Woordenlijst: hier zijn de woorden verzameld die in de Vahini's op deze site door Sai Baba zijn uitgelegd aangevuld met woordbetekenissen uit het S'rîmad Bhâgavatam en Bhagavad Gîtâ.

 

|A|B|C|D|E|F|G|H|I|J|K|L|M|N|O|P|QR|S|T|U|V|W|XYZ|

Deze lijst in het Engels

B

  • Badarikâs'rama: De plaats van meditatie in de Himalaya's.
  • Bali Mahârâja: (bali betekent: offergave): een koning die een grote toegewijde werd door alles over te geven aan Heer Vâmanadeva, de Heer die verscheen als een dwerg-brahmaan (SB  8.19).
  • Bhâgavata-dharma: toegewijde dienst in negen onderdelen: sravanam (luisteren), kirtanam (zingen), Vishnu-smaranam (heugen), pâda-sevanam (bezoeken, helpen), arcanam (eerbetoon voor de beeltenis), vandanam (bidden, japa), dâsyam (dienstverlenen), sakhyam (vriendschap), âtmâ-nivedanam (overgave) (zie S.B. 7.5: 23-24). [plus de volgende twee zoals genoemd in SSV-23: het verlangen tot opgaan in Hem (tanmaya-sakti);  zielepijn bij de minste scheiding van Hem (parama-vivahasakti).]
    - Ook in zessen: 'Daarom biedt ik U, o Beste der Aanbedenen, met gebeden mijn eerbetuigingen en volbreng ik de aanbidding, span ik me voor U in, herinner Ik mij U, houdt ik het bij Uw toevlucht en luister ik altijd naar de verhalen over U; hoe kan zonder een dergelijke toegewijde dienst jegens U in al deze zes vormen een persoon de bhakti bereiken die er is voor de besten der transcendentie?' (S.B. 7.9:50).
  • Bhâgavata-saptâha: openbare voorlezing uit het S'rîmad Bhâgavatam gedurende een week, naar het voorbeeld van S'ukadeva Gosvâmî die dat deed voor koning Parîkchit.
  • Balarâma: Bala = kracht, Râma = vreugde, i.e. kracht der vreugde. Krishna's eerste volkomen deelaspekt, optredend als Zijn oudere broer. Ook wel Baladeva genoemd en Râma. Is de beschermer en leraar van de toegewijden. Wordt eveneens Bhagavân genoemd. [SB 10:8-12: S'rî Garga zei: 'Deze hier inderdaad is de zoon van Rohinî die met Zijn bovenzinnelijke kwaliteiten er is voor het genoegen van al de zijnen en om die reden Râma zal heten; zo ook zal Hij bekend staan als Bala vanwege Zijn buitengemene kracht en voor het feit dat hij niet apart staat in aantrekking van de beide families [van Nanda en Vasudeva, zie ook 10.2: 8] zal men hem kennen als Sankarshana [de samenbrenger].]
  • Bandhavicchedana: Verlossing uit gebondenheid (SSV-1)
  • Banyan boom: S'rîla Sanâtana Gosvâmî haalt de volgende verzen aan van de S'rî Harivams'a (Vishnu-parva 11.18 - 22), waarin de banyan wordt beschreven:
    dadars'a vipulodagra-
    s'âkhinam s'âkhinâm varam
    sthitam dharanyâm meghâbham
    nibidam dala-san'cayaih
    gaganârdhocchritâkâram
    parvatâbhoga-dhârinam
    nîla-citrânga-varnais' ca
    sevitam bahubhih khagaih
    phalaih pravâlais' ca ghanaih
    sendracâpa-ghanopamam
    bhavanâkâra-vithapam
    latâ-pushpa-sumanditam
    vis'âla-mûlâvanatam
    pâvanâmbhoda-dhârinam
    âdhipatyam ivânyeshâm
    tasya des'asya s'âkhinâm
    kurvânam s'ubha-karmânam
    nirâvarsham anâtapam
    nyagrodham parvatâgrâbham
    bhândîram nâma nâmatah
    "Zij zagen die beste van alle bomen, welke vele lange takken had. Met zijn dichte bladerdek, leek het wel een wolk die op de aarde neerzat. Daadwerkelijk, was hij dermate groot dat hij de halve hemel leek te beslaan. Vele vogels met bekoorlijke blauwe vleugels kwamen daar regelmatig in die grote boom, waarvan de vele vruchten en bladeren hem eruit deden zien als een wolk met een regenboog ernaast of als een huis opgesierd met klimop en bloemen. Hij reikte met zijn wortels naar beneden en droeg op zijn rug de geheiligde wolken. Die banyanboom was als de Hoogste Heer en Meester van alle andere bomen er in de buurt, daar hij zorg droeg voor de alleszins gunstige functies van het weren tegen de regen en de hitte van de zon. Aldus zag de nyagrodha boom bekend als Bhândîra eruit, precies als de top van een berg."
