English: Activity and Action

 


© De orde van de tijd

18. Bezigheden en handelingen (soorten karma)

Er zijn op deze wereld twee soorten landen: landen bevolkt door mensen die zich wijden aan spiritueel gemotiveerde activiteiten (karmabhumi) en landen waarvan de bevolking de weg van de zintuigen volgt, zonder zich te laten leiden door een hoger streven (bhogabhumi). Door de eeuwen heen hebben deze twee categorieën aangegeven welke idealen het volk voor ogen stonden. India is de karmabhumi, het land waarvan de bewoners hebben ontdekt dat alle activiteiten eigenlijk tot doel hebben om God te verheerlijken, de God die in alle schepselen woont en ook daarbuiten. Karma is niet te vermijden; zelfs in iedere gedachte is karma. Er zijn twee soorten: materieel karma (loukika) en spiritueel karma (vaidika). Het eerste is gebonden aan deze wereld, het tweede ontleent men aan de Veda's en de heilige voorschriften. [zie SB, 10:84, 29-41Karma dat uitsluitend dient om het leven in stand te houden, is stoffelijk. Het spirituele karma dat de mens verheft tot het goddelijke niveau, is gebaseerd op de Veda's of op latere teksten zoals de s'astra's en de smritiís. Het kan driesoortig zijn: mentaal, emotioneel of lichamelijk. Het wordt ook bepaald door de activiteiten in vorige levens of in het huidige leven. De gevolgen van handelingen verricht in vorige incarnaties die hun invloed uitoefenen op dit leven, heten prarabdha; het karma waarmee men in het heden bezig is en dat zeker de toekomst zal beïnvloeden, heet agami; het opgeslagen karma dat langzaam leven na leven door het individu wordt uitgewerkt, heet sanchita. De teksten van de Indiase shruti's en smritiís hebben karma op deze wijze ingedeeld op grond van de gevolgen die het teweegbrengt in het leven van de enkeling. Het woord karma is kort en krachtig; het ligt iedereen gemakkelijk in de mond. Maar de gedachten en idealen die het overbrengt, hebben voor de gehele mensheid grote betekenis. Karma is niet alleen lichamelijk van invloed; het is ook nauw verbonden met het denken, het spreken en met alles wat de handen verrichten. Ieder mens kan er zoveel belang en waarde aan hechten als zijn verstand hem helpt ontraadselen. 

Onder karma kan worden verstaan alles wat de mens doet - in de wereld, in de geschriften en op geestelijk gebied. In wezen zijn deze drie verstrengeld; het wereldlijke karma brengt verlies en verdienste met zich mee; het schriftelijke karma is vervuld van de ervaringen van generaties van oprechte zoekers; het spirituele deel is gewijd aan het zuiveren van het hart, opdat de god die daar woont er duidelijk in weerspiegeld kan worden. Karma is een rivier die steeds sneller gaat stromen, die het rad van ons leven laat draaien en het voortdurend in beweging houdt. Karma betekent beweging, ofwel de drijfkracht achter de beweging. Lucht beweegt zich in ruimte. De bewegende lucht produceert warmte. De wrijving die deze luchtbeweging veroorzaakt, brengt de opgeslagen warmte te voorschijn. Levende wezens zijn in staat hun lichaamstemperatuur constant te houden zolang zij lucht in- en uitademen. Hoe sneller de ademhaling, hoe warmer het lichaam. Warmte is het hoofdkenmerk van vuur. Vuur vormt de oorsprong van het water. Men kan zien dat de zon wolken doet ontstaan. De waterdeeltjes worden vermengd met andere elementen en verstevigen zich tot 'aarde'. De aarde brengt planten en bomen voort die de mens voeden, verzorgen en hem fris en gezond houden. Deze planten leveren het graan waarvan de mens leeft en het zaadvocht waaruit het nageslacht voortkomt is het geschenk van het graan. Zo komt in de schepping karma tot stand en zo ontwikkelt zij zich verder. Dit is hoe de smriti dit proces samenvat. [BG 3:14-15
Kortom: karma is hier op aarde waar te nemen als beweging, als vooruitgang, als evolutie en als resultaat van overerving. Het is alleszins natuurlijk en redelijk wanneer men verwacht dat deze onafzienbare stroom, deze constante beweging iets als basis en ondersteuning moet hebben dat vast is en onbeweeglijk. Dat is nu precies wat men zich bij het begrip
atma of parabrahma moet voorstellen. De allereerste trillende beweging op die basis ontstond toen parabrahma veranderde in parameshvara en uiting gaf aan de drie behoeften: wijsheid (jnana), wens (iccha) en wil (kriya). Die eerste beweging noemde men het oerkarma, het karma van Zijn, dat zichzelf had veranderd in Worden (srishti). 

