Woordenlijst: hier zijn de woorden verzameld die in de
Vahini's op deze site door Sai Baba zijn uitgelegd aangevuld met
woordbetekenissen uit het S'rîmad Bhâgavatam en Bhagavad
Gîtâ.
|A|B|C|D|E|F|G|H|I|J|K|L|M|N|O|P|QR|S|T|U|V|W|XYZ|
Deze lijst in het Engels
V
- Vaibhava-prakâs'a: de perfectie van de Heer om
Zichzelf uit te breiden in meer dan één gedaante en
tegelijkertijd op te treden zoals dat gebeurt in 10.33: 20, 10.69:
41, 10.13:
18, en 10.86:
26.
- Vajra:
Bliksemschicht, speciaal die van Indra,
gevormd
uit
de beenderen van de wijze Dadhîci.
- Vaidhi (bhakti): Het pad van vaidhi-bhakti is devotionele
toewijding gericht op het volgen van verschillende
richtlijnen/regels/rituelen bedoeld om meer devotie/toewijding te
ontwikkelen. Het woord vaidhi betekent "wat is gebaseerd op
richtlijnen" en komt van het woord vidhi
(regulerende beginselen). Richtlijnen: japa (herhalen van Gods namen),
eerbetoon voor de beeltenis van God, vasten, bestudering van de
geschriften enz.
- Vairagya: Onthechting (PV-9); zij die zich niet aan de wereld hechten
(PV-24)
- Vaijayantî: Naam van de bloemenslinger gedragen
door Vishnu, de Allerhoogste Persoonlijkheid.
- Vaishnava's: toegewijden van Heer Vishnu - personen die de vidhi's
volgen: geen vlees, vis, eieren, intoxicatie, illegitieme sex of gokken
met geld, en dagelijks zestien ronden japa chanten. (zie ook Caitanya)
-
Persoon
die
het materiële leven heeft opgegeven en leeft in
volledige overgave aan Vishnu - Krishna als de Allerhoogste en Zijn
vertegenwoordiger, de geestelijk leraar, leeft. (zie ook bhakti)
- Een ieder die zijn leven aan Krishna wijdt en in Hem de God van het
Behoud, Heer Vishnu herkent.
- Andere naam
voor bhakta of toegewijde.
- Bijvoeglijk gebruikt: aan de vaishnava eigen.
- Vaishnava
voedselmantra: Een van de
mantra's die de Vaishnava's gebruiken om hun voedsel te offeren voor
Krishna luidt:
namo
brahmanya-devâya
go-brâhmana-hitâya ca
jagad-dhitâya krishnâya
govindâya namo namah
'Mijn eerbetuigingen voor de godheid der
brahmanen altijd bezorgd om de koeien, de brahmanen en het ganse
universum, voor Krishna, Govinda, mijn respektbetoon.' [Zie ook: Prasâda
Sevâya,
de mantra die opgezegd of gezongen wordt voordat men gaat eten]
- Vais'ya: landbouwers
en
handelaren.
Ze voorzien in
de levensbehoeften van de
samenleving en waken over het welzijn van de dieren, met name van de
koe. Een van de varna's [zie varnas'rama]
- Vakya: Goddelijke uitspraak (PV-26)
- Vallabhacarya: Indiase filosoof en heilige ñ 15e
eeuw. [zie extra info over Vallabhacarya's leven
en werk & Sri Vallabha Acarya]
- Vâlmîki: De wijze die Sîtâ opving na haar verbanning.
Schrijver van de Ramâyana, het epos over Râma die de demon Râvana verslaat; [de grote yogî werd [uit het zaad van
Varuna] geboren uit een mierenheuvel [vandaar zijn naam] en inderdaad
waren de twee wijzen Agastya en Vasistha [als hun gemeenschappelijke
zoons] er ook uit Mitra [de tiende zoon] en Varuna. (SB 6:18-5)]
- Vâmana (-deva): de Heer die incarneerde in de gedaante van
een dwerg, een brahmaanse jongen. (zie ook Bali Mahârâja en SB 8.18) Een Vishnu-âvatara die met het bedingen van een
paar stappen grond de hele wereld voor zich opeiste.
- Vanaprastha: De teruggetrokken levenshouding, doorgaans
derde levensfase tussen de 40 en 60 jaar. Derde âsrama van het
varnâsrama-stelsel: het stelsel van klassen (roepingen van
dienstbaarheid en geestelijke afdelingen; vormen van civiele status).
