Hoofdstuk
6 (b)
De oproep en de eerste overwinning
[in
het Engels]
Er
liep geen pad dat zij konden volgen, dus moesten zij zich
een weg banen. Lakshmana kon zijn nieuwsgierigheid niet
bedwingen; hij vroeg Vishvamitra: 'Meester! Wie heerst er
over dit ontzagwekkende woud? Hoe heet dit bos?' De
meester antwoordde: 'Lakshmana! Hier, waar nu oerwoud is,
waren eens twee koninkrijkjes, Malada en Karosa. Zij
schitterden als waren zij het verblijf der Goden; de
mensen zeiden dan ook van dit gebied dat het speciaal
geschapen was en gekoesterd werd door de Goden. Er gaat
een verhaal over deze streek. Toen Indra, de Heer der
hemelbewoners, de demon Vritra [Zie: Srimad
Bhagavatam, C6:Hoofdstuk
9-12]
gedood had, was Hij door zonde besmet en dit had tot
gevolg dat Hij werd bezocht door de kwelling van een
onverzadigbare honger. In die beklagenswaardige toestand
werd Indra door wijze mannen naar deze streek gebracht en
gewassen in de heilige Ganges. Na de onderdompeling goten
zij de ene kruik Gangeswater na de andere leeg over zijn
hoofd en reciteerden daarbij heilige gezangen en
mantra's. De zonde die het doden van een persoon
van een hoge kaste immers inhield, werd hiermee
weggewassen.
Brahma was zeer
verheugd dat de smet van zonde (mala) was
weggenomen en de kreet (krosa) van honger was
opgehouden. Daarom gaf Hij deze koninkrijken de namen
Malada en Karosa. Beide rijken werden door zijn zegen tot
roem gebracht. De wil van de Goden beschikte dat deze
twee gebieden overvloedig graan en goud voortbrachten,
alsmede alle andere bewijzen van rijkdom.
Na enige tijd verscheen
een wrede menseneetster, Thataki genaamd, in dit gebied
en zij ving aan het rijke en vredige land te verwoesten.
Zij was een yakshini, die zich in elke gewenste
gedaante kon veranderen. Het gerucht gaat dat zij reeds
bij haar geboorte de kracht van duizend olifanten bezat!
Zij baarde een zoon, Maricha genaamd. Hij evenaarde Indra
zelf in macht en heldenmoed. Samen richtten moeder en
zoon enorme schade aan en brachten groot onheil over het
land. Het oerwoud waarin dit laaghartige monster
verblijft ligt anderhalve yojana (± 25 km)
hiervandaan. Zij heeft de eens zo welvarende valleien van
Malada en Karosa in deze verschrikkelijke wildernis
veranderd. Bij haar nadering vluchtten de arbeiders, die
het vruchtbare land bewerkten, in doodsangst weg en zo
drong het oerwoud steeds verder op. De eens dichtbevolkte
steden en dorpen werden verlaten en verwoest; elk spoor
van menselijke bewoning werd uitgewist. Het was
onmogelijk Thataki te vangen of te doden, want zij wist
te ontkomen aan alle pogingen om haar te verdelgen. Tot
dusverre heeft nog niemand het aangedurfd om een einde
aan haar verwoestingen te maken. Ik kan mij behalve
jullie niemand voorstellen - dat zegt mijn intuïtie
mij heel duidelijk - die dit monster met zoveel
overweldigende kracht kan doden. Deze twee zijn het, de
kwaadaardige moeder en haar zoon, die de demonen
aanvoeren en hen aansporen tot het verstoren en
bezoedelen van de yajna's en de heilige rituelen
van de kluizenaars.'
Vishvamitra's woorden
wekten bij Rama hevige emoties op. De boosheid die in hem
opwelde, moest zich uiten. Hij sprak met diepe
nederigheid en eerbied: '0 grote asceet onder de asceten!
Ik heb horen zeggen dat de Yaksha's slechts
geringe kracht bezitten; bovendien is deze Thataki een
vrouw en is zij dus van het zwakke geslacht. Hoe is het
mogelijk dat zij hele gemeenschappen zÛ kon
terroriseren? Vanwaar heeft zij al die macht? Hoe kon zij
dit gebied zo volkomen te gronde richten, terwijl de
streek toch door Brahma en de Goden gezegend was? Dat is
werkelijk ontstellend en welhaast ongelofelijk.'
Vishvamitra sprak: 'Rama! Ik zal het uitleggen. Luister!
Er was eens een yaksha die Sukethu heette. Zijn
deugden waren even talrijk als zijn vermogens. Hij had
geen kind dat hem kon opvolgen en daarom legde hij
zichzelf een streng-eenvoudige levenswijze op om de Goden
gunstig te stemmen en hun zegen te mogen ontvangen.
