen tegen allerlei ziekten is, dat zij in toenemende mate lijden aan hart- en vaatziekten en aan hoge bloeddruk. Uiteindelijk maken zij van zichzelf dan een ongezond wrak. Dat is een zeer kunstmatige wijze van leven. Mensen verzinken in angst en bezorgdheid; lichamelijk zowel als geestelijk kennen zij geen rust. Medicijnen worden als tabletten, capsules en pillen bij miljoenen geproduceerd, maar de algemene gezondheidstoestand verbetert niet. Intussen hebben nieuwe ziektevarianten de kop opgestoken en zij verbreiden zich snel. Enkele intelligente westerlingen zijn tot het besef gekomen dat yoga hun enige toevlucht is. Zij zijn in die mening gesterkt door hun ervaringen daarmee. Met groeiend vertrouwen wijden zij zich steeds meer aan yoga

De Veda's vormen de oudste literaire scheppingen van de mens. Tegenwoordig wordt het woord literatuur gebruikt voor allerlei geschrijf, neergekrabbeld omdat men graag iets heeft om de tijd te doden waarmee men geen raad weet. Zij hebben geen innerlijke waarde of diepere betekenis; zij vernietigen in de lezer de goede karaktertrekken, zaaien slechte opvattingen en gewoonten en houden zich niet aan het pad van de waarheid. We kunnen de term literatuur niet gebruiken voor stukjes proza of poîzie waarin onjuiste verhalen worden opgedist. De ware literatuur ontstaat niet uit egocentrische fantasieîn van een enkeling. 

De Veda's vormen de ziel die het spirituele leven van India voedt. Zij zijn de adem die het volk in leven houdt. Zij bezitten een goddelijke kracht die verbazingwekkend is in zijn uitwerking. Zij zijn geladen met de trillingen van mantra's die men op wetenschappelijke wijze kan ervaren. Vedische teksten kunnen ook de kracht verlenen die de symbolen en formules van tantrische aard kunnen schenken. 'Tantra' betekent: de middelen en methoden waarmee men de mantra's gebruikt voor eigen welzijn. De mens bezit alleen lichamelijke kracht en materiële macht. Maar zijn karma wordt geheiligd wanneer die materiële machinerie (yantra) geregeerd gaat worden door mantra en tantra. De techniek van deze spirituele oefening staat beschreven in de karmakanda - het deel van de Vedaís waarin heilige handelingen en offerrituelen worden behandeld. De zieners van weleer werden zich hiervan bewust en hebben deze kennis voor de mensheid bewaard in de vier Veda's. Omdat zij niet in staat zijn deze waarheden te begrijpen, vertellen degenen die zich met trots moderne mensen noemen, aan iedereen dat de Vedaís alleen verzen en mantra's bevatten die uit het hoofd worden geleerd en herhaald binnen een vriendenkring van mannen op leeftijd. Niet alleen 'moderne' mensen, maar zelfs zij die zich een reputatie hebben verworven als 'de belangrijkste pundits' en spirituele voordrachten houden voor mensen om maatschappelijke bekendheid te krijgen, gebruiken de Veda's voor de materiële vooruitgang van hun toehoorders en niet om ze te begeleiden op het spirituele pad. Zij zijn niet bij machte de heilige opdracht te ontdekken waarvoor de Veda's bestemd zijn. Wanneer zij de kans krijgen, profiteren zij van de vedische kennis, maar zij voelen geen verlangen of hebben niet het vermogen om de Veda's te gebruiken voor het zuiveren van hun dagelijkse leven. 

Dientengevolge is het deze moderne denkers onmogelijk volledig vertrouwen in de Veda's te krijgen. Wanneer de pundits, de schriftgeleerden, geen moeite doen om de Vedaís, die zij zo goed kennen, in praktijk te brengen en pronken met hun gebrek aan geloof door hun eigen kinderen niet te onderrichten in de glorie van de Vedaís, dan veroorzaken zij natuurlijk ook een gebrek aan godsvertrouwen in de gehele maatschappij. 