  • Betel: smakelijke noot die gekauwd het speeksel rood kleurt. Een activiteit gekoesterd door Krishna en populair in India. Betelnoot is een zeer harde noot die groeit aan een tot 20 meter hoge palmboom. Deze boom komt voor op neerslagrijke plaatsen in Azië, Oost-Afrika en Polynesie. Zoals wij in het Westen koffie drinken, zo gebruikt men in Azië. Voor miljoenen Aziaten is het kauwen van Betel één van de voornaamste manieren van tijdverdrijf. Werkzame stof: 0,3 tot 0,6% alkaloÔden voornamelijk arecoline, 14 tot 18% vette olie, 15 tot 25% looistof (arekarood) Effect: Opwekkend middel, stimuleert het centrale zenuwstelsel, doet de ademhaling toenemen en bevordert de gemoedsgesteldheid. Het geeft een euforisch en erotisch gevoel. Het kauwen van betel geeft een vrolijke ontspanning en een prettig gevoel in de mond dat via de slapen naar de hersenen trekt. Gebruik: Een theelepeltje verpoederde betel kun je in de koffie mengen of met water innemen, maar het beste effect wordt verkregen door er wat kalk aan toe te voegen en er enige tijd op te kauwen. Voor de smaak kun je stukjes citroen erbij eten of andere specerijen toevoegen. De werkzame stoffen worden via de mond in het bloed opgenomen, en het speeksel en de gekauwde resten kunnen uitgespuugd worden. In combinatie met andere kruiden zoals Kava Kava en Yogithee wordt het effect nog versterkt.
  • Bevrijding: zie mukti. Het doel van de geestelijke oefeningen. Vaak geassociëerd met het begrip verlichting. Terwijl verlichting het (soms plotselinge) resultaat is van onthechting (denk aan "een zucht van verlichting" als iets van je afvalt) heeft bevrijding een ruimere betekenis in de zin van ook nog komen tot een idee van dienstbaarheid aan datgene wat de verlichting bewerkstelligt. Waar verlichting bij gebrek aan formulering van wat er voor de last in de plaats komt een gevaar van psychische ontsporing in zich houdt wordt bevrijding als een hoger doel gezien omdat ze het idee van dienst aan het ideaal, God, de ziel, de Orde of de gemeenschap insluit. Het begrip bevrijding heeft vooral betrekking op het realiseren van een dienstbare relatie op het geestelijk vlak. Op het materiële vlak spreekt men van gehechtheid als dat niet is onderworpen aan het geestelijk doel (b.v. t.v. kijken uit 'liefde voor de medemens' kan een bevrijding zijn, mits men op geestelijk gezag ook een dagje nee kan zeggen tegen die afstandelijkheid).
