Hoofdstuk
7 (a)
Het veroveren van Sita
[in
het Engels]
Intussen kwam er een jonge
leerling-discipel aangesneld met een bundel
geschriften op palmbladeren, die hij Vishvamitra
in handen gaf. Deze sloeg enkele bladen om en
gaf ze toen door aan een eerbiedwaardige, oude
kluizenaar die naast hem zat. De meester vroeg
de oude man de tekst hardop te lezen, opdat
allen het konden horen.
Hij las voor dat
keizer Janaka van Mithila zich had voorgenomen
een beroemde yajna te volvoeren, een yajna
die de hoogste glorie van de rechtschapenheid
tot uitdrukking brengt. De keizer verzocht
Vishvamitra hem de eer aan te doen om daarbij
samen met zijn discipelen aanwezig te zijn. Toen
zij dit hoorden, riepen alle aanwezigen: 'Shubham,
shubham (moge dit in vervulling gaan).
'Vishvamitra sprak: 'Zonen! Nu wij zonder vrees
voor demonische benden door het woud kunnen
trekken, heb ik besloten dat wij direct morgen
de reis naar Mithila zullen aanvangen, met alle
bewoners van de ashram.'
Toen Rama deze
woorden hoorde, sprak hij: 'Meester! Dit is
werkelijk reden tot grote vreugde. Aangezien er
niets is waarvoor u ons verder nodig hebt,
zullen wij naar Ayodhya terugkeren, als u ons
dit toestaat'. Hierop sprak Vishvamitra: 'Ik heb
Dasharatha nog enkele andere beloften gedaan,
waaraan ik mij eveneens heb te houden! Ik heb je
vader beloofd je persoonlijk bij hem terug te
brengen en jullie kunnen derhalve niet zonder
mij terugkomen! De yajna die in de stad
Mithila zal plaatsvinden, is ongeëvenaard. De
tijd is te kort om je eerst naar Ayodhya te
brengen en voor de aanvang van de yajna in
Mithila te zijn. Als je me beiden naar Mithila
vergezelt, kun je er de yajna bijwonen
en van daaruit verder reizen naar Ayodhya.'
Toen hij deze
woorden hoorde, die zonder de minste aarzeling
of twijfel werden uitgesproken, antwoordde ook
Rama op besliste toon, zonder verdere
afwegingen: 'Meester! Daar gehoorzaamheid aan
mijn vaders bevelen de eerste gelofte is die ik
moet nakomen, moet ik u een vraag voorleggen.'
Vishvamitra vroeg: 'Kom! Zeg me, wat is die
vraag?' Rama antwoordde: 'Mijn vader droeg mij
op de yajna van Vishvamitra te behoeden
voor ontwijding en heiligschennis, en om de
grote wijze gelukkig te maken. Hij vroeg ons als
overwinnaars terug te keren; hij heeft niets
gezegd over het bijwonen van yajna's die
elders plaatsvinden. Moet ik dan geen speciale
toestemming van mijn vader hebben om naar
Mithila te gaan?'
Hierop antwoordde
Vishvamitra: 'Rama! Dat was niet alles wat
Dasharatha zei! Neen. Hij zei ook: "Ga heen en
volg alle bevelen van de wijze gehoorzaam op;
wijk zelfs geen strobreed van zijn geboden af'.
Tot mij sprak hij: "Meester! U moet zelf de
volle verantwoordelijkheid voor mijn kinderen op
u nemen; u zelf moet hen weer bij mij
terugbrengen". Je hebt geluisterd naar wat je
vader zei toen wij Ayodhya verlieten. Doe dus
zoals ik zeg en ga mee naar Mithila. Vandaar
zullen wij doorreizen naar Ayodhya; ik zelf,
jullie beiden en al mijn discipelen.' Rama was
zich bewust van de waarheid die achter die
woorden lag. Hij knikte instemmend, zeggend:
'Wij zullen doen wat u verlangt.'
Iedereen kreeg de
boodschap zich vÛÛr zonsopgang gereed te maken
voor de reis naar Mithala. Vishvamitra stond
vroeg op en leidde de jongens naar de rivier
voor de rituele wassing. Hij was overgelukkig in
de gelegenheid te zijn om hun precies te
vertellen hoe, in het verleden, al zijn pogingen
tot het opdragen van yajna's door de
demonen waren gedwarsboomd en hoe al zijn
tegenmaatregelen hun doel hadden gemist. Hij
uitte zijn dankbaarheid over de verdelging der
demonen, omdat zo de veiligheid van de ashram en
het omliggende gebied verzekerd was. Hij
beschreef hun hoe opgelucht de bevolking nu was
en dat zij van angst verlost voortaan in
onverdeelde vrede en blijdschap kon leven.
Er heerste een
weldadige stilte en rust op die plek aan de
rivier. Zittend in het zachte zand vertelde
Vishvamitra aan de twee broers, die hij dicht
naar zich toe had getrokken, iets over de
bijzondere kenmerken van de yajna die
keizer Janaka van plan was te volvoeren en hoe
groot het belang van deze plechtigheid was.