Vele anderen, die niets weten van de betekenis van de vedische gezangen, lopen op drukbezochte plaatsen de heilige teksten in een star automatisme hardop te reciteren. Er zijn daarentegen buitenlanders, en speciaal Duitse geleerden, die de Veda's niet uit het hoofd hebben geleerd, maar toch beseffen dat de mantra's een diep indringende kracht bezitten die kan worden overgebracht. Deze mensen hebben reeds eeuwenlang gedeelten van de Veda's meegenomen naar hun land en ze daar met veel geduld en nauwkeurigheid bestudeerd. Dientengevolge hebben zij een aantal merkwaardige geheimen ontsluierd. Zij ontdekten dat de Veda's de geheimen bevatten van alle kunsten die de mensheid vooruitgang schenken. Er zijn naast de Veda's vele geschriften ontstaan die dienden als uitbreiding en aanvulling: 
- de Veda van het boogschieten; 
- de Veda van Ayu - onderhoud, behoud en verlenging van het leven, ofwel de medische wetenschap; 
- de Veda van Jyotir - planeten en sterren. 
Er werden veel van dergelijke teksten samengesteld en verbreid. 

De wijze Vishvamitra ontdekte de Gâyatrî mantra, die zich richt tot de zonne-energie, Surya. Deze mantra heeft een onmetelijke, innerlijke kracht; het is een formule die trilt van leven. Hij heeft immense vermogens die werkelijk verbazingwekkend zijn, want de Godheid die over hem heerst, is de zon. Kenners van de Râmayana weten dat Vishvamitra dezelfde wijsgeer is die Râma inwijdde [zie RRV-6] in de geheimen van de zonneverering door middel van de Aditya-hridaya mantra [aditya=zon; hridaya=hart]. 

Door de Gâyatrî mantra kreeg Vishvamitra het vermogen om bijzondere wapens te hanteren. Die onderwierpen zich volledig aan zijn wil wanneer hij de mantra vol geloof herhaalde. Door de krachten die hierdoor in zijn bezit kwamen, was hij in staat een groot natuurkundige te worden en kon hij een tegenhanger scheppen van dit heelal. Iemand die in staat is om de vermogens van zijn handen en zijn zintuigen te vergroten, wordt tegenwoordig een 'wetenschapper' genoemd. In het verleden echter werd deze term (vijnanin) correct gebruikt, namelijk alleen voor hen die hun spirituele vermogen tot ontwikkeling brachten en die de formules ontdekten waarmee zij konden doordringen tot hun eigen goddelijke kern; mensen die begenadigde, toegewijde gelovigen waren en die in het dagelijkse leven de goddelijke kracht spontaan konden demonstreren. De 'wetenschappers' van deze tijd daarentegen weten slechts een beetje van dit en een beetje van dat. Zij overdrijven en scheppen op over alle kennis die ze onder de knie wisten te krijgen. Zij zijn dol op uiterlijk vertoon en laten trots zien dat zij iets weten en kunnen. Zij voelen zich zeer verheven door de lof die hun wordt toegezwaaid. Een dergelijke dwaasheid is het tegenovergestelde van de manier waarop een echte wetenschapper zich gedraagt, namelijk met nederigheid en zachtmoedigheid. Hij is zich ervan bewust dat, hoeveel hij ook weet, het uitgestrekte gebied dat hij nog moet leren kennen, veel groter is. Hij beseft dat de weinige kennis die hij bezit, te danken is aan Gods genade

Vishvamitra was een man van de wetenschap die dit feit volledig erkende. Dat is de reden waarom er geen geleerde groter is dan hij. Maar, ofschoon er in India een wijsgeer heeft geleefd van zo'n groot formaat en met zo'n ruim hart, leeft hij bij ons volk niet in de herinnering voort. De buitenlanders die een glimp hebben opgevangen van zijn grootheid worden wel hooggeacht. Deze onderzoekers die enige waardevolle vedische leringen aan het licht hebben gebracht, genieten al hun vertrouwen. 

De Veda is de Moeder van Bharata. Maar de kinderen eren hun moeder niet meer. Zij hebben eerbied voor hun stiefmoeder en geloven in haar! Dat is het resultaat van een onderwijssysteem dat doortrokken is van Engelse taal en cultuur. 