  • Bhâdra: De maanden augustus-september
  • Bhagavad Gîtâ: Het Lied van de Heer. Dit is het beroemde tweegesprek tussen Krishna en Arjuna over de zin van het menselijk bestaan en de weg naar bevrijding (PV-1). [Bhagavad Gîtâ van Orde]. Het lied van de Heer, een naderhand door de avatara Vyâsa-deva geboekstaafde tweespraak tussen Krishna en Zijn toegewijde vriend Arjuna. Ze behandelt de kennis aangaande de Absolute Waarheid, de natuurlijke en eeuwige wezensstaat van alle levende wezens, de stoffelijke natuur, de tijd en activiteit. Ze vormt de kern van alle Vedische teksten en de voorbereiding op de bestudering van het Srîmad Bhâgavatam. Verhaal van Krishna over wat Yoga inhoudt. Het is verdeeld in drie gedeelten: karma, bhakti en jñâna-yoga, ofwel vereniging van bewustzijn door het doen van arbeid, door belangeloze toegewijde dienst in aanbidding en door middel van spirituele kennis.
  • Bhagavân: (bhaga - volheid; van - bezittend): de welvervulde, de fortuinlijke, de aanbiddelijke, de gelukkige, de Allerhoogste Heer. De verhevene, de Heer, naam van God of een Avatar. Ook Sai Baba wordt met Bhagavân aangesproken. Degeen die zich in het volkomen bezit bevindt van de zes volheden: schoonheid, rijkdom, roem, macht, kennis en verzaking. Deze naam heeft betrekking op de Absolute Waarheid en haar diepste wezen, of God, de Allerhoogste Persoon en Paramâtmâ).
    - Eretitel voor de Hoogste Persoonlijkheid. Naast de Vishnu-avatâra ookwel gebruikt voor Shiva, Vyâsa, en Brahmâ om uitdrukking te geven aan hun bijzondere grootheid.
  • Bhajan(a): Devotioneel lied, lofzang. Het zingen van geestelijke liederen (PV-28) Heilige liederen in bhakti-yoga,  toegewijde zang, doorgaans naar aanleiding van één of meerdere heilige namen (zie Sai's Bhajans en de Krishna bhajans).
  • Bhakt(h)a: Toegewijde, beoefenaar van bhakti-yoga, in drie soorten: Âtmânandi's - zij die met Krishna alleen willen zijn en niet prediken. Bhajanânandi's - zij die wel zingen en samen willen zijn, maar niet prediken. Ghostyânandi's - overgegeven toegewijden die samen leven en het risico van de prediking dragen willen. (PV-11)
  • Bhakti: toewijding tot Heer Krishna, liefde voor God. In negen emancipatiefasen (bhagavatadharma, sadhâna-bhakti en kevala-bhakti). Zie ook SB 7.9:9 over zijn unieke eigenschap.
    - 'Bhakti kan men beschouwen in drie fasen, genaamd gunî-bhûta, pradhânî-bhûta en kevala, en overeenkomstig deze stadia zijn er drie verdelingen welke jnâna, jnânamayî en rati, of premâ worden genoemd: d.w.z., eenvoudige kennis, liefde vermengd met kennis, en zuivere kennis. Door enkele kennis, kan men bovenzinnelijke gelukzaligheid zien zonder enige variëteit. Deze waarneming heet mâna-bhûti. Als men tot het stadium komt van jnânamayî, realiseert men zich de bovenzinnelijke vormen van weelde van de Persoonlijkheid van God. Maar als men zuivere liefde bereikt, realiseert men zich de transcendentale gedaante van de Heer als Heer Krishna of Heer Râma.' [Prabhupâda,
    10.3:32 betekenisverklaring]. Toewijding, devotie, overgave aan God (PV-6) (PV-11)
  • (S'rîla) Bhaktivinoda Thâkura (1838-1914): Spiritueel leraar van S'rîla Gaurakis'ora Dâsa Bâbâjî Mahârâja en vader van S'rîla Bhaktisiddhânta Sarasvatî Gosvâmî Mahârâja. Auteur van vele bhajans en boeken over Krishna.
  • Bhakti-yoga: buddhi-yoga, karma-yoga of brahma-yoga (toegewijde dienst): De weg van het ontwikkelen van bhakti, liefde voor god in haar zuiverste staat, zonder een zweem van baatzuchtige activiteit (karma) of spekulatief denken (jnana).