Tijdens het
beschrijven van die ceremonie noemde Vishvamitra
ook een kostbare boog die Janaka in zijn bezit
had. Een boog die ongeëvenaarde kracht bezat en
die schitterde in zeldzame pracht. Zij moesten
die beslist zien, zo verklaarde hij. Hierop
vroeg Rama hoe de boog bij Janaka terecht was
gekomen. Vishvamitra antwoordde: 'Luister, mijn
zoon! Vele jaren geleden volbracht de keizer van
Mithila, Devaratha genaamd, een yajna
die zo groots was, dat geen gewone sterveling
het zou wagen een soortgelijke plechtigheid te
houden; het was een yajna die een
bijzonder heilzame, spirituele werking had en
die de Goden zÛ welgevallig was, dat zij hem,
als teken van waardering, deze goddelijke boog
schonken. Het is de boog van Shiva. Iedere dag
wordt hij door Janaka met gepaste rituelen
vereerd. Janaka offert bloemen en
sandelhoutpasta en zwaait met kamfervlammen en
wierook te zijner ere. Hij zet eetwaren en fruit
neer voor de goddelijke aanwezigheid in de boog,
in eerbiedig huldebetoon. De boog is zÛ met
Goddelijkheid geladen, dat niemand hem kan
opheffen en spannen, of hij nu Godheid, demon,
engel of geest is. Menige prins die poogde hem
te spannen, wachtte een smadelijke
teleurstelling. Rama! Jullie zijn waardige
helden; je kunt hem rustig onderzoeken. Tijdens
de komende yajna zal de boog
hoogstwaarschijnlijk worden getoond, dus dat
lijkt me een goede gelegenheid.' Vishvamitra
beschreef vervolgens de wonderbaarlijke kracht
van de boog. Lakshmana keek om zich heen alsof
hij naar de richting zocht waarin Mithila lag.
Onderwijl sprak Rama opgetogen: 'Absoluut! Die
boog moeten wij zien. Wij zullen morgen met u
meegaan.' Zijn woorden verheugden Vishvamitra
zeer.
De duisternis viel
in. Vishvamitra en de prinsen stonden op en
begaven zich naar Siddashram. Vishvamitra riep
alle ashrambewoners bijeen en gelastte hun zich
bij het aanbreken van de dag gereed te maken
voor de reis naar Mithila. Toen vroegen enkelen
hem: 'Meester! Hoe kunnen de dagelijkse
bezigheden, die volgens de vaste ashramregels
moeten worden verricht, zonder onderbreking
doorgang vinden als hier niemand achterblijft?'
De wijze antwoordde: 'Als eenieder zijn taak
blijft vervullen, waar hij zich ook bevindt, dan
is dat op zichzelf de juiste inachtneming van de
ashramregels. Er bestaat geen speciale
ashramroutine als de bewoners afwezig zijn.
Degenen die ondersteuning (ashraya)
zoeken, zij zijn het die de ashram vormen.
Zonder de ashrita's (zij die van deze
steun afhankelijk zijn) zou er geen ashram zijn.
Als de ashrita's bij mij zijn, waarom
zou je je dan zorgen maken over het dagelijks
leven in de ashram? De discipelen, zij die de
gedragsregels moeten naleven, d·t zijn degenen
voor wie gezorgd moet worden. Nu wij bovendien
van de demonen geen enkel gevaar meer te duchten
hebben, kan de ashram geen kwaad geschieden. De
Schepper van alles en allen is onze ashrayam
(toevlucht) en als we ons op Hem verlaten,
zal Hij ons behoeden.' Vishvamitra, sprekend in
deze vrij ongewone trant, vervolgde: 'Neem alles
mee wat je nodig hebt voor je dagelijkse
rituelen en ook alle gereedschap en vaatwerk uit
de ashram; het is niet nodig hier iets achter te
laten.'
Sommige
leerling-discipelen vroegen: 'Meester! Hoelang
duurt het eer wij hier weer terug zijn? Als u
ons dat vertelt kunnen wij zoveel bijeen zoeken
als wij voor die periode nodig hebben; waarom
zouden wij onszelf belasten met meer dan het
allernoodzakelijkste?'
Vishvamitra
antwoordde: 'De tijd is geen dienaar van het
lichaam; het lichaam is de dienaar van de tijd.
Daarom kan men nooit zeggen wanneer! Zal ik hier
terugkeren of niet? Niets is zeker!' Toen zij
dat hoorden, waren alle bewoners tot in het
diepst van hun ziel geschokt. Zij lieten van
schrik alles uit hun handen vallen. Zij waren
met stomheid geslagen en wisten niet hoe zij
moesten reageren. Protesteren konden zij niet,
noch hadden zij de moed om de meester vragen te
stellen. Dus bonden zij kusa-gras, gewijde
stokjes voor het offervuur en ceremoniële
schalen en gietlepels bijeen, zoveel zij konden
dragen. De betekenis van Vishvamitra's woorden
was een mysterie, daarom legde ieder ze op zijn
eigen wijze uit.
De nacht vergleed
en de dag brak aan. Allen waren gereed; toen men
de deuren achter zich sloot en men ze wilde
vergrendelen, sprak Vishvamitra: 'Doe de deuren
niet op slot! Laat ze open! De ashram is niet
van ons; hij moet te allen tijde toegankelijk
zijn voor iedereen. Vandaag zijn de banden
tussen ons en deze ashram verbroken. Moge van nu
af aan uw geluk bloeien, gij beschermgoden van
deze streek! Ik heb mijn streven met succes
bekroond gezien; aanvaard daarvoor mijn dankbare
waardering. Ge zult niet meer worden lastig
gevallen door demonische horden; nu kunt ge in
vrede leven, met een rijk nageslacht, in
voorspoed en geluk. Ik verlaat voorgoed de
Siddhashram en doe er afstand van. Ik heb
besloten mij te vestigen in de omgeving van het
Himalaya-gebergte, ten noorden van de heilige
rivier de Ganges.' Vishvamitra wierp zich ter
aarde ten teken van eerbied voor de Goden van
het woud.
