Woordenlijst:
hier zijn de woorden verzameld die in de Vahini's op deze
site door Sai Baba zijn uitgelegd aangevuld met
woordbetekenissen uit het S'rîmad Bhâgavatam
en Bhagavad Gîtâ.
|A|B|C|D|E|F|G|H|I|J|K|L|M|N|O|P|QR|S|T|U|V|W|XYZ|
Deze
lijst in het Engels
M
- Mada:
Krankzinnigheid
- Mâdhava:
'de Lieve Heer' -
Krishna.
Telg
van Madhu (zoetheid, de bloeiende) naam voor
Krishna als de bloeiende held, de lieve Heer,
van de gopi's; of naar Mâ, de Godin van
het Geluk, als haar echtgenoot.
- S'rîla Sanâtana
Gosvâmî heeft als volgt uitleg
gegeven over de verschillende betekenissen
van het woord mâdhava: 'Mâdhava
duidt normaal gesproken Krishna aan als "de
Heer die de metgezel is van Lakshmî, de
godin van het geluk." Deze naam houdt ook in
dat Heer Krishna nederdaalde in de dynastie
van Madhu. Aangezien de lente ook aangeduid
wordt met Mâdhava, wordt het begrepen
dat zo gauw als Heer Krishna het
Vrindâvana woud betrad, het automatisch
al de weelde van de lentetijd weerspiegelde,
vol rakend van bloemen, briesjes en een
hemelse atmosfeer. Een andere reden waarom
Heer Krishna bekend staat als Mâdhava
is dat Hij Zijn spel en vermaak geniet in
madhu, de smaak van de liefde voor de
metgezel(lin).' [van de
betekenisverklaring van 10.15:
2]
- Madhavaseva:
Dienstbaarheid
aan God (PV-32)
- Madhyama:
(midden) Tweederangs toewijding
(PV-11)
- Madhu:
is de demon der onwetendheid, die in lang
vervlogen tijd de Veda
roofde. Krishna
daalde toen als de Avatâra
Hayagrîva in de wereld neer om de
heilige kennis terug te brengen.
Arjuna,
die zich door onwetendheid overmand voelt,
spreekt Krishna om voor de hand liggende
redenen als Doder van Madhu
aan.
- Mâgha:
de maanden januari-februari
- Maha:
Letterlijk: groot
- Mahâbhâgavata:
zuivere toegewijde. Rondreizend predikende
vaishnava; paramparâ-sannyâsi
(zie ook: Uttama).
- Mahâbhârata:
('Groot
India')
Heldendicht
waarin Krishna's leven wordt
beschreven;
epos dat
de geschiedenis verhaalt van Bharatavarsha,
het rijk dat tot vijfduizend jaar geleden de
wereld beheerste.
Het
behandelt m.n. de strijd van de edelen der
Vedische cultuur ten tijde van Krishna
waaruit de Gîtâ is genomen. (zie
Vyâsadeva)
- Maha
Karana Deha:
Het supercausale lichaam (Prasn-1)
- Mahâmantra:
('de grote mantra'), het lied der verlossing,
Hare Krishna Hare Krishna, Krishna Krishna
Hare Hare, Hare Râma Hare Râma,
Râma Râma Hare Hare.
Mahâ genoemd vanwege het feit dat hij
zowel hardop, zachtjes, alleen als
gezamenlijk kan worden gezongen of gechant.
Door Heer Caitanya Mahâprabhu
aangeprezen als het redmiddel om de door de
stof geconditioneerde mens in Kali-yuga vrij
te maken uit de macht der begoocheling en
liefde voor God en de vervoering van het
geestelijk leven op te
wekken.
- Mahâpurusha
(Avatâr):
Goddelijke incarnatie (PV-11),
heilige (PV-32)
- Mahâr(i)shi:
('een
grote ziener') een grote Rishi of ziener,
ieder grote wijze of heilige.