Wanneer wij ons steeds verder verdiepen in de verworvenheden van de oude wijzen van India op wetenschappelijk gebied, vinden we een beschrijving van de wijze Bharadvaja over de bouw van ruimtevoertuigen [zie ook: vimâna's]. De geesteswetenschappen hadden zo'n grote hoogte bereikt, dat alles wat in het verleden was gebeurd, kon worden weergegeven en alles wat zou gebeuren, kon worden voorspeld. Ook de medische wetenschap was in India vergevorderd. Het was dezelfde Bharadvaja [zie ook Ramakatha Rasavahini-15] die deze ten behoeve van de gehele mensheid onderwees. De wijze Atreya [Atri] nam de taak op zich om deze kennis en de techniek van de geneeskunst verder te verbreiden. De heilige Charaka bracht al deze ontdekkingen samen in een 'verzamelwerk' (samhita) dat zijn naam kreeg. Daarin wordt het diagnosticeren van ziekten uitvoerig behandeld, verschillende geneesmethoden, de ontwikkeling van de foetus en andere onmisbare, maar moeilijk te achterhalen medische feiten. De doctoren die bekwaam waren op hun vakgebied, konden reeds in die vroege periode langs chirurgische weg verschillende zieke lichaamsdelen verwijderen of corrigeren, wanneer de ziekte niet met medicijnen te genezen was. De heilige Sushruta heeft in zijn compendium een groot aantal chirurgische ingrepen beschreven. Deze tekst is ontdekt en kan door iedereen worden bestudeerd. 

Grote wijsgeren als Dhanvantari [zie ook SB 8:8], Nagarjuna en anderen hebben uit het oude India nog veel meer medische vondsten aan het licht gebracht, die door trouwe volgelingen van de vedische onderzoekmethoden waren gedaan. Daarnaast bestaan er ook vele waardevolle geschriften op het gebied van de ethiek, de jurisprudentie en andere sociale wetenschappen, met teksten van onschatbare waarde voor alle tijden. Voorbeelden daarvan zijn de Dharmashastra - het wetboek van Manu, [zie ook Dharmo raksati raksitah] en de Nyaya Shastra van Gautama. 

De Vedanta, de leer der Vedaís, is het rechtmatige bezit van elke sociale groep, elke kaste, elke samenleving, elk ras; van de volgelingen van elk geloof en van personen van beiderlei kunne. Vedanta betekent wijsheid (jnana). En op welk terrein van wetenschap heeft deze wijsheid betrekking? Het is de wijsheid die gebaseerd is op de kennis van het Âtmâ. Deze wijsheid is de hoogste kennis die men in het leven kan verwerven. Welk groter goed is er voor de mens dan de bewustwording van het Zelf, dan hijzelf die zijn Zelf kent? Voor ieder die de shruti, de Veda en de smriti - de morele voorschriften - bestudeert, is het nodig dat hij gelooft in de mogelijkheid zichzelf te kennen. Het voorwerp dat wij zien, is duidelijk gescheiden van degene die het ziet. Dat is een universele waarheid. Wie is dan dat 'ik' dat ziet? Alles wat een vorm heeft, wordt door het gezichtsorgaan, het oog, waargenomen en herkend. Het oog ziet het fysieke lichaam, ziet andere individuen, ziet zelfs insekten, wormen en voorwerpen. Het ziet alles wat binnen het gezichtsbereik valt. Het lichaam is ook een 'ding' dat het oog, evenals andere dingen, kan zien. Hoe kunnen we dan tot de conclusie komen dat het lichaam het ik 'is'? 

Wie is dat 'ik' dan in werkelijkheid? Vuur brandt en geeft ook licht. Het verbrandt dingen door hitte en verlicht deze door het verspreide licht. Het vuur is iets anders dan de dingen die het verbrandt. Wie is nu degene die deze waarheid kent - de waarheid dat 'vuur' en 'de dingen die worden verbrand' van elkaar verschillen? Dat is het Âtmâ. Wanneer een houtblok brandt, is het vuur aanwezig en werkzaam in elk deel daarvan. Evenzo doordringt het Âtmâ het gehele lichaam, stelt het in staat om daden te verrichten, en om romp en ledematen te bewegen. 

Het licht dat een lamp uitstraalt, is een instrument waardoor wij 's avonds en 's nachts weten: 'Dit is een kopje, dat is een bord.' Het oog is een vergelijkbaar instrument dat ons vertelt: 'Dit is een huis, dit is een doorn, dit is een steen'. Het oog is niet het Âtmâ. Zonder lamp kan het oog niet weten wat een huis is, een doorn, een steen, een kopje of een bord, zomin als de lamp dat kan zonder het oog. De lamp en het oog zijn beide hulpmiddelen of instrumenten van 'verlichting'. 

Het instrument, het oog, ziet het lichaam en ziet waar het zich bevindt. Het lichaam dat wordt gezien kan dus niets anders zijn dan een vergelijkbaar instrument. De zintuigen zijn de 'waarnemers' die het horen, proeven, zien, voelen en ruiken ervaren. Wanneer het oog een instrument kan worden genoemd, zullen we moeten inzien dat de andere zintuigen ook gereedschappen zijn. Deze zintuigen staan alle onder leiding van hun meester, de denkende geest. Maar deze denkende geest wordt ook weer beheerst en gestuurd door een andere meester. Hij kan dus niet het diepste wezen van de mens zijn. 