Toen ging hij op
weg, samen met Rama en Lakshmana en de oudere
monniken van de Siddashram. De bewoners van de
hermitage beseften dat hun plaats bij
Vishvamitra was, waar deze zich ook bevond, en
niet langer in het woud, of in de hutten waar
zij al die jaren gewoond hadden. Zij gevoelden
dat ook voor hen het Himalaya-gebied een
passende omgeving zou zijn, daarom betuigden ook
zij hun dankbaarheid en eerbied aan de Goden,
zeiden de strohutten vaarwel en volgden
Vishvamitra en de anderen.
Terwijl zij in
noordelijke richting voortgingen, zagen zij
achter zich hoe duizenden herten, pauwen en
andere vogels en wilde dieren uit het oerwoud
hun spoor volgden, rennend met geheven staart,
gedreven door smachtend verlangen. Vishvamitra
stond stil en zich naar hen toekerend, sprak
hij: '0, bewoners van het oerwoud! De plaatsen
waar ik naar toe ga bieden geen geschikt
leefklimaat en zijn voor jullie niet veilig. Dit
woud is jullie natuurlijke omgeving. Wees niet
treurig om dit afscheid en volg ons niet, maar
blijf waar je bent. God zal je vrede en vreugde
schenken.' Ook de dieren zei hij vaarwel, aleer
hij de reis hervatte.
Een dag lang
reizen bracht hen aan de oevers van de rivier de
Sona, waar zij noodgedwongen de nacht moesten
doorbrengen. Zij namen een bad in de rivier en
volbrachten de rituele wassing voor de avond.
Daarna schaarden allen zich om de meester,
verlangend om zijn verhalen te horen. Rama
vroeg: 'Meester, dit gebied komt mij rijk en
welvarend voor; ik zou gaarne de naam en de
geschiedenis ervan vernemen.' Vishvamitra
antwoordde: 'Rama! Brahma had een zoon, door
niets dan zijn heilige wil geschapen. Deze zoon,
Kusa genaamd, was een groot asceet die
standvastig en strikt zijn geloften nakwam, die
zich heldhaftig in het spirituele avontuur begaf
en zeer onderlegd was in de zedenleer. Hij huwde
de dochter van de edele heerser van Vidarbha.
Het paar was zich ten volle bewust van de vier
levensdoelen van de mens: rechtschapenheid,
voorspoed, vervulling van verlangens en
bevrijding (dharma, artha, kama, moksha).
Zij kregen vier zonen: Kusamba, Kusanabha,
Adhurtharajaka en Vasu. Allen waren even rijk
aan deugden als hun vader en bezaten in hoge
mate de edele eigenschappen van de kaste der
krijgslieden, zoals rechtschapenheid en
integriteit.
Kusa verdeelde de
wereld in vier delen en wees elk van hen een
deel toe, met deze opdracht: 'Zonen! Heers over
het deel dat je is toegewezen en vaar wel!' De
zonen namen daarop hun nieuwe taken ter hand en
handelden naar hun vaders bevel. Ieder van hen
begon met het bouwen van een hoofdstad voor zijn
koninkrijk - Kusamba bouwde Kausambi, Kusanabha
bouwde Mahodaya, Adhurtharajaka's stad werd
genaamd Dharmaranya en die van Vasu heette
Girivraja. Rama! Dit gebied behoort tot Vasu's
koninkrijk. Rondom liggen vijf heuvels, daarom
is deze stad Girivraja genoemd, hetgeen
'verzameling van heuvels' betekent. Deze
voorspoed-brengende rivier de Sona staat ook
bekend als de Sumagadhi, vandaar dat deze streek
Magadha genoemd is. De Magadhi stroomt hier van
het oosten naar het westen en slingert als een
guirlande van jasmijn door de bergvalleien.
Dankzij Vasu's macht en majesteit heeft het land
aan weerszijden van deze rivier zoveel regen
ontvangen dat het altijd vruchtbaar is en zich
mag verheugen in overvloed.
De tweede zoon,
Kusanabha, was geheel doordesemd van dharma;
zijn rechtschapenheid was onwrikbaar. Kusanabha
had wel een aantal dochters, maar geen zoon. Hij
leerde hun zich goed te gedragen, volgens de
regels en leringen die zijn vastgelegd in de
heilige Geschriften. Hij drukte hun op het hart
dat verdraagzaamheid het grootste geschenk is
dat men elkander kan geven. Het is de spirituele
oefening die de meeste vruchten afwerpt, de
deugd die meer dan enig andere de oprechtheid
bevordert en zij is de kern van alle goede
gedachten en daden. Hij leerde hun deze les
reeds in de dagen dat zij nog aan de moederborst
dronken. Later werden zij allen uitgehuwelijkt
aan de heerser van de stad Kampilya, genaamd
Brahmadatta. Toen zijn dochters naar die stad
vertrokken waren, werd zijn huis leeg en
vreugdeloos.
"Ach", klaagde
hij, "dit huis, dat eens zo vol licht en leven
was, dat weergalmde van kwinkslagen en gelach,
is nu in duisternis en in stilte gehuld en van
een doffe droefgeestigheid. Hoeveel dochters
ouders ook hebben, eens moeten zij hun huis
verlaten, waardoor dit alle kleur en glans
verliest. Had ik maar een zoon, dan was mij deze
ellende bespaard gebleven." Zo bleef het vurig
verlangen naar een zoon aan Kusanabha knagen.
Juist toen hij in
deze stemming was, kwam zijn vader, Kusa, op
bezoek. Deze vroeg waarom hij er zo treurig en
bekommerd uitzag. Kusanabha stortte zijn gemoed
bij zijn vader uit en maakte hem deelgenoot van
zijn zorgen. Kusa berispte hem, omdat hij
bezorgd was zonder geldige reden; hij zegende
hem en sprak de belofte uit dat hij spoedig een
zoon zou krijgen. Aldus geschiedde; de zoon die
geboren werd, kreeg de naam Gadhi. Hij groeide
op tot een zeer gelovige, deugdzame prins.