Het belang van karma maakte het drievoudig aspect van God noodzakelijk: Brahmâ - de Schepper, Vishnu - die ondersteunt en onderhoudt, en Maheshvara of Síiva - die oplost en vernietigt. Het is de wet van karma die de beweging regelt van sterren, planeten, zonnestelsels en andere hemellichamen in de ruimte. Diezelfde wet regelt en beheerst alles wat er plaatsvindt in alle werelden. In haar diepste wezen is deze wet ondoorgrondelijk. Niemand kan doordringen in de tijd of de ruimte als karma niet bestond. Het ligt niet binnen het menselijke vermogen om met enige precisie te voorspellen welke belangrijke gebeurtenissen zullen plaatsvinden, waarom, wanneer en hoe. Deze liggen vast van eeuwigheid tot eeuwigheid. 

Zoals je een bepaald werk of een activiteit waarmee iemand bezig is karma kunt noemen, is het ook karma als er geen werk wordt verricht en men niet actief is! Wanneer wij zien dat een persoon zwijgt en kalm is, rustig zit en niets doet, leiden wij eruit af dat hij niet actief is. Hoe kunnen we dan zeggen dat hij karma verricht? Wat er bedoeld wordt met de woorden 'hij werkt niet', 'hij heeft geen bezigheden', betekent alleen maar dat die persoon bezig is werk en activiteit op een afstand te houden. We kunnen dus instemmen met de stelling dat mensen soms bezig zijn iets te doen en ook soms bezig zijn het werk buiten hun belangstellingssfeer te houden; dat wil zeggen dat zij zich zowel bezighouden met karma als met a-karma. Wanneer een persoon niet volkomen wordt opgeslokt door of zich gebonden voelt aan het karma dat hij verricht en het doet als zijn plicht, als zijn persoonlijke vorm van aanbidding, en hij hecht zich niet aan het resultaat van zijn handelen, dan kan hij zich oefenen in a-karma - werken zonder gevolgen, zelfs tijdens zijn werk - karma. Dat is de hoogste spirituele training (sâdhana). [zie ook BG 3:7-9]

De allereerste handeling waarmee een levend schepsel zijn aardse loopbaan begint, is het inademen van en het meetrillen met de energiestromen. Als je erover gaat nadenken is dit een wonderbaarlijk gebeuren. Het is een verbazingwekkend mysterie. Er is geen mens die, zodra zijn aardse leven begint, bewust het besluit neemt de lucht om hem heen in zich op te nemen en dan weer uit te ademen. Het proces neemt zijn loop zonder gewild of verlangd te worden. Niet alleen de mens, maar elk levend schepsel is een blijk van dit grote wonder. Nu kan men gaan twijfelen: 'Hoe kan er buiten medeweten of medebeslissing van de mens iets met hem gebeuren?' Deze twijfel kan het beste worden beantwoord door te bekennen dat de mens dergelijke geheimen niet kan ontsluieren. Als je een poging waagt door te zeggen: 'Dat doet de natuur', dan blijft de vraag: 'Wat betekent de natuur precies?'. Het ademen begint wanneer het leven begint; het is een automatische, natuurlijke handeling, zegt men. Daarmee zeg je echter steeds hetzelfde, maar met andere woorden; die formulering geeft geen enkele verklaring. Wij kunnen gerust stellen dat wij niet weten hoe het gebeurt, terwijl het juist zeer essentieel is. Het is inderdaad verrassend dat het ademhalen een mysterie is, zelfs voor degene die ademt. 

Wanneer wij diep nadenken over het feit dat yogî's door het oefenen van hun wilskracht zowel hun polsslag als het in- en uitademingsproces tot stilstand kunnen brengen, beseffen wij hoe sterk de invloed is van de wil op het tot stand komen van karma. Hieruit kunnen we afleiden dat karma niet iets vaags is dat in de lucht hangt! Als wij geen mensen worden van de daad, wordt er niets tot stand gebracht.
* 'Uit het weten volgt het verlangen; uit het verlangen volgt de daad' ('na jati icchati jethathe'), zo luidt een stelling van de Nyayashastra
* De Vedantasutra's verkondigen diezelfde waarheid: 'Dat waarop de geest is gericht, is hetgeen dat wordt verlangd' ('Yad dhyati, tad icchati'). 
* 'Voor dat waarop het verlangen is gericht, worden handelingen verricht' ('yad icchati, tad karoti'). 
* 'Dat waarvoor handelingen worden verricht, dat wordt men ('yad karoti, tad bhavati'). 

