Het levensstadium van onthechting (vanaprastha)

[Dit hoofdstuk in het Engels]

 

Nadat een mens zijn taak als gezinshoofd heeft vervuld, en de ware betekenis van de zorgen, genietingen en vreugde daarin heeft leren kennen, moet hij, wanneer hij vijfenveertig of vijftig jaar oud is geworden, het huis dat hij zich bouwde en de plaats waar hij woonde verlaten en zich terugtrekken in het woud. Wanneer zijn vrouw dan nog leeft, moet hij haar toestemming vragen en haar toevertrouwen aan de zorg van haar zoon of haar ouders, of haar met zich meenemen en haar in een leven van onthouding (brahmacharya) behandelen als zijn broer. Zelfs het dieet moet drastisch worden veranderd. Hij moet wortels en fruit eten en alleen melk drinken. De gerechten mogen niet helemaal gaar zijn, maar slechts voor een derde. Rijst mag alleen met mate worden genuttigd. Als hij zelf voor een dergelijk dieet kan zorgen, kan het voedsel in een nabij gelegen dorp bijeen gebedeld worden. Het moet dan echter wel mee terug worden genomen naar het bos, en hij moet het nuttigen op de plaats waar hij leeft. Hij moet hen die afhankelijk van hem zijn hetzelfde voedsel geven, want zij kunnen geen voedsel bereiden, waaraan zij voorkeur geven en het ook niet laten brengen. Wanneer het hun niet smaakt, moeten zij zich tevreden stellen met niet meer dan melk en vruchten, want hij mag in zijn gewoonten geen veranderingen aanbrengen om anderen te bevredigen. Hoe lastig het ook kan zijn, de discipline mag niet worden veranderd of opgegeven; dit is van het hoogste gewicht. Hij moet geen gebedsrituelen uitvoeren, geen aalmoezen geven of andere van die plichten op zich nemen. Zelfs als hij voedsel of voorwerpen wegschenkt, mag dat niet worden beschouwd als een daad van liefdadigheid (dana).  Ook mag hij niets aannemen dat hem uit liefdadigheid wordt gegeven. Iedereen moet hij in gelijke mate liefhebben. Eens per jaar, in de maand Aswija (de zevende maan-maand, na de regentijd, omstreeks september) moet hij oude kleren afdanken en nieuwe aantrekken. Van alle geloften voor deze derde levensfase (vanaprasthavratha's) is de gelofte (chandrayanavratha) de belangrijkste. Hij moet in die maand gedurende de eerste vijftien dagen iedere dag een hapje minder eten, en in de volgende vijftien dagen iedere dag weer een hapje meer. Rijstwater mag hij alleen maar gebruiken op de dagen van nieuwe maan en volle maan. In de regentijd moet hij zelfbeheersing (thapas) tonen door in de regen te gaan staan. In de winter oefent hij zich in zelfbeheersing door natte kleren te dragen. Terwijl hij zich systematisch een strenge levenswijze oplegt, baadt hij zich drie keer per dag. Hij bestudeert uitspraken uit de Upanishads, totdat hij ze begrijpt en ze zelf ervaart. Wie in die derde levensfase het slachtoffer wordt van een ziekte, moet zich van zijn dieet onthouden en op water en lucht gaan leven. Dan gaat hij lopen, steeds maar verder, in noordelijke richting, totdat hij sterft. Wie daarentegen niet ziek wordt, maar fris en gezond blijft, zal na de hier beschreven disciplines te hebben doorstaan spontaan het gloren van het Grote Weten ervaren. In dat Weten zal hij bevrijding vinden (moksha).

