Hoofdstuk
10(b)
De twee gunsten
[in
het Engels]
Manthara
verliet de kamer, tegelijk met de andere dienaressen,
doch niet aleer zij had gezegd: 'Probeert u toch te
ontdekken wat de reden is van haar smart en haar woede en
breng haar met de juiste middelen snel tot kalmte.' Met
deze opmerkingen maakte Manthara de gebeurtenis alleen
maar raadselachtiger en Dasharatha's verwarring nam toe.
Hij zat naast zijn ontroostbare gemalin en sprak: 'Kaika!
Waarom laat je mij onkundig van wat eraan schort?' Teder
hief hij haar hoofd op van de kale vloer en vlijde hij
het in zijn schoot; hij trachtte haar te overreden hem te
onthullen wat de aanleiding was tot haar radeloze smart.
Na enige tijd verbrak zij haar stilzwijgen en begon te
spreken: 'Maharadja! U hebt toch niet de twee gunsten
vergeten dat u mij hebt toegezegd op die dag van de
strijd tussen de deva's
en asura's?'
Dasharatha was opgelucht. Hij sprak: 'Kaika! Waarom heb
je je om zoiets simpels zo razend en zo treurig gemaakt?
Zolang ik leef zal ik niet vergeten dat ik je die twee
gunsten heb toegezegd. De belofte is me zo dierbaar als
Kaika zelf; jij bent mijn levensadem en ook een gelofte
aan jou is als mijn adem.
Koningin! Heeft iemand
je leed gedaan? Of is er iets met je gezondheid niet in
orde? Of heeft één of andere onverlaat het
gewaagd tegen je wil in te handelen? Spreek! Om jou zal
ik zelfs dodelijk letsel riskeren en de boosdoeners
straffen, als jij maar weer gelukkig wordt. Twijfel niet
aan mij. 0, toonbeeld van bekoorlijkheid! Waarom lijd je
zo? Weet je dan niet dat het ganse rijk jou ten dienste
staat? Wat je ook wilt hebben, uit welke streek dan ook,
je hoeft het maar te zeggen en ik zal het voor je
bemachtigen om je weer gelukkig te maken. Zeg me wat het
is dat je vrees inboezemt, wat het is dat je dit verdriet
heeft bezorgd; verzwijg niets voor mij en aarzel niet om
te zeggen wat je op je hart hebt! Zoals de warme
zonnestralen de mist verdrijven, zo zal ik de droefheid
verjagen die je nu benauwt.' Dasharatha liefkoosde en
vleide zijn gemalin en trachtte haar op allerlei manieren
te troosten en haar levensvreugde te doen
terugkeren.
Kaikeyi hield de raad
die Manthara haar had gegeven goed in gedachten; zij was
vastbesloten zich van een toezegging onder ede van haar
echtgenoot te verzekeren, alvorens hem haar bittere
verlangens te onthullen. Om hem zijn belofte te
ontfutselen legde zij overdreven en verleidelijk veel
liefde aan de dag en veegde demonstratief de tranen van
haar gelaat. Zij hield stevig de handen vast van de
keizer, die zo jammerlijk de slaaf was van haar charmes
en zo verblind was door haar schoonheid. Zij sprak: 'Ik
koester tegen niemand enige wrok en niemand heeft mij
kwaad gedaan of mij beledigd. Er is in de verste
uithoeken van de wereld niets waarnaar ik hunker. Doch ik
moet toegeven dat ik een langgekoesterde wens heb. Als u
zweert dat u die wens zult vervullen, zal ik u vertellen
waaruit die bestaat.' Er speelde een glimlach op haar
gelaat die bedoeld was om hem te verleiden; Dasharatha
reageerde daarop door ook te glimlachen en terwijl hij
schuchter naderbij kwam, sprak hij: 'Jij dwaze koningin.
Was het nu nodig om voor deze simpele aangelegenheid je
zo boos te maken en zoveel angst en bezorgdheid te
veroorzaken? Luister goed: van alle vrouwen ben jij me
het dierbaarst en van alle mannen is Rama mij het liefst.
Jullie beiden zijn mijn levensadem. Dat weet je toch wel?
