Hoofdstuk
11(a)
Ook Lakshmana
[in
het Engels]
In
het paleis stonden Rama's naaste familie en vrienden
gereed, in opgetogen en gelukkige stemming, met stralende
gezichten en gekleed in schitterende gewaden, om hem naar
de kroningszaal te begeleiden. Sumanthra begaf zich naar
de binnenvertrekken van het paleis. Daar ontwaarde hij
Rama, die op een gouden bank gezeten was en de gehele
ruimte vulde met een goddelijk licht; Sita stond aan zijn
zijde en wuifde hem zachtjes koelte toe. Rama straalde
als de maan, met zijn gezellin als de ster van Chitra
naast zich.
Sumanthra had haast,
want zijn boodschap kon geen uitstel lijden. Hij sprak:
'Rama! Zowel moeder Kaikeyi als je vader hebben mij
verzocht je snel naar Kaikeyi's paleis te brengen. Met
die opdracht heb ik mij hierheen gespoed.' Zodra hij deze
woorden hoorde, wendde Rama zich tot Sita en sprak:
'Sita! Dit is het teken dat er een of andere belemmering
is, iets anders kan het niet zijn. Ik was mij daarvan wel
bewust, maar ik zweeg erover en zei bij alles 'Ja' om
mijn vader tevreden te stellen. De bevelen van mijn vader
moeten worden opgevolgd, teneinde hem niet te kwetsen.'
Sumanthra hoorde met bonzend hart Rama's woorden aan en
poogde ze te verklaren en in verband te brengen met het
zojuist aanschouwde tafereel van Dasharatha die jammerend
op de grond lag. Hij was er nu van overtuigd dat de
hindernis waarvan Rama sprak, wel degelijk
bestond.
Doch Sita onderbrak
Rama: 'Heer! Wat zegt u nu? Op deze gelukkige dag mag u
niet zo spreken. Welk beletsel er ook mag zijn, wij
moeten de woorden van uw vader respecteren. Als hij
tevreden is, zijn wij dat eveneens. Om zijnentwil moeten
wij alles prijsgeven als dat nodig is. Aarzel geen
ogenblik; ga onmiddellijk naar uw vader toe. Of de
kroning plaatsvindt of niet, we zullen even gelukkig
zijn. Moeder Kaikeyi is u uitermate toegenegen, dus zal
alles wat zij ons opdraagt te doen, elk bevel dat zij ons
geeft, ongetwijfeld voor ons bestwil zijn. Er is op de
ganse aarde niemand die zo bezorgd is om ons welzijn als
moeder Kaikeyi. Als uw vader en een moeder als zij laten
weten dat u snel bij hen moet komen, dan moeten wij ons
gelukkig prijzen!' Met deze woorden volgde Sita Rama naar
de hoofdingang van het paleis en wenste Hem alle
goeds.
Rama zei tot haar:
'Sita! Denk je dat ik dit alles niet weet? Voor mij zijn
alle dagen gelijk, of zij nu in het verleden, het heden
of in de toekomst liggen; elke dag begroet ik met vreugde
in het hart. Om de reputatie van mijn vader hoog te
houden ben ik bereid alles te doen en overal heen te
gaan. Ik ben werkelijk zeer blij dat je mijn gevoelens
deelt en mijn besluit steunt.' Rama begaf zich naar
buiten, gevolgd door Sumanthra. Toen zij in de zegewagen
stapten die voor het paleis stond te wachten, begon het
volk te roepen: 'Jai Jai, Ramachandra Prabhu ki Jai (Heil
aan onze soevereine Heer)'. Het gejuich daverde door de
lucht.
Sumanthra maakte het
volk bekend: 'De wagen brengt Rama thans niet naar de
kroonzaal, doch naar de plaats waar de keizer zich
bevindt. Laat daarom de wagen snel doorrijden. Rama zal
over enkele ogenblikken terugkeren, dus wacht allen
hier.' Sumanthra legde uit waarom haast geboden was en
reed met grote spoed weg. Toen Rama in zijn goddelijke
triomfwagen door de straten van Ayodhya reed, op weg naar
Kaikeyi's paleis, begonnen alle strijdbare mannen met hun
zware stemmen luid te juichen zodra zij hem ontwaarden.
Minstrelen en hovelingen lieten lofliederen horen; de
tonen van velerlei muziekinstrumenten stegen ten hemel.
Toejuichingen van 'Jai Jai' rezen op uit de mensenmassa
die zich aan weerszijden van de weg had opgesteld.
Vrouwen, op hun fraaist uitgedost en getooid met
sieraden, verdrongen zich op de veranda's van hun huizen
en voor de vensters, wachtend op de kans om met hun
lampen te zwaaien als Rama langskwam.
