Woordenlijst: hier zijn de woorden verzameld die in de Vahini's op deze site door Sai Baba zijn uitgelegd aangevuld met woordbetekenissen uit het S'rîmad Bhâgavatam en Bhagavad Gîtâ.

 

|A|B|C|D|E|F|G|H|I|J|K|L|M|N|O|P|QR|S|T|U|V|W|XYZ|

Deze lijst in het Engels

D

  • Dadhîci of Dadhyan'ca, zoon van Atharvâ: Grote wijze [SB, 6:9-51] (held [*]), die zijn leven opgaf voor Indra die van zijn beenderen een bliksemschicht vormde en deze gebruikte om een demonenleider (Vritrâsura, SB:6-12) te doden.
  • Daiva-samana: Aan God gelijk  (RRV-10b)
  • Dama: Zelfbeheersing, beheersing van de zintuigelijke organen (PV-32)
  • Dâmodara-lîla: Het is vanwege deze dâmodara-lîla dat Heer Krishna als kleuter soms Dâmodara wordt genoemd: aan de buik gebonden (SB, C10:10)
  • Dana: De wereld gebruiken alleen ter verering van God (de vestiging van vrede en gerechtigheid in de maatschappij) (PV-8) Daad van liefdadigheid (PV-26)
  • Danava: Een mens die geen liefde in zich heeft, een onmens (PV-23)
  • Danuraga: Genegenheid (PV-19)
  • Dars(h)an: Het zien en ervaren van een heilige, zegen; (ge)zicht, aanblik, vertoning (PV-20); het aanschouwen van de Heer (PV-31)
  • Dasa: God's dienaar (PV-24)
  • Dasyam: God's dienaar zijn (PV-24)
  • Daya: Mededogen (PV-32) [Tapah, sauca, dayâ, sathya:Versobering, reinheid, mededogen en waarheidliefde; de poten die het tijdperk van de waarheid vestigden [Sathya Yuga, de 'oude tijd'] (SB, C1:17-24)
  • Deha: Het fysieke, grofstoffelijke lichaam (SSV-7)
  • Des'a-kâla-vibhâgavit: ...op de hoogte van de verschillen naar gelang de plaats en tijd... (SB: C4:8-54)
  • Deva: (RRV-10b) Halfgod: grote persoonlijkheid in toewijding tot Krishna, zelfgerealiseerd tot bestuurlijke onafhankelijkheid.
    - Levend wezen, dat door de Heer begiftigd is met de macht om een onderdeel van het universum te besturen, zoals zon, regen, vuur enz., en tevens te waken over het welzijn van alle levende wezens.
    - Deugdzaam wezen, dienaar van God. Goddelijk iemand, halfgod. Godbewust persoon.
  • Devakî: De vrouw van Vasudeva en aardse moeder van Heer Krishna; Zij kreeg 8 zoons en 1 dochter: Kîrtimân, Sushena, Bhadrasena, Riju, Sammardana, Bhadra en Sankarshana, de beheerser der serpenten. De achtste die van hen twee verscheen was de Heer in eigen persoon [Krishna] en Krishna's zus,  Subhadrâ (SB 1:1, 53-55)
  • Devendra: Naam gegeven aan de heer van de goden (deva) Indra of S'iva
  • 'Devo nah priyatâm': 'moge de Here God behaagd zijn'.(SB 10-34)
  • Dhananjaya: De bijnaam van Arjuna die betrekking heeft op zijn onzelfzuchtige houding offers te brengen.
  • Dhanvantari: ('zich in een boog bewegend') avatâra van Vishnu die verscheen uit het karnen van de oceaan, staat voor de integriteit van de (ayurvedische) geneeskunst (zie SB 8.8).
  • Dharma: Rechtschapenheid, deugdzaamheid, gerechtigheid, moreel gedrag, goddelijke wet, de geestelijke levenswet die aangeeft hoe de mens zich moet gedragen; religie, godsdienst (PV-1) Dharma [4 poten]: Versobering, reinheid, mededogen en waarheidliefde, [tapah, sauca, dayâ, sathya] zijn de poten die het tijdperk van de waarheid vestigden [Satya Yuga, de 'oude tijd'] (SB, C1-17)
  • Dharma-ksetra: ('veld van gerechtigheid') heilige bedevaartsplaats, term gebruikt voor Kurukshetra, het slagveld van de grote oorlog. Het woord waarmee de Bhagavad Gîtâ zijn aanvang neemt. 
  • Dharmo raksati raksitah: het betekent: wie het dharma, de vervulling van de religieuze plicht redt, wordt erdoor gered. 
    [
    SB C5:6-11:] Zij die er zeker in zijn af te wijken van eeuwige principes van de religie met een praktijk gebaseerd op hun eigen speculaties, voelen zich aangemoedigd door verblinde voorlopers en zijn er zeker van zelf verblind te belanden in de duisternis der onwetendheid. [BG 16:16 en 16:23 :] (16) Aldus in beslag genomen door talloze kopzorgen zijn ze gevangen in een poel van illusies en verslaafd aan zingenot en glijden ze af in een hel van ontregelde zaken. (23) Hij die opgeeft wat in de geschriften is geregeld zal naar zijn eigen nukken handelen en nimmer de volmaaktheid, het geluk of het doel van het transcendente bereiken.