Tenslotte was Brahma tevreden over zijn strikt morele
gedrag; Hij verscheen aan Sukethu. Hij zegende hem met de
belofte dat hij een dochter zou krijgen met buitengewone
lichaamskracht, intelligentie en vaardigheid. Sukethu was
opgetogen over deze gunst, alhoewel het een dochter zou
worden en geen zoon.
Sukethu keerde naar
huis terug en zoals verwacht, werd hem een dochter
geboren. Het kind groeide voorspoedig op. Hoewel zij van
het zwakke geslacht was, had zij, door Brahma's genade,
de kracht van duizend olifanten. Zij ging haar eigen gang
zonder zich iets van wetten of beperkingen aan te
trekken, alsof al wat zij zag haar toebehoorde! Zij was
een zeer bekoorlijk meisje en dus zocht Sukethu overal
naar een even aantrekkelijke bruidegom voor haar. Sukethu
vond tenslotte de juiste man, wiens naam Sunda was, en
gaf hem zijn dochter ten huwelijk. Drie jaar later beviel
zij van een zoon; dat is de Maricha over wie ik je al
verteld heb. Moeder en zoon zijn onoverwinnelijk geworden
in de strijd. Sunda begon zijn demonische wandaden te
verrichten en poogde de yajna's van de wijzen te
verstoren. Hierdoor haalde hij zich de gramschap van de
grote Agasthya op de hals; deze sprak een vloek uit over
de verachtelijke jongeman, die hem dodelijk trof, zodat
de wijzen verder leed bespaard bleef. Uit wraak viel
Thataki, die haar zoon meegenomen had, de hermitage van
Agastya aan. Agastya was vooraf gewaarschuwd voor deze
aanval, daarom sprak hij een vloek over hen beiden uit,
waardoor zij tot een leven als mensenverslindende
monsters verlaagd werden. Dit wakkerde hun woede nog meer
aan; zij brulden beledigingen en stormden als furies, met
van bloed doorlopen ogen, op Agastya af! Deze voelde dat
ieder uitstel nu gevaarlijk kon zijn; hij sprak over
Thataki de vloek uit dat zij haar bekoorlijke uiterlijk
zou verliezen en in een afzichtelijk schepsel zou
veranderen. Het was Agastya's wil dat zij een kannibaal
werd! Thataki liet zich door de vervloeking geenszins uit
het veld slaan, doch hervatte de aanval met hernieuwde
razernij. Dus ontvluchtte Agastya het verwoestende geweld
en begaf zich naar veiliger oorden. Thataki, die deze
teleurstelling niet konverkroppen, liet in deze
landstreek - Malada en Karosa - haar toorn de vrije
teugel, waarbij zij de oogst en de velden zo grondig
vernietigde, dat er tenslotte slechts een oerwoud
overbleef.'
Toen dit verhaal ten
einde was, sprak Rama: 'Meester! Aangezien Thataki werd
geboren ten gevolge van Brahma's zegen en als beloning
voor versterving, bezat zij al deze kracht en
vaardigheden; zij misbruikte deze gaven en riep gramschap
en vervloeking over zichzelf af. Volgens de heilige
Geschriften is het doden van een vrouw wel een zeer zware
zonde. Dat moet de ware reden geweest zijn dat Agastya
bij zijn vervloeking niet verder ging dan een
afzichtelijk uiterlijk. Anders had de grote wijze die de
dood van haar man teweeg had gebracht, toch ook de vrouw
kunnen ombrengen? Ik heb gehoord dat krijgslieden zich
niet mochten verlagen tot het doden van vrouwen. Zeg mij
wat mij te doen staat; ik ben bereid te doen wat u
zegt.'
Vishvamitra was
verheugd dat Rama deze gewetensbezwaren naar voren
bracht, die hem door dharma waren ingegeven. 'Ik
ben niet onkundig van het feit dat het doden van een
vrouw een afschuwelijke zonde is. Niettemin is de
bescherming van de spiritueel-gevorderden - van brahmanen
en van deugdzame mensen, maar ook van alle andere
schepselen - van groot belang. Dharma is
onlosmakelijk verbonden met deze drie niveaus van leven.