    - Door een gestadige bhakti-yoga-praktijk kan men de goddelijke staat van onverschilligheid tot stand brengen waarin men zich van alles, lijden en geluk, bewust is, maar steeds verankerd blijft in het ware Zelf waarvan de individuele ziel slechts een vonkje is (Deze staat moet men niet verwarren met de onverschilligheid van werelds egoïsme: goddelijke onverschilligheid berust op plichtsvervulling terwijl egoïsme berust op plichtsverzuim).
  • Bhaktimarga: De weg van de toewijding (PV-27)
  • Bhakti s'astra: Dit is de uiteindelijke vrucht van een leven in liefde voor God (PV-27)
  • Bharadvâja: een van de zeven wijzen van deze manvantara (zie rishi en SB,  8.13: 5, en RRV-15)
    - Van Bharata, de zoon van Dushmanta, werden door zijn drie vrouwen alle zoons geboren uit angst voor hun mogelijke inferioriteit gedood, zodat met hem gefrustreerd de Maruts hem Bharadvâja leverden. Hij werd zo genoemd ['een last voor beiden'] omdat hij in de geslachtsdaad bezwaar had aangetekend tegen zijn beide ouders, Mamatâ and Brihaspati, voor het schenken van leven uit een illegitieme daad. Zijn ouders keerden zich toen beiden van hem af (zie SB, 9.20: 35-39).
  • Bharat(ha): Naam voor het land dat we nu India noemen (PV-18)
    - De oudste zoon van koning Das'aratha en oudere broer van
    Heer Râma die Zijn plaats op de troon waarnam. Râma verbannen die  Râvana moest verslaan om Sîtâ te bevrijden (SB, 9: 10 & 11).
    - De Bharata geboren uit de apsara S'akuntalâ en koning Dushmanta werd een keizer van grote roem en glorie die gevierd werd als een gedeeltelijke representatie van de Heer op deze aarde in de dynastie van Puru. Gefrustreerd in het verwekken van nageslacht, daar zijn vrouwen zijn zoons ter dood hadden gebracht uit angst voor hun onvolkomenheden, voerde hij een marut-stoma offerplechtigheid uit om zonen te krijgen waarop de Maruts hem Bharadvâja presenteerden (zie SB,  9: 20 & 21).
    - De zoon van Mahârâja Dushyanta, die al op jonge leeftijd zijn koninkrijk en familie verzaakte. Hij maakte zeer veel vooruitgang op het geestelijk pad, maar raakte later gehecht aan een tam hertje, en moest nog tweemaal geboren worden voordat hij bevrijd werd. (zie SB,
    5.7-14) 
  • Bhârata-varsha: ('het land van Bharata') de naam van het gebied ten zuiden van de berg Meru die centraal ligt in Ilâvrita-varsha ligt, te midden van alle varsha's of leefgebieden.
    - Het gebied geregeerd door Keizer Bharata zo genoemd sedert zijn heerschappij. Door sommigen als naam voor de planeet aarde beschouwd omdat de vedische kultuur voor Krishna over de gehele aarde heette te heersen (Zie ook: SB,
    5:7-13).
  • Bharatiya's: De inwoners van India (PV-18)
  • Bharatiya Paramartha Vahini: Indiase spirituele kultuur. (SSV-12)
  • Bharathakanda: Het eeuwige India (PV-14)
  • Bharatakupa: Bron aan de voet van de Chitrakutaberg, Bharata's bron (RRV-17c)
  • Bharatiya Paramartha Vahini: de stroom van nectar die vloeit vanuit India. (SSV-3) 
  • Bhargava: Nakomeling van Bhrigu (RRV-8)
  • Bhargavarama: Nakomeling van Bhrigu, een heilige in de vedische oertijd (RRV-8)
  • Bhâva: genegenheid en liefde voor Krishna. Volgt op sraddhâ.
    - De fase voorafgaand aan de bovenzinnelijke liefde voor de Heer.
  • Bhavaroga: Kringloop van geboorte en dood (PV-13);de ziekte van wereldsgerichtheid (Prasn-4). 