Toen Rama het paleis
naderde, strooiden zij bloemblaadjes en zwaaiden zij met
gewijde lampen. De mensen staarden de prins na tot zij
Hem uit het oog verloren; daarna genoten zij van het
beeld van 'Rama in de triomfwagen', zoals dat in hun hart
was gegrift. Zij bleven onbeweeglijk staan als
standbeelden van zichzelf, verzonken in overpeinzing,
vervuld van gelukzaligheid.
De wagen reed het
terrein op van Dasharatha's paleis dat Vardhamana
heette en indrukwekkend was als de berg Kailas.
Hij reed over de drie binnenplaatsen waar boogschutters
op wacht stonden.
Rama stapte uit de
wagen en stak te voet nog twee vierkante pleinen over;
Hij zei tot zijn gevolg en zelfs tot Lakshmana, dat zij
hem niet moesten volgen. Want Rama wist wat er stond te
gebeuren. Hij bleef zich niettemin gedragen als een
gewone sterveling en zo natuurlijk als een mens zich
onder deze omstandigheden maar kon houden. Tenslotte
betrad Rama de vertrekken der koningin en de kamer waar
Dasharatha op het bed was neergezonken. Zijn haren waren
verward en hij droeg nog de kleren van de dag ervoor. Hij
lag op het bed zonder zich om enig decorum te bekommeren;
Dasharatha bood een aanblik die Rama versteld deed staan.
Kaikeyi stond naast het bed.
Dasharatha's gelaat had
elk spoor van levendigheid verloren; hij klaagde en
steunde. Hij hief zijn hoofd op en zijn blik viel op
Rama. Zijn tong was als verlamd en belette hem te zeggen
wat hij op het hart had. De tranen stroomden Dasharatha
over de wangen. Ofschoon hij trachtte te spreken, bracht
hij geen geluid voort. Nog nooit had Rama een zo
schokkend tafereel aanschouwd. Hij was vervuld van grote
bezorgdheid; Hij haastte zich naar zijn vader toe en
omvatte diens voeten. 'Zeg me vader, waarom weent u zo?
Wat is daarvan de oorzaak? Ik zal u vreugde bereiden, zo
goed ik kan. Ik zal er mijn levenstaak van maken u weer
gelukkig te zien. Zeg me wat de aanleiding is tot dit
verdriet en ween niet langer', smeekte
hij.
Hierop riep Dasharatha
uit: 'Rama!' Wederom barstte hij in tranen uit en was
niet in staat door te gaan. Hij verloor het bewustzijn.
Rama poogde hem weer tot leven te brengen en hem te
troosten, doch Dasharatha verzonk in steeds diepere
droefheid en bleef ontroostbaar. Toen verzamelde Rama
moed en nam zijn vader onderhanden: 'Vader! Wat gebeurt
hier? U zou jonge mensen als ik moed moeten inboezemen,
maar wat doet u? U weent en jammert en vervult ons met
vrees! Neen, dit is niet juist. Dit is een dag om
gelukkig te zijn; is het dus gepast en getuigt het van
dharma dat u zich door smart laat overmannen? Ik
hoefde tot op heden slechts naar u toe te komen als u
boos was of verontrust, en alle sporen van die
bezorgdheid waren in een oogwenk uitgewist en u straalde
weer van ananda.
Is het niet zo dat u de vrede hervond als ik in uw
nabijheid was? Hoe kan het dan dat uw smart steeds
heviger wordt, hoe langer u naar mij kijkt? Dit verergert
ook mijn verdriet. Kunt u mij niet troosten door te
zeggen wat de oorzaak is van dit vreemde gedrag? Of moet
ik iets doen; zeg mij wat het is en ik zal onverwijld
handelen. Als u mij op mijn feilen wijst, zal ik mijzelf
verbeteren. Treur niet; twijfel of aarzel niet, maar zeg
mij, op grond van uw genegenheid voor mij, wat mij te
doen staat en ik zal mij buigen voor uw bevel. Vader! Het
is geen goed voorteken voor u, noch voor mij, of voor het
keizerrijk, dat u zo bent overmand door
verdriet.'
