De welvaart van gisteren en de armoede van vandaag
zijn beide te danken aan hen die men de 'groten' noemt

[Dit hoofdstuk in het Engels]

 

 

lotusknop2.gif (1520 bytes)Ieder mens behoort zo te leven dat hij geen leed toebrengt aan enig levend wezen. Dat is zijn hoogste plicht. Ook is het een eerste plicht van iedereen aan wie de kans is geschonken van deze menselijke geboorte dat hij een deel van zijn energie wijdt aan gebed, het reciteren van Gods naam, meditatie enzovoort, en dat voor hem leven gelijkstaat aan de verwezenlijking van waarheid, gerechtigheid, vredelievendheid en het doen van heilzaam werk ten dienste van anderen. Men moet er net zo huiverig voor zijn iets te doen dat schade berokkent aan anderen, of zich in te laten met zondige handelingen, als men ervoor terugdeinst vuur aan te raken of een cobra te verstoren. En net zo graag en vastberaden als men nu goud en rijkdommen verzamelt, moet men zich willen wijden aan heilzaam werk, anderen gelukkig willen maken en God willen aanbidden. Dit is de goddelijke plicht (dharma) van mensen. Om tot deze goedheid aan te sporen daalt God neer in een menselijke vorm. Men kan zich echter afvragen hoe iets dat er niet is krachtiger gemaakt en ontwikkeld kan worden. In werkelijkheid zijn die kwaliteiten er echter wel; ze zijn er, in de mens! Wanneer die kwaliteiten, hoewel ze bestaan, ten onder gaan en verschrompelen, komt God om ze op te wekken en de tegenwerkende krachten te vernietigen. In de Dvapara yuga (het derde van de vier wereldtijdperken) onthulde S'rî Krishna dit aan Arjuna, toen Hij hem onderwees en zei dat alle incarnaties van God ten doel hebben de goeden (sadhu's) te beschermen en aan te moedigen. Deze 'goedení behoren niet tot een bepaalde religie, kaste, familie, levensfase, gemeenschap, of zelfs tot één enkele soort, zoals de mens! Men vindt ze in alle religies, alle levensfasen, alle rassen en onder alle schepselen. In de Gîtâ openbaarde God Zijn universele Geest. Deze universele boodschap gaf de Gîtâ haar wezenlijke waarde en maakte haar zo beroemd. En weet dat S'rî Krishna zelf bij veel gelegenheden en op verschillende plaatsen heeft verklaard dat Hij de plichtsgetrouwe dienaar is van Zijn toegewijden. Een voorbeeld daarvan is dat Hij bereid was op te treden als wagenmenner van Arjuna. [Bhagavad Gîtâ van Orde]


Wanneer de cultuur van gewone mensen al tot grote hoogten voert, kan iedereen voor zichzelf vaststellen hoeveel zuiverder en heiliger het karakter zal zijn van degenen die zich wijden aan geestelijke oefeningen en onophoudelijke contemplatie van God! Voor beide typen mensen is de kwaliteit van het karakter het voornaamste criterium. 