  • Bhavasamadhi: Een staat van diepe meditatie (PV-27)
  • Bhoga: de zintuigen bevredigen, eten, plezier.
  • Bhogabhumi: landen waarvan de bevolking de weg van de zintuigen volgt, zonder zich te laten leiden door een hoger streven (SSV-18) (zie ook karmabhumi)
  • Bhrigu: de leider van de (zeven of tien grootste) wijzen in het universum. Wijzen worden soms 'zonen van Bhrigu' genoemd (zie ook rishi)  (zie voor Bhrigu het SB 1:9-46, 4:2-27, 4:29-42-44, 8:15-3, 8:18-20, 9:3-25, 9:4-53-54, 9:15-5-6). 
  • Bhudevi: Godin van de Aarde; vrouw van Vishnu. Godin belast met de plantengroei (SSV-19).
  • Bhukti: Zinsbevrediging.
  • Bhumi: Aarde (RRV-9)
  • Bhutâni: 'wezens'. Onder 'wezens' worden verstaan de combinaties van ziel (âtmâ), geest en lichaam. Het lichaam is niets anders dan het vergankelijke grofstoffelijk omhulsel; de geest is het veranderlijke denken, willen en voelen dat op de stof betrokken is; de ziel is het onvergankelijke, onveranderlijke godsdeeltje, dat in geest en lichaam gevangen zit, maar daaruit door bhakti bevrijd kan raken.
  • Bodha: Onderricht (PV-32)
  • Boeddhisme: De door Boeddha in de 6de en 5de eeuw v.C. gestichte godsdienst. Het is ontstaan uit het brahmanisme. Leer: Alle bestaan is lijden; verlossing daarvan in een normaal aards bestaan is niet mogelijk, want alles wat sterft gaat in nieuw leven over; aan de kringloop van het bestaan is niet te ontkomen, alles is onderworpen aan de samsara, de eeuwige kringloop der wedergeboorten. Van deze denkbeelden gaat het boeddhisme uit en het vraagt: hoe kan men zich ontworstelen aan deze kringloop? Hoe kan men ontkomen aan de automatische macht van het karman en aan de voortdurende, eindige bestaansvormen? De upanishads leerden dat verlossing uit deze kringloop slechts mogelijk is voor wie het brahman en de wezensidentiteit daarvan met zijn eigen ik existentieel heeft leren ervaren. Dan leert Boeddha de vier edele waarheden en het achtvoudige pad. Alle bestaan is lijden, omdat alles vergankelijk is (sarvam anityam). Dit lijden ontstaat door de begeerte naar het aardse, waaraan men zich nooit verzadigt, omdat het slechts schijn is. Daarom moet men naar de vernietiging van de begeerte streven om het leven vast te houden. Niet iets onsterfelijks (een ziel) is de oorzaak van de nieuwe bestaansvorm die de stervende wacht, maar wel de nog niet volkomen uitgebluste wil om te leven; de begeerte neemt bij het scheiden van de ene bestaansvorm een nieuwe gedaante van bestaan aan, die overeenstemt met de aard van de levensbegeerte. Dit is het karman (oorspronkelijk: handeling, handeling met het noodzakelijk gevolg), dat de aard van de nieuwe gedaanten bepaalt. Het het niet schaden van al wat leeft of de sympathie voor heel de ons omringende levende wereld; het niet stelen, met als tegenhanger het beoefenen van vrijgevigheid; de kuisheid, waaraan de monnik zich streng te houden heeft; het niet liegen of het steeds en overal waarheid spreken; de algehele onthouding van sterke dranken; de voortdurende waakzaamheid. Heeft de volgeling van Boeddha deze voorschriften opgevolgd en is het hem gelukt zijn lichamelijk leven te beheersen, dan volgt de eis van volledige meditatie of ingedeeld en moet ten einde toe doorlopen worden om dan over te gaan in het hoogste inzicht. Zo ontstaat de overwinning van de schijn, de verlossing: nirwana.