Ik overleef het geen dag als ik mijn blik niet aan jou en
Hem mag laven. Daarom zweer ik bij Rama's ;even dat,
zodra je mij zegt wat je wens is, ik die stellig zal
vervullen.' Toen jij haar deze plechtige gelofte deed,
met haar beide handen in de zijne, werd Kaikeyi door
vreugde overstelpt! Zij richtte zich op en betoonde hem
eens te meer haar liefde, omdat zij zo verheugd was nu
hij haar welmenende vriend bleek te
zijn.
Zij vroeg: 'O koning! U
hebt op Rama gezworen en Hij is getuige van die eed; is
dat alles oprecht gemeend?' En om haar positie extra
veilig te stellen sprak zij: 'Heer! U bent een behoeder
der waarheid. U bent de meest verhevene onder de
rechtvaardigen! U bent begiftigd met opperste macht en
majesteit! U zult u zeker de strijd heugen tussen de
Goden en de demonen; toch wil ik nogmaals aan dat
wapenfeit herinneren. Die dag dat de demon Sambara aalen
die die hem voor de voeten kwamen zo wreed vermoordde,
worstelde u wanhopig om hem te verslaan. Als ik u toen
niet beschermd had en gezorgd had dat u in leven bleef;
als ik niet steeds waakzaam en op mijn hoede was geweest,
dat weet u wel wat er van u geworden zou zijn. U
waardeerde mijn toewijding en opoffering en verklaarde:
"Kaika! Je hebt mij het leven gered! Wat kan ik je
daarvoor in ruil geven? Vraag mij twee gunsten: wat het
ook moge zijn, ik zal ze inwilligen en mijn schuld aan
jou inlossen en je de dankbaarheid bewijzen die ik je
verschuldigd ben." U wilde dat ik deze gunsten zou
noemen. Doch op dat ogenblik gevoelde ik dat alleen al uw
terugkeer tot het leven de grootste gunst was die ik kon
verlangen. Dus antwoordde ik: "Heer! Ik heb u nu geen
gunsten te vragen; ik zal u er op een later tijdstip om
verzoeken; houdt u ze zolang voor mij in reserve",
smeekte ik u. U was opgetogen over mijn houding en sprak
er uw bewondering over uit! U zei dat mijn
zelfverloochening u behaagde en verklaarde dat de belofte
bij u veilig zou zijn zolang u leefde en ingelost kon
worden zonder enige tegenwerping. Dat alles moet u nog
vers in het geheugen liggen, is dat niet zo? U bent de
vorst der aarde. U bent trouw aan uw eens gegeven woord.
Verleen mij daarom nu die uitgestelde gunsten en maak mij
gelukkig. Ik eis geen nieuwe gunsten van u, doch vraag
slechts om wat mij rechtens toekomt. U weet zeer goed dat
het een afgrijselijke zonde is als men weigert
kostbaarheden terug te geven die in vertrouwen zijn
overgedragen ter bewaring; daar hoef ik u niet aan te
herinneren. Als u thans zegt mijn wensen niet te kunnen
inwilligen, zult u mij met die woordbreuk diep kwetsen.
Ik zou de teleurstelling niet kunnen verdragen; het zou
mijns inziens beter en eervoller zijn te sterven, dan te
moeten leven met het besef van een dergelijke nederlaag.
Als een man de belofte schendt die hij aan zijn vrouw
heeft gedaan, hoe kunnen dan ooit de wensen verwerkelijkt
worden van de bevolking van het koninkrijk? Een keizer
die zich verlaagt tot het bedriegen van zijn gemalin -
die haar eerst in hem doet geloven en dan handelt in
strijd met haar vertrouwen - die verdient het niet het
ambt te bekleden van beschermer zijner onderdanen, wel? U
weet dat Manu, de wijze en wetgever, heeft bepaald dat
dergelijke ondankbare draaiers niet als vorsten bejegend
behoren te worden. Waarom zou ik hier nog verder over
uitweiden en nogmaals duizend argumenten aanvoeren?
Indien mijn gunsten vandaag niet worden ingewilligd, zal
Kaikeyi niet meer in leven zijn wanneer de dag
aanbreekt.'
