Wijsheid
betekent inzicht, maar niet slechts in intellectuele
zin. Eten is meer dan het plaatsen van voedsel op de
tong. Eten heeft pas resultaat wanneer het voedsel
wordt gekauwd en ingeslikt, verteerd en opgenomen in
het bloed en omgevormd tot spieren en beenderen, tot
kracht en energie. Net zo behoort het leven op ieder
moment doortrokken te zijn van wijsheid. Die wijsheid
moet tot uitdrukking komen via alle organen en alle
zintuigen, zowel uiterlijke (karmandrya's) als
innerlijke (jnanendrya's). De mens moet tot dat
hoge stadium komen.
Louter opeenhoping
van aangeleerde kennis is geen wijsheid. Alleen
deugdzaamheid is wijsheid.
Om dienstbaar te
kunnen zijn moet men wel gebruik maken van de
zintuigen. Zie dat als een onderdeel van het offer aan
God. Om de lichaamsmachine in werking te houden, moet
voedsel worden gebruikt als brandstof. Voedsel is geen
offer, maar maakt offeren mogelijk. Daarom hoeft men
niet geringschattend te doen over het nuttigen van
voedsel, als was het toegeven aan begeerte
(udaraposhana). Het maakt deel uit van de
aanbidding.
Rituele aanbidding
(puja) is meer dan het plukken van bloemen en
die voor een afbeelding plaatsen. De tuinier die zijn
best deed de plant waaraan de bloemen verschenen op te
kweken, deelt mee in de aanbidding. Het lichaam kan
pas functioneren wanneer men het voedsel geeft. De
middelen voor een offer zijn zelf een offer.
Alle werk dat wordt gedaan op de volgende drie
gebieden is een offer: het gebruik van de wereld voor
de aanbidding van God (yajna); de vestiging van
vrede en gerechtigheid in de maatschappij
(dana); de beheersing en cordinatie van
de lichaamsfuncties (tapas). Al het menselijk
handelen moet ten dienste staan van deze
doeleinden.