De term wordt veelal gereserveerd voor zuivere toegewijden
(geÔnitieerden) die niet meer in de tempel leven en hun
nageslacht al verwekt hebben of daar niet meer op uit zijn. Levensfase
van bezinning en voorbereiding op de onthechte staat (sannyâsa).
- Vanaprasthavratha: Gelofte voor de derde
levensfase (PV-26)
- Vandanam: Eerbied koesteren voor de natuur en
alles wat leeft (PV-24)
- Vântâsî:
['iemand
die
zijn
eigen kots opeet'] Als een verzaakte persoon van de
rivierbedding van het eeuwige weer opnieuw raapt van het veld, opnieuw
voorrang zou geven aan de burgerlijke waarden van de materialistische
bezigheden van het huishoudelijk leven, is zo een persoon inderdaad een
schaamteloze vântâsî. (SB, 7:15-36)
- Vardhamana: Plaats van ontwikkeling en
ontplooing (RRV-11a)
- Varna: elk van de vier afdelingen van de samenleving verdeeld naar
de natuurlijke funktieverrichting van haar leden.
- beroepsoriëntaties, beroepen, roepingen.
- kleur.
In vieren:
- brahmana's: brahmanen, geestelijken en intellectuelen.
- kshatriya's: bestuurders, officieren.
- vais'ya's: handelaren, en boeren.
- s'ûdra's: arbeiders en handwerkslieden (zie ook vedische samenleving). (zie ook eigenschappen)
Eerbiedigen van dit systeem geeft harmonie en evenwicht in de
samenleving. Als kastenstelsel is het echter onderworpen door Heer
Caitanya die de liefde voor Krishna voorop stelde (zie ook SB 3.6:30-34 en B.G.
4:13)
- Zie ook SB 11.23:
43 waar Krishna deze klassen in verband
brengt met de verschillende geaardheden en kleuren.
- De stam vr betekent 'beschrijving', 'zorgvuldige
uitwerking' en ook het proces van 'tellen'. De stamklanken
r en rn waaruit woorden worden gevormd zoals 'ramana',
betekenen
vreugde,
plezier, enzovoort. Daarom betekent 'varna': na zorgvuldige overweging met
blijdschap aanvaarden. (SSV-17)
- Varnâs'rama: systeem van de vier varna's en asrama's tezamen dat
voor Heer Caitanya nederdaalde werd gepredikt als de juiste
benadering om Krishna te dienen, maar daarna voor de bhakti niet langer
gold als het uiteindelijk criterium van onderscheid.
- Varnâs'rama-dharma:
ieders
plichtsvervulling
naar
geboorte en geestelijke ontwikkeling (roeping en
status). [zie ook: vedische samenleving en vier geestelijke orden]
- Varsha
(varsa):
gebied, landstreek, land afgebakend door bergketens. Er is een -
galactisch, universeel, bovenzinnelijk, holistisch - centraal gebied
genaamd Ilâvrta-varsha waar Heer Brahmâ op de berg Meru zit en waar Heer Shiva als
enige de Hoogste Persoonlijkheid verblijt. Daarnaast zijn er nog acht varsha's
naar alle kanten zich uitstrekkend waarvan Bharata-varsha ook de naam
voor India is. (zie ook Srîmad Bhâgavatam canto 5
hoofdstuk 16 en 17)
- Varuna:
De God van zeeën en wateren. De alomvattende Heer van het
universum, met duizend ogen die de ganse wereld overzien; de Heer der
morele wetten. Later heeft Hij zijn plaats van koning der Goden
afgestaan aan Indra en Prajapati (RRV-8) en (SB, 10:28) De halfgod die de oceanen bestuurt.
- Vâsanâ: geneigdheid op basis van het
karma. Hindernis in de eigen konditionering en ervaring van mogelijk
ook vorige levens. Ook het huidige bewustzijn van voorgaande
waarnemingen. Dus ook trauma's, herinneringen e.d. [SB
10.51: 60]
- Vasat:'voor het Levend Wezen':
Aldus verzocht voerde de rtvik priester de ceremonie uit, met grote
aandacht met de ghee aan de slag om een begin te maken met de offerande
waarbij de brahmaan de mantra 'vasat' ['voor het Levend Wezen'] opzei (SB,
9:1-15).
- Vasishthha Muni: grote en beroemde wijze
brâhmana. Trad in de Ramâyana op als de wijze die een
discussie aanging met Heer Râma als zijn leerling over de
betekenis van de eenheid van God, ziel en wereld. Deze wijze schreef
hierover een boek dat bekend staat als de Yogavasishthha. Hij
treedt ook in andere tijdvakken op als een van de grote wijzen die
telkens weer geboorte nemen.
