Hoofdstuk
10(c)
De twee gunsten
[in
het Engels]
Dasharatha sprak in deze trant om
Kaikeyi eraan te herinneren welk een harde slag
zou worden toegebracht aan zijn goede naam en
vlekkeloze reputatie als hij aan haar verlangens
zou toegeven. Desondanks volhardde Kaikeyi in
haar gedrag van vernietigende, vrouwelijke demon
en negeerde zij Dasharatha's aanhoudende
smeekbeden, alsof het nietszeggende woorden
waren, waaraan zij geen enkele waarde hechtte.
Zij weigerde toe te geven of haar greep op hem
te laten verslappen. Integendeel, steeds vaster
werd haar verstikkende greep en steeds intenser
haar hebzucht. Zij ging dwars tegen Dasharatha's
smeekbeden in en wilde hem slechts herinneren
aan zijn gelofte, die hij nu dreigde te
herroepen. Daarom zei hij: 'Kaika! Als het
inderdaad geschiedt, dat Rama naar het woud
wordt verbannen, dan zal ik geen ogenblik langer
kunnen leven. En ik hoef je niet te vertellen
hoe het Kausalya zal vergaan. Zij zal op het
moment dat Rama's verbanning haar ter ore komt,
de laatste adem uitblazen. En Sita? Zij zal
dodelijk geschokt zijn; zij kan nog geen seconde
leven zonder Rama. Zal het volk dit alles met
gelatenheid aanzien? Wanneer Rama, de grote
held, het toonbeeld van wijsheid, naar het woud
verbannen wordt, kan Lakshmana dan zijn kalmte
bewaren? Waarom zou ik in duizend details
treden? Lakshmana zal terstond het leven laten.
Dat is de naakte waarheid. Ons koninkrijk zal al
deze rampspoed en ellende moeten ondergaan. Ook
jij bent je bewust van deze aaneenschakeling van
tragische gevolgen, maar ik kan niet begrijpen,
waarom je met de ogen open de rol van weduwe
ambieert. 0, jij boosaardige, verachtelijke
ziel! Ik heb mij door je bekoorlijkheid laten
misleiden; zoals men zichzelf de keel afsnijdt
als men betoverd is door een gouden zwaard. Ik
heb de kelk met melk geledigd, niet vermoedend
dat hij ook vergif bevatte. Je hebt mij met
menige charmante list om de tuin geleid.
Tenslotte heb je een plan beraamd om mijn
dynastie aan schande prijs te geven. Ik schaam
mij, wat een dwaas ben ik! Deze zoon heb ik
gekregen nadat ik een vedisch offer (yaga)
had verricht; hij werd mij uit goddelijke genade
geschonken. Moet ik zijn geluk en zijn toekomst
verkwanselen voor het armzalige genoegen mij
door een vrouw verschaft? Is dat zijn
keizerlijke majesteit Dasharatha waardig? Zal
niet mijn nederigste onderdaan mij bespotten en
met stenen naar mij werpen? Ach! Moet dit, in
zijn laatste levensdagen, het lot zijn van
Dasharatha? Ikzelf heb het koord om mijn hals
gelegd dat mij zal wurgen en ik heb het niet
beseft. Nimmer heb ik geweten dat het de Godin
des Doods was met wie ik mij al die jaren
minnekozend vermaakt heb. Helaas! Ik heb met de
Dood gespeeld en haar aan mijn borst gekoesterd.
Ik heb haar bejegend als mijn uitverkorene, mijn
vriendin en metgezellin. Het is zeker de last
mijner zonden die zich nu op mij wreekt. Wat zou
het anders kunnen zijn? Heeft ooit een vader,
waar ook ter wereld, zijn zoon naar het
afschuwelijke oerwoud verbannen omwille van een
vrouwenbed?
Och, hoe vreemd is
dit gedrag van een menselijk wezen! Ondanks
alles kan ik dit niet geloven, Kaika. Laat je
dwaze gedachten varen. Wat ik ook zeg, Rama zal
zich er niet tegen verzetten. Hij hoeft slechts
te horen wat hier voorgevallen is; dat is voor
Hem voldoende om zich voor te bereiden op zijn
vertrek naar het oerwoud. Hij zal zelfs niet
vragen waarom ik verlangend ben Hem naar het
oerwoud te verdrijven! Hij is waarlijk
rechtschapen. Doch waarom zou ik alleen Rama
noemen; geen van mijn zonen zal ooit mijn
bevelen negeren.