Er is een groot verschil tussen de mensen die zich in het verleden wijdden aan innerlijke beschouwing van God (Brahmanishta's) en zulke mensen in deze tijd. Later we er eerst van doordrongen zijn hoe groots die innerlijke beschouwing van God zelf is. We zijn tot armoede vervallen doordat de heiligen van deze tijd er niet meer aan doen. In het verleden werd die grootsheid verwezenlijkt en waren die heiligen verzonken in hun ervaringen van heiligheid. Men kan zich afvragen waarom die ervaringen van heiligheid er nu niet meer zijn; maar ze zijn niet weg. Of vuur fel of minder fel brandt is geheel afhankelijk van de brandstof en van niets anders. Hoe meer brandstof er is, hoe meer licht er wordt verspreid. Ieder menselijk individu heeft het onbetwistbare recht zijn vuur met brandstof te voeden! Vuur heeft naar zijn eigen aard het vermogen om licht uit te stralen. Zo ook moet in hen die de geestelijke weg gaan het vuur van het innerlijk weten (buddhi), het vuur dat licht van wijsheid uitstraalt, gevoed worden met de brandstof van onthechting, vredelievendheid, waarheid, mededogen, standvastigheid en onzelfzuchtig dienstbetoon. Hoe meer de geestelijke zoeker het innerlijk vuur zo voedt, des te meer kracht en licht zal hij kunnen uitstralen. Alleen bomen in vruchtbare grond kunnen een goede fruitoogst geven. Wanneer bomen in brakke (zouthoudende) grond staan, zal de oogst schraal zijn. Zo zullen ook alleen in een onbezoedeld hart die heilige gevoelens, krachten en gaven kunnen stralen. Het verschil tussen de contemplatieven (brahmanishti's) van vroeger en die van nu is dit: die van deze tijd leggen zich toe op dezelfde meditaties (dhyana) en zoeken hun toevlucht in dezelfde heilige klank (pranava) als hun naamgenoten in het verleden, maar in hun geestelijke discipline tonen ze veel minder zelfbeheersing. Toen het aantal heiligen (mahapurusha's) dat op eenzame plaatsen onafgebroken op God mediteerde afnam, daalde er veel leed neer over de wereld. Zij die we tegenwoordig heiligen noemen, doen zelf afbreuk aan hun contemplatie, want ze blokkeren hun geestelijke weg door zich tot slaaf te maken van roem en minderwaardig eerbetoon en door verstrikt te raken in begoocheling en rusteloos streven naar meer glorie en uitbreiding van hun instituten. Maar wie er vurig naar verlangen zich innerlijk voortdurend op God te richten, moeten de eenzaamheid zoeken en op vastgestelde tijden mediteren en Gods naam herhalen. Door deze geestelijke oefeningen zullen zij zich blijvend op God concentreren en ernaar verlangen heilzaam werk te doen ten behoeve van het welzijn van alle schepselen, en ze zullen dat werk doen zonder ooit uit te zien naar de resultaten ervan. Pas wanneer er zulke mensen op aarde komen zal er aan alle lijden een einde komen. Dat is het kenmerk van het Gouden Tijdperk (Kritha Yuga).

Zoals er in de wereld hier en daar goedhartige artsen zijn die klinieken hebben opgezet voor de behandeling van ziekten en andere kwalen, zijn er ook hier en daar ashrams van heiligen die bedreven zijn in de behandeling en genezing van de ziekte-van-geboorte-en-dood, waar mensen worden afgeholpen van de kwalen van onwetendheid, onwaarheid, zedeloosheid en zelfverheerlijking. Onwetendheid brengt verdorvenheid voort en kan alleen worden genezen door kennis van God (brahmajnana), waaraan wat medicijnen worden toegevoegd zoals gelijkmoedigheid (santham), innerlijke kracht (sama), zelfbeheersing (dama) enzovoort. Maar de 'grote meesters' van deze tijd geven de mensen die naar hen toekomen de medicijnen die verlangd worden en die naar de smaak van hun patiënten zijn! Zij worden dus gewillige instrumenten van hun volgelingen, en gedragen zich terwille van hun naam en faam als artsen die onder het gezag van hun patiënten staan. Omdat ze zo zwak en dwaas zijn ten prooi gevallen aan de grillen van het verlangen naar een goede naam en bekendheid, gaan de zogenaamde groten zelfs nog voordat ze zelf iets hebben ervaren van goddelijke vreugde hun ondergang tegemoet. Dit is de belangrijkste oorzaak van de huidige armoede. De heiligen (sadhu's) en de 'groten' van deze tijd hebben dit niet begrepen en doen niets aan de situatie.

