Woordenlijst: hier zijn de woorden verzameld die in de Vahini's op deze site door Sai Baba zijn uitgelegd aangevuld met woordbetekenissen uit het S'rîmad Bhâgavatam en Bhagavad Gîtâ.

 

|A|B|C|D|E|F|G|H|I|J|K|L|M|N|O|P|QR|S|T|U|V|W|XYZ|

Deze lijst in het Engels

A

  • Abhyâsa: standvastigheid, gestadigheid, volhouden, doorzetten, discipline, geregelde praktijk, herhaling, herhaald lezen, studie; gebruik, gewoonte, zede, de poging van de geest om te verwijlen in zijn onveranderde conditie van zuiverheid (sattva).
  • Abhimata: 'God is de meest verheven bron van vreugde.' Daaruit bestaat de dierbaarste en meest vreugdevolle grondslag van het geloof, het hoogste verlangen (SSV-2)
  • Âcârya (letterlijk: die onderricht door het voorbeeld te geven): Bona fide geestelijk leraar.  Bonafide, controleerbare, weerlegbare, zelfgerealiseerde, geestelijk leraar (goeroe) die onderricht door voorbeeld te geven en de leer van de paramparâ vertegenwoordigt.
    - S'rî Caitanya Mahâprabhu, de voorstander van dit Bhâgavatam, gaf uitdrukking aan zijn instemming in dezen toen hij zijn mening onder woorden bracht voor Râmânanda Râya (Cc. Madhya 8.128): kibâ vipra, kibâ nyâsî, s'ûdra kene naya yei krishna-tattva-vettâ, sei 'guru' haya: 'Het doet niet ter zake of men een brâhmana, s'ûdra, grihastha of een sannyâsî is. Dit zijn allemaal materiële aanduidingen. Een spiritueel gevorderd persoon heeft niets van doen met dergelijke aanduidingen. Derhalve, als men gevorderd is in de wetenschap van het Krishna-bewustzijn, kan men, ongeacht zijn positie in de samenleving, een geestelijk leraar worden.' [zie ook Varna].
  • Achara: Eredienst (PV-31)
  • Acintya: Datgene wat onvoorstelbaar is, of wat ons begrip te boven gaat, wat de grenzen van het stoffelijk universum overschrijdt.
  • Acinthya-bhedâbheda-tattva: De leer der "onvoorstelbare eenheid in verscheidenheid", welke door Caitanya Mahaprabhu verkondigd werd om het verschil en de gelijktijdige afwezigheid van verschil te verklaren tussen de Absolute Waarheid en al wat is, en ook om de onvoorstelbare existentie van deze Absolute Waarheid op het persoonlijke en gelijktijdig op het onpersoonlijke vlak aan te duiden. Krishna is de onvoorstelbare eenheid  in de verscheidenheid.
    - De heuristiek, de vuistregel van de
    Caitanya-vaishnava die stelt: Hij is Mij, maar ik niet Hem; Hij is de eenheid in de veelheid der slechts kwalitatief aan Hem gelijke delen en gehelen; Hij de Godpersoon die het universum is, waar ik slechts een deel kalâ van ben. (ekatvena prthaktvena bahudhâ B.G. 9.15).
  • Acyuta: (letterlijk: iemand die nooit ten val komt); Onfeilbare, gezegd van Krishna.
  • Adharma (in vijf vormen):  Goddeloosheid [vidharma], religieuze principes waarvoor men niet geschikt is [para-dharma], zogenaamde religie [âbhâsa], imitatie-religie [upadharma] en bedrog [chala-dharma]. De oorspronkelijke bedoeling in de weg staan is vidharma [ook onwettig genoemd]; doen alsof [ofwel verkeerd opgevat] is het paradharma en ketters of bekokstooft als iets anders is het upadharma; het is [âbhâsa, pretentieus of hypocriet] valse trots en met chala, bedrog, verdraait men de betekenis. (SB, 7:15-12&13). Goddeloosheid, plichtsverzaking (PV-11)
  • Âdi-s'esha: ('het secundaire vanaf het begin') ook wel S'esha-nâga of Ananta-s'esha: het slangenbed van Garbhodakas'âyî Vishnu. Vertegenwoordigt het bijkomend materiële van de dienst aan Krishna. Deelaspekt vanSankarshana en wordt soms ook zo genoemd (S.B. 5.25).