Bharata zal met
afschuw vervuld zijn als hij over je plan hoort.
Mogelijk zal hij geen acht slaan op het feit dat
jij zijn moeder bent en zal hij op
onverklaarbare wijze reageren. Hij is misschien
wel bereid tot elke denkbare hopeloze daad. Rama
is zijn leven, zijn levensadem en alle vijf
levenskrachten (prana's) tezamen. Wellicht zal
hij iets ondernemen om je fraaie plan te
verijdelen. Dat wil zeggen dat hij zichzelf wel
eens naar het woud zou kunnen verbannen en eisen
dat Rama gekroond wordt. Zo is zijn karakter:
edel en rechtschapen. Ik verbaas me over je
gebrek aan onderscheidingsvermogen en je
verwrongen geest, die niet in staat is Bharata's
denkwijze te bevatten. Kaika! Men zegt dat
boosaardige bedoelingen de voorboden zijn van
zelfvernietiging; vergeet dus niet dat je met
dit plan je eigen ondergang aankondigt. Je werpt
een smet op de goede naam van de
Ikshvaku-dynastie die niet is uit te wissen;
tallozen worden door jouw toedoen in een
peilloze afgrond van smart gestort; je zult hun
einde bewerkstelligen. Wil je werkelijk zoveel
levens opofferen aan dit meedogenloze verlangen?
Hoe denk je gelukkig te zullen zijn, na al wat
je hebt aangericht? Stel, dat je je doel
bereikt, zul je dan de hoogste gelukzaligheid (ananda)
ervaren? Kun je dat zo noemen? O schande! Zij
die zich verlustigen in andermans ongeluk zijn
in werkelijkheid zondaren van de ergste soort;
het is demonsgebroed. Zij die ernaar streven om
anderen vreugde te bezorgen, en ernaar verlangen
om anderen gelukkig te zien, dat zijn de
heiligen. Jij bent koningin; je bent een
prinses, een koningsdochter, en toch ben je je
van deze elementaire waarheid niet bewust. Je
maakt je koninklijke afkomst te schande. Een
laatste woord! Rama is mijn leven: zonder Hem
heeft het leven mij niets te bieden. Neen,
zonder Hem is verder leven onmogelijk. Rama zal
je niet teleurstellen; dus zal Hij zich, ook
wanneer Hij het bevel niet uit mijn eigen mond
heeft gehoord, wellicht eigener beweging naar
het woud begeven als Hij hoort van mijn gelofte
en jouw wens, zodat ik mijn woord gestand kan
doen; Hij zal uitstel noch discussie dulden.
Weet, dat zodra het bericht van die gebeurtenis
mij bereikt, ik mijn laatste adem zal uitblazen.
Naar alle waarschijnlijkheid zullen Lakshmana,
Sita en Kausalya Rama volgen. Een bestaan zonder
Rama is voor Kausalya geen leven en Sita zal
niet van Rama's zijde wijken. Lakshmana zal
slechts daar gaan waar hij in Rama's voetstappen
kan treden. Ook Urmila zal mogelijkerwijs met
Lakshmana meegaan en als ballinge gaan leven. Er
zal dan niemand hier zijn om de dodenriten voor
dit lichaam te verrichten en het zal enkele
dagen vergen om Bharata en Satrughna vanuit het
koninkrijk Kekaya hiernaartoe te halen. Tot hun
terugkomst zal dit lichaam hier blijven liggen
zonder de voorgeschreven ceremonie. Misschien
zal het volk tegen mij opstaan omdat ik zo diep
gezonken ben of zullen zij mijn lichaam
verdoemen tot aas voor de kraaien en gieren,
aangezien het geen waardig afscheid verdient.
Misschien ook niet; want mijn onderdanen zullen
Bharata's terugkeer afwachten en intussen
middelen vinden om het lichaam te bewaren.