Na deze aankondiging
barstte Kaikeyi uit in luid geween en gejammer. De
komedie die zij opvoerde, maakte Dasharatha zwak en
hulpeloos. Gelijk een onschuldig hert dat door de
nabootsende geluiden van de jager in het net gelokt
wordt, dat is uitgezet om het te vangen, liep Dasharatha
in de val; als een verdwaasde en willoze man was hij
overweldigd door de liefkozende woordjes en verleidelijke
gebaren van de koningin. Plechtig zwoer hij: 'Ik zal
beslist de twee wensen inwilligen', en hield haar handen
stevig vast.
Dasharatha
had deze woorden nog niet uitgesproken of Kaikeyi's blik
klaarde op en haar ogen begonnen te stralen. Zij sloeg
Dasharatha's gelaat enige tijd opmerkzaam gade en sprak
toen: '0 Vorst! Vandaag besef ik hoe edel u bent. Thans
bewijst u de waarachtigheid van uw bewering dat u nimmer
een eens gegeven belofte zult breken.' Met deze woorden
begon zij Dasharatha uitbundig te prijzen. De hopeloos
verliefde keizer werd zeer opgetogen door haar lofspraak
en spoorde haar aan met de woorden: 'Kaika! Waar wacht je
nog op? Spreek! Vraag mij om je twee gunsten!' Kaikeyi
aarzelde; zij stamelde: 'Wend alle maatregelen die zijn
getroffen voor de wijding van Rama aan ten bate van de
kroning van Bharata, mijn zoon; dat is mijn eerste wens!
Vervolgens moet Rama, gehuld in boombast en hertenvel en
met verwarde haren, veertien jaar lang als kluizenaar
leven in het Dandaka-woud; dat is mijn tweede wens.
Bharata moet troonopvolger zijn, zonder enige
belemmerende voorwaarde. Ik wil met eigen ogen zien dat
Rama naar het oerwoud verbannen wordt. Sta mij deze twee
gunsten toe en houd de eer en waardigheid van uw naam
onbezoedeld in stand; anders zult u moeten toezien dat
Kaikeyi's leven nu, op dit ogenblik, wordt uitgedoofd.'
Met deze woorden stond zij op; haar houding was
vastberaden en met haar woeste blik geleek zij een
vrouwelijke demon.
De keizer was
verpletterd door de wrede pijlen die op hem werden
afgeschoten. Was het een droom? Kon dit waar zijn? Was
dat Kaikeyi die om deze gunsten vroeg? Of was het een
bloeddorstig monster? Leed hij aan zinsbegoocheling? Leed
hij soms aan een vreselijke ziekte die hem op deze
afschuwelijke wijze parten speelde? Hij verloor de grond
onder zijn voeten. Hij riep: 'Kaika! Ben jij het die hier
voor mij staat? Of is het een menseneetster die jouw
gestalte heeft aangenomen? Zeg me eerst wie je bent.' Hij
wankelde, als iemand die de macht over zijn ledematen
verloren heeft en kon de woorden die hij wilde zeggen
niet over zijn lippen krijgen. Verdoofd en als waanzinnig
waggelde hij door het vertrek en keek met verwilderde
blik in het rond. Plotseling schoten zijn ogen vuur en
hij keek Kaikeyi strak aan. In hevige toorn riep hij:
'Verachtelijke vrouw! Waar ben je eigenlijk op uit? Wil
je het ganse koninklijke geslacht uitroeien? Wat heeft
mijn dierbare zoon Rama jou misdaan? Hij heeft jou zelfs
nog meer lief dan zijn eigen moeder. Hoe kun je het over
je hart verkrijgen om mijn Rama het dichte, duistere woud
in te sturen? Ik heb je altijd voor een prinses gehouden,
doch nu merk ik dat je een giftig serpent bent; uit
louter onwetendheid stond ik toe dat je mijn huis
onveilig maakte. Hoe kon een dergelijke, zondige gedachte
in je hoofd opkomen, terwijl Rama, mijn levensadem, wordt
bejubeld door ieder levend wezen? Als het moet, ben ik
bereid afstand te doen van mijn keizerrijk en zelfs om
mijn leven te geven, maar Rama opgeven, neen, dat kan ik
niet. Jij hunkert ernaar dat jouw zoon tot keizer wordt
uitgeroepen. Welnu, het zij zo. Ik zal mij naar het
oerwoud haasten, met Kausalya, Sumitra en de anderen, en
ik zal Rama met mij meenemen. Doch nimmer zal ik Rama
alleen het oerwoud in sturen. Dat is onmogelijk. Laat dit
afschuwelijke zondige verlangen toch varen. Bevrijd je
van de haat die je tegen Rama koestert. Kaika! Zeg me
eerlijk, wil je werkelijk dat jouw plan wordt uitgevoerd?