Aangezien hij een nakomeling van Kusa was, werd
hij meestal Kousika genoemd.
Zijn zusters
verloren na enige tijd hun echtgenoot en zoals
het gehoorzame vrouwen betaamt, offerden zij
zich en bereikten de hemel. Zij werden
wedergeboren in het Himalaya-gebergte, als
heilige rivieren die samenvloeiden en zo de
beroemde rivier de Kousiki vormden. Kousika was
zeer aan Sathyavati, zijn oudste zuster,
gehecht, daarom koos hij de oever van deze
rivier tot verblijfplaats en vestigde zich in de
Siddha-ashram. Daar droeg hij de yajna
op waartoe hij had besloten; hij verrichtte alle
ceremoniën nauwgezet en gewetensvol.
Rama! Dankzij jouw
onmetelijke heldhaftigheid heb ik de yajna
waartoe ik zo vastbesloten was, met succes
kunnen volbrengen. Je moed heeft vruchten
afgeworpen, want mijn strenge geloften zijn nu
vervuld.'
Toen de monniken
die zich om de wijze geschaard hadden dit
hoorden, riepen zij uit: '0, hoe heerlijk! Wij
zijn waarlijk gezegend dat we mochten luisteren
naar de geschiedenis der eerbiedwaardige
voorvaderen van onze meester! 0, wat een bron
van vreugde is dit verhaal! Het nakomelingschap
van Kusa is voorwaar geheiligd. Wat zijn wij
fortuinlijk dat wij deze unieke kans krijgen om
de wijze Vishvamitra te dienen, hij die de
zichtbare belichaming is van al wat dit geslacht
vertegenwoordigt. Het kan niet anders of dit is
onze beloning voor verdiensten uit vele vorige
levens.'
Vishvamitra
onderbrak hen en sprak: 'Ik zou bij dit alles
niet zo uitvoerig hebben stilgestaan, ware het
niet, Rama, dat je vragen mij tot antwoorden
noopten; ik treed niet in details over dit
lichaam en zijn voorgeschiedenis. Het is reeds
nacht, laten we ons ter ruste begeven. Als we
nog later gaan slapen, zijn we morgen wellicht
niet voldoende uitgerust voor de reis. Rama!
Kijk! De maan gluurt door de takken van gindse
boom om je even te zien! Zij zendt haar koele
stralen naar beneden om de aarde te verfrissen
die zo lang de hete zonnestralen heeft moeten
verduren.' Die nacht waren aller gedachten nog
eens bij de verhalen over de voorvaderen van de
meester.
Zij ontwaakten
vroeg in de ochtend en baadden zich. Na tevens
de dagelijkse rituelen te hebben volbracht,
waren zij gereed om de reis te vervolgen. Zij
naderden tot Vishvamitra en wierpen zich aan
zijn voeten. Toen stelden zij zich achter elkaar
op terzijde van Vishvamitra en wachtten op zijn
bevelen. Rama sprak: 'Meester! De rivier de Sona
is hier niet diep. Het water is helder en wij
kunnen naar de overkant waden. We hebben geen
boot nodig.' Vishvamitra antwoordde: 'Zoon! Je
bent hier vreemd en weet dus niet precies waar
de rivier doorwaadbaar is. Ik zal voorop gaan;
volgen jullie mij maar.' De wijze begaf zich in
de rivierbedding en liep naar de oever aan gene
zijde. Iedereen droeg zijn bundel op de
schouder. Zij vorderden slechts langzaam en het
was reeds middag toen zij de rivier de Jahnavi
bereikten.
De zachte roep van
zwanen, papegaaien en andere vogels aan haar
oevers vertelde hun dat zij de rivier naderden.
Ieders hart raakte in vervoering bij de aanblik
van de betoverende schoonheid van het landschap.
Zij baadden zich in de zuivere, heldere stroom
en, daar zij zich bewust waren van de heilige
geschiedenis der rivier, brachten zij offeranden
aan hun voorvaderen en hun Goden. Zij ontstaken
het heilige vuur en brachten rituele offers
zoals die in de Shastra's zijn
voorgeschreven. Toen plukten zij de eetbare
vruchten van de omringende bomen en na hiermee
hun honger gestild te hebben, laafden zij zich
aan het kostelijke water van de Jahnavi.
Rama en Lakshmana
liepen naar de boom toe waaronder Vishvamitra in
de schaduw rustte en zetten zich eerbiedig naast
hem neer. Rama vroeg: 'Meester! Waarom wordt er
van de Ganges gezegd dat zij vloeit als drie
stromen in de drie werelden? Hoe bereikt de
Ganges de oceaan, die de Heer is van alle
rivieren, groot en klein, in heel de wereld?
Wees zo goed mij dat te vertellen, dat zou mij
vreugd doen!' Vishvamitra antwoordde: 'Zoon! Het
Himalaya-gebergte is de basis van deze gehele
wereld: van alle dieren en alle gewassen is dat
gebergte het oorspronkelijk tehuis. Het heeft
twee dochters, Ganga en Uma, van wie Ganga de
oudste is. Zij worden beiden door de ganse
wereld aanbeden. De Goden verlangden dat Ganga
aan hen gegeven zou worden, opdat zij in
voorspoed zouden leven. Dus schonk Himavat, de
Godheid van de Himalaya, Ganga aan de Goden om
zich van hun zegeningen te verzekeren en de drie
werelden heil te brengen.
