Zaden voor de plantjes toewijding

[Dit hoofdstuk in het Engels]

 

lotusknop2.gif (1520 bytes)De onderscheiding van een aanbidder en een aanbedene is het zaad voor liefdevolle toewijding (bhakthi). Eerst wordt de geest van de aanbidder aangetrokken door de bijzondere eigenschappen van het object van zijn aanbidding. Hij probeert die eigenschappen zelf te verwerven. Dit zijn de geestelijke oefeningen (sadhana). In de beginstadia van geestelijke discipline is het onderscheid tussen aanbidder en aanbedene er nog volop. Maar met de voortgang van het geestelijke werk neemt dat gevoel af, en tenslotte is er in het geheel geen onderscheid meer. Wie of wat ook wordt aanbeden, en waarop de liefde en het zoeken in de geestelijke oefeningen ook zijn gericht, er moet het vaste geloof zijn dat het eigen Zelf (jivatma) gelijk is aan het universele Zelf (Paramatma). Voor de zoeker (sadhaka) is er slechts ruimte voor één verlangen: de verwerkelijking van God (Iswara sakshatkara). Er is in zijn geest geen ruimte voor enig ander verlangen. Daarom bad Kunthi Devi tot Heer Krishna: 

"Laat ons maar altijd tegenspoed en ellende te verduren hebben,
o Meester van de wereld (Jagadguru), als u zich maar
aan ons laat zien (darsan) en wij door u te aanschouwen niet
opnieuw geboren hoeven te worden."

 


Deze tekst uit het

 Srîmad Bhâgavatam, Canto 1, Hoofdstuk 8, vers 25:

Sanskriet Tekst

vipadah santu tâh sasvat
tatra tatra jagad-guro
bhavato darsanam yat syâd
apunar bhava-darsanam

Woord voor woord

vipadah-rampen; santu-laat er zijn;  tâh-alle; sasvat-telkens weer; tatra-daar; tatra-en daar; jagat-guro-o Heer van het universum; bhavatah-Je; darsanam-ontmoeting; yat-hetgeen; syât-is; apunah-niet weer; bhava-darsanam-het meemaken van de herhaling van geboorte en dood. 

Vertaling

Hadden we maar meer van die calamiteiten, zodat we U keer op keer zouden kunnen ontmoeten, o Meester van het Universum, want U ontmoeten betekent dat we niet langer de herhaling van geboorten en dood onder ogen hoeven te zien.


 

 

De toegewijde die naar het Allerhoogste verlangt en probeert het te bereiken, moet deze geestelijke gesteldheid tot de zijne maken. Dan zal hij, onafhankelijk van vreugde en verdriet en zonder zich te bekommeren om zijn eigen welbevinden, ononderbroken en in vol vertrouwen doorgaan met zijn geestelijke oefeningen, en als hij dan de Werkelijkheid heeft doorzien, zal hij de uiterste voldoening smaken.

Vanuit dit standpunt gezien is er geen verschil tussen iemand die de gelukzaligheid al in dit leven heeft bereikt (jivanmuktha) en een toegewijde (bhaktha) . Beiden zijn uitgestegen boven zelfzucht (ahamkara), de wereld (prakriti) met haar drie kwaliteiten en de gedragsregels die in het verleden zijn gegeven voor de vier kasten en de vier levensstadia (varnashrama dharma). Hun harten zijn vol van mededogen, en zij voelen zich gedrongen goed te doen in de wereld. Het is de goddelijke vreugde zelf (Brahmananda) die hen ertoe aanzet zo te handelen. Zo'n toegewijde kent geen verlangens, want verlangens zijn de producten van ik - en mijn-gevoel. Pas als die bij de wortels zijn uitgetrokken, wordt iemand een toegewijde. Dan kan er in hem geen ruimte meer zijn voor verlangens. In zo iemand heeft onsterfelijkheid gestalte aangenomen (amrithaswarupa) en is er alleen nog maar plaats voor het verlangen naar goddelijke vreugde.