Bharata zal er nimmer in toestemmen de troon te
bestijgen en koning te worden. Onder die
omstandigheden is hij niet gerechtigd het
lichaam aan te raken of de dodenriten uit te
voeren. Komaan! Beloof me tenminste dat je hem
die plechtigheid zult laten verrichten', smeekte
Dasharatha. Hij vervolgde: 'Natuurlijk weet ik
zeker dat je bereid bent me dat althans te
beloven, want je bent niet uit op de ananda die je als weduwe
hoopt te zullen verwerven. Wat verwacht je
eigenlijk, zeg het me, jij verraderlijk serpent!
Je bent tenslotte in een demonisch wezen
veranderd! Ben je bezig de Raghu-dynastie, dit
vorstenhuis, te ondermijnen en te begraven? Komt
nu je ware aard naar boven? Of is het een of
andere mysterieuze goddelijke voorbeschikking
die jou blijft achtervolgen en je dwingt tegen
je wil in te handelen op deze vreemde wijze? Dit
geheim is voor mij niet te doorgronden.'
Terwijl Dasharatha
aan deze zware geestelijke kwellingen ten prooi
was, was de nacht inmiddels al half voorbij. De
vorst kreunde als een man die hevige pijn heeft
en aan een dodelijke ziekte lijdt. Hij was in de
greep van diepe vertwijfeling.
Dasharatha
trachtte nu op Kaikeyi's gemoed te werken en
haar over te halen de kroning van Rama te
aanvaarden; hij begon haar met zoete woordjes te
vleien: '0 koningin! Jij bent de belichaming van
geluk en voorspoed. Door de jaren heen heb ik je
bejegend als mijn levensadem. Jij op jouw beurt
hebt mij gekoesterd en beschermd als je eigen
hart. Komaan, laten we in de jaren die ons nog
resten geen aanleiding geven tot schandalen over
onderlinge meningsverschillen; laat ons vredig
en gelukkig zijn in de ons nog toegemeten jaren.
0, bekoorlijke prinses! Zoveel jaren zullen mij
niet meer gegeven zijn. Mijn ganse leven stond
ik bekend als een trouw aanhanger der waarheid
en ik werd derhalve door allen geëerd. Tijdens
de volksvergadering heb ik gezworen dat Rama
morgen als troonopvolger zal worden gewijd.
Bedenk toch hoe mijn onderdanen mij zullen
verachten als die plechtigheid niet plaatsvindt
en hoe ze mij zullen beschimpen! Die dag van de
strijd tussen de Goden en de demonen heb je mij
gered. Laat je me nu aan mijn lot over, nu ik
door veel groter onheil word bedreigd? Dat is
niet juist en niet rechtvaardig. Welnu, ik zal
jou dit ganse koninkrijk als bruidsschat
schenken. Kroon jij morgen zelf Rama; dat zal
ook Bharata gelukkig maken. En hem niet alleen:
ministers, wijzen, bestuurders, geleerden,
gewone burgers, ja het ganse volk zal je
daarvoor dankbaar zijn. Op deze aarde zal je
roem eeuwig voortduren. Als je daarentegen
Rama's kroning dwarsboomt, zal de ganse wereld
dat laken en je veroordelen. Zelfs je zoon zal
je gedrag afkeuren en met je in conflict komen.
Deze wrede gril zal tot je ondergang leiden en
bovendien schande over dit koningshuis brengen.
Je zult het doelwit zijn van de honende kreten
die zelfs de allerkleinsten van het land je
zullen toeroepen. Denk goed na over de mogelijke
gevolgen! Verwerf je onsterfelijke roem; zet
alle listige plannen om de kroning te voorkomen
opzij. Kroon Rama morgen metje eigen
handen!'
Dasharatha
schilderde de vreugde die deze grootmoedige daad
haar zou schenken, in zorgvuldig gekozen en
zoete, verlokkende bewoordingen. Hij hoopte haar
in vervoering te brengen bij het vooruitzicht
dat zijzelf de troonopvolger zou wijden. Doch
Kaikeyi onderbrak hem, zeggend: 'Koning! Uw
woorden komen mij vreemd en betekenisloos voor.
U tracht onder de gelofte uit te komen die u mij
onder ede hebt gedaan; om uw zonde te
verdoezelen dist u een boeiend verhaal op! Neen.