  • Dharma-sastra: de normen der morele wetten, aangaande de taken en plichten van bestuurders (RRV-16b) Het wetboek van Manu.
  • Dharma-sthapana: Herstel van gerechtigheid; herstel van een Godgerichte levenswijze.
  • Dharma-vrata: Iemand die zich strikt houdt aan de gelofte van rechtschapenheid in gedachte, woord en daad (RRV-10b)
  • Dhîra: onaangedaan persoon.
    -
    Iemand die niet in de war gebracht wordt door de stoffelijke energie.
  • Dhyana: Meditatie (PV-28)
  • Dienstverlening: 'Dienstverlening moet geen uiterlijk vertoon zijn. Zoek geen beloning, zelfs geen erkentelijkheid of dank van de belanghebbenden' [Parel van wijsheid door Sathya Sai Baba]. 'De zuivere vreugde die het gevolg is van dienstverlening, beïnvloedt het lichaam en maakt je vrij van ziekte' [Parel van wijsheid door Sathya Sai Baba].
  • Dieren, doden van: Hoewel deze aktiviteit door de vidhi-regel van dayâ verboden is voor de gewone man en de brahmanen, ten einde fundamenteel van mededogen te zijn met alle levende wezens, is het in bepaalde gevallen toegestaan in de vedische orde dieren te doden. S'rîla Prabhupâda geeft als commentaar: "Overeenkomstig de vedische voorschriften, is het de kshatriya's toegestaan bij bepaalde gelegenheden dieren te doden, danwel om de vrede in de bossen te handhaven danwel om dieren te offeren in het offervuur. Kshatriya's wordt het toegestaan de kunst van het doden te beoefenen omdat ze genadeloos vijanden moeten kunnen doden om de vrede in de samenleving te handhaven." [zie ook b.v. SB. 4: 26, 7: 15, 10.1: 4 en 10.56: 13].
  • Dravya: Materie, ding, stof  (SSV-20)
  • Drona (kruik): een bevelhebber van de Kuru's.
  • Dhruva Mahârâja: grote toegewijde die op zijn vijfde jaar zware boetedoeningen onderging en de Allerhoogste Godspersoon realiseerde [zie: S.B. 4.8-13].
  • Durgâ (moeilijk bereikbare): een verschijningsvorm van Mâyâ; godin getooid met een boog, drietand, pijlen, een schild, een zwaard, een hoornschelp, een werpschijf en een knots. Yogamâyâ, bekend onder verschillende namen als Annapûrnâ, Durgâ, Kâlî en Bhadrâ. (Zie SB, C10:4
  • Duryodhana: Kaurava, neef van Arjuna, die als de oudste de vijandige legers aanvoerde samen met zijn andere honderd broers, de zonen van de blinde oom Dhritharâshthra. [zie ook S.B. 10.75: 31-39]
  • Dushkarma: Alle handelingen verricht zonder liefde tot God of waarbij men in zonde vervalt; alle activiteiten die verricht zijn onder de invloed van de zes vijanden, Kama (lust), Krodha (boosheid), Lobha (hebzucht), Moha (begoocheling veroorzaakt door onjuiste identificatie, verdwaasdheid/bevlieging), Mada (trots) en Matsarya (afgunst/jaloersheid). Alle daden die het dierlijke in de mens wakker roepen; alle daden die geen blijk geven dat hij Viveka (onderscheidingsvermogen), Vichakshana (scherpzinnigheid) en Vairagya (onthechting) bezit. Alle daden die verstoken zijn van Daya (barmhartigheid) Dharma (gerechtigheid), Satya (waarheid), Shanti (vrede) en Prema (liefde). (Prasn-4)
  • Dvâpara-yuga: 'yuga van het eren van vorsten'. Het derde tijdperk voorafgaande aan Kali-yuga, twee maal zo lang durende. Maakte deel uit van een kringloop van vier mahâ-yuga's; het beloopt 864.000 jaar.
  • Dvârakâ: (veel-poortig) (ook: Kus'asthalî, SB 10-61-40) De stad in zee waar Krishna zich met zijn getrouwen terugtrok na Zijn verblijf in Mathûra, de hoofdstad van Zijn geboortestreek.
  • Dvesa: hekel, ongeluk, afkeer, hatelijkheid, samenhangend met de irrationaliteit van de materiële logica. Behoort tot de klesa's.
  • Dvija (-jana): twee-maal geborene: iemand die het geestelijk leven aanvaard heeft: een geestelijk leraar heeft aanvaard en geïnitieerd is (zie varna)
    - Iedereen van de drie hogere klassen in de vedische samenleving
  • Dvîpa: 'afgescheiden gebied, eiland of continent'. Er zijn zeven dvîpa's. Ook Brahma's lotus, het sterrenstelsel, word als een dvîpa beschreven. Het eur-aziatische continent staat bekend als Jambhûdvîpa. (zie S.B. 5.1:33, S.B. 5.20
  • Dwaitha: In de opvatting van het dualisme (dwaitha) worden degene die liefheeft en de geliefde, de individuele ziel (jiva) en God (Brahman), als twee wezens gezien (PV-19)