- Vâsudeva: Letterlijk: Onze Lieve Heer,
de genadige God, of Heer Krishna als de zoon van Vasudeva. (SB, C5-12-11)
- Vatsalya:
Moederliefde
(PV-19)
- Veda: (kennis) geestelijke kennis,
zie ook sruti.
- De oorspronkelijke Veda, in vieren verdeeld (zie Veda's).
- Veda's:
[zie ook Vedas]
De
oudste
heilige Geschriften van de Hindoes. Zij bevatten de Sanathana
Dharma, de tijdloze geestelijke wet, die leert dat de eeuwige plicht
van ieder levend wezen is, om God te dienen. (RRV-1) (PV-14)
Veda's: omvatten de vier Veda's (de Rik,
Yajus, Sâma en Atharva) en de honderdacht Upanisads, die het filosofische
gedeelte behelzen, en de aanvulling daarop: de achttien Purana's met
het Srîmad Bhâgavatam als de Bhagavata Purâna,
het
Mahâbhârata
(waarvan de Bhagavad-gîtâ deel
uitmaakt), de Vedânta- sûtra. De avatâra Vyâsadeva stelde hierin vijfduizend
jaar geleden de hele geestelijke kennis te boek, welke oorspronkelijk
door Krishna Zelf werd overgeleverd langs de mondelinge weg. (Tot de
Vedische Schriften behoren verder alle paramparâ-geschriften, zoals het Râmâyana, de
Bhakti-rasâmrta-sindhu, de Caitanya-caritâmrita enz.).
- Oorspronkelijk door Vyâsa in vieren gedeelde geestelijke erfgoed van
de vedische cultuur:
- Rk of Rigveda: 1028 verzen over offers
brengen aan goden en de schepping van de mens uit de Purusha;
- Sâma: liederen ter begeleiding
van de offers;
- Yajus: mantra's in de maancultuur,
en de
- Atharva-veda: mystieke hymnen.
Latere literatuur, de purâna's (Gîtâ, Bhâgavatam, Mahâbhârata) wordt tot de vijfde Veda gerekend.
- Er wordt ook wel eens gesproken van de drie Veda's met
weglating van de laatste primaire oorspronkelijke Atharva veda over de
mystieke hymen. De driedeling in vedische principes in deze samenhang
verwijst naar upâsanâ: offers, lied en gebed; karma:
vruchtdragende arbeid, jnana: spirituele kennis.
De stam van het
woord 'Veda' is 'vid', ofwel 'weten'. Toen het 'weten'
begon,
maakten
ook de Veda's zich bekend. (SSV-10) 'Vidana
thu anena ithi Vedah': 'Dat wat ons alle kennis openbaart en
verklaart is Veda' (SSV-22)
- Vedânta: (kennis-einde): de conclusies van de vedische kennis zoals
neergelegd in de Bhagavad Gîtâ, Vedânta-sûtra
en de Upanishads en vervolgens in het Srîmad Bhâgavatam, die de hoogste realisatie
onderrichten van de Absolute Waarheid: overgave aan Krishna; de essentie van de vedische
filosofie.
Gedurende de "scholastische periode" (700-1700), werden er drie
hoofdvariaties van de klassieke vedanta ontwikkeld:
1) Advaita Vedanta, of zuiver nondualisme, vertegenwoordigd door
Shankara (788-820);
2) Vishishtadvaita Vedanta, of gekwalificeerd nondualisme, in zijn
volheid uitgedrukt in de vaishnavadoctrine van Ramanuja's. (1017-1137);
3) Dvaita Vedanta, voorgestaan door de Vaishnava heilige Madhva
(1197-1278).
In totaal onderscheidt men zes scholen gegrondvest door:
- Ramanuja 1017-1127 Visistadvaita de aangepaste, of gekwalificeerde
Niet-dualistische school. Wel eenheid, maar de individuele zielen
verschillen.
- Madhva 1197-1273 dvaita de dualistische school.
- Nimbarka laat C13? dvaitadvaita de dualistische- non- dualistische
school.
- Vallabha c1480-c1530 Shudda Advaita de zuivere advaita school.
- Caitanya 1485-1533 acintya bhedabheda tattva: ondoorgrondelijke
eenheid in verscheidenheid. [deze school is de school van
Prabhupâda]
-
Baladeva
vroeg
C18th Acintya Bhedabheda volgeling van Caitanya.