Het intellect (buddhi) controleert de gegevens die via de denkende geest binnenkomen. Dat instrument beoordeelt en beslist. Denk bijvoorbeeld eens aan een scherp mes. Hoe scherp het ook is, het kan niet uit eigen beweging een vrucht doorsnijden, en zelfs niet het dunste draadje. Het mes kan dat slechts doen wanneer iemand het vasthoudt. Het intellect is te vergelijken met een mes. Zonder het 'ik', het Âtmâ, dat er gebruik van moet maken, is het tot niets in staat. 

Dan moeten we stilstaan bij een andere toerusting van de mens: de levensstroom (prana). Laten we eens zien of we die kunnen aanwijzen als het 'ik'. Tijdens de diepe slaap is de mens zich er niet van bewust dat hij ademt en dat de 'levensstromen' actief zijn! Hoewel prana aanwezig is in alle drie bewustzijnstoestanden: het waken (jagrat), het dromen (svapna) en de diepe slaap (sushupti), is de mens als hij droomt zich niet bewust van zijn ervaringen opgedaan in de waaktoestand, en in de waaktoestand niet van zijn droomervaringen. Tijdens de diepe slaap worden intellect en geheugen niet door de prana's geactiveerd. Het schijnt of zij beide sluimeren. Wanneer de baas bezig is, kunnen zijn ondergeschikten niet stilzitten. Aangezien de prana's niet altijd ononderbroken actief zijn, kunnen ze niet beschouwd worden als het 'ik' of het Âtmâ. En nu het ego. Het ego functioneert op twee gebieden en daarom heeft het ook twee betekenissen: 
1. Eigenliefde (
aham(n)kara), het lichaamsbewustzijn (dehÂtmâ), het uiterlijke 'ik'; 
2. het innerlijke 'ik' (pratyagÂtmâ). [zie ook
SSV-21: onderzoek van het innerlijk]

Mensen die dit onderscheid niet kennen, raken in de war en zeggen dat het 'ik' betrekking heeft op het bewustzijn van het lichaam. Dat is echter onjuist. Zoals we hebben gezien, is het lichaam een instrument. Het is een ding dat kan worden gezien, en het is niet de ziener zelf. Hoe kan het ego, wanneer het met het lichaam wordt vereenzelvigd, het Âtmâ zijn? Het ego zelf behoort ook tot de categorie der dingen die 'gezien' kunnen worden. Tijdens de diepe slaap is het afwezig en tijdens de droom tovert het ons onechte beelden voor. De waarheid behoort onaangetast stand te houden, in verleden, heden en toekomst. Hoe kan iets dat in twee daarvan ontbreekt, eeuwigheidswaarde hebben? 

Uit dit onderzoek is wel duidelijk geworden dat de zintuigen, de gedachten, het intellect en de levensstromen geen van alle te aanvaarden zijn als het Âtmâ en als zodanig geldig zijn. Dus komt in ons de vraag naar boven: Wat of wie is het Âtmâ dan wel? 

'Het komt niet en het gaat niet, heeft geen handen of voeten, geen organen en ledematen; het is zonder blaam of smet. Onder de kleinsten is het het kleinste, onder de grootsten is het het grootste. Het is overal, zoals de ruimte. Het is alles; daarom is het vrij van 'ik' en 'mijn'. Het Âtmâ is bewustzijn, zoals vuur hitte is en de zon het zonlicht - het heeft niets uitstaande met verdriet of illusie; het is de allerhoogste, eeuwigdurende verrukking (paramananda). Het is de kern, het hart van alle wezens, het bewustzijn in alles wat leeft. Het is de 'ziener' van alles wat te 'zien' is; het ziet alle dingen die waarneembaar zijn'. 