De jongste
dochter, Uma, gaf zich over aan een leven van
uiterst strenge ascese. Zij onderwierp zich
geheel aan zware spirituele oefeningen; zij werd
gedreven door een volkomen onthechting aan alle
aardse verlangens. Dus trachtte Himavat haar in
de wereld een echtgenoot te bezorgen; ondanks
zijn onverdroten inspanningen slaagde hij daar
lange tijd niet in. Tenslotte wist hij Rudra
(Shiva) te overreden en deze was bereid haar te
huwen. Zo kwam het dat ook zij het recht
verwierf om door de drie werelden te worden
aanbeden.
De Ganges die je
voor je ziet is de Ganga die de Goden hebben
meegebracht, die naar de aarde afgedaald is en
drie niveaus heeft: één in de hemel, één op de
aarde en de derde onder de aarde.'
Zo reisde de wijze
Vishvamitra naar de stad Mithila, met Rama en
Lakshmana, benevens enkele van zijn discipelen;
hij vergastte hen de ganse dag en zelfs tot diep
in de nacht op levendige verhalen over zijn
eigen voorgeschiedenis, over de historische
gebeurtenissen met betrekking tot de plaatsen
waar ze doorheen trokken en van de verschillende
dynastieën die heersten over de gebieden die zij
doorkruisten. Die avond zat Vishvamitra, na de
rituele wassing, aan de oever van de
Ganges.
Rama herinnerde
hem eraan dat ze graag meer wilden weten over de
oorsprong van deze heilige stroom. Vishvamitra
gaf ten antwoord: 'Ramachandra! Dat de Ganges
nedergedaald is naar de aarde danken wij aan
jouw voorvaderen. Ten gevolge van hun goede
daden kunnen thans de volkeren der aarde zich
louteren door te baden in de heilige wateren en
er de ochtend- en avondrituelen en wassing in te
volbrengen. De Ganges kent als stroming van
goddelijke zuiverheid haar gelijke niet. Haar
goddelijke wateren kunnen de mens
onsterfelijkheid verlenen. Eens waren de
verwarde lokken op Shiva's hoofd haar
verblijfplaats. Daarom is zij zeer goedgunstig;
zij verleent al wat heilzaam is.' Horend hoe
Vishvamitra de rivier prees in dergelijke
superlatieven, vroeg Ramachandra: 'Hoe zijn mijn
voorouders erin geslaagd om een rivier met
zoveel wonderbaarlijke kracht en zuiverheid naar
de aarde te leiden? Als u ons haar geschiedenis
zou kunnen verhalen, zou ons dat grote vreugde
bereiden.'
Toen Vishvamitra
dit verzoek hoorde, dat met zo grote nederigheid
werd gedaan, sprak hij: 'Rama! Luister! In lang
vervlogen tijden werd Ayodhya geregeerd door
keizer Sagara. Deze was een rechtvaardig heerser
en een dappere held. De koning van Vidarbha,
bekoord door Sagara's kwaliteiten van hoofd en
hart, gaf hem zijn geliefde dochter Kesini ten
huwelijk. Ook zij volgde strikt de wetten van
dharma en nimmer week zij af van het pad der
waarheid.
Toen het paar
echter na verloop van vele jaren nog niet met
nageslacht gezegend was, nam Sagara, met
Kesini's instemming, de bekoorlijke dochter van
Arishtanemi, Sumathi geheten, tot zijn tweede
echtgenote. Ook zij bleek onvruchtbaar te zijn
en daarom besloot de koning de rest van zijn
leven in ascese door te brengen. Hij begaf zich
naar de oever van een rivier waaraan de wijze
Bhrigu zijn ashram had en samen met zijn twee
vrouwen gaf hij zich geheel over aan de uiterst
strenge leefwijze van de kluizenaars.
Aldus verstreken
vele jaren. Op zekere dag verscheen bij
zonsopgang de wijze Bhrigu, die een onwrikbare
handhaver der waarheid was, aan Sagara en sprak:
"0 koning! Maak toch een eind aan deze foltering
van uw lichaam, aan deze ascese. U zult
ongekende roem vergaren in deze wereld. Het zal
niet lang duren of u zult gezegend worden met
een zoon!" Zodra hem deze woorden van mededogen
en genade ter ore kwamen, opende Sagara de ogen
en hij zag de wijze voor zich staan. Hij wierp
zich terstond aan Bhrigu's voeten en beduidde
zijn vrouwen dat eveneens te doen. Hij smeekte
de wijze hem zijn zegen te willen geven.
De oudste
koningin, Kesini, boog diep het hoofd en viel
aan zijn voeten neer, terwijl haar lippen
spontaan het ene loflied na het andere
voortbrachten. Bhrigu vroeg haar: "Moeder! Wenst
u zich één zoon, opdat de draad der continuïteit
niet verbroken worde, of verlangt u naar een
groot aantal zonen, die begiftigd zullen zijn
met grote lichaamskracht en enorme moed, die
wijd en zijd roem oogsten?" Zij antwoordde dat
zij met één zoon tevreden zou zijn en bad dat
haar wens mocht worden ingewilligd. Bhrigu nam
haar bede aan en sprak hierover zijn zegen uit.
Toen de tweede
koningin, Sumathi, zich voor hem ter aarde
wierp, stelde Bhrigu haar dezelfde vraag. Zij
verlangde vurig naar een groot aantal sterke,
moedige en gevierde zonen, dus willigde de wijze
haar wens in en sprak de zegen uit dat deze zou
worden vervuld.