Velen vragen zich af hoe deze discipline kan resulteren in het verkrijgen van de hogere kennis. Gaat het niet slechts om lichamelijke beperkingen? Kennis kan alleen maar worden verkregen door verwerkelijking van het Beginsel. Hoe kan men spreken van kennis wanneer het slechts iets betreft waarin zich niet het Beginsel bevindt dat zelfverwerkelijking garandeert, zo vragen zij zich af. Maar deze redenering berust op een ernstige vergissing. Door het lichaam te binden aan regels, worden de aangeboren neigingen (vasana's) vernietigt en leert men zich in bedwang te houden. De uitspraken in de Upanishads zijn behulpzaam bij het verkrijgen van concentratie en versterken haar stap voor stap. Alleen al het ervaren van de goddelijke uitspraken (vakya's) in de Upanishads doet de kennis ontwaken. Zijn de Upanishads niet de ware kennis zelf? Waarom zou men elders naar wijsheid zoeken als men die belichaming van wijsheid (jnanaswarupa) als metgezel heeft en haar zelf ervaart? Om het inzicht diep in het hart te laten wortelen is het van essentieel belang dat men zich strak concentreert, en dat wordt gemakkelijk gemaakt door de hier beschreven disciplines en oefeningen in zelfbeheersing. Uiterlijke beheersing helpt de innerlijke beheersing op allerlei manieren. Zich uiterlijke beheersing aan te leren is moeilijker dan het verkrijgen van innerlijke beheersing. Als je aan het stuur in je hand een draai geeft in deze of gene richting, zullen de wielen, die je niet in je hand hebt, zich in dezelfde richting bewegen. De wielen zullen niet een andere richting uitgaan dan het stuur aangeeft. De wielen, die het innerlijk verbeelden, richten zich naar de besturing van buitenaf.

Dat verband is heel natuurlijk. Het kan wel eens gebeuren dat de wielen de andere kant uittrekken dan het stuur aangeeft, maar dan gaan ze tegen hun natuurlijke eigenschap in. Als er in de 'innerlijke' wielen geen lucht zit, hun wezenlijke bestanddeel, kunnen ze zich gedragen alsof er geen verbinding is met het stuur. Maar ze kunnen niet verder wegdraaien dan het stuur mogelijk maakt. Er bestaat een bepaalde betrekking tussen het stuur in de handen en de wielen beneden. Wanneer die betrekking ontbreekt, wordt het reizen onmogelijk. Aan die betrekking kan men niet voorbijgaan. Daarom is het voor iemand die de uiterlijke neigingen te lijf is gegaan en ze heeft overwonnen, niet moeilijk meer de innerlijke stemmingen te beheersen. Uiterlijke neigingen hebben namen en vormen, en we trekken ze naar ons toe doordat we ze ervaren. Het kan daardoor moeilijk worden ze te overwinnen. Innerlijke stemmingen daarentegen hebben geen vorm, hoewel we ze een naam kunnen geven en ze ook ervaren kunnen worden als vreugde (ananda). Ze kunnen daarom gemakkelijker overwonnen worden. We moeten ons meer bekommeren om onze uiterlijke houdingen en gedragingen. Deze hangen samen met smaak, vorm en zwaarte. De innerlijke stemmingen hebben geen vorm, smaak of gewicht. Zuiver water heeft geen vorm of smaak. Onzuiver water is in die opzichten anders. Het is daarom heel moeilijk onzuiver water zuiver te maken. Maar aan zuiver water kan met groot gemak elke gewenste vorm worden gegeven.

Zo ligt de moeilijkheid ook geheel en al in de zuivering van denkgewoonten (mentaal gedrag), die bedorven worden door de begoocheling die de wereld ons biedt. Aan denkgewoonten die niet zijn aangetast door die begoocheling hoeft niets verbeterd te worden. Gedrag dat niet is beïnvloed door begoocheling moet wel zuiver zijn. Het laat geen spoor zien van misvormingen en twijfels. Waarom zou het dus moeten worden verbeterd? Als de mens daarom eerst de uiterlijke misleiding zo goed als het kan overwint, zullen de innerlijke stemmingen zich gemakkelijk in de richting van vrede en vreugde (atmananda) bewegen. Yoga (geestelijke inspanning) en tapas (ascese) zijn slechts andere woorden voor het pad van beheersing en overwinning van de uiterlijke neigingen en misleidingen. En de leefregels voor de derde levensfase (vanaprastha) vormen slechts de methode om deze weg van geestelijke inspanning en ascese met succes te kunnen afleggen. Wanneer de mens in zijn derde levensfase alle soorten van begoocheling overwint, eindigt de reis in de bevrijding van de gebondenheid aan geboorte en dood (moksha). We kunnen echter niet zeggen dat dit de enige weg is die naar verlossing leidt. men kan elk pad kiezen waarop genade wordt verkregen. Door de regels voor de derde levensfase na te leven volgt meneen pad dat zeker naar bevrijding leidt. Bovendien bevrijdt het de mens van begoocheling en houdt het zijn aandacht strak gericht op het ene doel.

lotusknop2.gif (1520 bytes)

Inhoud
Woordenlijst