  • Adhikâri: Toegewijde; term voor overgegeven toegewijden in de tempel. Drie soorten:
    - Kanistha: beginners (
    bhakta's)
    - Madhyama: gevorderden (geÔnitieerden)
    - Uttama: zuivere toegewijden die stabiel zijn in bovenzinnelijkheid. (zie ook
    bhakta)
  • Adhoksaja: 'de Heer in het Voorbije'
  • Adhyatmika: Van het zijn als de persoonlijkheid in het bezit van zijn zinnen [adhyatmika] is Hij zowel de beheersende Godheid [adhidaivika] als de persoon daarvan onderscheiden als een ander belichaamd levend wezen [adhibhautika]. Het individu in het bezit van de verschillende zintuigen wordt de adhyâtmische persoon genoemd en de individuele godheid die de zinnen bestuurt wordt de adhidaivische persoon genoemd, terwijl de belichaming welke met het oog wordt waargenomen de adhibhautische persoon genoemd wordt. [SB 2:10-8]
  • Âdhyâtma-yoga: de hoogst verheven yoga waarin men een ziener wordt die in staat is de materiële knopen in het hart door te snijden. (SB 6:12-3,4)
  • Advaitha: De aanhanger van het non-dualisme (het adwaitha-standpunt) gelooft in de uitspraak "aham Brahmasmi" - "ik ben God" (PV-15) (PV-19) Zonder dualiteit, hetgeen met betrekking tot de Heer wil zeggen dat er geen verschil bestaat tussen Zijn lichaam en Hemzelf.
  • Adwaitha siddantha: De leer van het nondualisme (PV-27)
  • Agami- en sanchitkarma:  Zowel karma dat in de toekomst moet worden uitgewerkt als karma dat nu wordt uitgewerkt (prarabdhakarma) (PV-15)
  • Âgastya: 'hij wiens zinnen niet onafhankelijk zijn': een grote wijze, een ziener, de zoon van Kumbha, de pot. Verblijvend in de Malaya heuvels aanbad hij de Heer (S.B. 6.3:35). Kwam met Vasishthha voort uit het zaad dat Mitra en Varuna deponeerden in een aarden pot toen ze Urvas'î zagen. Hij huwde met de eerste dochter van Malayadhvaja en uit haar werd een zoon geboren genaamd Dridhacyuta. (S.B. 4.28: 32). Hij vervloekte de koning van Pândya een olifant te worden omdat hij hem niet naar behoren ontving toen hij met zijn discipelen rondtrekkend in het Malaya gebergte onverwacht opzocht. Die olifant staat bekend als Gajendra. [RRV2:1]
  • Agni: God van het vuur (RRV-11a
  • Aham(n)kara: Egoïsme, eigendunk berustend op identificatie met het lichaam, zelfzucht, ik-gevoel (PV-10) (PV-13) (PV-20) (PV-30)  In de Vaishnava-bijbel', het Srîmad Bhâgavatam (11-2-37) staat:
    • bhayam_dvitîyâbhini vesatah_syâd
      isâd apatasya viparayo 'smrtih
      tan-mâyayâto budha âbhajet tam
      bhaktiyaikayesam_guru-devâtâmâ

    Dit betekent: 'Er doet zich angst voor als een levend wezen zichzelf mis-identificeert als het materiële lichaam vanwege de absorptie in de uitwendige, illusoire energie van de Heer. Deze verbijsterende, angstwekkende gesteldheid wordt teweeggebracht door het begoochelend vermogen genaamd mâyâ (illusie). Daarom behoort een intelligent persoon zich zonder terughoudendheid bezig te houden met de zuivere toegewijde dienst van de Heer, onder leiding van een bona-fide geestelijk leraar, die hij moet aanvaarden als zijn aanbiddelijke Godheid en als zijn eigen leven en ziel.'  De reden dat identificatie met angst gepaard gaat ligt aan de tijd-faktor: 'De tijdfaktor, die de transformatie veroorzaakt van de verschillende materiële manifestaties, is een ander aspekt van de Hoogste Persoonlijkheid van God. Wie dan ook niet weet dat de tijd dezelfde Hoogste Persoonlijkheid is, is bang vanwege de tijdfaktor' (S.B. 3.29:37). Lichaamsbewustzijn (dehatma), het uiterlijke 'ik'.

