Woordenlijst:
hier zijn de woorden verzameld die in de Vahini's op deze
site door Sai Baba zijn uitgelegd aangevuld met
woordbetekenissen uit het S'rîmad Bhâgavatam
en Bhagavad Gîtâ.
|A|B|C|D|E|F|G|H|I|J|K|L|M|N|O|P|QR|S|T|U|V|W|XYZ|
Deze
lijst in het Engels
QR
- Râdhâ:
zie Râdhârânî
- Râdhârânî,
S'rîmate:
S'rîmate
Râdhârânî,
jeugdvriendinnetje van Krishna,
koeherderinnetje uit Vrindâvana. Staat
voor de zuivere liefde van en voor
Krishna.
De reden van de waanzin van Heer
Caitanya
die zich helemaal inleefde in haar
liefde.
- Eeuwige
metgezellin van Krishna, persoonlijke
gedaante van Zijn innerlijke geluks-energie.
Ze belichaamt de volmaakte liefde en
toewijding voor de Heer.
- Het Sanskriet woord râdhana
betekent: gunstig stemmen, verzoenen;
genoegen, bevrediging, verkrijgen, verwerven;
het middel of het instrument om iets te
bereiken, aanbidding.
- Rahu:
Demoon
wiens hoofd door Vishnu werd afgeslagen
voordat de hemelse nectar der
onsterfelijkheid waarvan hij zich meester had
gemaakt, zijn maag kon bereiken. Dit hoofd
bleef onsterfelijk en slokt van tijd tot tijd
de zon en de maan op [zie dit verhaal in
detail: S.B. 6.18-14 en S.B.
8.9:24].
- Rajamata:
Koninginmoeder (RRV-10b)
- Rajarishi:
Koninklijke wijze (RRV-11a)
- Râjasûja:
'koning aller offers', [Derhalve, o God
der Goden, toon de bevolking de macht in deze
wereld van de dienst aan de lotusvoeten;
alstUblieft toon, o Almachtige, de status van
die Kuru's en Srin'jaya's die U aldus
aanbidden, in verhouding tot de status van
diegenen die niet van aanbidding
zijn.] SB,
10-72
- Râjasûya-yajña:
Vedisch
offer bij de troonsbestijging van een vorst
en bedoeld om zijn opperheerschappij over
alle andere vorsten te bewijzen.
- Rajas,
Rajo-guna:
de geaardheid hartstocht (zie
guna's)
- Raja-yoga:
wordt ook wel het koninklijke pad van de
yoga
genoemd, waar de combinatie van het
concentreren van gedachten tezamen met
spirituele overdenking/weerspiegeling het
terugtrekken van de zintuiglijke ervaringen,
leidt tot een diepe meditatie (dhyana) en
samadhi
- Rajya:
Rijk (PV-18)
- Rakshâsa's:
Demonen en demonische krachten; mensen met
demonische inslag. (RRV-11b)
- Râma(candra):
(vreugde-bron)
de Hoogste Genieter of oneindig Gelukzalige.
Incarnatie van Krishna (Vishnu-tattva), ook
wel
Râmacandra
genaamd. de Vishnu-avatâra die samen
met Hanumân en zijn apen-horden en Zijn
eeuwige metgezel en broer Lakshmana de demon
Râvana, versloeg om Sîtâ te
bevrijden, Zijn vrouw die door de demon was
ontvoerd (zie S.B. 9.
10
en 9.11).
Râmacandra
is, zoals de naam aangeeft, als de maan, die
weerstand biedt aan de brandende hitte en
geeft koelte en comfort terug aan allen. Hij
verwijdert de pijn veroorzaakt door haat,
kwaadaardigheid, hebzucht en
jaloezie.
- Ramakatha
Rasavahini: Een
stroom van heilige nectar.
- Rama
Rajya: Het
Goddelijk Rijk (PV-18)
- Ramâyana:
Het
heldendicht waarin Râma's leven wordt
beschreven. Ramâyana: ('het pad van
Râma'): het epos over de avatâra
S'rî Râma [van de hand
van Vâlmîki]
die jeugdig verbannen naar het bos met
Sîtâ, Zijn echtgenote, de strijd
opvat tegen Râvana, een demonisch
heerser en zo Zijn koninkrijk
verwerft.
- Râsa
(letterlijk:
gemoedsrelatie,
relatie-stroom):
extatische relatie met Krishna;
verhouding
van de Heer met de levende
wezens:
Zeven indirekte (Bhakti Rasâmrta Sindhu
2.5.115;116) : woede (raudra), verwondering
(adbhuta), schrik (bibhatsa), gruwel
(bhayânaka), humor (hâsya),
ridderlijkheid (vîra) en mededogen
(dayâ) en vijf direkte hoofd
rasa's:
de neutrale (santa), de dienaar-Heer-relatie
(dasya), vriendschap ( sâkhya), de
ouder-kind relatie (vatsâlya) en de
amoureuze relatie ( srngâra).
Echtelijk (mâdhurya) onderscheidt men
srngâra in:
- svakhya, volwassen en
- parakhya, jeugdig. Indirekt wil zeggen
vertekening in tijdelijkheid. Direkt wil
zeggen ten volle ervaren in staat van
verlossing.
- Ook in vijven in het Bhâgavatam
7.1:
30-32
beschreven als: (30) 'Van het in lust,
weerzin, angst, genegenheid en toewijding
hebben van een geest verzonken in het
Allerhoogste, hebben velen de zonde opgegeven
en daardoor het pad der bevrijding bereikt.