Opgetogen door de
zegeningen van de wijze Bhrigu, keerde Sagara
vergezeld door zijn vrouwen, naar zijn hoofdstad
terug. Hun gedachten werden geheel en al in
beslag genomen door de zegen die zij hadden
ontvangen en zo maakten zij een gelukkige tijd
door. Binnen enkele maanden waren beide
koninginnen in blijde verwachting. Toen de negen
maanden verstreken waren, beviel Kesini van één
zoon, terwijl Sumathi vele zonen ter wereld
bracht.
De tijd verstreek
snel en al spoedig stoeiden en speelden de zonen
naar hartelust met hun leeftijdgenootjes. Later
gingen zij ook buiten het paleis op zoek naar
speelkameraadjes. De zoon van Kesini, Ashvamanja
genaamd, nam zijn speelmakkers mee naar het
strand van de rivier de Sarayu; hij schepte er
behagen in de kinderen in de rivier te gooien.
Als ze dan verdronken lachte hij met onverholen
vrolijkheid! Weldra stond hij bekend als de
grootste misdadiger in het koninkrijk!
Tegen hun
twintigste jaar koos Sagara voor elk van zijn
zonen een geschikte bruid van koninklijken
bloede uit en regelde hun huwelijken. Ashvamanja
volhardde echter in zijn goddeloze gedrag en de
inwoners van Ayodhya werden verscheurd door
verdriet door zijn onverbeterlijke
boosaardigheid. Op zekere dag wendden zij zich
tot Sagara en onder luid geweeklaag brachten zij
hem de gruweldaden van zijn oudste zoon onder
het oog. Hierop gelastte de koning Ashvamanja's
onmiddellijke verwijdering uit de stad en zijn
verbanning naar het woud. Ashvamanja was
inmiddels vader van een zoon. Dus moest hij,
behalve zijn ouders, ook vrouw en kind
achterlaten.
Er gingen jaren
voorbij. Ashvamanja's zoon, Amsumanta, groeide
op en verwierf wereldvermaardheid als
beminnelijk, deugdzaam en moedig man. Eens
besloot Sagara om het grootse 'offer van het
paard' (ashvamedha) te volvoeren en
stelde een gunstig tijdstip vast voor de aanvang
der riten.' Op dit punt van zijn vertelling
gekomen, werd Vishvamitra onderbroken door
Rama's vraag: "Meester! Werd het offer van het
paard in Ayodhya volvoerd, of koos Sagara een of
andere heilige rivieroever voor dit doel?'
Vishvamitra glimlachte en antwoordde: 'Rama! Ik
besef hoe serieus je alle offerceremoniën neemt
en hoe eerbiedig je houding is ten opzichte van
wijze mannen! Omdat je dat wenst, zal ik je alle
bijzonderheden van de ashvamedha
beschrijven. Luister! Tegenover het
Himalaya-gebergte ligt op enige afstand een
heilige bergketen, de Vindhya-keten genaamd. Het
tussenliggende gebied is heilige grond voor alle
yajna's en yaga's. Het was daar
dat het offer van het paard werd volvoerd.
Deskundigen in het voordragen van vedische
gezangen kwamen er bijeen en de bergen
weergalmden van de luide en zuivere voordracht
van de voorgeschreven rituele formules (mantra's).
De unieke ceremonie werd door duizenden
mensen met diepe vreugde gadegeslagen. Toen werd
het fraai opgetuigde paard binnengeleid en
aanbeden. Later mocht het vrij rondlopen. Het
was een symbolische handeling die de aspiratie
van hun vorst moest verbeelden om het
vrijheidsstreven van zijn onderdanen tegen te
gaan. Daarom volgde Amsumanta het dier op de
voet, met zijn leger, dat volledig was uitgerust
om alle onvoorziene omstandigheden het hoofd te
bieden. Nadat het ongehinderd door het gehele
gebied had gelopen werd het paard teruggeleid.
Het juiste ogenblik waarop, volgens de
orthodox-vedische traditie, het offer moest
worden gebracht, kwam naderbij en men wilde het
dier binnenbrengen.
Maar het paard was
in geen velden of wegen te bekennen! Er staat
geschreven dat het verloren gaan van het
offerdier en het ontbreken ervan op het gunstige
tijdstip een slecht voorteken is voor degenen
die het initiatief tot de yajna hebben
genomen! Daarom was Sagara natuurlijk zeer van
streek; hij zond de talrijke zonen van zijn
tweede vrouw gewapend en wel erop uit om het
paard te zoeken en het naar het offeraltaar
terug te brengen. De zonen vroegen zowel de
Goden als de demonen om bijstand en zochten
overal. Zij groeven zelfs in de aarde om te zien
of het paard daar beneden soms door de dieven
verborgen was. Maar zij moesten onverrichterzake
terugkeren.
Sagara ontstak in
grote woede over het mislukken van de opdracht:
"Wat voor nut heeft dit talrijke nageslacht als
je me niets dan je onmacht hebt te melden? Wat
sta je hier voor mij met door schande
verduisterde gezichten? Ga heen en kom mij niet
onder ogen aleer je het paard gevonden hebt."
De zonen
reageerden geschrokken op deze boze woorden; zij
trokken opnieuw de wereld in, vastbesloten geen
enkele plek over te slaan op hun zoektocht.
Bergen, heuvels, meren, rivieren, grotten,
steden en dorpen, wouden en woestijnen - waarom
de lijst nog langer gemaakt; iedere meter grond
werd uitgekamd. Terwijl zij aldus voortgingen,
stuitten zij plots op een kluizenaar, die in
diepe meditatie verzonken was. En daar, vlakbij
hem, ontwaarden zij het paard, dat rustig liep
te grazen!