Na deze smeekbeden aan
zijn vader richtte Rama zich tot Kaikeyi. Met de
handpalmen tegen elkaar vroeg hij: 'Moeder! Heb ik iets
misdaan? Zeg mij wie de verfoeilijke zondaar is die mijn
vader zoveel leed heeft bezorgd? Zodra hij mij zag wenkte
hij altijd liefdevol naar mij, liet mij dichtbij komen en
liefkoosde mij teder. Nu kijkt hij mij niet eens aan,
waarom niet? Hij spreekt geen woord en houdt zijn hoofd
van mij afgewend! Als de schuld echter bij mij ligt, door
een fout of een wandaad, dan ben ik bereid elke straf te
ondergaan om ervoor te boeten. Voor mij telt slechts het
geluk van mijn vader. Lijdt hij wellicht aan een of
andere ziekte of aandoening? Hebben mijn broers Bharata
en Shatrughna soms slecht nieuws gestuurd? Zij maken het
toch wel goed? En moeder Kausalya en Sumitra eveneens,
hoop ik? Het bedroeft mij zeer dat ik vaders zielenpijn
niet kan verklaren. Ik zal alles doen wat nodig is om hem
weer gelukkig te maken, hoe moeilijk dat ook moge zijn.
Ik zal mij volkomen en getrouw aan zijn bevel
onderwerpen, al is zijn opdracht nog zo pijnlijk. De
vader is de oorzaak van de geboorte van ieder kind;
daarom is de vader voor iedereen een zichtbare God. Ik
heb geen hoger streven dan mijn vaders geluk. Heb
mededogen en vertel mij wat hier is voorgevallen. Moeder!
Is uw zelfrespect aangetast door een of andere
gebeurtenis, waardoor u harde woorden tegen mijn vader
hebt gesproken? Of heeft mijn moeder tegen zijn wil in
gehandeld en hem zodoende gekwetst? Moeder Kausalya zou
zich nimmer zo gedragen. En dan Sumitra; van haar ben ik
zo mogelijk nog zekerder. Het is niets voor haar om tegen
vaders wil in te gaan. Zelfs als een van beiden zo dwars
zou zijn, dan nog zou vader daarom beslist niet zo hevig
klagen en jammeren. Er moet een zeer ernstige aanleiding
zijn voor zijn benarde toestand. Als vader aarzelt mij te
vertellen wat er gaande is, kunt u dat tenminste doen en
mij troosten in mijn smart.'
Terwijl Kaikeyi haar
blik richtte op Rama, die haar zo deerniswekkend smeekte,
verlieten haar alle erbarmen en mildheid en alle
medelijden met de echtgenoot die nog dieper in de ellende
gestort zou worden bij het aanhoren van de woorden, die
zij ging spreken, woorden die stellig onheil zouden
aanrichten. Zij vroeg zich niet af of zij wel mocht
spreken, of dat zij haar woorden wellicht beter voor zich
kon houden. Zij maakte geen onderscheid tussen het
vluchtige heden en de snel naderende toekomst. Zij wuifde
alle eisen weg die de liefde stelde, liet haar ingeboren
waardigheid varen en bekommerde zich niet om haar rol als
moeder.
Zij sprak: 'Rama!
Luister! Jaren geleden, tijdens de strijd tussen
deva's
en asura's
(goden en demonen), werd je vader verwond door
ijzingwekkende, demonische pijlen en leed hij
ondraaglijke pijn. Ik heb hem door mijn goede zorgen zijn
gezondheid en geluk kunnen teruggeven. Hij was dankbaar
voor mijn opofferingsgezindheid en dienstbetoon en zei me
twee gunsten te noemen, die hij beloofde te zullen
verlenen. Ik had destijds maar één vurige
wens en dat was dat hij zou herstellen en als overwinnaar
uit de strijd zou komen. Ik antwoordde derhalve: "Ik
verlang op dit ogenblik geen enkele gunst, doch ik zal
later, als ik daartoe behoefte gevoel, u om de beloofde
gunsten verzoeken." Je vader zei daarop: "Goed! Je kunt
me je wensen kenbaar maken wanneer je maar wilt en ik zal
ze gewis vervullen en aan je verlangens tegemoetkomen.
Deze twee gunsten zijn niet aan tijd gebonden, noch aan
enige andere voorwaarde. Welke wensen het ook zijn, ze
zullen worden ingewilligd wanneer je erom vraagt",
beloofde hij.
Je weet dat telgen uit
het Ikshvaku-geslacht nimmer hun belofte breken. Omdat ik
vertrouwen stelde in deze illustere traditie, heb ik nu
om de twee gunsten gevraagd. De eerste is, dat mijn zoon
Bharata tot keizer gekroond wordt en de tweede is dat jij
wordt verbannen naar het Dandakawoud voor een periode van
veertien jaar. Mijn verzoek heeft tot gevolg dat je vader
al deze opschudding veroorzaakt! Waartoe zal ik nog
verder uitweiden? Ik zal mijn eisen niet veranderen of
intrekken. Als je vader de waarheid liefheeft en als ook
jij wilt bewijzen dat je een voorstander van de waarheid
bent, dan zul je je nu, gekleed in hertenvel en met
gevlochten haren naar het Dandakawoud begeven en daar
veertien jaar blijven.