Alle personen, van welke aard of gestalte ook, spreken slechts over lampen en gereedschappen wanneer zij, na gebruikmaking van de zintuigen, verklaren: 'Ik zie', 'Ik hoor', 'Ik proef', enzovoort. Het Âtmâ ziet niet gedeeltelijk, is geen gewone waarnemer, geen blinde of zogenaamde ziener. Het intellect (buddhi) kan zelf geen licht uitstralen, evenmin als de maan. Evenals de maan, weerkaatst het de glans afkomstig uit een andere, dichtbijzijnde bron, namelijk het Âtmâ. Het intellect kan alleen werken wanneer het de kosmische Intelligentie weerspiegelt, voortkomend uit het Âtmâ. De zon wordt aangeduid als het kosmische oog (jagat chakshus), omdat de zon in relatie staat tot andere, nabijgelegen hemellichamen. De zon heeft geen gevoelens van ego, van eigendom of bezit, ook geen wil, verlangen of wens. De duisternis verdwijnt zodra hij aanwezig is en de wereld door licht wordt omgeven. Hij wordt derhalve de lichtgever genoemd. Hij doet dat echter niet bewust, alsof hij daartoe is verplicht. Ook het Âtmâ kent geen verplichting of inspanning. Op de vraag: Hoe kan het Âtmâ iets 'doen'? is het antwoord: 'Doet' een magneet iets, alleen omdat een naald gaat bewegen wanneer hij in de buurt komt? 

Nu komen we tot de belangrijkste vraag: Bestaat het Âtmâ? En zo ja, hoe en aan de hand van welk bewijs kunnen we dat vaststellen? Het is niet nodig te bewijzen dat het Âtmâ bestaat, want wanneer het Âtmâ kan worden bewezen met steun van bepaalde argumenten en redeneringen, moeten we ook uitgaan van de stelling dat er een persoon bestaat die deze redeneringen gebruikt. En die persoon zal dan weer het Âtmâ zijn! 

Natuurlijk zijn er mensen die zeggen dat het bestaan van het Âtmâ ontleend wordt aan de autoriteit van de Veda's, en dat men door middel van die Vedaís het Âtmâ kan ervaren en naar waarde schatten. De Veda's verbieden bepaalde activiteiten als niet-atmisch, als in strijd met de normen die men kan stellen aan iemand die in het Âtmâ gelooft; weer andere activiteiten worden aanbevolen als atmisch, zoals liefdadigheid en goed zedelijk gedrag. Het Âtmâ echter bewijst zichzelf, is zijn eigen getuige. Het bestaan daarvan kan niet worden vastgesteld aan de hand van andere feiten of dingen. 

De Shastraís, teksten die een aanvulling vormen op de Vedaís, verklaren dat God overal woont waar de volgende zes uitzonderlijke eigenschappen zichtbaar zijn: geestdrift (utsaha), vastberadenheid (sahasam), moed (dhairya), inzicht (sadbuddhi), kracht (shakti) en ondernemingslust (parakrama). [zie ook: vermogens] Mensen moeten hun openingsgebed richten tot de Heer die alle hindernissen wegneemt (Ganapati, Ganesha) om deze zes gaven te verkrijgen; zij kunnen het bewustzijn zuiveren en brengen het Âtmâ te voorschijn. Ga met een moedig hart op ontdekkingsreis naar je atmische kern. Dit is geen onderneming voor lafaards. Personen die slecht zijn, of weifelaars in het geloof, die twijfel koesteren in hun hart, of droeve gezichten zetten, zijn gedoemd als zieke mensen (rogi's) door het leven te gaan en niet als kenners van het Âtmâ (yogî's). 

Hieraan onderscheidt men de wijze (jnani) van de onwijze mens (ajnani). Krishna sprak lachend, vol vreugde tot Arjuna; Arjuna luisterde, overweldigd door verdriet. [zie ook: BG:1] De wijze mens is altijd vervuld van vreugde; hij lacht. De onwijze mens wordt getroffen door smart; hij weent. 

Willen wij bij het zoeken naar de aard van het Âtmâ de overwinning behalen, dan moeten wij de vier levensstadia (âs'rama's) doorlopen die door de sanathana dharma-teksten worden erkend en aanbevolen. Een ieder die zich bewust is van de daarbij behorende plichten en verantwoordelijkheden, verwerft bij het doorlopen van elk stadium voor zichzelf een hoeveelheid kennis die hem voert naar dat atmische bewustzijn.  