Nog geen duizend van dergelijke slimmigheden
zullen mij ertoe brengen mijn standpunt te
wijzigen. U hebt uit uzelf gezegd: "Vraag mij
welke gunsten je begeert en ik zal ze verlenen."
Nu geeft u een mooie vertoning met veel gezucht
en gekreun in plaats van te handelen
overeenkomstig uw belofte. Dit siert u
allerminst. Door dit gedrag ondermijnt u zelf uw
eer en goede naam. Ik ben niet in het minst
verantwoordelijk voor uw ellende en verdriet.
Bezin u op de uitspraken van degenen die geheel
volgens de wetten van dharma leven, dat waarheid (sathya) het hoogste principe
is van dharma. Ook ik heb mijn verzoek
om de beloofde gunsten op datzelfde principe van
dharma gebaseerd. En zoals het een
aanhanger van dharma past, hebt ook u
toegestemd en gezegd: "Goed! Zij zullen je
worden verleend." Niettemin bent u begonnen mij
allerlei motieven toe te dichten door te zeggen
dat ik u in het verderf stort, dat ik
vastbesloten ben tot het begaan van een
onvergefelijke zonde, dat ik tracht eeuwige
schande over uw naam te brengen! Dat is hoogst
ongepast en volkomen onverdedigbaar. Mij treft
in deze aangelegenheid geen enkele blaam. U hebt
een plechtige gelofte afgelegd zonder aan het
verleden of de toekomst te denken en toen die
belofte in daden moest worden omgezet, raakte u
plotseling in verwarring en werd wanhopig. De
schuld ligt bij u, niet bij mij. Zij die iets
beloven en er dan niet naar willen handelen,
begaan de grootst mogelijke zonde. Wanneer u uw
gegeven woord tot richtsnoer neemt, zal de
waarheid waaraan u zich hebt gehouden u
schoonwassen van alle zonden die aan uw daden
verbonden zijn. Weet u niet meer hoe in het
verleden keizer Sibi vlees van zijn eigen
lichaam sneed om een adelaar tot voedsel te
dienen, omdat hij zich wilde houden aan een
belofte die hij de adelaar gedaan had toen deze
een duif wilde verschalken! En dan keizer
Alarka, die de gelofte had afgelegd dat hij
alles zou geven wat er van hem verlangd mocht
worden; hij was een groot en edel vorst.
Teneinde zich aan zijn woord te houden, stak hij
zichzelf beide ogen uit, om ze aan een brahmaan
te geven! Kijk naar de oceaan. Hij is de Heer
van alle rivieren; toch blijft hij binnen de
begrenzingen van de kust en overschrijdt ze
niet, omdat hij zich aan zijn belofte houdt.
Waarom zou ik nog meer voorbeelden aanhalen, al
zou ik er wel duizend kunnen noemen? Voor alles
en iedereen is de waarheid het hoogste gezag en
het meest verheven ideaal. De waarheid is Brahman. De waarheid is het
oergeluid Aum. Het is dharma.
Slechts de waarheid kent geen verandering of
waardevermindering. Keizerlijke majesteiten
zoals u moeten niet loslaten wat onvergankelijk
is omwille van dat wat vergankelijk is. Houd u
aan uw belofte en wees verzekerd van eeuwige
roem en glorie voor uzelf. Dat is de juiste weg.
Buig niet voor misleidende gehechtheid aan uw
zoon, noch voor bedrieglijk medegevoel voor
vrouwen; verwerp de voorschriften niet van
politiek idealisme en koninklijke plicht.
Bezoedel de naam van de Ikshvaku-dynastie niet
met onherstelbare oneer!
Bedenk geen ander
plan, doch roep Rama bij u en zeg Hem dat hij
zich gereed moet maken om zich naar het woud te
begeven. Zie erop toe dat Bharata wordt
teruggeroepen naar de hoofdstad en geef de
betreffende minister opdracht deze zaken
onverwijld te regelen. Zie! Het wordt reeds
licht aan de oostelijke hemel. Deze twee gunsten
moeten vÛÛr zonsopgang gestalte krijgen. Hoelang
u er ook over redetwist, met minder zal ik geen
genoegen nemen. Als u daarentegen onvermurwbaar
blijft en de kroning van Rama doorgang laat
vinden, dan ben ik vastbesloten mijn leven te
beëindigen voor de ogen van de plenaire
vergadering. Ik zweer dat aldus zal
geschieden'.