  • Bomen, (Krishna over) [vriksha]: (SB 10:22) 'O Stoka Krishna en Ams'u; o S'rîdâma, Subala en Arjuna; o Vis'ala, Vrishabha en Ojasvî; o Devaprastha en Varûthapa, zie toch eens dezen hier zo fortuinlijk wiens leven er enkel uit bestaat er voor het hogere doel te zijn van het weghouden van de regen, de wind, de hitte en de sneeuw die ze voor ons verdragen. (33) O hoe verheven de geboorte van deze bomen die, zoals grote zielen dat doen, alle levende wezens ondersteuning verlenen; zeker zal niemand teleurgesteld door hen bij ze vandaan komen. (34) Met hun bladeren, bloesems en vruchten; schaduw en wortels, bast en hout; met hun geur, hun sap en as, pulp en spruiten schenken ze al het verlangde. (35) Het is aan ieder levend wezen deze volmaaktheid van geboren zijn na te leven in deze wereld: om met je leven, je welvaart, intelligentie en woorden jegens de belichaamden steeds van het allerhoogste te zijn in je plichtsbetrachting [zie ook de vaishnava pranâma].'
  • Brahmâ: (ook wel genoemd Hiranyagarbha) Het eerste schepsel van het universum. Hij ontving van de Opperheer het vermogen in het universum, waarvan hij de voornaamste bestuurder is, alles te scheppen.
  • Brahmacarya: Een (meestal jonge) âs'ram-leerling die de eerste gelofte heeft afgelegd. Eerste fase of orde van het geestelijk leven; periode van celibatair leven, zelfbeheersing en studie onder toezicht van een bonafide geestelijk leraar.
  • Brahmajñâni: een persoon ingewijd in de godskennis en een groot ziener (maharishi) (RRV-18)
  • Brahmajyoti: Zie Brahman 2).
  • Brahman:
    1) Brahman, of ananta-brahman: zie Param Brahman.
    2) Brahman, of brahmajyoti: licht dat te voorschijn straalt uit het absolute lichaam van Srî Krishna (Bhagavân) en het onpersoonlijk aspect van de Absolute Waarheid (Zie Bhagavân Paramâtmâ) vertegenwoordigt.
    3) brahman, of vijnanam brahman: het geestelijke, of de afzonderlijke geestelijke ziel.
    4) brahman, of mahâ-brahman: de stoffelijke natuur, of het geheel der materiële substantie (mahat-tattva), bestaande uit de vierentwintig stoffelijke elementen. 
    5) brahman, of sabda-brahman: de Veda's, de geestelijke en absolute schriften, die de verschillende gedragslijnen voor ons handelen bevatten.
    Brahman: Naam voor God in het Hindoeïsme; Brahman heeft drie aspecten namelijk Brahmâ (schepper), Vishnu (instandhouder) en S'iva (vernietiger) (RRV-10c)
    - Krishna's onpersoonlijke sat-aspect. Wordt onderscheiden in parâ en apara-brahman betrekking hebbend op resp. het ongeziene en geziene van de schepping.
    - De alomtegenwoordige uitstraling die in zowel de materiële als in de geestelijke ruimte wordt gekend als licht (brahmajyoti).
    - Het volledige van de geest, van het spirituele, in tweeën: saguna-brahman; de door de guna's bepaalde wereld en nirguna-brahman, het geestelijke vrij van de invloed der geaardheden.
    - Het geestelijke, het spirituele, de geestelijke ziel in onpersoonlijke zin.
    - Als Absolute Waarheid het Absolute of Allerhoogste.
    - Ook wel aanduiding van de Veda's.
    - Eerste realisatie-nivo voorafgaande aan paramâtmâ.

    - Aanduiding voor de gehele stoffelijkheid (maha-brahman, maha-tattva).