  • Ahara: Voedsel (Prasn-4)
  • Ahimsa: Geweldloosheid.
  • Aikyam: Een toegewijde die streeft naar vereniging met God (PV-27)
  • Aja: (de Ongeborene) naam van Krishna duidend op Zijn eeuwige bovenzinnelijke aard.
  • Ajita: naam voor Krishna als de Onoverwinnelijke.
    - Naam van de Allerhoogste Godspersoon, "Hij die ongeboren is".
  • Akasha: Ruimte, ether, (hemel, lucht, firmament) (SSV-7) Sky, space, ether.
  • Akarma of naiskarma: Aktie welke niet onderworpen is aan de wet van karma.
  • Akartha: niet ontworpen; zonder menselijke tussenkomst (SSV-16)
  • Akhanda Bhajan: Het 24 uur lang ononderbroken zingen van bhajans over de hele wereld.
  • Amanaska: In een staat van opperste verrukking zijn als men zich realiseert dat de gehele schepping is geschapen door het Zelf, vrij van alle mentale activiteit (Prasn-5).
  • Ambikâ: een van de verschijningsvormen van de moedergodin, Devi of Pârvati, de gemalin van Shiva of Pashupati, de heer der dieren.
  • Amrit(a), Amritam: Onsterfelijkheid; goddelijke nectar, godendrank.
  • Amrithaswarupa: In zo iemand heeft onsterfelijkheid gestalte aangenomen (PV-20)
  • Anadi: Zonder begin (SSV-22)
  • Ananda(m): Vreugde, gelukzaligheid (PV-26)
  • Ananta Shesha (oneindige (over)blijvende): Godsdeel van Balarama in de vorm van een veelkoppige Slang, op wie Vishnu neerligt in het hart van het heelal.
  • Ananya bhaktha: Gods kind (PV-24)
  • Anartha's: (niet-doelen) ongewenste eigenschappen, in zes verdeeld: kâma: lust, krodha: woede, lobha: bezitsdrang, mada: trots, mâtsarya: jalouzie en moha: misvatting.
  • Anasûyantah: leven zonder afgunst.
  • Anga: Ledemaat, feit, kenmerk (SSV-23)
  • Aniruddha: (ongehinderd, niet te overheersen, eigenwillig) een van de vier oorspronkelijke expansies van Heer Krishna in de geestelijke wereld heersend over de geest (ook Vyûhas, Sankarshana - van het ego, Pradyumna - van de intelligentie en Vâsudeva van het bewustzijn, zie ook S.B. 4.24:35-37 en pan'catattva). - Aniruddha, de zoon van Pradyumna die een zoon van Krishna was, werd door de dochter van Bânâsura verleid tot buitenechtelijke sex, waarop een oorlog volgde waarin Bâna werd verslagen (zie 10.62). - Een nazaat van Vrishni. - Het touw om vee mee vast te binden.