Vertoornd en
bevreesd hoorde Dasharatha Kaikeyi's razen en
tieren aan; hij was niet bij machte de woede die
in hem opwelde te tonen, noch om die te
onderdrukken. Hij was gelijk keizer Bali, die
God, in de gedaante van Vamana (de dwerg; de
vijfde incarnatie van Vishnu) een stuk grond van
drie voet beloofde en vervolgens ontdekte dat
hij deze belofte niet kon inlossen; want Vamana
nam met één stap bezit van de ganse aarde en met
een tweede stap van de ganse hemel en vroeg toen
om de derde voet land die hem toegezegd was!
Dasharatha was zeer bevreesd voor de vloek die
hem zou wachten omdat hij de wetten van dharma
geschonden had. Hij stond daar met ogen die dof
waren van twijfel en wanhoop en met hangend
hoofd. Plotseling viel hij op de grond.
Tenslotte raapte hij al zijn moed bijeen en
schreeuwde: 'O jij zondige vrouw! Als Rama's
kroning wordt afgelast, zal dat gewis mijn dood
betekenen. Jij kunt daarna als weduwe in alle
vrijheid over dit koninkrijk regeren.' Terwijl
hij in deze trant lucht gaf aan zijn toorn, riep
Dasharatha uit: 'Helaas! Rama! Is het nu
werkelijk zover gekomen dat ik jou, met mijn
persoonlijke instemming naar het woud moet
verbannen? Neen, dat zal ik niet doen. Dan sterf
ik liever; ik kan geen ogenblik langer leven als
ik van jou gescheiden word. O, boosaardige,
duivelse vrouw! Hoe heeft het idee om mijn
liefelijke en jonge Rama het dichte, duistere
oerwoud in te sturen je hart kunnen
binnensluipen? Afgrijselijke furie! Wat een
monster ben je geworden!' Daarop viel Dasharatha
in zwijm en verloor weldra geheel het
bewustzijn.
Avatâr Vâmana
De nacht versmolt
in de helder wordende dageraad. De negen
muziekinstrumenten aan de paleispoort kondigden
de 'dag van vreugde' aan. De straten werden
besprenkeld met rozenwater. De lucht was
bezwangerd van welriekende geuren en vervuld van
feestgedruis en overal heerste een gevoel van
hoop en opwinding. De dag stond onder het
gesternte van Pushya (een van de 27
sterrenbeelden waar de maan langs gaat;
dec./jan.). De wijze Vasishtha begaf zich met
zijn discipelen naar de rivier de Sarayu voor de
ceremoniële reiniging en keerde vandaar terug
met het gewijde water dat benodigd was voor de
rituele wassing tijdens de kroningsplechtigheid.
Hij liep over de toegangsweg naar het paleis,
waar de stedelingen zich hadden verzameld om
getuige te zijn van de voorbereidingen tot de
inwijdingsceremonie. De paleiswachten maakten de
weg vrij voor het heilige gezelschap. Tenslotte
betraden zij via de rijk versierde hoofdpoort
het koninklijk paleis.
Zelfs op dat
vroege uur waren de binnenplaatsen van het
paleis reeds gevuld met priesters,
onderkoningen, senatoren en
volksvertegenwoordigers uit alle delen van het
koninkrijk. Zij namen de hun toegewezen plaatsen
in. Het ritme der vedische gezangen die door de
schriftgeleerden langs de straten werden
gereciteerd, schalde door de lucht. Intussen
wenkte Vasishtha minister Sumanthra en sprak:
'Het gunstige uur dat voor de kronings-ceremonie
is vastgesteld, nadert en er moeten nog vele
inleidende riten worden verricht; ga naar de
maharadja en laat hem weten dat zijn
aanwezigheid dringend gewenst is. Geef hem de
boodschap door dat Vasishtha op zijn komst
wacht.'