Of is dit slechts een intrige, bedoeld om erachter te
komen of ik jouw zoon Bharata oprecht ben toegenegen? Als
dat zo is, kun je verlangen dat Bharata tot
yuvaraja gewijd wordt; het heeft echter geen
enkele zin om te eisen dat Rama naar het woud wordt
verbannen. Een dergelijke wens zou je niet eens mogen
koesteren, of terloops te kennen geven. Kaika! Rama is de
eerstgeboren zoon. Hij verenigt alle deugden in zich. De
jaren van zijn heerschappij zullen vol glorie zijn; je
hebt me menigmaal verteld hoezeer je je verheugt op de
dag dat zulke gouden dromen bewaarheid zullen worden. En
nu wil je dat deze zelfde Rama wordt verbannen naar het
oerwoud! Wat schuilt er achter dit verzoek? Drijf je de
spot met mij? Als dit alles een grap is, vanwaar dan deze
scene in de pruilkamer? Waarom wentel je je met veel
misbaar op deze hardstenen vloer? Een grap kan ook zover
gaan dat het een treurige en wrede vertoning wordt. Ook
in scherts kan ik dit idee niet in overweging nemen.
Neen, nimmer zal ik van Rama kunnen scheiden. Kaika! Je
hebt je al die jaren gedragen als een intelligente vrouw.
Doch nu is je geest verwrongen en verduisterd. Dergelijke
psychische afwijkingen zijn altijd de voorbode van
zelfvernietiging. Het is een zware zonde om goede mensen
kwaad te berokkenen. Natuurlijk worden deze door het
kwaad niet geraakt; integendeel, de listen der
boosaardigen zullen de roem en glorie der goeden
vergroten. Arglist en bedrog mogen moeilijk te dragen
schijnen, doch zij duren slechts kort.
Het lijkt mij toe dat
jouw snode plannen groot onheil zullen brengen over de
Ikshvaku-dynastie. Hoe kan een dergelijk idee bij je
opkomen; bij jou die tot dusverre nog nimmer een
onaangenaam woord hebt gesproken, of een onheilsdaad hebt
bedacht! Het is mij onmogelijk te geloven dat zij, en
degene die mok dit vandaag vraagt, één en
dezelfde vrouw zijn. Kaika! Je was immer beducht voor het
zondigen tegen de wetten van dharma;
je was verlangend de genade Gods te verwerven door de
geringste gedachte en daad, door het minste woord. Waar
is die vrees voor het zondigen tegen dharma
nu gebleven? Wat is er overgebleven van die toewijding
aan God, die je op het rechte pad hield?
Wat hoop je te winnen
met de wens om Rama veertien jaar lang naar het oerwoud
te verbannen? Zijn lichaam is zacht en teder als het blad
van een pas ontloken bloem; zijn gestalte is
allerbekoorlijkst om te zien. Rama is zo onweerstaanbaar
schoon. Wat baat het jou als Hij ondraaglijke pijn moet
lijden in het oerwoud? Er zijn duizenden dienaren en
dienaressen in dit paleis. Kan ook maar één
van hen Hem met de vinger nawijzen en beweren dat Hij in
enig opzicht tekortschiet? Welnu, nog afgezien van het
paleis; kun je me ook maar iemand uit de hoofdstad
aanwijzen, die Rama iets te verwijten heeft? De velen die
Hij in ellendige omstandigheden heeft aangetroffen, heeft
Hij ondersteund door schenkingen en goede gaven; Hij
heeft zich jegens hen uiterst zorgzaam betoond. Hij heeft
gemerkt dat velen dakloos waren en hen van onderdak
voorzien. Door zijn liefde en zorg heeft Hij aller harten
veroverd. Ik sta verstomd dat je haat koestert tegen een
zoon die zo beminnelijk is; ik kan geen woorden vinden om
jouw duivelse wreedheid te beschrijven.