Er is geen sprake van zonde, als de daad begaan wordt om
daarmee dharma te bevorderen en adharma -
de ondeugd - te vernietigen. Ken je het gezegde niet:
"Dharma behoedt degenen die dharma
behoeden" (Dharmo rakshati
rakshitaram)? Dit is geen geweld dat gebruikt
wordt ter verheerlijking van jezelf. Als geweld wordt
aangewend om vrede en voorspoed in de wereld te
handhaven, dan kan het geen kwalijke gevolgen hebben, dat
verzeker ik je. Bovendien worden met schepping,
instandhouding en ontbinding goddelijke wetten ten
uitvoer gebracht; zij geschieden naar Gods wil. Zij zijn
niet gebonden aan menselijke willekeur. Jullie zijn
goddelijke Manifestaties. Je hebt de bevoegdheid en de
plicht om dit te doen. Aan vuur blijft geen vuil kleven;
evenmin kan God door zonde worden besmet. De
scheppingsdrang die tot stand brengt en beschermt, kan
ook de plicht tot straffen volbrengen. De straf voor de
zonden door moeder en kind begaan, kan niet worden
afgewend; Thataki mag van geluk spreken dat haar leven
vandaag door jouw toedoen beëindigd wordt, voor zij
nog meer zonden kan toevoegen aan de vele waarvoor zij
zozeer zal moeten boeten. Je zult veeleer haar belang
dienen en dat van dit land; dat is verkeerd noch zondig.
Als je nu je medegevoel zou laten spreken, zou dat de
wereld eindeloze schade berokkenen. Hierdoor zou het
verval van dharma worden bespoedigd en Thataki zou zich
aan verdere wandaden kunnen bezondigen. Waarom zou ik nog
langer bij dit onderwerp stilstaan en duizend argumenten
aanvoeren? Ik heb alles reeds voor mijn geestesoog
aanschouwd; jij bent geïncarneerd in menselijke
gedaante om het rakshasa-gebroed te verdelgen. Dat is
jouw opdracht, die je vandaag en in je gehele aardse
loopbaan hebt te vervullen. Het zijn juist de bescherming
van dharma en de vernietiging der rakshasa's (mensen met
demonische neigingen) die je hebben bewogen om ter wereld
te komen! Ik kende deze waarheid; dat is de reden dat ik
mij haastig tot jou heb gewend om hulp. Waarom zou ik
anders jouw steun en bemiddeling verlangd hebben?
Kluizenaars, asceten en zij die zich toeleggen op
versterving en zich daartoe in het woud hebben terug
getrokken, zij allen smeken om de hulp van de heersers
van het land, voor de gehele wereld en niet slechts voor
zichzelf. Zij laten alle gehechtheid varen en
voeden zich met de wortelgewassen en de vruchten die zij
vinden; nadat zij zich enige maanden of jaren aan deze
leefregels hebben gehouden, leggen zij zichzelf een nog
strengere levenswijze op, opdat zij alle bewustzijn van
hun lichamelijkheid verliezen en opgaan in het Licht.
Waarom zouden zulke mensen zich zorgen maken over wat er
met de wereld gebeurt? Doch de wijzen die de
Verwerkelijking hebben bereikt en zichzelf hebben
verlost, doordat zij verlicht zijn door de openbaring van
de hoogste werkelijkheid, trachten bovendien anderen het
pad te wijzen dat zijzelf zijn gegaan. Zij vertellen over
de glorie van het doel dat zij hebben bereikt, om anderen
te bewegen ook de discipline te beoefenen die henzelf
ontvankelijk heeft gemaakt voor de waarheid. Als de
wijzen zich louter om zichzelf en hun bevrijding
bekommeren, wat moet er dan van de wereld worden? De
mensheid zal alleen maar steeds dieper in zonde
verzinken. Dharma zal ten onder gaan. Dat is de
reden dat kluizenaars betrekkingen onderhouden met de
buitenwereld; dat doen zij niet om enig persoonlijk
verlangen te bevredigen. Zij leven als een lotusbloem die
op het water drijft. Het schijnt alsof zij verwikkeld
zijn in wereldse aangelegenheden; zij zijn echter
geenszins aan de wereld gehecht en zullen zich niet door
de wereld laten bezoedelen. Zij hebben slechts
één doel en dat is de spirituele
vooruitgang en het welzijn der mensheid. Al hun zorg en
aandacht is gewijd aan het behoeden van dharma.
Zij vertrouwen op God alleen.'