Slechts nadat hij de (eerste) kinderperiode [zie ook: Prasnottara Vahini-3] achter zich heeft gelaten, zal de invloed van de vier levensstadia voor de mens merkbaar worden. VÛÛr die tijd zal hij geen speciale kennis kunnen verzamelen over zijn plichten en verantwoordelijkheden. De groeistadia van de mens zijn: prille jeugd, puberteit, volwassenheid, middelbare leeftijd en ouderdom; de wijsheid groeit eveneens overeenkomstig deze stadia in hem. In het eerste stadium, de jongensjaren, wordt hij van onwetendheid en onschuld, geleid naar de wereld der kennis, wanneer hij als leerling wordt aanvaard door een geestelijke leidsman (goeroe). Daarna moet hij de goeroe dienen en gehoorzamen, zonder zich belast of gebonden te voelen [zie ook: geboorten]

In het tweede stadium, de puberteit, moet hij mede gebruik maken van de maatregelen en middelen die de vooruitgang en de veiligheid in de maatschappij bevorderen. Hij moet zijn eigen levensonderhoud gaan verdienen en leren zijn inkomen met verstand en overleg uit te geven. Hij wordt ook gehouden een voorbeeld te zijn voor allen die jonger zijn dan hijzelf, en hun te wijzen hoe zij zich in de maatschappij nuttig kunnen maken. Tegelijkertijd moet hij in het voetspoor treden van ouderen en van hen de lessen leren die hemzelf vooruit zullen helpen. 

In het derde stadium, dat van de volwassenheid, moet men niet alleen letten op zijn eigen vooruitgang en die van familie en samenleving, maar ook op de lotsverbetering van mensen in het algemeen. Ook dat is een verantwoordelijkheid die volwassenen te dragen hebben en zij moeten de noodzakelijke vaardigheden daarvan verwerven. Zij dienen een ruimere visie te hebben van de vrede en welvaart van de gehele mensheid. Aan die vrede en die welvaart moeten zij trachten, voorzover hun geestelijke en materiële capaciteiten dat toelaten, hun bijdrage te leveren. 

Het vierde stadium is de oude dag. Tegen de tijd dat de mens dit stadium op zijn levensreis bereikt, zal hij wel ontdekt hebben dat alle soorten vreugde die deze wereld heeft te bieden, weinig te betekenen hebben en snel voorbij zijn. Hij moet gewapend zijn met de hogere wijsheid van de spirituele vreugde, die hij verkrijgen kan door zich te verdiepen in de innerlijke bron van gelukzaligheid. Door zijn levenservaringen moet hij meer tederheid hebben gekregen en vervuld zijn van medeleven. De vooruitgang van alle schepselen, zonder enig onderscheid, moet hem volledig bezighouden. Hij behoort van ganser harte bereid te zijn anderen te laten delen in de kennis die hij heeft vergaard en in de ervaringen die hij heeft opgedaan. 

Zo hebben de verschillende stadia in het leven van de mens hun eigen werkzaamheden en de daaruit voortvloeiende levenshouding toegewezen gekregen. Praktische oefening is voor de toename van iemands wijsheid even belangrijk als lezen belangrijk is voor het verrijken van iemands kennis. Naast kennis, moeten jonge mensen goede eigenschappen aankweken als nederigheid, eerbied, toewijding aan God en een standvastig geloof. Men behoort zich met goede werken bezig te houden en te genieten van de pure vreugde die dit kan geven. Tijdens de periode van de volwassenheid moet de mens, behalve aan geld verdienen en de betrokkenheid bij de verbetering van de maatschappij, ook aandacht schenken aan het instandhouden en bevorderen van deugden en aan het volgen van de ethische gedragsregels. Men moet stappen ondernemen om zich oprechter te gaan gedragen en te vorderen in zijn spirituele oefening (sadhana). Alle bewustzijnsniveaus [zie ook: kosha's en Prasnottara Vahini-7] behoren te worden gezuiverd en daarna op heilzame arbeid te worden gericht. Tijdens de middelbare leeftijd moet hij niet alleen gezin, familie en samenleving verzorgen en beschermen, maar ook een voorbeeldig leven leiden dat zijn kinderen inspireert en aan de samenleving verheven idealen voorhoudt die in de praktijk hun waarde bewijzen. Hij mag niet te licht voorbijgaan aan de samenleving waarvan hij deel uitmaakt en alleen handelen in het belang van zijn gezin; dat zal zeker slechte gevolgen hebben. [zie ook bijv.: SB:4-25-28 over koning Puranjana en SB 5:14 - De Materiële Wereld als het Grote Woud van Genot.

Het goddelijke principe laat zich uitsluitend verwezenlijken door het zuiveren van zijn activiteiten en door die activiteiten te gebruiken om zichzelf in anderen te dienen. Hij bereikt het goddelijke nooit zolang hij alleen vertrouwt op de maatschappelijke klasse waarin hij is geboren, of op de intellectuele bagage die hij heeft verworven, of op zijn beheersing van de Vedaís [zie ook bijv.: SB 3:29 - De Uitleg van Kapila over Toegewijde Dienst & SB 3:32 - De Verstriktheid in Vruchtdragende Bezigheden & SB 1:1 verzen 2,3 - Vragen van de Wijzen]. 