  • Anna-prâsana: ritueel waarbij een kind voor het eerst vast voedsel te eten wordt gegeven. Een van de tien samskâra's
  • Anthakharana: Diepste bewustzijn (PV-13) anthah-karana: ononderbroken, bij alles wat je doet, met een zuiver innerlijk op God richten, en leven in het besef dat alles Gods schepping is en daarom één is, en dat je voor iedereen dezelfde liefde koestert en vastbesloten bent de waarheid te spreken (PV-31)
  • Apollinische waarden: eng: luciditeit, rust en rationele, intellectuele onthechting. Uitgebreid (spiritueel/vedisch): waarheid, eeuwigheid, gelukzaligheid, schoonheid, goedheid en bewustzijn. Eveneens geassociëerd met ordelijk en zonder te wedijveren bestaan. Filosofisch: de samenvattende term voor al hetgeen in wereldbeschouwing, levensleer en kunst de kenmerken draagt van het stabiele en evenwichtige intellect, voor al wat streeft naar orde en harmonie. Waarden geassocieerd met de griekse god Apollo.
  • Apurna: Onvolkomen.
  • Apurusha: Onpersoonlijk. (SSV-22
  • Arati: Lied; lichtceremonie; ritueel met een kamfervlam ter aanbidding van God.
  • Archanam: God ritueel eer bewijzen (PV-24)
  • Ardhangi: Man en vrouw zijn elkaars wederhelft; de vrouw is het halve lichaam van haar man (RRV-11b)
  • Arghya: Het aanbieden van water.
  • Arishadvarga: De innerlijke vijanden, de zes die zich binnenin de mens roeren (lust, boosheid, hebzucht, gehechtheid, arrogantie en jaloezie) (PV-32)
  • Arjuna (Dhananjaya) & (Kiriti): Beroemd strijder en een grote held uit de Mahâbhârata, hij heeft van Krishna de kennis van de Bhagavad Gîtâ ontvangen.
  • Artha: economische aktiviteit, economische ontwikkeling, gewin. Een van de vier hoofddoelen van het materiële leven (zie purushartha's)
  • Âryan: de beschaafde, progressieve, cultuurminnende mens van geestelijke realisatie (verbasterd: ariër).
  • Âsana (letterlijk: zetel): Derde fase van de acht fasen van astânga-yoga, welke bestaat uit het beoefenen van bepaalde lichaamshoudingen.
  • Asat (letterlijk: datgene wat geen werkelijkheid heeft, of wat niet eeuwig is; de tijdelijke vorm): Gemeenschappelijk kenmerk van het begoochelende, vergankelijke, voorbijgaande.
  • Ashram: Plaats waar men gemeenschappelijk naar Zelfverwerkelijking streeft onder leiding van een leraar (goeroe).
  • Âs'rama: Toevluchtsoord voor geestelijk zoekenden. Afdeling van het geestelijk leven. Vier soorten: brahmacâri: vrijgezel, celibatair, continent student van bona fide geestelijk leraar. Grihastha: gehuwd. Vanaprastha:  teruggetrokken. Sannyasa: onthecht (zie ook: vier geestelijke orden). (varnâs'rama) [SB 7:12]
  • Asraya: bijstand (PrasV-3)
  • Ashvinideva's: Zij vertegenwoordigen hemel en aarde, zon en maan, ook wel dag en nacht; zij zijn eeuwig jong en schoon en weldoeners der mensheid (RRV-7b)
  • Asura: (letterlijk: niet van Sûrya, de zonnegod) goddeloze, een demon, iemand die tegen de regels ingaat, iemand van de duisternis (RRV-10b). Een ieder die zich niet aan de regels van de schriften houdt en wiens enige levensdoel eruit bestaat voortdurend van werelds vermaak te genieten. Hoe meer hij zich hecht aan de materie, hoe demonischer hij wordt en hoe heviger hij het bestaan van God, de Allerhoogste Persoon, ontkent.
    - Zuiver demonisch wezen dat zich openlijk tegen de beginselen van de godsdienst verzet.