Zij werden
overweldigd door grote vreugde toen zij het
paard zagen, maar ook door boosheid toen hun oog
op de kluizenaar viel. Zij werden heen en weer
geslingerd tussen deze twee tegenstrijdige
gevoelens. Door hun onbedwingbare emotie raakten
zij buiten zichzelf. Zij verloren hun gezonde
verstand en werden innerlijk hard als steen. Zij
schreeuwden de kluizenaar toe: "Gemene bruut! Je
hebt ons paard gestolen en in je achtertuin
verborgen!" De wijze Kapila opende langzaam de
ogen en keek om zich heen. Hij was omringd door
Sagara's zonen, die beledigingen over zijn hoofd
uitstortten; enkelen van hen stonden zelfs op
het punt hem een geduchte aframmeling te geven.
[Zie
ook: SB, Canto 9, Hoofdstuk 8, vers 9-10]
Kapila besefte dat
woorden en argumenten tegen deze vechtersbazen
niets zouden uitrichten en hij besloot hen
anders aan te pakken. Door slechts zijn blik op
hen te werpen, verbrandde hij hen tot as.
Sagara, die hevig verontrust was door de
ongewone vertraging die tijdens de
offerceremonie ging ontstaan, doordat zijn zonen
niet teruggekomen waren, verkeerde in grote
opgewondenheid. Hoe kon hij nu de plechtigheid
afbreken nu deze reeds halverwege gevorderd was?
Hoe kon hij doorgaan en het offer tot een goed
einde brengen? Ziende hoe het zijn grootvader te
moede was, wierp Amsumanta (Amsumân) zich aan
diens voeten en bood aan naar het paard en naar
zijn ooms op zoek te gaan en hem te laten weten
wat er gebeurd was; zijn grootvader hoefde hem
slechts die opdracht te geven en hij zou gaan.
Sagara zegende Amsumanta en zond hem heen. Dag
en nacht ging Amsumanta voort op zijn
speurtocht, tot hij er tenslotte in slaagde het
paard te vinden. Ook vond hij aanwijzingen dat
er van zijn ooms niets dan een hoopje as was
overgebleven! Hij deed zijn uiterste best om
voor de overledenen de dodenriten te volbrengen,
maar zag geen enkele bron, waterreservoir, meer
of rivier, waarin hij de voorgeschreven
offeranden voor de doden kon neerlaten.
Diepbedroefd liep hij door, totdat een
eerbiedwaardige oude man zijn pad kruiste. Deze
sprak tot hem: "Laat je niet meeslepen door je
verdriet, mijn zoon! Het is de wijze Kapila die
je ooms tot as verbrand heeft; deze heeft
daarmee ook het welzijn van de wereld voor ogen
gehad! Stel je niet tevreden met het voldoen aan
rituele verplichtingen in aardse wateren. Neem
daarvoor het heilige water van de hemelse
Ganges. Haal de Ganges naar beneden, naar de
aarde toe en laat dat heilige water over de as
stromen. Dan zullen de zielen der afgestorvenen
verlost worden. Maar neem eerst het paard mee en
voer de offerplechtigheid tot haar glorieuze
einde. Daarna kun je je bezinnen op de wijze
waarop je het beste de hemelse Ganges naar de
aarde kunt brengen." Amsumanta wierp zich aan de
voeten van de kluizenaar en spoedde zich toen
naar zijn grootvader. De yajna was
inmiddels opgeschort wegens het ontbreken van
het offerdier.
Door angstige
spanning uit de slaap gehouden, had Sagara dag
en nacht gewacht op de komst van het paard. Toen
het paard dan ook teruggebracht werd, waren hij
en de ritvij's (de vedische geleerden
die als priester fungeerden; priesters die zich
hebben toegelegd op rituele tradities) vervuld
van grote vreugde. Het leek Amsumanta niet
gepast te gewagen van het voortijdig einde van
zijn ooms door Kapila's vloek, zolang de
geestelijke plechtigheid nog voortduurde. Dus
wachtte hij tot de slotceremonie beëindigd was
en priesters en gasten hun deel van de
votiefgeschenken hadden ontvangen.
Toen beschreef
Amsumanta nauwkeurig wat er met zijn ooms
gebeurd was en spoorde zijn grootouders aan om
de hemelse Ganges, die van ongeëvenaarde
heiligheid is, naar de plaats te laten neerdalen
waar de stoffelijke resten lagen. Sagara was
zeer verheugd over Amsumanta's voorstel. Hij gaf
zich over aan allerlei verstervingen en rituele
ceremoniën die, volgens de oude wijzen, de
Ganges ertoe zouden bewegen hem de gewenste
gunst te verlenen. Al zijn inspanningen waren
echter vergeefs. Zijn gezondheid ging van dag
tot dag achteruit door het verdriet om de dood
zijner zonen en doordat zijn pogingen om hen van
een goede toekomst te verzekeren hadden gefaald.
Tenslotte wierp hij zijn lichaam af en stierf
als een teleurgesteld man.
Rama! De ministers
hebben toen Amsumanta gekroond, in
overeenstemming met de wil van het volk.
Amsumanta regeerde over het koninkrijk zonder de
geringste feilen of tekortkomingen, want hij was
een man van grote morele en spirituele kracht.
Hij koesterde zijn onderdanen als waren het zijn
eigen kinderen. Toen de ouderdom hem bekroop,
gaf hij de kroon over aan Dilipa, zijn zoon, en
trok het Himalaya-gebergte in om zich aan de
streng-ascetische leefwijze te houden, die hij
zichzelf vrijwillig oplegde. Zelfverwerkelijking
was niet zijn enige doel; hij streefde er tevens
naar de Ganga naar de aarde te laten afdalen,
opdat zijn gestorven ooms zouden worden verlost.
Doch ook Amsumanta moest zijn lichaam prijsgeven
aleer deze wens in vervulling was gegaan.