Het heilige moet worden ervaren en verwezenlijkt. Zelfzuchtige behoeften moeten worden opgeofferd. Men moet zich er voortdurend voor inzetten anderen goed te doen. Men moet het welzijn van de wereld willen nastreven. En met een hart dat vervuld is van al die dingen moet men op God mediteren, alleen dan gaat met de goede weg. Wanneer de mensen van aanzien en gezag zich zo inzetten ten behoeve van de mensheid en het welzijn van de wereld, zullen de dieven van hartstocht, haat, trots, afgunst, jaloezie en verwaandheid niet binnendringen in de geesten van de mensen, en zal er aan de goddelijke gaven van de mens, zoals rechtschapenheid, mededogen, waarheid, liefde, kennis en wijsheid, geen schade kunnen worden toegebracht. De politie en autoriteiten kunnen alleen de vijanden in de wereld buiten ons overmeesteren, maar ze hebben niet de macht de innerlijke vijanden te vernietigen; tegen die taak zullen ze niet opgewassen zijn. Daarvoor zijn ze niet de juiste autoriteiten. De innerlijke vijanden (arishadvarga), de zes die zich binnenin de mens roeren (lust, boosheid, hebzucht, gehechtheid, arrogantie en jaloezie) kunnen allen worden uitgeroeid door het onderricht van goede mensen, door liefde voor God en kennis van God en door het gezelschap van heiligen en de grote zielen. Wanneer de politie en de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het oppakken van dieven zich afhankelijk van ze maken, zal de wereld moeten lijden in de handen van de kwaadwilligen. Net zo zal de wereld worden gehuld in duisternis van nog meer onwetendheid, en zal rechtschapenheid verdwijnen, wanneer 'grote' heiligen, en zij die verzonken zouden moeten zijn in de innerlijke beschouwing van God, het pad verlaten dat naar het welzijn van de wereld voert, en slachtoffer worden van zinnenlust en de zucht naar beroemdheid. Deze situatie is nu werkelijkheid geworden. Daardoor neemt het lijden van dag tot dag toe. Pas wanneer beide partijen zich de juiste opvattingen eigen maken, en met het welzijn van allen voor ogen nadenken over de almacht van God, zal de hele wereld zich kunnen koesteren in vrede en vreugde. Zij vertegenwoordigen het gezag over de twee werelden van de mens. De geestelijke voorgangers heersen over de innerlijke wereld en de administratieve autoriteiten zijn de gezagdragers van de uiterlijke wereld. Als die beide partijen op de juiste manier handelen en sturen, zullen beide werelden eraan meewerken om vreugde te scheppen. Het zijn ook beide partijen die door hun falen de huidige ellende hebben veroorzaakt. In zulke tijden besluit God in zijn genade alle werelden gelukkig te maken en onwetendheid en onrecht terug te dringen. Hierover liet God zich duidelijk uit in de Gîtâ:


"Steeds wanneer gerechtigheid tot verval raakt en onrecht hoogtij viert, reïncarneer ik, o Bharatha".

yadâ yadâ hi dharmasya  
glânir bhavati bhârata  
abhyutthânam adharmasya  
tadâtmânam srjâmy aham

yadâ -- wanneer ook; yadâ -- waar ook; hi -- zeker; dharmasya -- van religie; glânih -- verschillen; bhavati -- geopenbaard wordt; bhârata -- O telg van Bharata; abhyutthânam -- overheersing; adharmasya -- van goddeloosheid; tadâ -- te dien tijde; âtmânam -- zelf; srjâmi -- openbaar; aham -- Ik.

Laat dit gezegd zijn, dat de gebeden van de grote zielen zelfs werken als uitnodiging aan de Heer om te komen. Wie in de materiële wereld iets nodig heeft of hulp behoeft, benadert de gezagdragers en legt zijn verzoek aan hen voor. Datzelfde gebeurt in de innerlijke wereld: wanneer de grote zielen en mensen van goede wil ernaar verlangen dat toewijding, menslievendheid, innerlijke vrede en waarheid, die van het toneel waren verdwenen, weer terugkomen, wenden ze zich in innerlijk gebed tot de Heer. En de Heer, die luistert naar hun gebeden, komt dan zelf in de wereld en stort zijn genade over hen uit. Dit is aan iedereen bekend. Want namen niet Râma en Krishna een menselijk lichaam aan omdat God acht sloeg op de gebeden van de wijzen? Velen hebben de Râmayana en de Bhagavata gelezen waarin dat beschreven staat. En denk eens aan Ramakrishna die, hoewel hij als een goddelijk kind werd geboren, tot de goddelijke Moeder Kali bad of zij iemand wilde zenden die de universele waarheid (dharma) aan de hele wereld wilde bekendmaken, zodat onrecht en zelfzucht zouden worden uitgeroeid (want hijzelf was daartoe niet in staat). Iedereen die zijn levensverhaal heeft gelezen weet hiervan. Er moet dus telkens en telkens weer worden gebeden of dit mag gebeuren. Niemand mag wanhopig worden en het gebed opgeven wanneer het niet tot gevolg heeft dat de Heer verschijnt. Hoe dikwijls moet men in de materiële wereld niet schrijven en van hot naar haar lopen om iets gedaan te krijgen, terwijl het resultaat uitblijft!