Aangezien jij zijn
levensadem zelf bent, wil hij je niet verbannen en wil
hij je niet vragen om te gaan. Hij vreest dat je hem zult
misverstaan; dat is de reden van zijn droefheid. Rama! Er
heeft zich hier geen andere ramp voltrokken. Het heeft
geen zin deze tamelijk onbelangrijke aangelegenheid te
overdrijven en te doen alsof ons een enorme catastrofe
heeft getroffen, Rama! De vader kan slechts dan worden
behoed voor de zonde van woordbreuk, als zijn evenbeeld,
dus zijn zoon, besluit de belofte na te komen die zijn
vader verzuimt gestand te doen. Als zowel degene die de
gelofte heeft afgelegd, als diens zoon de gelofte
veronachtzaamt, dan is de vader ten eeuwigen dage tot
ondergang gedoemd. Jij bent je hiervan ongetwijfeld
bewust.' Rama bleef volkomen onaangedaan bij het aanhoren
van de woorden die met zoveel opzettelijke
hardvochtigheid werden uitgesproken. Met een glimlach om
de lippen antwoordde Hij: 'Daarom is het ook niet terecht
dat vader om deze reden zo treurt.' Hij knikte, als om
zijn instemming te betuigen met Kaikeyi's voorstel. Doch
Dasharatha gevoelde zich bij het aanhoren van dit gesprek
alsof zijn hart in stukken werd gekliefd. Hij rolde over
de grond en kreunde in ondraaglijke smart. Rama richtte
zich tot Kaikeyi en sprak: 'Moeder! Het zal geschieden
zoals u het hebt uitgedacht! Ik neem eerbiedig het
uitvoeren van mijn vaders gelofte op mij. Het is mij
genoeg als mijn vader mij bij zich roept, mij liefdevol
toespreekt en mij zegent. Ook wanneer mij tenminste
gezegd wordt dat ik zelfs deze gunsten niet verdien, dat
ik een dergelijke bejegening niet waard ben, dan zal ik
dat zonder protest aanvaarden en even gelukkig en
tevreden zijn. Want vader heeft altijd het beste met mij
voor. Hij geeft mij altijd zijn zegen en wenst dat ik
vorderingen blijf maken op het pad van dharma. Hij
is een groot ziener; voor mij is hij niet slechts een
vader, doch bovenal de geestelijk leidsman die mij de weg
wijst naar het hoogste doel. Wat voor
verantwoordelijkheid of plicht heb ik, behalve diegene
vreugde te bereiden die zowel mijn vader als mijn leraar
is? Dat is mijn dierbaarste plicht, mijn dharma.
Die veertien jaar in het woud zullen mij oneindige
gelukzaligheid brengen. Zou mijn vader dat wensen, dan
ben ik bereid mijn ganse leven in het woud te blijven en
niet slechts veertien jaar. Maar waarom aarzelt vader om
mij over die twee gunsten te vertellen? Dat stemt mij
droevig. Zou ik ooit tegen zijn wil ingaan? Rama is de
dienaar en verdediger van het ouderlijk gezag, en geen
tegenstander ervan. Is er één bewijs van
dankbaarheid dat edeler is dan dit lichaam, dat van de
vader ontvangen is, volledig aan hem te wijden? Vervuld
van ananda
zal ik hem dit lichaam aanbieden; ik ben niet iemand die
zal wachten tot mij dat bevolen wordt. Moeder, waarom
hebt u niet aan mij verteld dat Bharata degene is die zal
worden gekroond? Mijn broer en ik - tussen ons is geen
verschil; wat doet u dan denken dat dat wel zo is? Wij
zelf maken geen onderscheid. Bovendien, waarom zegt u
eigenlijk: "Dit is je vaders bevel?" , Ben ik u ooit
ongehoorzaam geweest? Neen, dat ben ik niet en ik zal het
nooit zijn. Of u mij iets opdraagt of mijn vader, ik doe
altijd zonder aarzelen wat mij gevraagd wordt. Vandaag
nog zal ik Ayodhya verlaten en mij naar het woud begeven.
Moeder! Zend bekwame boodschappers naar grootvader en
geef hun opdracht Bharata hierheen te brengen. Het zou
het beste zijn als hij zo snel mogelijk hiernaartoe kwam.
Als mijn vertrek naar het Dandakawoud samenvalt met de
kroning van Bharata wordt mijn vader veel fysieke
inspanning en ook zielenpijn en een gevoel van leegte
bespaard. Toch kunt ook u volkomen tevreden zijn! Wie zal
zeggen hoe de gebeurtenissen zich zullen
ontwikkelen?'
