Woordenlijst: hier zijn de woorden verzameld die in de Vahini's op deze site door Sai Baba zijn uitgelegd aangevuld met woordbetekenissen uit het S'rîmad Bhâgavatam en Bhagavad Gîtâ.

 

|A|B|C|D|E|F|G|H|I|J|K|L|M|N|O|P|QR|S|T|U|V|W|XYZ|

Deze lijst in het Engels

J

  • Jagatguru: Meester van de wereld, wereldleraar (PV-20)
  • Jagat: Universum en ook het levende wezen. De Heer wordt vaak omschreven als jagatpati, jagadîs'vara of Jagannâtha, de Heer van het Levende Wezen dat het Universum is. Kosmos, wereld der verandering, schepping, de wereld, de aarde, levende wezen, fenomeen van de tijd. Begeerte naar de dingen van de wereld (PV-30
  • Jagganâtha: Krishna als de de Heer van het Universum, zijn mûrti (beeltenis)  wordt samen met die van Zijn zuster Subhadrâ (getrouwd met Arjuna) en Zijn broer Balarâma aanbeden en met Ratha-yâtrâ (wagenfestival waarop Krishna als Heer Jagganâtha op een kar door de stad wordt gereden, voortgetrokken door de toegewijden) door de stad rondgereden.
  • Jagrat: Bewustzijnstoestand van waken. 
  • Jainisme: of jaina: Indische verlossingsleer, die tegelijk met het boeddhisme in Noordoost-Indië ontstond. De stichter was Vardhamana (gest. ca. 477 v.C.), bijgenaamd Mahavira (= Grote held) of Jaina (= Overwinnaar). De wereld van de Jaina's is eeuwig en onveranderlijk en wordt niet door een Hoogste Wezen geregeerd of voortgebracht. Alle gebeuren in de wereld heeft plaats door het samenwerken van eeuwige substanties (waaronder de zielen en de materie). Doel van de Jainistische heilsleer is de ziel van alle materie te bevrijden en haar in volledig isolement te verlossen. Daartoe dient een leven als monnik of als non en het houden van vijf geboden, waarvan de belangrijkste is: geen leven te beschadigen. Aan het jainisme heeft India veel mooie tempels te danken. Bekend is hun zorg voor en bescherming van dierlijk leven. De invloed van de thans nog ca. 2, 6 miljoen Jaina's is vooral te danken aan hun sociale positie (rijke kooplieden).
  • Jalapanchaka's: De vijf elementen gevormd uit het water: Sabda, Sparsa, Rupa, Rasa, Gandha, Geluid, Gevoel, Vorm, Smaak en Reuk ook wel genoemd de Pancha Tanmatra's, de vijf ijle elementen. (Prasn-1)
  • Jâmbavân: 'hij van de Jambu-bomen', de aanvoerder der apen, ook de aanvoerder of koning der beren genaamd. Hij mat zich met Krishna vanwege het syamantaka juweel, werd verslagen en overhandigde zijn dochter Jâmbavatî aan Krishna om mee te trouwen (zie S.B. 10.56). Een bekend karakter ook vermeld in samenhang met Râma in S.B. 8.21: 8 en in S.B. 9.10: 42-43.
  • Janaka: heerser over het koninkrijk Mithila, een groot, zelfgerealiseerd vorst; schoonvader van Heer Râmacandra. Vader van Janakî ofwel Sîtâ, de vrouw van Râma.
  • Janârdana: 'hij die aanzet tot, in beweging brengt' Vishnu of Krishna als de instandhouder van alle levende wezens en de drie werelden. Hij die iedereen het beste wenst.
  • Janma: Voldoening over een leven van begeerten (PV-30)
  • Janmâshthamî:  Krishna's geboorte 3182 v.Chr. vond volgens vele autoriteiten plaats op de achtste dag van de maand Bhâdra (ofwel Srâvana, Augustus-September). (SB 10:3 & SB 10:5)]. 
  • Japa: Het meestal in stilte of zachtjes herhalen van Gods namen.