    - Kwaadaardig monster van het soort dat tijdens Krishna's  verblijf op aarde de strijd met Hem aanbond. (zie ook
    Sura)
  • Âsvina: De maanden oktober-november
  • Atharvaveda: ('mystieke hymnen') Deze veda is reeds door vele mensen op uiteenlopende wijze beschreven. Er zijn zelfs mensen die het geschrift niet de status van Veda willen geven. Anderen zeggen weer dat het resten zijn die overbleven toen de andere drie waren samengesteld. In de andere Vedaís worden de majesteit en het wonderbaarlijke karakter van de Goden beschreven. In deze Veda wordt echter melding gemaakt van de mogelijkheid dat de mens door eigen inspanning en oefening bepaalde vermogens kan verwerven en geheimen kan doorgronden. Dat is het bijzondere van deze Veda. Hatha-yoga, Tritashkarani Vidya, Ashtangayoga worden alleen in deze Veda aan de mens gegeven. Natuurlijk kan hij ook door Gods genade vaardigheden verwerven die hij op geen andere wijze ooit zou leren. (SSV-11)
  • Âtmâ: ziel, maar ook: lichaam, geest, zinnen.
    - De
    ziel is eeuwig, kwijnt niet weg, is zuiver, het individuele, de kenner van het veld, het oorspronkelijke vertrekpunt, het onveranderlijke, zelf-verlichtte, de eigenlijke oorzaak, de alles doorvarende, onafhankelijke en onbeweeglijke. Door deze twaalf levenstekenen van de ziel wordt een bewust persoon er toe aangezet het valse begrip van 'Ik' en 'Mijn' op te geven dat zijn oorsprong heeft in de illusie van alles wat hoort bij het hebben van een lichaam [7.7: 19-20].
    - Wezen van God en de mens,
    - Zelfherinnering in verbondenheid met Krishna,
    - Einde van de ik-illusie (zie
    ahamkara).  
    Âtmâ:
    Het Goddelijk Zelf (PV-6) (PV-9), de ziel (PV-19). Zie ziel (het woord heeft nu eens betrekking op het lichaam, dan weer op de geest en ook op de zinnen).
    - 'Het komt niet en het gaat niet, heeft geen handen of voeten, geen organen en ledematen; het is zonder blaam of smet. Onder de kleinsten is het het kleinste, onder de grootsten is het het grootste. Het is overal, zoals de ruimte. Het is alles; daarom is het vrij van 'ik' en 'mijn'. Het Atma is bewustzijn, zoals vuur hitte is en de zon het zonlicht - het heeft niets uitstaande met verdriet of illusie; het is de allerhoogste, eeuwigdurende verrukking (paramananda). Het is de kern, het hart van alle wezens, het bewustzijn in alles wat leeft. Het is de 'ziener' van alles wat te 'zien' is; het ziet alle dingen die waarneembaar zijn'. (
    SSV-22)
    - Het Âtmâ, de kern van de mens, wordt niet geboren. Omdat het niet wordt geboren, kent het ook geen dood. De dood is iets dat het lichaam overkomt, het omhulsel waarmee het Âtmâ is verbonden en waarin het geheel is opgenomen. De werkelijke dood is de begoocheling die zegt dat het lichaam je diepste wezen is, dat het lichaam echt is. Het gebukt gaan onder die onwaarheid is het stervensproces. Men bereikt de onsterfelijkheid wanneer men bevrijd is van die illusie. Wat uiteenvalt is het lichaam, niet het Âtmâ, de Ziel, het Zelf. (
    SSV-22)
  • Atmahaya: Zelfvernietiging (RRV-14a)
  • Âtmâ-jyoti: 'het licht van de ziel'. Geestelijke kennis.
  • Atmananda: Vrede en vreugde (PV-26)
  • Atmarâma-(vers): Sûta zei: "De wonderbaarlijke kwaliteiten van de Heer zijn van een dergelijke aard dat ondanks het feit dat men behagen schept in de ziel, zowel de gewone man als de wijzen vrij van alle materiële bindingen, zuivere toegewijde dienst verrichten ter wille van Urukrama:( ='de grote, orde, regeling, gang') de Heer met de grote stappen, Vâmanadeva, ook genaamd 'de grote Avonturier'.) (SB, 1:7-10).  [of: "Wanneer door verstandelijke overwegingn allerlei soorten van verlangens naar zinsbevrediging zijn opgegeven, o Pritha, en een gezuiverde staat der ziel door een gezuiverde geest tot stand is gebracht, dan heet men bovenzinnelijk gesitueerd te zijn."]