- Tien Mahârishi's met
Manu
Svâyambhuva
voortgesproten
uit Brahmâ: Marîci, Atri, Angira,
Pulastya, Pulaha, Kratu, Pracetas,
Vasishthha, Bhrigu, Nârada,
ookwel de tien Prajâpati's genoemd;
soms is het aantal beperkt tot zeven (zie
8.1
& 8.13),
en soms worden Daksha, Dharma, Gautama,
Kanva, Valmiki, Vyâsa, Manu en
Vibhândhaka erbij gerkend (zie e.g. SB
4.29:
42-44).
- Naam voor heer S'iva.
- Mahashivaratri:
Letterlijk
de nacht van Shiva; een feest bij nieuwe maan
tussen januari en maart (SSS-II)
(SSS-III).
- Mahat:
Kosmische
intelligentie (Prasn-1)
- Mahatma's,
Mahapurusha's:
Grote en wijze zielen (PV-4)
- Mahavakya:
Verhevenste en heiligste uitspraak
(PV-5)
- Mahâyuga:
Periode van vier yuga's, genaamd:
Satya,
Tretâ,
Dvâpara,
Kali,
tesamen 4.32 miljoen jaar durende ofwel
1/1000 dag van Brahmâ. Onderlinge duur:
1200x360 jaar met een faktor van resp. 4, 3,
2 en 1 te vermenigvuldigen.
- Mahes'vara:
naam voor S'iva
als de grote heer.
- Mala:
Krans, bloemenslinger,
bloemenkrans
- Manasasarovara:
Het meer van het innerlijk bewustzijn
(RRV-17c)
- Manava:
Een mens vol liefde (PV-23)
- Manavaseva:
Dienstbaarheid
aan de mens (PV-32)
- Mandir:
Tempel
- Mantra:
geest
(manas) bevrijdende woordklank of
klankreeks.
- De bekendste mantra's zijn de
pranâva,
de gâyatrî
en de mahâmantra.
- Ook de bhajans
gelden als gelijkwaardig aan
mantra's.
- Heilig woord of kombinatie van heilige
woorden in het Sanskriet,
die een geestelijk heilzame trilling bezit en
die kracht krijgt door veelvuldig
herhalen.
- Mantra
drishta:
de zieners van de spirituele werkelijkheid
(SSV-22)
- Manthri:
Raadgever (PV-22)
- Manu:
verpersoonlijking van Krishna
als de bestuurder, Vader en wetgever der
mensheid. Er zijn er veertien per dag van
Brahmâ 308.6 miljoen jaar heersend.
Huidige Manu, de zevende: Srâddhadeva
(ookwel Vaivasvata genoemd; zie
S.B.
8.1).
-
Schrijver van de Manu-samhitâ.
- De eerste aardse mens geschapen uit
Brahmâ.
-
Er
verschijnen veertien Manu's in
één dag van Brahmâ,
namelijk (1) Svâyambhuva, (2)
Svârocisa, (3) Uttama, (4)
Tâmasa, (5) Raivata, (6) Câksusa,
(7) Vaivasvata, (8) Sâvarni, (9)
Daksa-sâvarni, (10)
Brahma-sâvarni, (11)
Dharma-sâvarni, (12)
Rudra-sâvarni, (13) Deva-sâvarni
en (14)
Indra-sâvarni.
- Manu-samhitâ:
Het door Manu
geschreven wetboek der mensheid.
- Manu
(Svâyambhuva):
voorvader van de mensheid en grootvader van
Dhruva
Mahârâja.
- Manusya:
Mens
- Marga:
Een
bepaalde weg; methode voor geestelijke
discipline (PV-30)
- Mârgas'îrsha:
November/December,
[zie S.B. 12.11:41].
- Marjalakisora
marga:
(het gedrag van het jong van een kat); de weg
van overgave (prapatthi) (PV-25)
- Markatakisora
marga: (het
gedrag van een
apejong);
de
weg van toegewijde navolging (bhakthi)
(PV-25)
- Maruts:
'zij die flitsend zijn, schitteren'; - de
stormgoden, goden van de
wind.