Hoe kan men weten welk gevolg het verlangen van de ziel heeft? Omdat niemand dat kan weten moeten we doorgaan met bidden totdat de hele wereld is gehuld in blijdschap. De vreugde in de wereld is het teken dat Hij is gekomen; wanneer dit is begrepen, is het gemakkelijk de Avatar onmiddellijk te herkennen. En dan zal de religie van de waarheid (sathya), de religie van mededogen (daya), de religie van inzicht (jñâna), en de religie van de liefde (prema) groeien en tot bloei komen. Zolang die kenmerken nog niet stevig zijn geworteld, moeten de mensen hun gebeden voortzetten. Daar ligt hun verantwoordelijkheid. De weg die door de heiligen is aangelegd moet zo nu en dan worden hersteld, ofwel door degenen die er gebruik van maken, ofwel door hen die over het gezag daartoe menen te beschikken. Dat wordt onderricht (bodha) genoemd.

Zo nu en dan zendt de Heer terwille van het herstel mensen met volmacht, wijzen en heiligen. Hun heilzame boodschap maakt de weg die door heiligen in het verleden was aangelegd weer begaanbaar en effen. Wanneer dus Gods wil, het verlangen van de heiligen en het onderricht van grote wijzen samenwerken, zal het geluk van de wereld verzekerd zijn en geen gevaar meer lopen. Wanneer alle mensen tegelijkertijd bidden of onrust, wanorde en onwaarheid plaats mogen maken voor vrede, waarheid, liefde en wederzijdse dienstbaarheid, zal de situatie zeker verbeteren. En er is geen andere uitweg. Zich zorgen maken is nutteloos. Dit is niet de gelegenheid om te wanhopen. Het gaat tegen de wezenlijke natuur van de mens in om te doen of hij zwak is en meer kracht nodig heeft. Daarom moeten de mensen niet meer zoeken naar andere uitwegen, maar proberen te bidden, zich inzetten voor anderen en elkaar liefhebben en respecteren. Ze mogen dit niet langer uitstellen; weldra zullen ze voldoening en blijdschap vinden. 

Men zegt dat dienstbaarheid aan de mens (manavaseva) dienstbaarheid is aan God (madhavaseva). Dat is een waar gezegde. Maar hoewel het dienen van de mensheid heilig is, zal het, met hoeveel inzet het ook wordt gedaan, geen baat brengen wanneer het niet is opgenomen in een hoger ideaal. Het is nutteloos die slagzin maar te herhalen terwijl de dienstverlening gebeurt zonder geloof in de goddelijkheid van de mens, en men er bekendheid mee wil verwerven en verlangt naar de resultaten. Welke inspanningen men ook verricht, de uitspraak over dienstbaarheid aan de mens en dienstbaarheid aan God is pas gerechtvaardigd wanneer men zich innerlijk voortdurend op God blijft richten en gelooft in de wezenlijke goddelijkheid van de mens. Hoe kan er dienstbaarheid aan God zijn zonder dat men denkt aan God? Al dat gepraat erover is maar uiterlijk vertoon. Ik kan mij er niet mee verenigen. Alleen datgene mag dienst aan God worden genoemd wat wordt gedaan met God in gedachten, terwijl men de weg van de waarheid gaat en handelt in overeenstemming met de goddelijke wet (dharma), terwijl datgene wat wordt gedaan terwille van iemands goede naam en met het oog op de resultaten niet dienstbaarheid aan God mag worden genoemd. 

In feite hoeven zij die onafgebroken verdiept zijn in de beschouwing van God geen enkele andere taak op zich te nemen. Hun gebed zelf heeft tot resultaat dat de wereld heilig wordt. Maar niet allen kunnen dat doen. Iedereen moet zich voorbereiden op dat stadium door het denken te zuiveren en de verlangens terug te dringen. De heiligen die dat hebben bereikt, kunnen zelf dingen verwerkelijken. Voor anderen is de gelijkheid van dienst aan de mens en dienst aan God niet te bevatten.