Het karakter dat de individuele mens aan de dag legt, wordt gevormd door zijn verlangens. Hij voegt zichzelf geheel naar zijn hopen en streven, zijn pogingen en prestaties. Ook zijn toekomst geeft hij zelf vorm door alles wat hij besluit en doet. De macht die het 'verstand' op hem uitoefent, die zijn wil in een bepaalde richting stuurt, staat bekend als natuur (prakriti). Wanneer hij eenmaal heeft ontdekt dat zijn neigingen en verlangens op de eerste plaats worden bepaald door zijn eigen intelligentieniveau, dan wordt het hem gemakkelijk de middelen te vinden waarmee hij zich aan de greep van prakriti kan ontworstelen. 

Onder karma verstaat men in het algemeen: arbeid. Alle vormen van verrichting en handeling kunnen worden aangeduid als arbeid; daarin bestaat geen hoogwaardig of minderwaardig. Alle arbeid die wordt verricht om het leven in stand te houden en te verheffen, is gewijd. Om die reden wordt karma geprezen als iets heiligs en iets wenselijks en men weet eveneens dat het verdienstelijke of schadelijke gevolgen kan hebben. Hindoes schrijven geluk en tegenslag, vreugde en smart, plezier en pijn toe aan de onontkoombare gevolgen van karma. [zie ook BG 6:32] Daarom komt het voor dat mensen die geen weerstand bieden aan moeilijkheden, ziekte en pijn, en zich erdoor laten overweldigen, door sommigen worden bestempeld als lanterfanters. Die zienswijze gaat gedeeltelijk mank, omdat zij voorbijgaat aan de karmische hoofdprincipes en basisfilosofie en alleen maar oog heeft voor de wereldlijke, stoffelijke activiteiten van karma. Men komt tot deze uitgesproken opvattingen om bepaalde maatschappelijke groepen te steunen in hun vooruitgang, dat is alles. 

Neem wat voorbeelden uit je eigen ervaring. De forens die op een kantoor werkt, de boer die leeft van zijn eigen zwoegen, de kruier die zijn schamele bestaansmiddelen moet bijeenscharrelen door eigen lichaamskracht, de smid, de pottenbakker, de timmerman, de wasbaas, de kapper - zij zijn zich er allen van bewust welke werkzaamheden zij moeten verrichten en met hoeveel plichtsgevoel zij hun taak behoren te vervullen. Zij weten dat hun leven niet rustig zal verlopen wanneer ieder voor zich de opdracht niet trouw nakomt. Daarom wijden zij zich aan hun beroep zo goed als hun inzicht, vaardigheid en streven dat toestaan. Waarom is het dan nodig zulke mensen aan te sporen tot grotere inspanning, hen te waarschuwen en aan te moedigen? Aan die taak moeten wij slechts beginnen wanneer zij niet in staat of bereid zijn hun plicht te vervullen. 

In het geval van Arjuna, die niet goed wist wat zijn plicht was en zich niet in de strijd wierp omdat hij verblind werd door gevoelens van verzaking, zei Sírî Krishna
'Je moet je slechts concentreren op de daad en deze zo goed je kunt verrichten. Handelen en niets dan handelen is de plicht die op je rust.' [zie ook
BG 2:31-38
Die goede raad was de onsterfelijkheidsdrank die de Heer hem toediende. Deze woorden worden door veel mensen aangehaald. Het is echter nodig erop te wijzen dat dit advies werd gegeven op een ogenblik dat de rechtschapenheid in ere moest worden hersteld. Zij heeft betrekking op de werkzaamheden die de goedkeuring hebben van de heilige geschriften en de shastra's en slaan niet op wereldlijke, zinnelijke en dierlijke activiteiten als het verwerven van voedsel, onderdak en levenspartner. 

Dharmaraja [een andere naam voor Yudhishtira, de oudste broer van Arjuna die betekent: de rechtschapen koning (BV-4)] en anderen waren volledig verzonken in wereldse zaken en zij hadden in het verleden getoond dat zij alle wereldse aangelegenheden volledig meester waren. Zij waren voortdurend bezig hun plichten te vervullen en hun verantwoordelijkheden na te komen die waren vastgelegd voor de vier maatschappelijke klassen (varna's; zie ook SB 7:11] en voor de vier levensstadia [asrama's; zie ook SB 7:12]. Waarom zouden zij dan moeten worden aangespoord, overgehaald, geadviseerd en het bevel moeten krijgen zich in de strijd te begeven? Alleen Arjuna kreeg van Krishna de opdracht zijn pijl en boog weer ter hand te nemen en Hij gaf hem daarvoor een groot aantal argumenten:

'Je bent geboren in de krijgerskaste (kshatriya). Aan die kaste is door maatschappelijke normen het uitvoeren van een maatschappelijke plicht toevertrouwd, de strijd tegen het onrecht. Het is jullie verantwoordelijkheid de strijd aan te binden tegen het kwaad. Onttrek je niet aan die plicht en ontdoe je niet van die last. De mens is gebonden aan de neigingen die hem door de natuur zijn ingeboren. Bedenk dit steeds weer. De mens moet altijd een vorm van activiteit ontplooien; zonder iets te doen kan hij niet leven, zelfs geen ogenblik. Het is daarom het beste dat je nu tot handelen overgaat, volgens de neigingen en vaardigheden die je zijn ingeprent door het voorgeslacht en door je eigen voorgeschiedenis.' 

Dat was de kuladharma-les die hij moest leren, het pad van de kaste of klasse (sociale geleding) waartoe hij behoorde. 

Omvat het begrip 'arbeid' alleen handelingen die dienen om bijvoorbeeld voedsel te verschaffen? Vliegtuigen, schepen, fabrieken en ziekenhuizen komen voort uit arbeid. Je kunt zeggen dat daarvoor ook alleen wereldlijke, stoffelijke arbeid is vereist. Deze vorm van arbeid is een belangrijke levensvoorwaarde, en een gelukkig leven op aarde is gunstig voor de spirituele vooruitgang na dit leven. Hoe gebrekkiger de activiteiten van een individu zijn op werelds gebied, hoe minder het resultaat zal zijn voor hemzelf, voor de maatschappij en voor het gehele volk. Daarover kan geen meningsverschil bestaan. Toch spannen mensen zich niet even efficiënt en geestdriftig in voor hun spirituele vooruitgang als voor succes en roem op werelds gebied. Dat is zeer te betreuren.

 

Inhoudsopgave 

 

      

BG 3:14-15:
(14) Van granen groeien materiële lichamen, van regens is er de  produktie van graan terwijl regens mogelijk worden met [het bewateren middels] offers die uit plichtsbesef worden gebracht. (15) Men beseft zijn plicht door de kultuur van de kennis terwijl de regulatie van die kennis van het Allerhoogste is, derhalve zal men in het offeren altijd de alles-doordringende geest vinden.

BG 3:7-9:
(7) Maar iemand die, de zinnen regulerend middels zijn geest, o Arjuna, een begin maakt met het verbinden van zijn zintuigen in het werken zonder de gehechtheid van het verlangen naar de vruchten [karma-yoga] - hij is verreweg de betere. (8) Doe je voorgeschreven plichten, daar werken natuurlijk beter is dan niet werken - zelfs het onderhouden van je lichaam gaat nooit zonder het effect van arbeid. (9) Werk met de bedoeling te offeren, anders zal werk je aan deze wereld binden. Werk gedaan met dat doel voor ogen, o zoon van Kuntî, zal je volmaakt bevrijden van dat [materiële] samengaan.

BG 6:32:
Hij, o Arjuna, die, de vreugde en het verdriet overal vergelijkend, het gelijk beziet - een dergelijke yogi wordt beschouwd als zijnde de beste.

BG 2:31-38: 
(31) Ook, inderdaad in de overweging van je eigen plichten zou je er niet aan moeten twijfelen te vechten ter wille van de religie, daar er voor een bestuurder waarlijk geen betere bezigheid bestaat dan dat.  (32) O zoon van Prithâ, gelukkig zijn de heersers die komen tot de oorlog die uit zichzelf kwam, daar voor hen de poorten van de hemel wijd open staan.  (33) Daarom zou je dit vechten moeten verrichten als een religieuze plicht - niet handelend overeenkomstig je eigen aard, zal je je reputatie verliezen en in zonde vervallen.  (34) Over je schande zullen de mensen altijd spreken daar voor een respektabel man oneer erger is dan de dood. (35) Ermee ophouden uit angst het slagveld verlatend, zullen de grote krijgsheren die jou ook in hoge achting houden, je beschouwen als iemand van een lager gehalte.  (36) Velen van je vijanden zullen onaardige woorden spreken en je vaardigheid bespotten. Wat, vanzelf, is er pijnlijker dan dat? (37) Of, gedood wordend, zal je het koninkrijk der hemelen bereiken, of, overwinnend, zal je de wereld genieten, derhalve sta op, o zoon van Kuntî, en vecht met de zekerheid der vastberadenheid. (38)  Gelijkmoedig in geluk en ongeluk, winst en verlies, overwinning of nederlaag; daarnaar te werk gaand ter wille van het vechten, zal je op deze manier nooit enige zonde begaan.

Bronteksten Gîtâ (incl. sanskriet): Bhagavad Gîtâ van Orde.