-
De goden of godheden in het
algemeen.
-
Kinderen van Diti, zeven of zeven maal zeven
in getal. (vrouw van Kasyapa Muni, zie
(S.B.
3.14)
en (SB
6, 18)
- Mâtali:
De wagenmenner van Indra.
- Materie:
het
voorwerp der zintuiglijkheid dat per
definitie moet veranderen (van plaats en
vorm).
- Materiële
wereld:
De materiële wereld wordt onderscheiden
in vierentwintig elementen, namelijk de vijf
grofstoffelijke elementen (aarde, water,
lucht, vuur, ether), de vijf zinsobjecten
(vorm, smaak, geluid, geur en aanraking), de
vijf zinnen (het gehoor, de tastzin, het
gezicht, de smaak en de reuk), de vijf
werktuigen (stem, armen, benen,
geslachtsdeel, anus), de geest (het denken en
voelen), het verstand (de analyserende en
normatieve functie), het vals ego (de
vereenzelviging van de ziel met haar
stoffelijk omhulsel) en de atomenzee waarin
al het geschapene tussen de scheppingen in
uiteenvalt.
- materiële zaken zijn zaken die niet in
dienst van Krishna staan.
- Mathurâ:
De stad waar Krishna Kamsa verslagen heeft,
Zijn oorspronkelijke woonplaats na
Vrindavana.
- 'Matridevo
bhava, pitridevo bhava' :
'Laat
de moeder uw God zijn' en 'Laat de vader Uw
God zijn' (RRV-11b)
- Mâtsarya:
Afgunst
- Mâyâ:
Illusie,
begoocheling, de veranderlijke wereld;
(niet-dit;
wat niet is): dat wat niet is, de
begoocheling van de materiële wereld,
ookwel mahâ-mâyâ genoemd;
gescheidenheid van
Krishna.
- Door haar toedoen waant de individuele ziel
zich heer der schepping en allerhoogste
genieter, door zich te vereenzelvigen met de
begoochelende stoffelijke energie
(ahamkâra),
dat wil zeggen: met het lichaam (de zinnen),
de geest en de materiële intelligentie,
met als gevolg dat ze haar eeuwige band
(svarupa) met de Heer kwijtraakt, geeft de
aldus gekonditioneerde ziel zich over aan het
najagen van werelds genot en raakt hierdoor
steeds meer gevangen in de kringloop van
geboorte en dood (samsâra).
In
feite is te denken dat misère door
iets anders wordt veroorzaakt dan door de
scheiding van Krishna de definitie van de
staat van illusie.
[S'rîla Vijayadhvaja
Tîrthapâda, heeft in zijn
pada-ratnâvalî-tîkâ,
de betekenis uiteengezet van de verschillende
representaties. Mâyâ
staat bekend als Durgâ omdat ze
met moeite wordt benaderd, als
Bhadrâ omdat ze goedgunstig is, en
als Kâlî omdat ze
diepblauw is. Omdat ze de meest machtige
energie is, staat ze bekend als
Vijayâ; Omdat ze een van de
verschillende energieën van
Vishnu is, staat ze bekend als
Vaishnavî; en omdat ze geniet in
deze wereld en gelegenheid bied voor
materiële genoegens, staat ze bekend als
Kumudâ. Omdat ze het zeer
ernstig meent met haar vijanden, de asura's,
staat ze bekend als Candikâ, en
omdat ze voorziet in allerhande
materiële faciliteiten, wordt ze
Krishnâ [met accent op a]
genoemd. Op deze manier is de materiële
energie verschillend benoemd en geplaatst in
verschillende plaatsen op het oppervlak van
de aarde.]
- Mâyâ-prapancha:
De
illusoire wereld (PV-28)
(PV-29)
- Mâyâvâdi:
Met deze naam worden alle aanhangers
samengevat van de twee grote filosofische
stromingen die we kennen als het
impersonalisme, of sankarisme (dat de
eenwording van de ziel met Brahman predikt),
en het nihilisme (ook bekend als de filosofie
van de volkomen leegte), dat verwant is met
het boeddhisme (dat het bestaan van God
ontkent).