Dit betekent echter niet dat je er dan maar rustig bij kunt gaan zitten. Het hangt van je bestemming af, van wat je in het verleden hebt gedaan en van je geestelijke inspanning of je het kunt bevatten. Zolang het nog niet zo ver is, moet je mediteren en Gods naam herhalen, zodat de geest zich bevrijdt van de golven van emoties, en vervuld wordt van de goddelijke vorm; en doe goed aan je medemensen; gebruik je tijd in dienstbaarheid aan de wereld, zonder acht te slaan op de resultaten; zo kun je een gezegend mens worden. Wanneer je niets doet daarentegen kan je geest, ondanks je inactieve lichaam, druk in de weer zijn en uit zichzelf van alles uitvoeren. Zonder iets te doen val je dan toch ten prooi aan de wet van oorzaak en gevolg (karma). Wanneer iemand zijn geest gevestigd houdt op innerlijke beschouwing van God en op een leven in waarheid zal hij, ondanks de activiteiten van zijn lichaam en zintuigen in dienst van de wereld, er niet door worden beroerd; hoewel hij handelt, zullen zijn handelingen niet zijn lot bepalen. Dit is het grondthema van de Bhagavad Gîtâ. Het hart van de mens die er niet naar streeft zijn geest tot een bron van heilige gedachten te maken, is voorbestemd een oord te worden van onheil en verdorvenheid. Laten allen die streven naar verlossing, die slechts één doel voor ogen hebben en die tot geestelijke grootheid hopen te komen dit in gedachten houden. Om de kennis van het goddelijke Zelf (Atma) te kunnen verwerkelijken, hoeft men niet tot een bepaalde kaste te behoren, of monnik te worden, en is het niet nodig bepaalde rituelen uit te voeren, of een kenner van de heilige geschriften te worden. Voortdurend op God gericht zijn is het enige dat telt. Ook de Upanishad [Upanishad Vahini] benadrukt dit:

"Alleen inzicht (jñâna) kan bevrijding brengen, niet de vervulling van geestelijke plichten (âs'rama) of een filosofie".

nasramam karanam muktheh  
darsanani nakaranam 
thathaiva savakarmani 
jnanamevahi karanam  

Voor die innerlijke gerichtheid op God zijn tijd en ruimte van geen belang. Men is daarvoor niet aangewezen op heilige plaatsen of bepaalde tijden. Waar het ook is dat de geest er vreugde in vindt zich in innerlijke beschouwing op God te richten, daar is de heilige plaats. En steeds wanneer het gebeurt is het ogenblik ook gunstig. Daar en dan moet men op God mediteren. Daarom is er al eens verkondigd:

"Er zijn geen vastgestelde tijden en plaatsen voor meditatie op God. Waar de geest er ook naar verlangt het te doen, dat zijn de plaatsen en tijden ervoor". 

na kala niyame yathra
na desasya sthalasya cha
yathrasya ramathe chiththam
thathradhyanena kevalam

Door de gedisciplineerde zielen met een zuiver hart, die het zout der aarde vertegenwoordigen, kan de wereld tot bloei komen. Laat iedereen vanaf dit ogenblik bidden of er zulke mensen mogen komen, en ernaar streven de zegen te verkrijgen van de grote zielen, en zich ertoe brengen boven de dagelijkse moeilijkheden uit te stijgen om het welzijn van de wereld te kunnen bevorderen.

 Bhagavân Sathya Sai Baba's bhajan:
LOVE IS MY FORM

Love is My form, Truth is My breath, Bliss is My food
My life is My message, Expansion is My life
No season for Love no reason for Love no Birth no Death
Prema Sathya Ananda Shanti Dharma Ananda
Shirdi Sai Sathya Sai Prema Sai Jai Jai
Shirdi Baba Sathya Baba Prema Baba Jai Jai
Love is My form, Truth is My breath, Bliss is My food.

Liefde is mijn vorm; waarheid is mijn adem; 
gelukzaligheid is mijn voedsel.
Mijn leven is mijn boodschap. Ontplooiing is mijn leven.
Er is geen bepaalde tijd en geen speciale reden voor liefde.
Er is geen geboorte en geen dood.
Liefde, waarheid, gelukzaligheid; 
vrede, rechtschapenheid, gelukzaligheid.
Glorie zij U, Shirdi Sai, Sathya Sai, Prema Sai.
Glorie zij U, Shirdi Baba, Sathya Baba, Prema Baba.
Liefde is mijn vorm; waarheid is mijn adem;
gelukzaligheid is mijn voedsel.