Rama's woorden
vervulden Kaikeyi met ananda, maar tevens met
bezorgdheid. Zij was beducht voor de eventuele gevolgen,
als bij Bharata's terugkomst Rama zich nog in de stad
bevond; zij besloot derhalve dat zij erop moest
aandringen dat Rama nog diezelfde dag vertrok. Zij
antwoordde: 'Rama! Het zal weinig moeite kosten om
Bharata naar Ayodhya terug te roepen; het is echter niet
nodig dat jij hier blijft tot hij is teruggekeerd.
Aangezien je reeds van plan bent om als kluizenaar te
gaan leven, waarom zou je dan nog langer talmen? Want hoe
later je vertrekt, hoe langer je de dag van je terugkeer
uitstelt. Ik raad je aan je gereed te maken om
onmiddellijk Ayodhya te verlaten.
Je vader zou je dit het
liefst zelf willen zeggen, maar hij schroomt om zijn
bevel rechtstreeks onder woorden te brengen. Ofschoon
zijn hart hem ingeeft dat hij moet spreken, wordt hij
daarvan weerhouden door een gevoel van schaamte, want hij
heeft je zeer lief. Hij ziet ertegenop om je in te
lichten over zijn belofte aan mij; dat is ook de enige
reden van zijn droefheid, een andere is er niet. Hoe
eerder je Ayodhya verlaat, des te eerder zal hij zich
over zijn verdriet heen kunnen zetten. Ik vrees dat je
vader, zo lang je hier blijft, niet zal willen eten of
baden. Dus als zijn geluk je ter harte gaat, kun je het
beste zo spoedig mogelijk weggaan.'
Dasharatha, die als een
gebroken man op bed lag, hoorde Kaikeyi's grievende
woorden en kon zijn toorn en smart niet langer bedwingen.
In een uitbarsting van verwarde razernij riep hij: 'Je
moest je schamen, jij verraderlijk en demonisch wezen!'
Hij richtte zich tot Rama en riep tweemaal zijn naam,
aleer hij wederom het bewustzijn verloor. Rama zette zich
op het bed en vlijde zijn vaders hoofd in zijn schoot;
hij streelde Dasharatha's voorhoofd en sprak hem met
tedere genegenheid troostend en bemoedigend toe. Tot
Kaikeyi sprak hij: 'Moeder! Ik ben geen afgunstig man,
die vergiftigd is door wereldse aspiratie. Ik verlang er
niet naar om het volk voor mij te winnen en mijn
heerschappij over dit koninkrijk te veroveren. Ik wens
als kluizenaar te leven; ik heb een diep verlangen om de
rechtschapenheid te koesteren en hoog te houden, dat is
alles. Verder heb ik de vaste wil om mijn vader, die ik
diepe achting toedraag, vreugde te bereiden. Om dit
drievoudige doel te verwezenlijken, wil ik iedere taak op
mij nemen. Een zoon heeft geen hogere plicht, geen groter
goed, dan dienstbaar te zijn aan zijn vader. Moeder!
Ofschoon vader niet rechtstreeks tot mij heeft gesproken,
is het zijn bevel dat u aan mij hebt overgebracht,
nietwaar? Dat is voldoende. Bovendien spreekt u in vaders
bijzijn en hoewel hij kan horen wat u zegt, vermag hij
niet daaraan iets te veranderen of het te ontkennen. Ik
maak hieruit op dat uw woorden feitelijk de zijne zijn.
Ik zal mij daarom aan het bevel onderwerpen en Ayodhya
terstond verlaten.
Moeder! Ik heb een
bescheiden wens, die u hopelijk zult inwilligen. Wilt u
erop toezien dat, wanneer Bharata het rijk regeert, hij
de bevelen van vader onvoorwaardelijk gehoorzaamt en door
zijn daden bijdraagt aan vaders vreugde en tevredenheid.
Voor mij, voor Bharata, ja voor elke zoon, is niets
heiliger en vruchtbaarder dan de gelofte om het vaderhart
te vervullen met tevredenheid en geluk. Dienstbetoon aan
de vader is de eeuwige plicht (sanathana
dharma) van
de zoon.'
Met deze woorden wierp
Rama zich aan de voeten van moeder Kaikeyi. Dasharatha,
die naar zijn zoon geluisterd had, kromp ineen. Het was
alsof Rama's uiteenzetting over dharma
en de gelijkmoedigheid die hij daarbij
tentoonspreidde, zijn liefde nog meer aanwakkerde. Zijn
verdriet werd hierdoor zo hevig, dat hij zijn gevoelens
niet meer meester was. Wetend dat Rama niet langer in
Ayodhya zou blijven, verloor hij elk besef van decorum en
status. Hij schreeuwde: 'Rama!' en viel in onmacht op de
harde vloer. De vrouwen in het vrouwenverblijf
(zenana) hoorden deze doffe klap en stonden
sprakeloos van schrik en verdriet. Zij weeklaagden luid
onder elkander bij de onverwachte wending der
gebeurtenissen. Rama besefte dat het niet raadzaam was
nog langer te talmen. Hij wierp zich aan zijn vaders
voeten en raakte ze eerbiedig aan. Daarop verliet hij de
kamer.