Menig heerser buit zijn
eigen onderdanen uit en handelt uitsluitend uit
eigenbelang. Heden ten dage komen zulke demonen
veelvuldig voor. Het komt misschien door dit tijdperk of
door je eigen zonden in het verleden, dat mensen die het
onrecht verzachten dat armen en noodlijdenden is
aangedaan en die toezien op hun lotsverbetering of
persoonlijke belangstelling tonen voor hun zorgen en
problemen en daadwerkelijk hulp bieden, dat zulke goede
mensen slecht zijn in jouw ogen en verbanning en straf
verdienen!
In dit keizerrijk
schept eenieder er behagen in om over Rama's deugden te
horen vertellen en over zijn goedheid uit te weiden. Als
zij worden overmand door vermoeidheid tijdens hun werk op
het land, zingen de boeren en knechten Rama's lof opdat
het werk hun lichter zal vallen; toen mij dat verteld
werd, was ik vervuld van vreugde. Hoe kun je het over je
hart verkrijgen om dit wrede vonnis uit te spreken over
deze ziel die zo vol mededogen is? Vanavond nog, toen ik
aan een gezelschap van wijzen, bestuurders, ministers,
vooraanstaande burgers, geleerden en vele ervaren
staatslieden het plan voorlegde om Rama te kronen, heeft
niemand enig teken van misnoegen laten blijken of een
afwijkende mening gegeven. Integendeel, zij zongen Rama's
lof in alle toonaarden; zij verklaarden dat de
verdiensten die zij hadden vergaard in vele vorige
levens, nu vruchten afwierpen, zodat zij het nu hadden
verdiend een spirituele held als troonopvolger en Heer te
krijgen die zijn zintuigen beheerst en de belichaming is
van onzelfzuchtige activiteit, intelligente onthechting
en onversaagde trouw aan de waarheid; zij gaven blijk van
hun vreugde door aanhoudend 'Jai'-geroep. Is deze
geliefde zoon, die ik koester in mijn hart, die
uitverkorene van mijn volk, is dat degene wiens
verbanning je eist? Wat je ook zegt, één
ding is zeker: ik zal mijn Rama niet verbannen. En dan
nog iets: de kroning van Rama zal morgen plaatsvinden;
die kan niet worden afgelast.' Aldus sprak Dasharatha, in
een uitbarsting van trots en moed.
Bij deze woorden nam
Kaikeyi een angstaanjagende houding aan; zij antwoordde
prompt: 'Maharadja! Vergeet niet dat u mij zoëven
nog vele malen hebt bezworen dat u mij de gevraagde
gunsten zou toestaan. En nu wilt u toch uw belofte
breken. Wie haalt er nu de eer van de Ikshvaku-dynastie
door het slijk, u of ik? Denk daar diep over na. Het
Ikshvaku-geslacht heeft zich er immer op beroemd dat
niemand van die dynastie zijn eens gegeven woord zou
breken. Thans wordt die smetteloze reputatie door u
bezoedeld. Zonder de voor- en nadelen af te wegen hebt u
mij de stellige belofte gedaan dat mijn wensen zouden
worden ingewilligd. Als er al een vergissing is gemaakt,
dan ligt die bij u, niet bij mij. U stond mij indertijd
de twee gunsten toe en vandaag beloofde u mij deze te
verlenen. U bent degene die tot tweemaal toe uw woord
hebt gegeven. Houd rekening met uw eer, uw status, uw
waardigheid, aleer u de woorden ontkent die u destijds en
nu weer gesproken hebt.
Het komt wellicht vaak
voor dat heersers de zwakkeren onrecht aandoen en
beledigen en dat zij handelen in strijd met eens gegeven
plechtige geloften. Dit kan echter nooit bevorderlijk
zijn voor hun zelfrespect. Zij die hun beloften breken en
hun vrouwen bedriegen, zijn geen vorsten doch barbaren.