Hoofdzakelijk echter betitelt men met deze
naam degenen voor wie de Absolute Waarheid
verstoken is van vorm, persoonlijkheid,
intelligentie, zinnen enz., en die derhalve
het bestaan van God als Allerhoogste Persoon
afwijzen, of die denken dat de gedaante en
aktiviteiten van de Opperheer onderworpen
zijn aan de invloed van
mâyâ, de begoochelende
materiële energie. (De term
mâyâvâdî kan
ook bijvoeglijk worden gebruikt (in het
enkelvoud) met de betekenis 'eigen aan de
mâyâvâdî's'.)
-
(illusieganger) Niet erkende geestelijk
leraren of niet-âcarya's
die niet onderrichten door het voorbeeld te
geven, d.w.z. niet in die zin een betere
stabiliteit in bovenzinnelijkheid kunnen
geven.
- Geestelijk leraren buiten een door de Heer
bekrachtigde geestelijke erfopvolging.
- Therapeuten en andere hulpverleners in de
geestelijke zorg die Krishna
ontkennen, maar toch leiding willen geven op
geestelijk gebied.
- Nauw gedefiniëerd: aanhangers van
impersonalisme (éénwording,
sankarisme) en nihilisme (leer der leegte,
ontkennen van God en ziel).
- Valse leraren, profeten, bedriegers,
charlatans die de mensen met mooie woorden om
de tuin leiden, maar ze van God en mens
vervreemden door sektarisme.
- Iemand in navolging van de ellende van
vedische ketterij die zijn aanvang nam met
koning Arhat die het voorbeeld van Rshabadeva
verkeerd uitdroeg na zijn verdwijnen (zie
5.6:
9)
- Meditatie:
Serieuze
overweging overeenkomstig een plan. De
bewuste handeling van het gelijkrichten van
de geest met de (waarden, kennis, individuele
en sociale werkelijkheid van de) ziel. Omdat
met mediatie een proces van deconditionering
op gang wordt gebracht, wordt de energie die
door het proces vrijkomt gewoonlijk gebonden
middels oefeningen: gebed, lichaamshoudingen,
en rituelen. De klassieke waarschuwing is dat
meditatie zonder het juiste binden van de
energie het gevaar geeft mentaal en sociaal
te ontsporen. Het vormt het alternatief voor
afreageren dat het ego met het lichaam
verbindt de energie zonder plan
loslatend.
'Meditatie is niets anders dan het
overstijgen van verlangens'
[Parel
van wijsheid door Sathya Sai
Baba].
- Mensenleven:
Het mensenleven is ervoor bedoeld om
hogere waarden te verkrijgen. Daarom heet het
arthadam, waarden-gevend. En wat is de
belangrijkste van deze waarden? Zoals de
Bhagavad Gîtâ (8:15) duidelijk
maakt, bestaat ze erin terug te keren naar
huis, terug naar God. Ons eigenbelang dient
erop gericht te zijn om naar God terug te
gaan. De ezel weet niet waar zijn belang ligt
en slooft zich slechts voor anderen uit. Een
mens die slechts voor anderen zwoegt en
vergeet waar zijn eigenbelang in dit speciale
mensenleven ligt, wordt dan ook met de ezel
vergeleken. In de Brahma-vaivarta
Purâna heet het:
as'îtim caturas' caiva
lakshâms tân'
jîva-jâtishu
bhramadbhih purushaih prâpyam
mânushyam janma-puryayât
tad apy abhalatâm jâtah
teshâm
âtmâbhimâninâm
varâkânâm anâs'ritya
govinda-carana-dvayam
Het mensenleven is zo belangrijk, dat
soms zelfs de goden van de hogere planeten
een mensenlichaam op aarde begeren, want
alleen vanuit het mensenleven kan men
makkelijk naar God terugkeren. Als men zijn
verbroken eeuwige relatie met Govinda, Heer