Lakshmana had al die
tijd bij de deur gestaan en had de woorden opgevangen die
binnenskamers gesproken werden. Hij was in tranen; hij
was razend op Kaikeyi en boos op zijn vader. Hij kon geen
lucht geven aan zijn gevoelens, dus liep hij Rama
achterna, met de armen over elkaar, met neergeslagen ogen
en gebogen hoofd. Ofschoon hij een kninkrijk had verloren
en zichzelf naar het oerwoud moest verbannen, straalde
Rama's gelaat als de maan die, hoewel verscholen achter
dichte, donkere wolken, zelf niet wordt aangetast door
die zwarte sluier. De glorie zijn zijn verschijning bleef
onveranderd, want hij aanvaardde eer en oneer met
dezelfde kalmte. Hij gedroeg zich als een volleerde
yogi
en vertoonde in gedachte, woord of daad geen spoor van
verontrusting of opwinding. Hij bewoog zich voort alsof
er niets was voorgevallen wat hem zorgen baarde.
Sumanthra echter vermoedde dat zich in het paleis iets
had voorgedaan dat de situatie drastisch veranderd had.
Zijn vermoeden werd al spoedig bevestigd. Toen zijn blik
op Lakshmana viel, schrok hij hevig. Zijn vrees nam toe
toen hij zag hoe Rama het witte zonnescherm, dat een
dienaar boven zijn hoofd hield, opzijschoof. Hij verzocht
om voor hem niet de officiële vliegenwaaiers te
gebruiken en verklaarde dat de zilveren triomfwagen hem
niet langer toekwam. Toen hij dat hoorde, verloor
Sumanthra alle energie en wilskracht. Zijn grootste vrees
werd bewaarheid.
Rama sprak geen woord
tegen de omstanders, of tegen de inwoners van Ayodhya die
hij tegenkwam. Niet omdat hij treurig was, doch hij wist
hoe ongelukkig het nieuws hen maken zou. Als hij sprak,
zou hij immers de waarheid moeten vertellen en dan zouden
het zijn woorden zijn die verdriet veroorzaakten.
Niettemin duidde de wijze waarop hij, zonder enig
ceremonieel, terugliep naar zijn paleis, voor de
omstanders de slechte tijding reeds aan. Rama begaf zich
niet rechtstreeks naar Sita's verblijf; eerst wilde hij
Kausalya bezoeken. Haar paleis zag er schitterend uit,
met vlaggen en guirlandes en andere uiterlijke tekenen
van een groot feest. De vrouwen en paleisdienaren werden
gewaarschuwd dat Rama en Lakshmana in aantocht waren, dus
brachten zij de lampen in gereedheid en stelden zij zich
in rijen op om hen te verwelkomen. Aan de hoofdpoort
sprongen de oude, getrouwe wachten in de houding toen zij
de broers ontwaarden en riepen uit: 'Victorie! Victorie!
Moge de zege uw deel zijn!' Zij bogen diep en betoonden
hun hulde. Toen Rama de tweede binnenplaats betrad,
overlaadden de daar verzamelde Brahmanen hen met hun
zegeningen. Bij het betreden van het derde plein repten
de jonge dienaressen van de koningin zich naar binnen met
de blijde tijding dat Rama en zijn jongere broer in
aantocht waren om Rama's moeder eer te bewijzen. Zelf
waren zij opgetogen bij de aanblik der prinsen. Aan
weerszijden van de lange gang die van de ingang naar
Kausalya's vertrekken leidde, stonden dienaressen die ter
verwelkoming met vlammen zwaaiden, om het kwaad af te
wenden en om vreugde en voorspoed over hen uit te
roepen.