Als heersers tot zoveel wreedheid vervallen, zullen hun
onderdanen vanzelfsprekend gebelgd zijn en in opstand
komen; dan zal het vorstendom weldra veranderen in een
rijk der demonen!
Door de jaren heen hebt
u er steeds naar gestreefd roem en eer te verwerven en
daarin bent u grotendeels geslaagd. Nu is de schande van
een verbroken belofte uw verantwoordelijkheid, niet de
mijne. Haalt u zich de levensloop der vorsten uit het
verleden maar eens voor de geest. Waak ervoor dat uw
daden strijdig zijn met uw geloften. Denk diep na. U
bevindt zich op een pad dat leidt tot een afgrijselijk
kwaad! Wees op uw hoede! U handelt in strijd met de
wetten van dharma!
Welnu. Als u zo intelligent was als men zegt, dan had u
uzelf eerst vergewist van de aard der door mij verlangde
gunsten alvorens uw woord te geven. U hebt aan verleden
noch toekomst gedacht; u hebt u door mijn woorden laten
inpalmen en u beloofde mijn wensen te zullen vervullen.
En nu stelt u mij verantwoordelijk omdat ik u vraag uw
belofte in te lossen! Bedenk toch in wat voor ernstige
dwaling u verkeert! U toont duidelijk aan wat een dwaas u
bent! Mij beschuldigt u ervan mijn vrees voor zondig
gedrag en mijn toewijding aan God te hebben laten varen
en mij in te laten met deze verachtelijke wreedheid. Maar
uzelf dan? U wordt geprezen als dharma-vrata,
iemand die zich strikt houdt aan de gelofte van
rechtschapenheid in gedachte, woord en daad, en als
daiva-samana
- aan God gelijk; op welke naam kunt u aanspraak maken
als u nu uw belofte breekt? Vonnis uzelf. Het soort
scherpzinnigheid waarmee men zich in de ander verdiept
tot men diens feilen heeft ontdekt, is verre van
lofwaardig; het is wel te prijzen als men zijn
intelligentie aanwendt om diep door te dringen in zijn
eigen fouten en tekortkomingen en ervoor waakt dat die
hem op het slechte pad brengen. Koningen en heersers zijn
zeer intelligent; men neemt aan dat zij alwetend zijn.
Als mensen zoals u geen baat hebben bij zelfonderzoek,
doch zich slechts om het eigenbelang bekommeren, wat
geeft hun dan het recht om ons te beschuldigen van
zelfzucht en kleingeestigheid? U stond mij de gunsten
toe; dat is een feit. U brak uw belofte en schond uw
woord; dat is een feit. Ga bij uzelf te rade of deze drie
feiten juist zijn of niet. U wordt misleid door
gehechtheid aan uw zoon; eerst was U de slaaf van
genegenheid voor uw vrouw. Dus gooit u uw belofte maar
overboord! Ik ben niet de schuldige; u bent het die
onrechtvaardig handelt. Het is niet meer dan natuurlijk
dat een moeder gehecht is aan haar zoon. Iedere vrouw die
ook moeder is, zal er naar verlangen dat haar zoon het
tot de hoogste machtspositie zal brengen, die van heerser
van het koninkrijk. Het ligt in haar natuur om deze
ambitie te koesteren. Zij is verplicht ervoor te zorgen
dat haar plan door niemand wordt aangevochten; het
spreekt vanzelf dat zij vooruitdenkt bij haar plannen, om
alle mogelijke aanvallen te verijdelen. Denk erom dat ik
slechts mijn natuurlijke plichten en
verantwoordelijkheden op mij neem; er is niets
onnatuurlijks of verkeerds aan mijn
handelwijze.
Indien Rama als
troonopvolger wordt aangewezen en gekroond, zal zijn
moeder Kausalya de koninginmoeder (rajamata) zijn.
Mijn zoon zal lijdelijk toezien, wachtend op Rama's
bevelen en gereed om diensten voor Hem te verrichten. Hij
zal zich aan Rama's voeten werpen, en verslag uitbrengen
over de taak die hij voor Rama heeft volbracht; misschien
staat hem wel een berisping te wachten. Neen, van
dergelijke taferelen wil ik geen getuige zijn; ik zal me
dusdanig vernederd voelen dat ik geen dag langer wens te
leven. Liever nu de gifbeker en de dood, dan te moeten
toezien in welke beschamende positie mijn zoon verkeert.