Aangezien
Sumanthra een oude getrouwe was, had hij
vrijelijk toegang tot alle privé-vertrekken van
het paleis; hij spoedde zich derhalve naar de
vertrekken van koningin Kaikeyi, op zoek naar de
keizer. Toen hij het koninklijk slaapvertrek
binnentrad, was hij zo ontzet over wat hij zag,
dat hij twijfelde aan zijn verstandelijke
vermogens. Zo schokkend was de aanblik van de
keizer die op de grond gevallen was. Hij vroeg
zich af of hij zijn eigen ogen wel kon
vertrouwen; hij was volkomen van streek. Hij
liep naar Dasharatha en sprak: 'Majesteit! U zou
deze morgen moeten zijn gelijk de zee in de
ochtendstond, deinend in vervoering. Ik kan niet
begrijpen waarom u zo gebroken op de grond ligt.
Het uur der kroning nadert. De wijzen, met hun
grote kennis van de vedische Geschriften, hebben
hun plaats ingenomen en wachten op uw komst in
de troonzaal. Sta op en tooi u met koninklijke
gewaden en juwelen; kom dan naar de troonzaal,
samen met de koninginnen, in volle keizerlijke
pracht. De wijze Vasishtha verzocht mij hierheen
te gaan en u naar de gewijde ruimte bij de troon
te geleiden.'
Toen hij
Sumanthra's dringende verzoeken aanhoorde, kon
Dasharatha zijn verdriet niet langer verbergen,
Hij weende luid en tussen zijn snikken door
sprak hij tot de minister: 'Sumanthra! Uw
bovenmatig eerbetoon doorboort mij het hart.'
Sumanthra was niet bij machte ook maar een stap
voor- of achteruit te doen. Hij stond als aan de
grond genageld. Met de handpalmen tegen elkaar
bad hij: 'Maharadja! Vanwaar deze onverwachte
wending? U zou op dit ogenblik verzonken moeten
zijn in ananda; vanwaar dan deze smart,
dit jammerlijk geween? Wat is daarvan de reden?
Het gaat mijn begrip te boven.' Toen Sumanthra
zo bleef staan, wanhopig en in droefheid
verzonken, kwam Kaikeyi tussenbeide en sprak:
'O, beste aller ministers! De keizer heeft de
ganse nacht geen oog toegedaan, uit bezorgdheid
voor Rama. Als u onmiddellijk Rama hiernaartoe
kunt brengen, zal het mysterie worden
ontsluierd. Dit zeg ik u; begrijp mij niet
verkeerd, doch breng Rama snel hierheen.'
Sumanthra nam haar opdracht aan als was het een
bevel van de soeverein en spoedde zich naar
Rama's paleis. Daar zag hij bij de ingang aan
weerszijden lange rijen dienaren en dienaressen
staan, die reusachtig grote schalen droegen,
beladen met zijde en brokaat, juwelen en
edelstenen, bloemslingers en boeketten,
welriekende stoffen en zoete lekkernijen. Het
zag er oogstrelend uit, doch Sumanthra bleef
niet staan kijken. Toen hij haastig het paleis
binnentrad, had hij het gevoel dat er, ondanks
alle feestelijkheid, iets kostbaars ontbrak; hij
was overrompeld en verward. De vreugde die hij
voorheen had ervaren, was in droefheid
veranderd.
Onderweg naar
Rama's paleis had Sumanthra bemerkt hoe de
honderdduizenden trouwe onderdanen die de
straten bevolkten aan elkander doorgaven dat hij
op weg was om Rama op te halen en Hem naar de
kroningszaal te geleiden voor de plechtigheid.
Hij zag hoe hun gezichten straalden van blijde
verwachting; zij durfden nauwelijks met hun ogen
te knipperen, voor het geval dat ze een of ander
vreugdevol incident of onderdeel zouden missen.
Tenslotte betrad Sumanthra het paleis van de
prins. Hij kon direct doorlopen, zonder dat
iemand hem iets vroeg, naar alle vertrekken van
dit gebouw van zeven verdiepingen. Zoals een vis
geluidloos door de diepten van een snelstromende
rivier zwemt, zo gleed Sumanthra geruisloos door
de gangen en zalen van dat paleis!
Bhajan: Chanda
Kirana Kula Mandana Ram
Inhoud van deze
Vahini | vorige bladzijde | volgende
bladzijde