Toen Vishvamitra met
deze woorden de waarheid had onthuld, reageerde Rama
alsof hij een novice was en alsof al wat hij zojuist
gehoord had, hem onbekend was. Hij sprak: 'De wereld zal
niet begrijpen dat in de woorden van heremieten en wijzen
een heilige betekenis besloten ligt. Ik heb u gevraagd
naar de morele aspecten van het doden van Thataki, opdat
wij zullen weten hoe u deze daad zult rechtvaardigen. U
moet verder niets achter mijn vraag zoeken. Mijn vader,
Dasharatha, gebood mij de wijze Vishvamitra te
gehoorzamen en te doen wat hij mij opdraagt. Ik wil de
bevelen van mijn vader opvolgen. U bent een groot
rishi. U hebt strenge ascese ondergaan. Wanneer
iemand als u verklaart dat men Thataki mag doden zonder
dat men een zonde op zich laadt en dat de daad
rechtvaardig en moreel is, dan weet ik dat ik geen kwaad
doe. Ik ben bereid tot elke taak die u mij oplegt om
dharma te behoeden en het welzijn van de mensheid
te bevorderen.' Aldus sprekend nam Rama de boog ter hand
en beproefde de spanning van de pees; het geluid dat hij
daarmee maakte, deed een echo weergalmen uit
verschillende richtingen. Het hele woud werd wakker
geschud; de wilde dieren vluchtten her en der. Thataki
werd onaangenaam verrast door het ongewoon harde en
ontzagwekkende geluid. Zij ontstak in woede over dit
storende verschijnsel en rende naar de plek waar het
geluid vandaan kwam. Rama zag hoe het monster op hem af
stormde als een plotselinge lawine of als een reusachtige
wilde olifant in de aanval. Rama glimlachte en zei tot
Lakshmana: 'Broeder! Kijk eens naar het enorme gedrocht!
Zou een gewone sterveling de aanblik van zo'n duivels
personage overleven? Alleen al de uiterlijke verschijning
is een verschrikking! Wat dan te denken van de kracht van
dit monster. En het is nog een vrouw ook! En toch, als ik
mij voorneem Thataki te doden, kan mijn geest zich niet
geheel en al met die gedachte verenigen. Ik denk dat dit
monster wel zal sterven als haar handen en voeten worden
afgehakt; meer is misschien niet nodig.'
Thataki stormde met
uitgestrekte armen op Rama af om hem te kunnen grijpen en
hem in haar mond te stoppen als een stuk koek! Zij brulde
uitzinnig, in vreesaanjagende opwinding. Vishvamitra bad,
met de ogen gesloten, dat de broers geen kwaad zou
overkomen in de strijd. Thataki naderde Rama steeds
dichter, maar met toenemende aarzeling, want in zijn
nabijheid voelde zij een vreemde schok. Zij was enige
malen vlakbij Rama, maar moest zich snel terugtrekken. In
razernij sprong zij in het rond, woedend op zichzelf! De
stof die zij deed opwaaien, verduisterde de lucht en
verstikte de atmosfeer. Rama, Lakshmana en Vishvamitra
hielden zich een poosje stil en namen een afwachtende
houding aan. Thataki was bedreven in de kunst der
misleiding en vernietiging. Zij deed een regen van grote
keien neerdalen. Rama besloot nu dat het de menseneetster
niet langer vergund moest zijn op aarde te leven; zij
mocht niet vrijuit gaan op grond van haar vrouwelijkheid!
Dus spande hij zijn boog en schoot een pijl af naar het
lichaam van Thataki, dat zich aan aller oog onttrokken
had. Rama wist echter precies waar zij zich op dat
ogenblik bevond. Na deze aanval stormde Thataki opnieuw
op Rama af. Haar beide armen waren door Rama's pijlen
getroffen. Zij viel ter aarde, schreeuwend van folterende
pijn. Lakshmana hakte één voor
één haar ledematen af. Doch Thataki kon
naar believen de ene vorm na de andere aannemen. Dus liet
zij de oude gestalte varen en wist zich snel te
veranderen en weer voor hen te verschijnen in een nieuwe,
furieuze gedaante! Zij deed alsof zij dood was, maar het
bleek al spoedig dat zij springlevend was! Zij nam
tegelijkertijd velerlei vormen aan en begon weer haar
bekende streken uit te halen. Wederom liet zij het keien
regenen en spreidde al haar boosaardige kunsten ten toon.
Hoe zij ook op hun hoede waren, toch liepen Rama en
Lakshmana enige verwondingen op. Toen Vishvamitra dat
zag, wist hij dat ieder uitstel nu uit den boze zou zijn
en Thataki onverwijld ter dood gebracht moest worden. Hij
sprak: 'Rama! Aarzel niet! Dit is niet het juiste moment
om aan haar vrouwzijn te denken en je toegefelijk te
tonen! Het heeft geen nut alleen haar ledematen weg te
nemen. Zolang er nog leven in hun lichaam is, kunnen deze
rakshasa's zoveel gedaanten aannemen als zij maar
wensen. Daarom zul je haar moeten doden! Als de avond
nadert, zal haar blinde razernij nog verder toenemen. Na
zonsondergang wordt het onmogelijk rakshasa' s het
hoofd te bieden, voor wie dan ook. Zij moet
vÛÛr dat tijdstip gedood worden.' Na deze
woorden sprak Vishvamitra enige heilige mantra's
uit die bescherming en veiligheid bieden.