Dilipa koesterde
dezelfde wens, want hij wist hoezeer zijn vader
en grootvader hadden verlangd naar de
verwezenlijking van hun ideaal: het naar de
aarde voeren van de Ganga! Hij ondernam allerlei
pogingen. Op aanraden van diverse wijzen
volvoerde hij menig geheim offerritueel. Het
verdriet om de onbereikbaarheid van dit hoogste
familie-ideaal begon aan hem te knagen, en
ondermijnde zijn gezondheid. Voelend hoe zijn
lichaamskracht en zijn mentale
uithoudingsvermogen afnamen, plaatste hij zijn
zoon Bhagiratha op de troon; aan hem vertrouwde
hij de opdracht toe die zijn eigen krachten te
boven was gegaan: het naar de aarde brengen van
de Ganga. Spoedig daarop verliet ook Dilipa de
wereld.
Bhagirata, die
straalde van spirituele grootsheid, zwoer dat
hij de taak zou volbrengen die zijn vader hem
had opgedragen. Ofschoon het regeren over
zijn rijk hem grote voldoening schonk, was hij
bedroefd dat hij geen kinderen had die het
geslacht zouden voortzetten. Dit gemis en ook
zijn verheven opdracht om de Ganges te doen
neerdalen, noopten hem de teugels van het bewind
aan zijn ministers over te dragen en zich terug
te trekken in de stilte van de befaamde Gokarna
Kshetra (het heilige berggebied van
Gokarna). Daar stond hij, dag in dag uit, in
strenge boetedoening; hij verduurde de hitte van
de zon en nam slechts eenmaal per maand voedsel
tot zich! Toen God zich tenslotte liet vermurwen
door Bhagiratha's ascese, verscheen Hij voor hem
en sprak: "Zoon! Bhagirata! Vraag om elke gunst
die je maar wilt en zij zal je verleend worden."
Bhagirata ontving
het visioen van de Ene die schittert als duizend
zonnen. Overweldigd door dankbaarheid en devotie
wierp hij zich ter aarde. Hij bad: "Heer! Doe de
hemelse Ganges naar de aarde stromen, opdat mijn
voorouders verlost mogen worden uit de hel en
tot de hemel mogen terugkeren. En zegen mij met
kinderen, opdat het keizerlijk geslacht van
Ikshvaku niet, uitsterve met mij als laatste
telg, doch laat het voortbestaan in voorspoed."
Hij hield de voeten van de Heer omklemd, terwijl
hij zijn smeekbede tot Hem richtte.
De Heer
antwoordde: "Zoon! Je eerste wens is zeer
moeilijk te vervullen. Ik zal je die gunst
niettemin verlenen. En wat het keizerlijk
geslacht betreft: Ja, je zult een edele zoon
krijgen en je dynastie zal in stand blijven en
bloeien. Sta op!" Bhagirata stond op en de Heer
vervolgde: "Bhagirata! De Ganges is een
gezwollen en snelvlietende stroom; als zij
rechtstreeks uit de hemel viel, zou de aarde
deze stortvloed niet kunnen verwerken. Dus moet
je, als heerser der aarde, over dat probleem
nadenken en overwegen hoe dit vreselijk onheil
kan worden afgewend. Als de Ganges zich op de
aarde stortte, dan zou dat rampzalige gevolgen
hebben. Je moet dus bewerkstelligen dat de
rivier eerst over Shiva's hoofd stroomt, om de
eerste schok op te vangen; vandaar kan het water
met verminderde vaart naar de aarde geleid
worden. Dat is, gezien het belang der
aardebewoners, de beste weg. Denk hier goed over
na." Na deze woorden verdween de Heer.
Vanaf dat ogenblik
onderwierp Bhagirata
zich aan de discipline die vereist was om Shiva
gunstig te stemmen. Tenslotte wist hij Shiva
ertoe te bewegen de Ganges uit de hemel op zijn
hoofd op te vangen. En zo geschiedde het dat de
Ganges op Shiva neerdaalde en vanaf zijn hoofd
stroomde in zeven afzonderlijke rivieren - de
Hladini, Nalini en Pavani naar het oosten, de
Subhikshu, Sitha en Sindhu in westelijke
richting en de zevende rivier in het spoor van
Bhagirata, naar de plek waar de as van zijn
overgrootvaders lag, wachtend om uit de hel
verlost te worden. [Zie
ook: Srîmad Bhâgavatam, Canto 5, Hoofdstuk 15:
Hoe de Ganges naar Beneden Komt]
Zij stroomde langs
de route die Bhagirata nam en overal waar zij
kwam, vonden de mensen baat bij de heilige
rivier en zuiverden zij zich. Zij werden verlost
van de gevolgen hunner zonden door de reinigende
werking van de hemelse Ganges. Ook de
overgrootvaders werden verlost door haar gewijde
water en doordat nu voor hen de dodenriten
konden worden uitgevoerd aan de oever van deze
drievoudig geheiligde rivier.
Omdat door
Bhagirata's toedoen de Ganges naar de aarde was
gekomen, kreeg de rivier de naam Bhagirati.
Zodra de ceremoniën voor de geesten der
afgestorvenen waren beëindigd, keerde Bhagirata
terug naar Ayodhya. In het gelukkige besef dat
hij, door goddelijke genade, de vurigste wens
van zijn vader en grootvader had mogen
verwezenlijken, regeerde hij nog vele jaren over
het keizerrijk en ontving hij de spontane
huldeblijken van zijn tevreden onderdanen.
Tenslotte verliet ook hij zijn lichaam.
Inhoud van deze
Vahini | vorige bladzijde | volgende
bladzijde