  • Japamala: Bidsnoer bestaande uit 108 + 1 kralen, dat voor japa wordt gebruikt.
  • Jâtakarma: Geboorteplechtigheid, welke plaats kan vinden zo gauw de navelstreng, waarmee het kind aan de placenta vast zit, is doorgesneden, bestaat eruit dat de tong van de nieuwgeborene driemaal met ghee wordt aangestipt voorafgegaan door inleidende gebeden. De geboorteceremonie van Krishna wordt ook wel Nandotsava genoemd.  De dag dat jaarlijks Zijn geboorte wordt gevierd wordt Janmâstamî genoemd [de achtste dag van de maand Bhadra (Augustus-September) (SB 10:5)]. 
  • Jatayu: Het hoofd der arenden; vriend van Râma's vader, Dasharatha. (RRV2-1)
  • Jayantha: Een zoon van Indra, die zichzelf in een kraai veranderde en Râma's moed testte door Sîtâ, zijn vrouw in haar voet te pikken. Râma ontnam hem als straf het licht uit een oog.
  • Jezus Christus: Sakti-avesha-avatâra, incarnatie van Krishna als deelpersoonlijkheid. (zie ook: Over Jezus). 'Jezus verzaakte alles om geschikt te worden voor het dienen van de mensheid' [Parel van wijsheid door Sathya Sai Baba].
  • Jivanmuktha: Iemand die de gelukzaligheid al in dit leven heeft bereikt (PV-20)
  • Jîva of jiv-âtmâ: Individuele, levende ziel (met ego)  (PV-6), (PV-11), (PV-17). 
  • Jñâna: Spirituele kennis, geestelijke wijsheid, inzicht (PV-3). (letterlijk: kennis): geestelijke, spirituele kennis, of kennis waardoor men in staat is onderscheid te maken tussen het stoffelijk omhulsel en de geestelijke ziel.
    - Waarheidsonderzoek op filosofisch niveau.
    - Als negatieve term: enkel theoretische kennis.
    - De geestelijke kennis berust op vier principes: sankhya (analyse), tapas (verzaking, boete), vairaghya (onthechting) en yoga.
  • Jñâna-kânda: afdeling van de Veda's die het filosofisch waarheidsonderzoek behandelt.
  • Jñâna-yoga: yoga van de kennis, yoga-filosofie. De weg der kennis. Wie deze weg begaat (de jnani) tracht tot geestelijke volmaaktheid te komen door zijn kennis te ontwikkelen middels het zich toeleggen op het lezen der Schriften en het wijsgerige bespiegelen. Men kan zo tot realisatie van het onpersoonlijk Brahman komen. De geestelijke kennis berust op vier principes: sankhya (analyse), tapas a s (verzaking, boete), v a i r a g h y a (onthechting) en y o g a (zie ook v i d y â en K u m â r a's).
  • Jñânendrya's: De organen van perceptie: de zintuigen het oor, de huid, het oog, de tong, de neus, gevormd uit het vuurelement Agni. (Prasn-1) Alle innerlijke organen en zintuigen (PV-8). De zintuigen der waarneming van het aanraken, het zien, het proeven, het horen en het ruiken (zie Indriya's). (zie ook Karmendriya's)
  • Jñânakarma: De uitdrukking die wordt gebruikt voor alle activiteiten die erop gericht zijn om  uit de heilige boeken en van leraren de weg te leren die voert uit de beperking van de dualiteit en boven de begoocheling van de wereld uit te stijgen en waarbij tegelijk vertrouwen wordt ontwikkeld in de waarden van Satya, Dharma, Shanti en Prema. Jnanakarma omvat alle activiteiten die leiden tot versmelting van het individu in het Universele Absolute (Prasn-4).
  • Jñâna svarupa: Belichaming van wijsheid (PV-26)
  • Jñâni: Wijze (PV-24)
  • Jyoti: Licht; vlam, licht van het hoger bewustzijn; glans; ster.
  • Jyotih-s'âstra: astrologische wetenschap.