Ook Rama wist nu wat
hem te doen stond. Door zijn vermogen om pijlen naar de
oorsprong van een geluid te leiden, wist hij waar Thataki
zich bevond, waarop hij snel een pijl op zijn doel
afschoot. De pijl had zich door haar ledematen geboord en
deze zo vast aan elkaar bevestigd dat zij zich niet kon
bewegen. Hierop brak Thataki uit in woest gekrijs en haar
verschrikkelijke tong uitstekend, trachtte zij zich op
Rama en Lakshmana te storten en hen onder haar gewicht te
verpletteren. Toen wist Rama dat verder uitstel nog
vreselijker gevolgen zou hebben; hij schoot een dodelijk
scherpe pijl af en trof haar recht in het hart. Zij viel
ter aarde en gaf de geest.
Op de plek waar Thataki gevallen was, vertoonde de aarde
een enorme krater. Bomen werden ontworteld door de
daverende klap waarmee deze reusachtige massa de grond
raakte. Zij wentelde zich in folterende pijn. Haar
laatste ademtocht klonk zo griezelig en luid, dat de
wilde dieren in het woud op de vlucht sloegen; hele
kudden dieren renden hals over kop weg. Toen de
verschrikkelijke demon dood neerviel, riep Vishvamitra
Rama bij zich en hem liefdevol over de haren strijkend,
sprak hij: 'Zoon! Was je bang? Neen, neen! Hoe zou de
redder aller werelden bevreesd kunnen zijn? Met deze
heldendaad is de fundering gelegd die de stabiliteit van
het huis verzekert. Kom, je zult wel vermoeid zijn. De
zon is ook reeds ondergegaan. Voer eerst de avondrituelen
uit en ga dan wat rusten. Kom met mij mee.' Vishvamitra
nam de jongens mee naar de rivier en daarna zei hij tot
hen: 'Kinderen! We zullen hier overnachten en bij het
aanbreken van de dag onze weg naar de hermitage
vervolgen.' De rest van de avond luisterden Rama en
Lakshmana naar de verhalen die Vishvamitra hun vertelde
en naar de onthullingen van de meester over hun eigen
vermogens en hun verborgen majesteit.
De nieuwe dag brak aan.
De wijze volvoerde de rituele ochtendreiniging en liep op
de slapende broers toe met een vriendelijke glimlach. Hij
sprak tot hen in zachte en zoete bewoordingen.
'Rama! Ik ben zeer verheugd over je heldenmoed! Toen je
die demon Thataki overwon, heb ik de waarheid doorgrond
dat jij de Absolute Macht bent. Ik ben waarlijk door het
fortuin gezegend.' Vishvamitra stortte tranen van
blijdschap. Hij haalde alle mystieke wapens die hij bezat
te voorschijn en vertelde over de mantra's die de
wapens hun vorm en kracht geven; met een spontaan gebaar
van toewijding legde hij ze alle in Rama's handen. 'Ik
ben niet bevoegd om deze wapens te hanteren; wat voor nut
hebben ze voor mij, al heb ik ze in mijn bezit? Jij bent
de meester en bezitter van alle wapens. Het zal ze zeker
verheugen bij je te zijn, want bij jou zullen zij het
meest tot hun recht komen. Luister goed! Vanaf dit
ogenblik zullen alle wapens waarover ik tot dusverre
beschikte instrumenten zijn die jou ten dienste staan bij
de missie waarvoor je op aarde bent gekomen' , sprak
Vishvamitra. Hij liet er heilig water over stromen en
reciteerde passende mantra's die moesten duiden op
de onherroepelijke overdracht van eigendom.
Aldus schonk hij Rama
de dandachakra, de dharmachakra, de
kalachakra, de indrastra, de
vajrastra, de door Shiva geïnspireerde
trishula - drietand, de brahmasirastra, de
aishikastra en de machtigste en meest
vernietigende van alle: de brahmastra. Toen zweeg
hij en zat korte tijd stil met de ogen gesloten. Hij
stond op met de woorden: 'En wat moet ik nu nog
hiermee?', en overhandigde Rama twee machtige scepters,
modak en sikhar. Hij sprak: 'Zodra wij in
onze ashram zijn, zal ik ook mijn andere wapens te
voorschijn halen - de agni-astra (vuurpijl), de
krauncha-, de narayana- en de
vayu-pijl en soortgelijke'. 'Zoon', sprak hij, 'al
deze wapens staan altijd ten dienste van de meester; zij
zijn van een verbazingwekkend grote kracht.' Fluisterend
in Rama's oor, onthulde Vishvamitra de mystieke formules
waardoor deze wapens gematerialiseerd en geactiveerd
konden worden en met onvoorstelbaar woeste kracht naar
hun doel worden geleid. Hij vroeg Rama de mantra's
onder zijn leiding uit te spreken. Het duurde niet lang,
of Rama kon de Godheden voor zich zien, die elk van deze
heilige wapens besturen; hij nam hun dankbare
huldebetuigingen in ontvangst. Iedere Godheid verscheen
voor Rama en wierp zich voor hem ter aarde. Zij allen
spraken: 'Rama! Van nu af aan zijn wij uw dienaren. Wij
allen beloven en bevestigen hierbij dat wij uw bevelen
zullen gehoorzamen.' Toen verdwenen zij, in afwachting
van een nadere oproep.