- Vedânta-sûtra of Brahma-sûtra: Filosofische verhandeling van Vyâsadeva, bestaande uit aforismen (sutra's) betreffende het wezen van de Absolute
Waarheid, door hem geboekstaafd als konklusie van de Vedische kennis.
- Verlichting: zie bevrijding.
- Vermogens van de Heer verdeeld in de samvit, sandhinî and
âhlâdinî vermogens - Krishna's vermogen tot existeren,
Zijn vermogen tot kennis en Zijn vermogen tot plezier - zijn
verschillend van yogamâyâ. Ieder is een apart vermogen.
- De Allerhoogste Heer Zijn (vrouwelijke) interne vermogens van het
geluk (S'rî), de voorspoed (Pushthi, of ook wel kracht), de
spraak (Gîr of kennis), de schoonheid (Kânti), de roem
(Kîrti), tevredenheid (Tushthi of verzaking - deze eersten zijn
Zijn zes vermogens), comfort (Ilâ, bhu-s'akti, het aarde-element
of sandhinî) en macht (ûrjâ expanderend als
Tulasî); Zijn vermogens van weten en niet weten (vidya and
avidya, leidend tot bevrijding en gebondenheid); Zijn inwendig vermogen
tot plezier (S'akti or hlâdinî), Zijn marginaal
vermogen (of jiva-s'akti) en Zijn creatief vermogen (Mâyâ).
(zie 10.39:
53-55)
- Spirituele vermogen van de Heer, welk kan worden verdeeld in drie
categorieën - hlâdinî, het vermogen van de verrukking;
sandhinî, het vermogen van het eeuwigdurend bestaan; en samvit,
het vermogen der alwetendheid.'Dit is een andere formulering van de
goddelijkheid in de termen van sat-cit-ânanda; Krishna als zijnde
eeuwigheid, bewustzijn en gelukzaligheid.
- Vibhuti: Heilige as. Deze is het symbool van het
Atma, namelijk dat wat overblijft, wanneer al het vergankelijke is
verbrand. Het betekent ook: het vermogen waarmee God de gehele
schepping bestuurt, bovennatuurlijk vermogen; de bescherming van de
mensheid door de Heer.
- Vidhâta:
Heer der Regulatie (SB, 9:4-62)
- Vidhi(-'s): (van vidha, in orde brengen) regulerende
beginselen: geen vlees eten [zie e.g, 10.1: 4], geen illegitieme
sexualiteit en geen intoxicatie of gokken. Ze zijn afgeleid van de
eeuwige waarden resp. dayâ, sauca, satya, tapa; mededogen,
zuiverheid of trouw, waarheid, en soberheid of boete. (SB. 1. 17:
24). - De zes
passies zijn die van de woorden, de geest, de woede, de tong, de maag
en de geslachtsdelen.
- De zes fouten zijn: te veel eten, gehechtheid aan spullen, de regels
breken, zinsbevrediging, kletspraat, en onzuivere gewoonten.
-De zes kwaliteiten zijn: enthousiasme in de eredienst, vast geloof in
het proces, een sterk verlangen tot zuivere toewijding, een gunstige
diensthouding, vermijden van niet-toegewijden, en waardering voor de
zuivere omgang.
- De zes vormen van omgang zijn: bijeenkomsten bijwonen, toegewijden
uitnodigen, het bespreken van en luisteren naar heilige onderwerpen, te
delen in de zuivere maaltijd en het klaarmaken van zuiver eten voor de
toegewijden.
- Vidya: Kennis (tijdloze) (PV-14)
- Vidyâdhara's: 'zij die zich baseren op kennis'.
- Vidyamaya: Streven naar inzicht in de
innerlijke werkelijkheid (PV-30)
- Vigata-jvara: zonder luiheid, opwinding of
lafheid; wakker zijn: Krishna's pleidooi tegen het pragmatisme
(gemakzucht).
- Vigraha: gedaante. Arca-vigraha: Zijn beeltenis (zie ook murti)
- Vi-jnana: Over een diep
inzicht beschikken (PV-24)
Hoogste
wijsheid;
onderscheidingsvermogen van het intellect; spirituele
wijsheid voorbij het materiële (SSV-20)
- Vijnanin: Wetenschapper; wijs persoon; iemand die op
de juiste manier spirituele 'macht - vermogen' heeft ontwikkeld en
toegepast. Mensen die begenadigde, toegewijde gelovigen waren en die in
het dagelijkse leven de goddelijke kracht spontaan konden demonstreren.