Ik leg deze verklaring af, die een plechtige gelofte is
in naam van mijn zoon Bharata, die mij zo dierbaar is als
mijn levensadem. Met minder dan Rama's verbanning naar
het woud zal ik geen genoegen nemen.'
Met deze pijnlijk wrede
woorden liet Kaikeyi zich op de grond vallen; zij begon
te snikken en te kreunen in een vlaag van
hartverscheurende smart.
Dasharatha sloeg zich
voor het hoofd uit wanhoop. Hij sprak: 'Kaika! Heeft
iemand je wijsgemaakt dat dit onheil jou Tot voordeel zal
strekken? Of ben je bezeten door een boze geest, die je
ertoe gebracht heeft deze wensen uit te spreken? Waar
komt toch deze dwaasheid, deze bespottelijke waanzin
vandaan, om Rama naar het woud te verbannen en Bharata te
kronen? Waarom wens je niet alle goeds toe aan mij, je
echtgenoot, aan Bharata, jouw zoon, en aan dit koninkrijk
van Ayodhya? Geef dit verlangen op, dat niets dan
rampspoed kan brengen. Denk diep na over de gevolgen.
Anders zullen jij en ik, maar ook je zoon, getroffen
worden door bittere schande. En daarbij zal het niet
blijven. Het ganse koninkrijk zal ten onder gaan en er
zullen zeker nog vele tragedies volgen. Laaghartige,
ontaarde vrouw! Kunnen we ooit geloven dat Bharata erin
zal toestemmen zich te laten kronen, zelfs al ga ik nu
akkoord met je verzoek en beloof ik je ernaar te
handelen? Bharata is een trouw aanhanger van
dharma;
hij is intelligent en een toonbeeld van oprechtheid. Hij
zal niet toestaan dat Rama naar het woud wordt verbannen,
noch dat hijzelf troonopvolger wordt. En met hem zullen
allen zich tegen jouw wensen verzetten: de ministers,
hovelingen, onderkoningen, bondgenoten, wijzen en burgers
van alle rangen en standen. Hoe kun jij gelukkig zijn als
zovelen ongelukkig zijn?
Denk je eens in welke
verantwoordelijkheid je hiermee op je laadt! Bestuurders
en wijze mannen hebben eendrachtig de voorgenomen kroning
goedgekeurd. Vanavond heb ik tijdens de grote
volksvergadering de viering van Rama's kroning
aangekondigd. Handel ik in strijd met die aankondiging,
dan zal ik worden beschouwd als een lafaard, die zich van
het strijdtoneel terugtrekt bij het ontwaren van de
vijand. Alle voorbereidingen voor de kroning zijn reeds
getroffen. Iedereen heeft het nieuws van de aanstaande
wijding reeds vernomen. Het volk is begonnen de ganse
stad voor de festiviteiten te versieren; de straten zijn
overvol met drommen blijde mensen, wier gezichten stralen
van verwachtingsvolle vreugde. Wat zouden de mensen mij
honend uitlachen als ik nu Rama naar het woud verdreef.
Ze zouden zeggen: 'Wat is dat nu? Deze man heeft drie
episoden afgesloten op één enkele avond -
de kroning, de heerschappij over het koninkrijk en de
verbanning!' Hoe kan ik hun mijn handelwijze uitleggen,
na hetgeen ik in het openbaar heb afgekondigd tijdens die
massale bijeenkomst van mijn onderdanen? Hoe scherp
zullen zij mij veroordelen, in de overtuiging dat hun
koning een grote dwaas is. Al die lange jaren heb ik over
hen geregeerd en hun bijval geoogst als een trouw
volgeling van dharma,
als de belichaming van edele deugden en als een geduchte
held, bekend om zijn moed en koelbloedigheid. Hoe kan ik
nu de schande verdragen dat men over mij spreekt als een
dwaas wiens gedrag tot dit lage peil is
gezonken?'
Bhajan:
Pibhare Rama Rasam
Inhoud
van deze Vahini
| vorige
bladzijde
|
volgende bladzijde