Rama was verheugd over
deze loop der gebeurtenissen; hij raakte Vishvamitra's
voeten aan, zeggend: 'Meester! Uw hart is een schatkamer
der zelfverloochening. Ik besef dat u de heilige
belichaming bent van tyaga (zelfverloochening) en
yoga (overwinning op de zintuigen). Of zou iemand
anders van een dergelijke verzameling machtige, zwaar
bevochten wapens afstand doen en ze ten geschenke geven?
Meester! Wees zo goed mij te adviseren over de wijze
waarop ik de wapens weer kan terugroepen nadat zij de
beoogde verwoesting hebben aangericht. U hebt mij zojuist
de mantra's geleerd die de aanval moeten
ontketenen. Ik zou graag willen weten hoe ik ze kan
terugkrijgen.' Vishvamitra voelde grote blijdschap bij
deze woorden en sprak: 'Krachten en wapens zoals
sathyakirti, drishta, rabhasa, pitrisomasa,
krisana, virasya, yugandha, vidhuta,
karaviraka en jrimbhaka komen eigener beweging
terug, wanneer de boogschutter die ze gebruikt zijn
wilskracht aanwendt door middel van mantra's die
ik je nu zal leren.' Daarop werd Rama ook in deze heilige
formules ingewijd. Zodra zij werden uitgesproken,
verschenen de aldus gunstig gestemde Godheden en wierpen
zich languit aan de voeten van hun nieuwe meester. Rama
zei hun dat zij gereed moesten zijn als zij werden
opgeroepen en dat zij het zich intussen gemakkelijk
konden maken.
Vishvamitra stelde
hierna voor de reis te hervatten en zo begaven de drie
zich weer op weg. Zij hadden nog niet lang gelopen of zij
kwamen in een bergachtig gebied met steil uitstekende
toppen; hun oog viel op een bekoorlijke tuin, waarvan de
heerlijke geuren hen verwelkomden en verfristen naar
lichaam en geest. De broers wilden graag weten aan wie
deze liefelijke plek toebehoorde. Zij vroegen Vishvamitra
hun daarover klaarheid te verschaffen. Deze antwoordde:
'Zoon! Dit is de heilige plaats die de Goden uitkiezen
als zij op aarde nederdalen om door versterving
bevrediging te vinden van hun spirituele verlangens. De
grote Kasyapa deed hier boete en bereikte zijn doel. Hier
wordt elke heilige inspanning met overwinning bekroond.
Daarom wordt deze plaats Siddashram genoemd, de ashram
der voleinding. Ik heb zelf deze hermitage tot
verblijfplaats gekozen met het oogmerk toewijding en
overgave te ontwikkelen. Dit kluizenaarsverblijf is het
mikpunt van de aanvallen der demonen, die ieder heilig
ritueel dat hier wordt opgedragen, onderbreken en
bezoedelen. Jij moet ze vernietigen wanneer zij hun
goddeloze oorlogsspel gaan spelen.' Al sprekend betrad
Vishvamitra de hartverwarmende verblijfplaats der vrede.
Vol genegenheid sloeg hij zijn arm om Rama's schouder en
sprak: 'Vanaf heden is deze ashram evenzeer de jouwe als
hij tot nu toe de mijne is geweest.' De oude wijze man
stortte tranen van voldoening bij deze woorden. Op het
moment dat zij de eerste stappen zetten in de Siddashram
kwamen de bewoners verlangend toegesneld om de voeten van
de meester te wassen en om Rama en Lakshmana water te
brengen voor hun ceremoniële wassing.