Elk schepsel dat wordt geboren moet eens op een bepaald moment sterven. Elk ogenblik worden er velen geboren en sterven er velen. De mens echter moet ontdekken hoe hij het sterven kan 'vermijden'. 

Het Âtmâ, de kern van de mens, wordt niet geboren. Omdat het niet wordt geboren, kent het ook geen dood. De dood is iets dat het lichaam overkomt, het omhulsel waarmee het Âtmâ is verbonden en waarin het geheel is opgenomen. De werkelijke dood is de begoocheling die zegt dat het lichaam je diepste wezen is, dat het lichaam echt is. Het gebukt gaan onder die onwaarheid is het stervensproces. Men bereikt de onsterfelijkheid wanneer men bevrijd is van die illusie. Wat uiteenvalt is het lichaam, niet het Âtmâ, de Ziel, het Zelf

Het lichaam is onderhevig aan voortdurende verandering en de allerlaatste verandering is de dood; terwijl het Zelf, dat onveranderlijk is, overblijft. Wanneer men gelooft dat hijzelf zijn veranderlijke lichaam is, en erover spreekt als 'ik', sterft dat 'ik', maar het werkelijke 'Ik' kent geen dood. 

Naarmate men zich meer en meer intensief gaat bezighouden met verheffende activiteiten en onbevreesd onderzoek, kan men de gedachte dat 'men het lichaam is' te boven komen en tenietdoen. Kijk eens goed naar de vrucht van een tamarinde-boom [zie plaatje 1 en 2]. Wanneer deze nog niet rijp is, zijn de schil, het vruchtvlees en het zaad moeilijk van elkaar te scheiden. Zo zal ook de mens die gekluisterd is aan zijn sensuele begeerten en aan het verwennen en voeden van het lichaam, zich niet bewust kunnen worden van het Âtmâ. Wanneer de tamarindevrucht rijp wordt, kan de schil worden afgepeld, het vruchtvlees komt los van het zaad en het zaad kan er moeiteloos uitgenomen worden. Zelfonderzoek en onbaatzuchtige arbeid brengen het bewustzijn tot rijpheid, zodat het Âtmâ, helder en zuiver, los kan komen van het lichaam. 

Het lichaam heeft vijf omhulsels (kosha's) die het Âtmâ verbergen. [zie nogmaals: Prasnottara Vahini-7]. Deze worden onderverdeeld in drie soorten: het grofstoffelijke, het fijnstoffelijke (subtiele) en het oorzakelijke. Het lichamelijke omhulsel - vlees, bloed, beenderen, enzovoort - vormt samen met het vitale omhulsel - de adem - het grofstoffelijke lichaam (sthuladeha). Wanneer één van deze twee omhulsels losraakt of uiteenvalt, valt ook het lichaam en kan het niet meer opstaan. [zie ook bijv.: SB 11:7

Het woord sukshma, dat meestal vertaald wordt als 'fijnstoffelijk', betekent in het Sanskriet 'klein'. Het heeft echter nog een betekenis: 'Dat wat opzwelt of uitzet'. Lucht zet meer uit dan water; de ether heeft een groter uitzettingsvermogen dan lucht. Vergeleken met het uitzettingsvermogen van de bevrijde ziel, lijkt zelfs de ether 'grofstoffelijk'! Stoom kan zich meer uitzetten (is subtieler) dan water. Hoewel een blok ijs of een stukje kamfer grofstoffelijk schijnen te zijn, worden zij door verhitting of verbranding toch fijnstoffelijk. 