(SSV-22)
- Vikara: gelijkmoedig blijven, zich geestelijk
niet heen en weer laten slingeren (PV-22)
- Vikarma: ongewenste aktiviteiten. Oorzaak van vallen:
verwijderd raken van Krishna.
- Vikriti: - Er zijn negen soorten van scheppingen: de drie
geaardheden van de materie [naar prakriti: hartstocht, goedheid en
onwetendheid], de drie kwaliteiten naar deze geaardheden [naar vikriti:
beweging,
kennis
en onbeweeglijkheid], en de drie soorten van
voleinding welke dan de materiële verdelingen van de tijd vormen
[naar kâla: het ten hemel varen van de
mensen, het uitsterven van de diersoorten en het eindigen van de
planten samen met het universum] S.B.
3.10:14.
- Vimâna: (van vi: los van, orde, in toenemende mate, en mâna:
gebouw,
altaar,
maatregel, maar ook: mening, notie en idee) paleis,
vliegtuig, hoog in de lucht oprijzend gebouw, verheven verblijfplaats
of transportmiddel of ook tempel. Ook het idee van vimâna
als zijnde een afzonderlijk idee of een mening of een algemeen idee van
orde dat op zich staat moet in overweging worden genomen met het
verstaan van dit begrip dat vaak gebruikt wordt in de context van het
naar de hemel gaan.
- Als transportmiddel of hemels voertuig: zie SB. 4.3: 12, 4.12: 19, 6.2: 44.
- Als paleis: zie SB, 3.23: 45.
- Als hoog oprijzend gebouw: SB, 2.9: 13.
- Als een tempel in: SB, 11: 10:
24.
-
Als
een
notie van orde in: SB, 11: 10:
25.
- Als een hogere geest in: SB, 11.30:
40.
- Sommige vertalers spreken ook van vliegende paleizen en er zijn zelfs
speculanten die verbanden leggen met vliegende schotels.
- Vimûdha: verdwaasd, begoocheld,
verward, onbewust
- Vinaya: Zachtmoedig (PV-24)
- Vipra: geleerde in vedische wijsheid.
- Viradha: Viradha
was
als
mensenetende reus ter wereld gekomen ten gevolge van een aan
zichzelf te wijten vervloeking, die zijn goddelijke meester Kuvera
over hem had uitgesproken. In zijn vorige leven had hij Kuvera gediend,
als een van een schare hemelse engelen, de Gandharva's. Kuvera
had later medelijden met Viradha gekregen en hem beloofd dat zijn leven
als demon zou eindigen op hetzelfde ogenblik dat hij door een pijl uit
Râma's boog zou worden gedood. Hij zou dan wederom in Kuvera's
nabijheid mogen verkeren als Gandharva. (RRV2-1)
- Virâth-purusha: het universum als de
oorspronkelijke persoon; de zichtbare persoon van de Heer als het
geheel van alle stoffelijke openbaringen.
- Virâth-rûpa: grote (cosmische) gedaante
of universele gedaante van Krishna. Zijn uitwendige
manifestatie zoals in tweede
canto, eerste hoofdstuk, van het S'rîmad Bhâgavatam beschreven.
- De gedaante die Krishna, Arjuna op het slagveld toonde,
zoals beschreven in hoofdstuk
elf
van
de Gîtâ.
- Virat svarupa: De levende vorm van de Heer (PV-12)
- Vishnoh
smaranam: Gods beeld voor
ogen houden (PV-24)
- Vishnu: God de behouder, heerser over
de geaardheid goedheid. Komt voort uit Sankarsana, wordt in drieën
gekend als purusha-avatâra.
- Mahâ-Vishnu of Kâranâranavasâyi Vishnu
uit wiens poriën alle universa verschijnen.
- Garbhodakasâyi Vishnu voor ieder universum op een
slangenbed gelegen en Heer Brahmâ met de gehele verscheidenheid
voortbrengend.
- Ksirodaksâyi Vishnu: voor iedere bestaansvorm lokaal aanwezig
als het Paramâtmâ of God in het hart.
- Zie voor een beschrijving van de Vishnu-avatâra's het
Srîmad Bhâgavatam Canto 2
hoofdstuk 7.
- Visishtadvaitha: Gekwalificeerd non-dualisme, waarin
de liefde, de liefhebbende en de geliefde, of de wereld, de individuele
ziel en God weliswaar als één worden beschouwd, maar toch
te onderscheiden zijn. Maar ze zijn echt één (PV-19)
- Vis'vakosa: Een
oud Sanskriet woordenboek.