  • Âtmâ-tattva: De ware natuur van het Atma, het atmische principe. De waarheid van het zelf. Aanduiding van essentiële kennis omtrent het verschil tussen lichaam en ziel.
    - Volmaakte kennis van de ziel zelf.
    - De werkelijkheid van de ziel onder gezag van regulatie (zie
    niyama).
  • Aswija: De zevende maan-maand, na de regentijd, omstreeks september (PV-26)
  • Atmanivedanam: Overgave aan de wil van God, die men kan kennen door gezuiverde intuÔtie (PV-24)
  • Atreya: Verwijst naar de grote rishi Atri, of Atreya. Klassieke Indiase Medische Wetenschap wordt Ayur-veda genoemd.  (gezondheidswetenschappen en lang leven), de twee hoofd-tradities van Atreya en Dhanvantari [zie S.B. 8.8]. Later door Charaka gepresenteerd in de Charaka Samhitha (een tekst voor diagnose en prognose). 
  • Atri Muni: een van de tien mahârishi's geboren uit Brahmâ. Ontving van Kardama zijn dochter Anasûyâ ten huwelijk (S.B. 3.24: 22).
    - Mediteerde voor een honderdtal jaren op de berg genaamd Riksha en bereikte de zegen van de halfgoden dat ze uit hem geboorte zouden nemen (S.B. 4.1: 17-28).
    - De vrouw van Atri Muni, genaamd Anasûyâ, baarde drie zeer beroemde zoons: Dattâtreya, Durvâsâ en Soma (de maangod), welke (gedeeltelijke) incarnaties van respectievelijk de Superziel (Vishnu) zijn, heer S'iva en heer Brahmâ. (S.B. 4.1: 15 en S.B. 9.14: 2).
    - De wijze die betrokken was bij een conflikt tussen Indra en Prithu over het stelen van een paard (zie S.B. 4.19). [
    RRV2:1]
  • AUM: Oergeluid (RRV-10c)
  • Avadhûta: iemand van volledige verzaking, iemand die zich niet bezorgd om dingen van de wereld als kleding of zelfs maar schoon zijn [zie b.v. Rsabha]. Het sanskrit-woord Avadhûta betekent letterlijk "afgeschud" en duidt iemand aan op wie stof of vuil geworpen is; het verwijst in het bijzonder naar een yogi die uiterlijk smerig en naakt is als een aap, maar innerlijk zo rein als een dauwdruppel.
  • 'Avasyam anubhakthavyam, krtham karma subha asubham?':  Welke goede of slechte handelingen men ook verricht, de gevolgen zijn onvermijdelijk en deze moeten worden gedragen of genoten. (RRV-17c)
  • Avatâr(a) (Mâhâpurusha): (letterlijk: degeen die neerdaalt): God, een van Zijn volkomen expansies of een van Zijn vertegenwoordigers, die uit de geestelijke wereld is "neergedaald" in het stoffelijk universum om er de beginselen der religie te herstellen. Goddelijke incarnatie, belichaming van God (PV-11). Nederdaling van de Opperheer. Twee soorten: vibhûti- en aves'a-avatâra's: resp. meer of minder machtig dan wel gevolmachtigd.
  • Avidyâ: Onwetendheid, onbenul. 
  • Avidyamaya: Ondergedompeld zijn in de illusies van de objectieve wereld en in onwetendheid leven (PV-30)
  • Âvritya: verhulling (van de ziel door stoffelijkheid).
  • Avyakta: niet-geopenbaard, voor onze beperkte blik niet zichtbaar. 
  • Avyayam: onveranderlijk. Eigenschap van de ziel.
  • Ayur-veda: Klassieke Indiase Medische Wetenschap; wetenschap van de geneeskunde.