(31) De gopi's met hun lustige verlangens,
Kamsa uit angst, Sisupâla en anderen in
hun hatelijkheid, vele Koningen door hun
verwantschap, Krishna's familie uit
genegenheid en u en wij middels de bhakti
deden dat ook o Koning. (32) Wie dan ook
behalve dan Vena zal op één van
deze vijf manieren in respekt voor de
Oorspronkelijke Persoon te werk gaan en
daarom moet men op welke manier ook bezig
zijn geest op Krishna fixeren. '
- Het sap van planten , vruchtensap, welke
vloeistof ook, het beste of het fijnste of
belangrijkste deel van iets, de Essentie, het
merg, elixer, soep, serum, semen.
- Râsa-lîlâ:
de z.g. râsa-dans (râsa betekent
spel of sport of dans). Beroemde dans van
Krishna en de gopi's 's nachts buiten in
Vraja (de streek waar Hij opgroeide).
Erotisch beladen. Reden van grote bekendheid
van het Bhâgavatam,
het tiende canto of het summum bonum, in
India.
- Râvana:
de machtige demon genaamd tien-kop, die een
trap naar de hemel wilde bouwen en de straten
met goud wilde plaveien, maar door Krishna in
diens Râma-incarnatie
werd gedood nadat hij
Sîtâ
ontvoerd had.
- Realiteit:
staat
van zijn. Voor de ziel is God de
werkelijkheid, voor de geest de ruimte, voor
het leven de tijd en voor de vorm is de
materie de werkelijkheid.
- Reïncarnatie:
Zie SB
:4-29
- De Conversatie van Nârada en Koning
Prâcînabarhi. Zie ook:
Bhagavad
Gîtâ, hoofdstuk
6:
De Yoga van de meditatie: Over de aard van de
yoga en reincarnatie.
- Riks:
Vedische lofzangen
- Rishi
(rshi):
('ziener') wijze, vedisch geleerde (ook muni,
vipra, sâdhu, maharishi).
- Uit de oorspronkelijke Brahmâ
werden de zonen: Marîci,
Atri,
Angirâ, Pulastya, Pulaha, Kratu,
Bhrigu, Vasishthha, Daksha en de tiende,
Nârada
geboren (3.12:
22).
Daksha, Nârada en Bhrigu niet
meerekenend spreekt men ook wel van de zeven
wijzen, die telkens per manvantara weer van
naam verschillen (zie ook SB,
8.13).
- Kas'yapa,
Atri,
Vasishthha, Vis'vamitra,
Gautama, Jamadagni en Bharadvâja zijn
de namen van de zeven wijzen onder de huidige
Manu
Vaivasvata ook wel bekend als S'raddadeva
(SB, 8.13:
5).
- Ritvik:
een priester of ritvij zijn; er zijn
er vier van: de hotâ
priester (hij die de uitgietingen in het vuur
doet en de Rig
Veda
verzen zingt), de brahmâ
priester (die de gang van zaken bewaakt), de
adhvaryu priester (die de
Yayur-mantra's
zingt om het offer in te leiden met het
gereed maken van het offerperk, het altaar
etc.) en de udgâtâ
priester (die de Sâma-veda
hymnen zingt) (zie SB 9.11:
2).
- De drie vormen van offeren worden
uitgemaakt door de drie Veda's
die de verzen bij het offeren gebruikt door
de hotâ, de advaryu en de
udgâtâ
aanreiken. Ritvij's:
Priesters
die zich hebben toegelegd op rituele
tradities (RRV-7a)
- Rik
of Rigveda: 1028
verzen over offers brengen aan goden en de
schepping van de mens uit de Purusha.
De Rigveda
(zie Veda)
wordt
meestal gezien als bestaande uit tien delen
(mandala's). In de eerste negen delen
vinden we hymnen die de lof zingen van
God, in de gedaanten van de vuurgod
(Agni), de vorst der hemelbewoners
(Indra), de God van de wind/storm
(Marut), de Godin van het morgenrood
(Usha), enzovoort. Historici en
onderzoekers hebben met bepaalde
theorieën geprobeerd te verklaren hoe
deze hymnen zijn ontstaan. In die dagen waren
er velen die beseften dat vuur (agni),
lucht (vayu), wind (marut),
enzovoort, veel sterker waren dan zijzelf,
dus beschreven zij hun goddelijke
eigenschappen en probeerden deze elementen
gunstig te stemmen. (SSV-11)
- Risabha:
'de beste', avatâra
Heer Risabha was als koning een voorbeeld
maar werd als avadhûta
verkeerd begrepen (zie SB 5.4-5
en mayavâdi)
- Romaharshana:
een leerling van Vyâsadeva,
een pratiloma,
leiding gevend aan de grote offerplechtigheid
in het Naimisha
woud, waar Balarâma,
op bedevaart met Kurukshetra
op handen, hem 'dood' sloeg met een
grasspriet vanwege zijn onbeschoftheid niet
op te staan bij Zijn aankomst. Zijn zoon
Sûtadeva
Gosvâmî
nam de vedische verantwoordelijkheid over
voor de purâna
(zie SB 10:
78).
- Rudra:
de schrikwekkende: een andere naam voor
S'iva, of de expansies van hem
(Shiva).
|