- Vis'vâmitra (Kausika): Rishi. Een beroemde wijze in de
tijd van Râma die met een offer Zijn eer verdedigde van
het feitelijk met Lakshmana (broer van Râma), gedood hebben van
de vijand [zie SB 9.10: 5 en RRV-6b]. 'de weldoener van de gehele wereld' (SSV-17). Hij had
honderd-en-een zoons die vanwege de middelste genaamd
Madhucchandâ als groep bekend stonden als de
Madhucchandâ's. (9.16: 28).
- Vitthala: Een naam voor Vishnu en Krishna. Onder deze naam wordt Krishna vereerd in de stad
Pandharpur.
- Visvaksena: de Heer wiens machten door het gehele
universum heen worden aangetroffen (zie ook: SB C6:8-29)
- Viswaguru: de Leraar van alle schepselen (SSV-14)
- Viveka: Onderscheidingsvermogen, inzicht (PV-2) (PV-7);
die
het
ware van het onware weten te onderscheiden (PV-24)
- Vlees: Het is uit gebrek aan geestelijke kennis dat men
vlees eet, terwijl vlees eten van zijn kant het aannemen van
geestelijke kennis bemoeilijkt.
- Voedsel: 'Het voedsel dat we gebruiken, behoort
smakelijk, versterkend en aangenaam te zijn. Het moet niet te heet of
te zout zijn. Er moet harmonie en evenwicht zijn' [Parel van wijsheid
door Sathya Sai Baba].
- Voedselmantra: Een van de mantra's die de Vaishnava's gebruiken om hun
voedsel te offeren voor Krishna luidt:
- namo
brahmanya-devâya
go-brâhmana-hitâya ca
jagad-dhitâya krishnâya
govindâya namo namah
'Mijn
eerbetuigingen
voor
de godheid der brahmanen altijd bezorgd om de
koeien, de brahmanen en het ganse universum; voor Krishna, Govinda,
mijn respektbetoon.'
- zie ook: Brahmârpanam, lied gezongen voor het
nuttigen van voedsel, Prasâda
Sevâya:
'lied ter verering van het spirituele voedsel' en Bhoga-ârati, 'lied bij het aanbieden van
voedsel'.
- Voorbeelden: 'Men
leert
het
meest van voorbeelden, niet van voorschriften' [Parel van
wijsheid door Sathya Sai Baba].
- Vrattha: Zich aan de juiste gedragsregels houden (PV-24)
- Vriendschap: 'Vriendschap is de uitdrukking van
onwankelbare liefde - een liefde die grootmoedig, zuiver en vrij van
begeerte of zelfzucht is.' [Parel van wijsheid door Sathya Sai Baba]
- Vriksha: "groeien, voortbrengen, verbouwen" ,
of met, " uitgraven, ontwortelen " , of met, als " dat wat geveld is ",
een boom, (esp.) elke boom die zichtbaar bloemen en fruit voortbrengt;
maar ook gebruikt voor elke boom en andere planten, vaak = hout; de
stam van een boom; een kar, kist, doodskist; de staf van een boog; een
lijst; een opwekkend middel, een stimulant. (zie ook bomen)
- Vrindâvana: ('trosjeswoud') - bedevaartsplaats op de
plaats waar Krishna Zijn jeugd doorbracht. De bovenzinnelijke
verblijfplaats van Heer Krishna. Wordt ook wel Goloka Vrindâvana of Krishnaloka
genoemd. Het dorp Vrindâvana in het Mathurâ District van
Uttar Pradesh, India, waar Krishna vijfduizend jaar geleden verscheen,
is een manifestatie op aarde van Krishna's verblijfplaats in de
geestelijke wereld.
- Vyabhichara
bhakthi: Onzuivere toewijding
(PV-31)
- Vyâsa(deva) (ook bekendstaand als Krishna -
Dvaipâyana en ook
Bâdarâyana in SB
10:60-1]: auteur(s) van Gîtâ en S'rîmad Bhâgavatam, Mahâbhârata, en de
Vedânta-sûtra. Comprimeerde de vedische kennis. Leraar van Sanjaya. Leerling van Nârada
Muni. De grootste filosoof van de oude tijd,
deelde de Veda in vieren. Wordt gezien als een inkarnatie
van Vishnu, gemachtigd tot het verrichten van literaire
aktiviteiten. [zie ook SB 1-7:6]
|