Zij strooiden bloemen
op het pad naar Vishvamitra's verblijfplaats en geleidden
hen naar de deur. Zij boden hun fruit aan en een zoete,
koele dronk. Zij stelden Rama en Lakshmana voor om wat
uit te rusten in een speciale hut, die voor hun gebruik
in gereedheid was gebracht. Aldus geschiedde en na de
rust, die hen zeer verkwikt had, wasten zij zich de
voeten en het gezicht en begaven zij zich naar
Vishvamitra om nadere instructies te ontvangen. Zij
stonden voor hun leraar met gekruiste armen en spraken:
'Meester! Kan de openingsplechtigheid voor de
yajna, die naar uw wil uitgevoerd zal worden,
morgen plaatsvinden?' Vishvamitra was opgetogen over deze
vraag en antwoordde: 'Ja! Alles is gereed, zoals altijd
in deze Siddashram. We hoeven niet te wachten tot de
voorbereidingen zijn voltooid. Wij zijn altijd
voorbereid. Ik zal bij zonsopgang de voorgeschreven
gelofte afleggen.' Het nieuws verspreidde zich en
eenieder hielp mee om al het nodige te verzamelen voor de
grote gebeurtenis. De dag brak aan. Vishvamitra legde de
inwijdingsgelofte af en de yajna nam een aanvang.
Terwijl Skanda en Visakha op wacht stonden voor de Goden,
betoonden de broers Rama en Lakshmana zich vastberaden om
allen het hoofd te bieden die het zouden wagen het
verloop van de plechtigheid te verstoren. Omdat het
onbetamelijk was Vishvamitra aan te spreken, nu hij met
de offerceremonie bezig was, gebaarde Rama naar de oudere
priesters om van hen te weten te komen wanneer de
demonische horde verwacht kon worden en vanuit welke
richting. Zij konden slechts antwoorden: 'Het is
onmogelijk te zeggen wanneer en waar zij vandaan zullen
komen! De demonen houden zich nooit aan een vaste tijd;
zij kunnen zich ieder moment op ons werpen. Wie zou het
uur van hun woeste aanval durven voorspellen?' In hun
verhalen aan Rama had elk van de kluizenaars zo zijn
eigen mening over het karakter en de gewoonten van de
demonen.
Rama was verheugd dat
de kluizenaars hem zo uitvoerig antwoordden; hij besloot
dat hij er verstandig aan zou doen voortdurend waakzaam
te blijven en zich paraat te houden om de aanval van het
duivelse leger af te slaan als dat trachtte de heilige
ceremoniën van de heremieten te dwarsbomen. Hij
maande ook Lakshmana om waakzaam te zijn. Zij keken goed
uit naar alle kanten en waren bedacht op het geringste
geluid dat op een naderend gevaar zou kunnen duiden. Toen
zij inzagen hoe moedig en vastbesloten de broers waren,
vervulde dit de asceten met grote vreugde en ontzag; Rama
en Lakshmana waren immers nog zo pril van jaren en hadden
de kinderblos nog op het gelaat. Zij waren de
kwajongensstreken nauw ontgroeid!
Vijf dagen en nachten
lang hielden de broers onverdroten de wacht over de
offerplaats en de ashram, zonder een oog dicht te doen of
een moment te rusten. De zesde dag begon als alle vorige
dagen. Vishvamitra werd in beslag genomen door de
yajna en legde zich met de vereiste rituele
precisie toe op elk onderdeel van de ceremonie. De
ritvij's - zij die de gezangen voordragen en
andere priesters - kweten zich van hun diverse taken
zoals het brengen van offeranden en het reciteren van
mantra's. Plotseling werden zij opgeschrikt door
een donderend lawaai dat losbrak uit de hemel, alsof het
firmament zelf in stukken uiteenbarstte! Er sloegen
vlammen uit alles wat zich op de offerplaats bevond - het
kusa-gras, de schalen en kelken, de gewijde kommen
met daarin rituele voorwerpen, de droge stokjes die in
het heilige yajna-vuur geofferd moeten worden, de
bloemen, de kumkum en andere benodigdheden die
voor de eredienst bijeengebracht waren. Overal laaiden de
vlammen op!
Weldra was de hemel
overdekt met duistere, dreigende wolken en veranderde de
zonnige dag in stikdonkere nacht. Geheimzinnige, kwade
dampen joegen naar de plek waar de yajna gaande
was. Uit de onheilspellende wolken begon het bloed te
regenen en als de druppels neervielen, werden zij
verwelkomd door de vlammentongen die oplaaiden om hen te
ontvangen. Rama en Lakshmana trachtten temidden van dit
schimmenspel van wreedheid en haat de plaats te bepalen
waar de demonen zich ophielden. Door zijn goddelijke
helderziendheid wist Rama waar Maricha en Subahu, de
aanvoerders der menseneters, zich bevonden en hij schoot
de manasa-pijl in die richting af. De pijl trof Maricha
in de borst en maakte voorgoed een einde aan diens
duivelse streken. Vervolgens schoot hij met de
agni-astra (het vuurwapen) op Subahu en het boorde
zich in Subahu's hart. Rama begreep dat, als hun lichaam
op heilige grond zou vallen, de ashram zelf verontreinigd
zou worden; om die zondige aanraking te voorkomen,
droegen Rama's pijlen de verdorven lichamen
honderden mijlen verder en wierpen ze in de oceaan!