Krishna, niet herstelt, terwijl men zich toch
in het zo belangrijke mensenlichaam bevindt,
is men beslist een dwaas, die zijn
eigenbelang uit het oog verloren is. Deze
menselijke gedaante onder de materiele
lichaamsvormen verkrijgt men na een
geleidelijke evolutie van het ene lichaam
naar het volgende in een kringloop van
8.400.000 levensvarieteiten. De arme mens die
geen oog heeft voor zijn werkelijke belang
raakt in allerlei begoochelende aktiviteiten
verwikkeld, waardoor hij meewerkt aan de
verheffing van een ander als politiek leider
of ekonomisch voorman. Nu schuilt er geen
kwaad in om zich met politieke vrijmaking en
ekonomische ontwikkeling in te laten, mits
men daarbij maar niet het werkelijke
levensdoel uit het oog verliest: al dit soort
menslievende aktiviteiten moet verband houden
met de terugkeer naar God. Wie dit niet weet
wordt vergeleken met een ezel, die zich
slechts voor anderen inspant en daarbij niet
eens op hun of zijn eigen welzijn bedacht is.
(bron: voetnoot SB, C2:3 door Svamî
Prabhupâda) [SB
2:3: Zuivere Toegewijde Dienst: De
Verandering in het
Hart]
- Meru:
de centrale, bovenzinnelijke, berg, de
hoogste berg waarop Heer Brahmâ
zit. Hij ligt in Ilâvrita-varsa,
het centrale gebied. Moet holistisch worden
opgevat als het centrum van zowel de
geestelijke als de materiële wereld, dus
zowel galactisch als het centrum van de
melkweg als geestelijk als het hoogste wat
men in bezinning en transcendentie kan
bereiken.
- Misrakarma:
Ofschoon de handelingen goed zijn, ofschoon
ze schijnbaar worden ingegeven door de liefde
tot de Heer en afkeer van zonde, brengen ze
impulsen naar boven die geheel het tegendeel
vormen. Mensen openen bijvoorbeeld
rust-oorden en waterdistributie centra, maar
ze betalen de werknemers niet goed. Hun
oogmerk is alleen maar een goede naam te
vestigen. Zij geven de armen als aalmoes
slechts onbruikbare kleren en waardeloos
geld. Alles wat ze doen is gericht op
publiciteit (Prasn-4)
- Mithya:
Zo
is de wereld eveneens: onwerkelijk als een
droom, een illusie (RRV-14b)
- Mithyachara:
In deze onware wereld kan er geen werkelijk
leven (satyachara) zijn, maar alleen
onwerkelijk leven (mithyachara)
(PV-29)
- Moeder:
'De
moeder is de steunpilaar van het huisgezin,
van de maatschappij, van het land en dus van
de mensheid zelf' [Parel van wijsheid
door Sathya Sai Baba].
- Moha:
Illusie
- Moksha,
Mukt(h)i:
Bevrijding uit de kringloop van geboorte en
dood; bevrijding, verstoken zijn van
begoocheling/misleiding; bevrijd van het
gebonden zijn.(PV-26)
(PV-27) Moksha
is bevrijding van alles dat bindt. Dat wil
zeggen, de verwezenlijking van de eeuwig
bestaande, eeuwig standvastige, eeuwig
zuivere Atma-tatwa;
het kwijt raken van de eeuwig veranderende,
immer onwerkelijke, onzuivere
Deha(lichaam)-tatwa (Prasn-4)
Moksha
(Mukti):
de uiteindelijke bevrijding uit het
materiële bestaan die inhoudt dat men de
eeuwige band met Krishna herstelt door te
komen tot toegewijde dienst aan Hem (svarupa
en kaivalya).
- Bevrijding
of verlossing. Met deze term bedoelt men
doorgaans het ontkomen aan de strenge wetten
der stoffelijke natuur (geboorte, ziekte,
ouderdom en dood).