In deze wereld geldt de regel dat het zichtbare alles teweegbrengt wat onzichtbaar is; het geopenbaarde verklaart ons datgene wat nog verborgen ligt. Maar in het rijk van de geest gelden andere regels. Daar laat het verborgen Âtmâ de zichtbare wereld ontstaan. Zijn 'zit achter' Worden, en tenslotte gaat Worden op in Zijn; het waarneembare wordt opgenomen in het latent aanwezige. De macht van mâyâ vloeit uit het Opperwezen [de Allerhoogste Persoonlijkheid] zoals melk uit de koe; deze mâyâ of relativiteit is de kosmos (prakriti), opgebouwd uit vijf elementen: de waarneembare schepping. Wij kennen de kosmos als een samenstelling, zoals melk een samenstelling is waaruit room, kaasstof en boter gehaald kunnen worden door de inwerking van hitte of kou, door toevoeging van een paar druppels zuur, gevolgd door het karnproces. Het karnen scheidt de boter van de melk. Op dezelfde wijze werden de vijf basiselementen - aarde, water, vuur, lucht en ether - van elkaar gescheiden door kosmische processen en temperatuur-schommelingen van hitte en koude. Wat als resultaat van dit karnproces te voorschijn kwam, was deze klont boter, de aarde [zie ook bijv. SB 8:7]. Wanneer er in een persoon of ding één van de drie karakterelementen - harmonie [of goedheid], hartstocht of traagheid [of passiviteit] (guna's) - de boventoon voert, zeggen we dat hij die karaktertrek heeft. Zo wordt elk wezen dat geschapen is, genoemd naar het overheersende element. Daarom wordt de wereld waarin wij leven de aarde (bhumi) genoemd. De gebieden in de ether waar het waterelement regeert, kennen wij als bhuvarloka en svarloka. Op die plaatsen vloeit de materie in stromingen en rivieren [zie ook bijv.: SB 5:20 met voetnoot en Prasnottara Vahini-2].

Om kort te gaan: wat zich voordoet als de uit vijf elementen samengestelde kosmos, is slechts het op God gerichte beeld van het onechte individuele zelf en de vijf elementen. God, zoals Hij wordt gezien in en door deze onwerkelijkheid, verschijnt aan ons als de natuur. Dit is slechts een verwrongen beeld van de werkelijkheid, deze voortdurend veranderende veelvormigheid. De fout ligt bij de spiegel die het beeld weerkaatst, bij de denkende geest die het waarneemt en bij de hersenen die daaruit hun conclusies trekken. Het beeld dat de spiegel ons presenteert als de waarheid, is niet het oorspronkelijke. De spiegel is bedekt met een laag stof en het oppervlak is helemaal niet effen. God kent geen mâyâ; Hij heeft geen plan of behoefte om illusie te scheppen, noch wil Hij dat dit zou gebeuren. Maar in zijn onwetendheid ziet de mens dingen die niet bestaan en gelooft hij dat zij zijn zoals hij ze ziet. Deze menselijke zwakheid heet adhyasa [zie ook SSV-21]. 

Wanneer God wordt weerspiegeld als de natuur, wordt het spiegelbeeld mâyâ. Zoals melk stremt tot yoghurt, zo wordt God de wereld (jagat) van eindeloze transformatie, ofwel mâyâ, ofwel het beeld van de onveranderlijke Goddelijkheid. Zijn wil doet deze onechte veelheid ontstaan boven de Ene die Hij is; als Hij het wil, kan Hij het beîindigen. Hij is de Heer van mâyâ. 

God is alomtegenwoordig, almachtig. Van de drie entiteiten: het hogere Zelf, het Zelf en de natuur, heeft de laatste tot doel in de behoeften van de mens te voorzien. God heeft geen behoeften of wensen. Hij is het hoogste en meest volledige bereikbare. De hoogste geluksgevoelens (ananda) van en voor elk schepsel stromen spontaan uit God. In de Gîtâ [*]  zegt Krishna tot Arjuna: 'Ik heb, o zoon van de aarde, in de drie werelden geen plicht die mij bindt' . Hij heeft plichten alleen geschapen om voor het bewustzijn van alle schepselen te zorgen. Hijzelf kent activiteit noch verplichting. Van elke handeling die wordt verricht, zorgt Hij voor resultaat. Zonder Hem kan geen enkele activiteit succes hebben! Hij bepaalt van elke handeling welke vrucht eruit voort moet komen.

 

Inhoudsopgave 

 

[*] B.G 3:22: 'Voor Mij is er geen verplichting dienst te leveren in de drie werelden [hemel, hel en vagevuur], niettemin, inderdaad zonder eisen te stellen of verlangens iets te vergaren, ben Ik ook bij allerlei aktiviteiten betrokken.'

[**] Zie hierover het S'rîmad Bhâgavatam, Canto 3, hoofdstuk 11:  De Indeling van de Tijd zich Uitbreidend vanuit het Atoom en De Orde van de Tijd: Wetenschap over 'de orde van de maan, de orde van de zon, en galactische orde' etc.  De afbeelding van de Tijd op deze pagina is van Johannes Ptok