Koningin Kausalya had
de ganse nacht wakend doorgebracht, ter voorbereiding op
de komende wijdingsdag. Zij was sinds de dageraad in
heilige riten verdiept. Oude brahmaanse priesters waren
doende de God van het vuur (Agni), gunstig te
stemmen met vedische gezangen, toen Rama's komst werd
aangekondigd. Zijn moeder was vervuld van grote
blijdschap, omdat zij getuige mocht zijn van de kroning
van haar zoon. Zij gaf uiting aan haar vreugde door
allerlei riten te volbrengen en door rijkelijk giften te
schenken. Zij vastte en waakte; ananda was al het
voedsel dat zij wenste, de ananda die zij met
iedereen deelde. Zij rende naar voren om Rama in haar
armen te sluiten; zij streelde zijn krullende lokken en
nam hem bij de hand mee naar de puja-kamer
waar zij de morgen voor het altaar had doorgebracht. Zij
was onkundig van de dramatische wending der
gebeurtenissen. Onschuldig en oprecht als ze was, droeg
zij de witte sari ten teken van zuiverheid, met het
ritueel voorgeschreven zijden koord om haar middel;
vervuld van dankbaarheid was zij die morgen verdiept
geweest in aanbidding van de Goden. Toen zij naar Rama's
gelaat keek, merkte zij op dat het een buitengewone
grootsheid uitstraalde. Haar ananda kende geen
grenzen. 'Zoon!', sprak zij, 'je voorvaderen waren allen
rajarishi's - koninklijke wijzen. Zij waren vastberaden
handhavers der gerechtigheid. Elk hunner was een
mahatma,
een grote ziel. Ook jou zal een lang leven beschoren zijn
en je zult grote roem verwerven, net als zij; jouw glorie
zal, evenals de hunne, reiken tot in alle uithoeken van
de aarde. Zoon! Blijf trouw aan de idealen van
dharma die door deze dynastie zijn hooggehouden;
verwaarloos ze niet, zelfs niet wanneer je gedachten even
afdwalen. Houd die idealen vast, zonder ooit te
wankelen.' Met deze woorden strooide Kausalya een paar
rijstkorrels op Rama's hoofd, ten teken van zegening op
deze gelukkige en beloftevolle dag. Zij zette een gouden
zetel naast de hare, zeggend: 'Zoon! Je hebt je toch wel
gehouden aan de ceremoniële wake, de afgelopen
nacht? En gisteren heb je volgens de regels gevast,
nietwaar? Je zult wel uitgeput zijn. Ga hier even zitten
en eet wat fruit.' Zij hield hem een gouden schaal met
fruit voor, die zij al voor hem had
klaargezet.
Rama was ontroerd door
zijn moeders ananda en door de liefde waarmee zij
hem overlaadde. Hij vroeg zich af hoe hij haar moest
vertellen welke keer de omstandigheden hadden genomen,
omdat hij daarmee een einde zou maken aan haar gelukkige
stemming. Hij zette zich op de gouden zetel om haar een
genoegen te doen en beroerde met zijn vingers het fruit
op de schaal. Hij sprak: 'Moeder! Van nu af aan mag ik
geen goud meer aanraken. Ik hoor niet op gouden zetels te
zitten. Ik wacht op uw zegen, want ik ga als banneling
naar het Dandakawoud. Ik ben bij u gekomen om afscheid te
nemen.' Kausalya begreep geen woord van wat Rama zei. Zij
kon slechts stamelen: 'Zoon! Over enkele minuten word je
tot koning gekroond en jij hebt het over het Dandakawoud!
Ik kan geen wijs worden uit je woorden.' Zij dacht dat
haar zoon haar wat wou plagen en een grapje maakte. Zij
sprak: 'Zoon! Je mag op dit gelukkige uur zelfs niet in
scherts praten over aangelegenheden die onheil oproepen;
houd je daar niet mee bezig, juweel van mijn hart.' Met
haar vingers schepte zij wat in melk gekookte rijst met
suiker uit een kom en stopte het in Rama's mond. Bij het
zien van haar blijken van liefde en ananda vulden
de ogen van Lakshmana zich spontaan met tranen. Kausalya
zag dit en wendde zich tot hem, vragend: 'Lakshmana!
Waarom ben je zo treurig?' Zij liep snel naar hem toe en
trachtte hem te liefkozen, doch Lakshmana, die zijn
verdriet niet langer kon onderdrukken, brak nu in snikken
uit. De koningin was verbijsterd en had geen idee waarom
hij zo weende. Rama's woorden en Lakshmana's smart
brachten haar in grote verwarring. Rama kwam tussenbeide:
'Moeder! Als u me belooft niet te zullen treuren, zal ik
u iets vertellen', en hij hield haar handen stevig vast.
'Het gaat om iets dat mij, u en onze ganse familie en
onze dynastie onvergankelijke roem zal schenken. Geef
daarom bezorgdheid, twijfel of droefheid geen enkele
kans. Accepteer de situatie met een opgewekt en liefdevol
hart. Maakt het u niet gelukkig dat ik mijn vaders bevel
opvolg? Hij heeft besloten om mijn broer Bharata te
kronen en bovendien om mij, in kluizenaarsgewaad gekleed,
naar het Dandakawoud te verbannen, voor een periode van
veertien jaar. Ik heb me aan zijn bevelen onderworpen en
ben hier gekomen om afscheid van u te
nemen.'