 

[*] Hierbij wordt door de âcârya's het volgende verhaald verteld: 'De grote heilige Dadhîci had volmaakte kennis over hoe vruchtdragend te handelen, en ook was hij ver gevorderd in de geestelijke kennis. Dit wetend benaderden eens de Asvinî-kumâra's hem en smeekten hem hen te instrueren in de geesteswetenschap (brahma-vidyâ). Dadhîci Muni gaf ten antwoord, "Ik ben nu bezig met het treffen van regelingen voor vruchtdragende aktiviteiten, kom later nog maar eens terug." Toen de Asvinî-kumâra's vertrokken, benaderde Indra, de Koning van de Hemel, Dadhîci en zei, "Mijn beste Muni, de Asvinî-kumâras zijn maar dokters. Wijdt ze alsjeblieft niet in in de geesteswetenschappen, als je de geesteswetenschap aan hen doorgeeft ondanks mijn waarschuwing, zal ik je straffen door je hoofd af te hakken." Na Dadhîci zo te hebben gewaarschuwd, keerde Indra terug naar de hemel. De Asvinî-kumâras, die Indra's verlangens begrepen, keerden terug en smeekten Dadhîci om brahma-vidyâ. Toen de grote heilige Dadhîci hen op de hoogte stelde van Indra's bedreiging, gaven de Asvinî-kumâra's ten antwoord, "Laat eerst ons u uw hoofd afhakken en het vervangen door het hoofd van een paard. U kan dan brahma-vidyâ onderrichten met behulp van dat paardenhoofd, en als Indra dan terugkeert en dat hoofd afhakt, zullen we u belonen en u uw oorspronkelijke hoofd weer in orde brengen." Aangezien Dadhîci had beloofd de brahma-vidyâ door te geven aan de Asvini-kumâras, ging hij in op hun voorstel. Daarom, omdat Dadhîci de brahma-vidyâ doorgaf middels de mond van het hoofd van een paard, staat deze brahma-vidyâ ook wel bekend als Asvasira. '