Maricha en Subahu gilden en kreunden van ondraaglijke
pijn en worstelden wanhopig te midden der golven; maar
sterven deden zij niet. De andere aanvoerders der
demonische horden vluchtten in doodsangst en verdwenen
achter de horizon. Lakshmana zei dat het niet raadzaam
was om ook maar één van de demonen in leven
te laten, hoe laf zij nu ook schijnbaar waren, want zij
zouden stellig weldra hun boosaardige praktijken
hervatten. Dus spoorde hij Rama aan de hele bende uit te
roeien. De asceten die deze grootse heldendaad
gadesloegen, waren opgetogen van bewondering; zij
geloofden heilig dat de broers in werkelijkheid Shiva
zelf belichaamden in zijn vreesaanjagende,
wensenvervullende gedaante. Zij bogen eerbiedig voor Rama
en Lakshmana - zij het slechts in gedachten, want de
broers waren nog te jong om hun huldebetuiging te
aanvaarden.
Het volgende ogenblik
werd het ganse woud overgoten met licht en blijdschap.
Zonder zich door deze gebeurtenissen te laten afleiden,
ging Vishvamitra kalm en onverdroten voort met het
mediteren op de Godheden en het voordragen van de heilige
gezangen, zoals die voor de yajna waren
voorgeschreven. Hij zat volkomen roerloos en ook zijn
geest was geheel verstild, zo diep was zijn concentratie!
De afscheidsofferande in het heilige vuur werd naar
behoren volvoerd met grote dankbaarheid. Toen liep
Vishvamitra glimlachend op Rama en Lakshmana toe. '0,
lofwaardige helden! Door jullie heb ik mijn gelofte
kunnen laten zegevieren! Mijn innigste wens heb ik
dankzij jullie kunnen verwezenlijken. De naam van deze
ashram is gerechtvaardigd; zij is waarlijk de ashram der
voleinding geworden!' sprak hij. De wijze stortte tranen
van vreugde; hij drukte de jongens tegen zich aan en
liefkoosde hen. Hij begaf zich naar het
kluizenaarsverblijf, zijn handen rustend op de schouders
van Rama en Lakshmana. Daar aangekomen gaf hij hun een
deel van de gewijde gaven van het offervuur. Hij stelde
de broers voor even te gaan slapen, opdat de rust hen zou
verkwikken.
Hoewel de vervulling
van de missie waarvoor zij gekomen waren op zich reeds
het meest doeltreffende middel was om nieuwe kracht aan
lichaam en geest te schenken, vonden de broers het
ongepast om het verzoek van hun meester te negeren, dus
legden zij zich ter ruste en waren lange tijd in diepe
slaap verzonken. De meester verwijderde zich en ging naar
de andere hut, om hen ongestoord te laten slapen; hij
droeg bovendien enkele mannen op om de wacht te houden,
opdat niemand de jongens door onopzettelijk lawaai zou
wekken. Terwijl de broers sliepen, dacht Vishvamitra met
verrukking aan de voorspoedige afloop van de yajna
en aan de goddelijke macht die Rama en Lakshmana hadden
gemanifesteerd. Toen de broers ontwaakten, wasten zij hun
gezicht en hun handen en voeten, aleer zij naar buiten
gingen. Voor hun deur troffen zij de zonen der
kluizenaarsfamilies aan die ervoor hadden gezorgd dat hun
slaap niet verstoord werd. Zij kregen de boodschap dat de
meester in een andere hut met de asceten in gesprek was.
Dus begaven zij zich daarheen en wierpen zich aan de
voeten van de wijze. Toen zij overeind kwamen, stonden
zij met de armen gevouwen en spraken: 'Grote leraar! Als
wij, uw dienaren, enig andere taak moeten uitvoeren, wees
dan zo goed ons dit te laten weten en wij zullen ons
gaarne van die opdracht kwijten.' Bij deze woorden stond
één der asceten uit de groep op en richtte
zich tot de broers: 'Met de verdelging der demonen is
alles gedaan wat gedaan moest worden. Wat zou er nog meer
moeten gebeuren? De jarenlang gekoesterde wens van de
meester is in vervulling gegaan. Er is geen daad die
verhevener is dan deze. Jullie beiden hebben de gedaante
van Shiva-Shakti, in onze ogen. Jullie zijn geen gewone
stervelingen. Wij zijn zo fortuinlijk dat we je hebben
mogen aanschouwen. We zijn je oneindig dankbaar.' Na deze
woorden raakten de bewoners eerbiedig de voeten van Rama
en Lakshmana aan.
Inhoud
van deze Vahini
|
vorige
bladzijde |
volgende bladzijde
bhajans