Hierop gaf Kausalya een
schrille kreet: 'Rama!', en zeeg ineen. 'Hoe hebben de
gebeurtenissen een dergelijke wending kunnen nemen? Wordt
dit teergevoelige kind van mij werkelijk naar het donkere
oerwoud verbannen? Wat voor wandaad heeft mijn Rama
begaan dat hij zoiets verdient? Dat kan toch niet waar
zijn? Of is het betekenisloos gebazel dat ontsproten is
aan mijn eigen brein, doordat ik niet heb geslapen of
gegeten?'
Terwijl Kausalya aldus
poogde voor zichzelf een verklaring te vinden en zich
moed in te spreken, had het nieuws over de gebeurtenissen
in Kaikeyi's paleis zich door het vrouwenverblijf
(zenana) verspreid en waren de jammerklachten van
de dienaressen wijd en zijd te horen. De tranen van
hevige smart liepen hen langs de wangen. Kreten als:
'Rama! Verlaat ons niet!', klonken van alle kanten.
Diepbedroefde mensen haastten zich naar het paleis van
Kausalya, die overmand werd door verbijstering, verdriet
en vrees. Zij kon het mysterie niet ontrafelen. Zij was
niet bij machte op te staan, zo zwaar drukten haar de
bezorgdheid en de wanhoop. Zij verlangde er niettemin
naar te weten wat de werkelijke oorzaak was van deze
algehele vertwijfeling. Zij trok Rama op haar schoot en
terwijl zij over zijn krullen streek, vroeg zij: 'Zoon!
Wat hoor ik nu toch? Wat zijn dit voor berichten? Zeg me
duidelijk wat er is voorgevallen. Deze onzekerheid wordt
mij ondraaglijk.' Rama zei tot haar: 'Mijn vader heeft
Kaikeyi eens twee gunsten toegestaan; hij is nu zijn
belofte nagekomen en heeft haar twee wensen ingewilligd.'
Rama vertelde Kausalya dat de eerste gunst die Kaikeyi
verleend was dat "Bharata gekroond zal worden" en de
tweede "dat ik gedurende veertien jaar naar het
Dandakawoud zal worden verbannen".
Toen Rama haar de
feiten opsomde en ze bevestigde, riep Kausalya ongelovig
uit: 'Rama! Heeft Kaikeyi werkelijk om dergelijke gunsten
gevraagd? Kaikeyi koesterde altijd een grenzeloze liefde
en genegenheid voor jou. Zij zou nooit en te nimmer iets
dergelijks verlangen, daar kun je gerust op zijn. Zelfs
als het wel zo was, dan toch zeker alleen om de koning op
de proef te stellen! Vanwaar al deze verwarring en vrees
om zo'n simpele aangelegenheid? Bovendien, stel dat zij
om deze gunsten gevraagd heeft, zou je vader ooit bereid
zijn ze toe te staan? Dat weiger ik te geloven. Zou je
vader, die het niet kan verdragen ook maar een ogenblik
van je gescheiden te zijn, je veertien lange jaren naar
het oerwoud kunnen verbannen? Deze gedachte maakt mijn
verwarring des te groter.'
Toen hij bemerkte dat
zijn moeder er blijkbaar nog aan twijfelde of de
gebeurtenissen zich werkelijk zo hadden afgespeeld,
smeekte Rama, terwijl hij haar handen vasthield: 'Moeder!
Geloof toch wat ik zeg! Vader had Kaikeyi reeds beloofd
haar elke twee gunsten te verlenen waar zij om mocht
vragen; naderhand, toen zij juist deze twee verlangde,
was hij niet van zins zijn woord te breken en om de
belofte te herroepen die hij zo plechtig had gegeven. Hij
kon echter evenmin de gedachte verdragen dat hij mij naar
het woud moest verbannen en van mij moest scheiden. Dat
is de reden dat hij zo door smart wordt gekweld. Ik kan
de aanblik van zijn zielenpijn niet verdragen.
Zoëven was ik nog bij hem; hij heeft het bewustzijn
verloren en is ten prooi aan hartverscheurend verdriet.
Dat is de waarheid. Geloof mij, ik zou nooit zo wreed
zijn om u zoveel leed te veroorzaken als het was gegaan
om een onbetekenende grap. Ik heb mij neergelegd bij
vaders bevelen en ben nu hier gekomen om ook uw
toestemming te verkrijgen.'
Inhoud
van deze Vahini
| vorige
bladzijde
| volgende
bladzijde