- Vimukti is de bijzondere verlossing van
toegewijden op het geestelijk nivo van liefde
en genegenheid met de Heer.
- Verder ook (volgens de gedachtengang der
Mayavadi's) zich verenigen met het Brahman in
de zin dat men het ego (ahamkara) tracht te
vernietigen teneinde hierdoor
één te kunnen worden met het
Absolute (hetgeen dus een kunstmatige,
bedachte vorm van bevrijding is). De
uiteindelijke bevrijding van het levend wezen
houdt in dat het zijn eeuwige, persoonlijke
band met God, Sri Krishna, herstelt.
-
Ramanuja: we worden net als God behalve dan
in twee opzichten: men blijft een vonk, een
atomaire ziel, en men heeft een beperkte
creativiteit.
- Madhva: er
zijn vier graden van Moksha:
1) sâlokya: vervoerende visie van God
in de Hemel.
2) sâmapiya: levend in de nabijheid van
God, zoals de wijzen.
3) sârûpya: leven als een dienaar
van God, met een gedaante gelijk aan die van
Hem.
4) sâyujya: binnengaan in het lichaam
van God - het voorrecht van de goden.
- Heer
Kapila in
SB.3.29:
13:
Zonder
Mij van dienst te zijn, zullen zuivere
toegewijden nog niet eens als hen dit wordt
aangeboden, het aanvaarden om te leven op
dezelfde planeet, de zelfde weelde te
genieten, persoonlijke omgang te hebben, de
zelfde lichaamskenmerken te hebben of in
eenheid te verkeren [de vijf vormen van
bevrijding genaamd sâlokya,
sârsti, sâmipya,
sârûpya en
ekatva].
- Mokshapuri:
De stad van gelukzaligheid
(PV-22)
- Mukti
(moksa):
Bevrijding
of verlossing. Met deze term bedoelt men
doorgaans het ontkomen aan de strenge wetten
der stoffelijke natuur (geboorte, ziekte,
ouderdom en dood), en verder ook (volgens de
gedachtengang der
Mâyâvâdî's)
vereniging met het Brahman in de zin dat men
het ego tracht te vernietigen teneinde
hierdoor één te kunnen worden
met het Absolute (hetgeen dus een
kunstmatige, bedachte vorm van bevrijding
is). De uiteindelijke bevrijding van het
levend wezen houdt in dat het de band
herstelt die ons eeuwig verbindt met het
Absolute, God, Srî Krishna.
-
Ramanuja: we worden net als God behalve dan
in twee opzichten: men blijft een vonk, een
atomaire ziel, en men heeft een beperkte
creativiteit.
- Madhva: er
zijn vier graden van Moksha:
1. sâlokya: vervoerende visie van God
in de Hemel.
2. sâmapiya: levend in de nabijheid van
God, zoals de wijzen.
3. sârûpya: leven als een dienaar
van God, met een gedaante gelijk aan die van
Hem.
4. sâyujya: binnengaan in het lichaam
van God - het voorrecht van de
goden.
- Mukunda:
De Heer der
bevrijding,
Krishna
als degene die bevrijding
schenkt.
- Muni's:
Wijzen (PV-22)
- Murâri:
Heer Krishna
als de vijand van Mura, een demon die Hij
versloeg.
- Mûrti:
beeltenis, portret, beeld, object van
toewijding en aanbidding.
- Beeltenis van
Krishna
Zelf, ook wel arcâ-gedaante genoemd en
als een heuse incarnatie (openbaring) van Hem
gezien.
- Moeilijkheid.
-
Openbaring van de persoonlijke gedaante Gods
in bepaalde soorten materiaal, zoals men haar
aantreft in de tempels. (zie ook
vigraha)
- In een tempel een doorgaans formeel
ingezegende beeltenis van een godheid,
waarmee een bepaalde geestelijke cultuur in
stand wordt gehouden.
|