  • Brâhmana's of brahma-jñâna's: Wijzen en geleerden die de samenleving leiden; de hoogste klasse in de vedische samenleving; deze maatschappelijke sector is een der vier varna's (zie varna).  [BG:18-42: Gelijkmoedig, zelfbeheerst, sober, zuiver, tolerant en zeker recht door zee, van wijsheid en geloof in God is van een brahmaan de activiteit die voortkomt uit zijn eigen aard. ]
    - Iemand die door zijn kennis van de Veda's de samenleving leiden kan; lid van de eerste levensorde.
    - De acht brahmaanse kwaliteiten van de brahmaan zijn: de aard der opperste goedheid [sattva], de zuivering [pavitra], de beheersing over de geest [sama] en de zinnen [dama], de waarheidlievendheid [sathya], de genade [anugraha], de boete [tapasya] en de tolerantie [titiksa], daarin vind men de verwezenlijking van God. [zie S.B. 5.5: 24, maar ook: 7.9: 10].
  • Brahmanda: verzameling van de innerlijke krachten van de vijf elementen (mahâbhuta's: vijf elementen van het menselijk lichaam); macro-cosmos; het universum; letterlijk: Brahmâ's ei.
  • Brahmajñâna: Het kennen, kennis van God, het Absolute (PV-27) (PV-32)
  • Brahmaloka: de woning van Heer Brahmâ. (zie ook Ilâvrta-varsa en Meru)
  • Brahmâ-muhûrta: periode van één à anderhalf uur vóór de (gemiddelde) zonsopgang. Meest geschikte tijd voor meditatie (japa).
  • Brahmananda: Goddelijke vreugde (PV-20)
  • Brahmanishta's: Mensen die zich wijden aan innerlijke beschouwing van God (PV-32) Iemand die gevestigd is in het Brahma-bewustzijn. Hij wordt niet geplaagd door twijfel en laat zich door niets afleiden, omdat hij een onwankelbaar geloof in het Atma heeft verkregen. Voor de materiële wereld heeft hij geen belangstelling. Hij beschouwt alle levensgebieden als Brahman, als een manifestatie van het goddelijke principe. Zijn werk en zijn daden zijn geheel in harmonie met dit bewustzijn. Met zijn geestelijke blik doorschouwt hij alle tijdperken; hij kent het verleden, het heden en de toekomst. Hij is met geen karakterbeschrijving te typeren; de drie basishoedanigheden van de mens (guna's) zijn op hem niet van invloed. Met zijn gehele wezen is hij opgenomen in de Ene en Enige ñ het Atma. Hij blijft onbewogen bij alle onderscheid of verschil, tweeslachtigheid of ongerijmdheid. Hij verkeert voortdurend in het bewustzijn van gelukzaligheid (ananda). (SSV-13)
  • Brahmanishti's: Contemplatieven (PV-32)
  • Brahmarâtra: het meditatie-uur, is het serene uur voor zonsopgang
  • Brahmarishi's: Kenners van het Absolute (PV-18)
  • Brahma-sûtra: geschrift van Vyâsadeva over de onpersoonlijke aard van God. Omdat het onpersoonlijke hem niet bevredigde stimuleerde Nârada hem tot het schrijven van het S'rîmad Bhâgavatam.  [zie ook: Sutra-Vahini en Brahma-Samhitâ]
  • Brahma vidya: Kennis uit God (PV-14)
  • Brindavan: [Vrindâvana] Naam van een dorp. In de bossen en op de weiden rond dit dorp speelde Krishna in zijn jeugd en op de weiden hoedde hij de koeien. Dit landschap is het symbool van het altijd groene hart van de devotee, waar de Heer vol vreugde speelt.
  • Buddhi: Innerlijk weten, intellect (PV-32). De intelligentie, het verstand; een produkt van een dynamische veelzijdige overtuiging, zelfrealisatie en kennis van de ziel. - Spiritueel de ontvankelijkheid voor saamhorigheid, gezag en heiligheid.
  • Buddhigraham athindriyam: De menselijke intelligentie opereert slechts binnen bepaalde grenzen. (SSV-22
  • Buddhi-yoga: verbondenheid met God door intelligentie. Naast karma-yoga als synoniem voor de bhakti-yoga gebruikt.