ramkatha-titel.gif (4275 bytes) 



 

 

 

 

Hoofdstuk 10(c)
De twee gunsten
[
in het Engels]

 

ramaklein.jpg (51576 bytes)Dasharatha sprak in deze trant om Kaikeyi eraan te herinneren welk een harde slag zou worden toegebracht aan zijn goede naam en vlekkeloze reputatie als hij aan haar verlangens zou toegeven. Desondanks volhardde Kaikeyi in haar gedrag van vernietigende, vrouwelijke demon en negeerde zij Dasharatha's aanhoudende smeekbeden, alsof het nietszeggende woorden waren, waaraan zij geen enkele waarde hechtte. Zij weigerde toe te geven of haar greep op hem te laten verslappen. Integendeel, steeds vaster werd haar verstikkende greep en steeds intenser haar hebzucht. Zij ging dwars tegen Dasharatha's smeekbeden in en wilde hem slechts herinneren aan zijn gelofte, die hij nu dreigde te herroepen. Daarom zei hij: 'Kaika! Als het inderdaad geschiedt, dat Rama naar het woud wordt verbannen, dan zal ik geen ogenblik langer kunnen leven. En ik hoef je niet te vertellen hoe het Kausalya zal vergaan. Zij zal op het moment dat Rama's verbanning haar ter ore komt, de laatste adem uitblazen. En Sita? Zij zal dodelijk geschokt zijn; zij kan nog geen seconde leven zonder Rama. Zal het volk dit alles met gelatenheid aanzien? Wanneer Rama, de grote held, het toonbeeld van wijsheid, naar het woud verbannen wordt, kan Lakshmana dan zijn kalmte bewaren? Waarom zou ik in duizend details treden? Lakshmana zal terstond het leven laten. Dat is de naakte waarheid. Ons koninkrijk zal al deze rampspoed en ellende moeten ondergaan. Ook jij bent je bewust van deze aaneenschakeling van tragische gevolgen, maar ik kan niet begrijpen, waarom je met de ogen open de rol van weduwe ambieert. 0, jij boosaardige, verachtelijke ziel! Ik heb mij door je bekoorlijkheid laten misleiden; zoals men zichzelf de keel afsnijdt als men betoverd is door een gouden zwaard. Ik heb de kelk met melk geledigd, niet vermoedend dat hij ook vergif bevatte. Je hebt mij met menige charmante list om de tuin geleid. Tenslotte heb je een plan beraamd om mijn dynastie aan schande prijs te geven. Ik schaam mij, wat een dwaas ben ik! Deze zoon heb ik gekregen nadat ik een vedisch offer (yaga) had verricht; hij werd mij uit goddelijke genade geschonken. Moet ik zijn geluk en zijn toekomst verkwanselen voor het armzalige genoegen mij door een vrouw verschaft? Is dat zijn keizerlijke majesteit Dasharatha waardig? Zal niet mijn nederigste onderdaan mij bespotten en met stenen naar mij werpen? Ach! Moet dit, in zijn laatste levensdagen, het lot zijn van Dasharatha? Ikzelf heb het koord om mijn hals gelegd dat mij zal wurgen en ik heb het niet beseft. Nimmer heb ik geweten dat het de Godin des Doods was met wie ik mij al die jaren minnekozend vermaakt heb. Helaas! Ik heb met de Dood gespeeld en haar aan mijn borst gekoesterd. Ik heb haar bejegend als mijn uitverkorene, mijn vriendin en metgezellin. Het is zeker de last mijner zonden die zich nu op mij wreekt. Wat zou het anders kunnen zijn? Heeft ooit een vader, waar ook ter wereld, zijn zoon naar het afschuwelijke oerwoud verbannen omwille van een vrouwenbed? 

Och, hoe vreemd is dit gedrag van een menselijk wezen! Ondanks alles kan ik dit niet geloven, Kaika. Laat je dwaze gedachten varen. Wat ik ook zeg, Rama zal zich er niet tegen verzetten. Hij hoeft slechts te horen wat hier voorgevallen is; dat is voor Hem voldoende om zich voor te bereiden op zijn vertrek naar het oerwoud. Hij zal zelfs niet vragen waarom ik verlangend ben Hem naar het oerwoud te verdrijven! Hij is waarlijk rechtschapen. Doch waarom zou ik alleen Rama noemen; geen van mijn zonen zal ooit mijn bevelen negeren. 

Bharata zal met afschuw vervuld zijn als hij over je plan hoort. Mogelijk zal hij geen acht slaan op het feit dat jij zijn moeder bent en zal hij op onverklaarbare wijze reageren. Hij is misschien wel bereid tot elke denkbare hopeloze daad. Rama is zijn leven, zijn levensadem en alle vijf levenskrachten (prana's) tezamen. Wellicht zal hij iets ondernemen om je fraaie plan te verijdelen. Dat wil zeggen dat hij zichzelf wel eens naar het woud zou kunnen verbannen en eisen dat Rama gekroond wordt. Zo is zijn karakter: edel en rechtschapen. Ik verbaas me over je gebrek aan onderscheidingsvermogen en je verwrongen geest, die niet in staat is Bharata's denkwijze te bevatten. Kaika! Men zegt dat boosaardige bedoelingen de voorboden zijn van zelfvernietiging; vergeet dus niet dat je met dit plan je eigen ondergang aankondigt. Je werpt een smet op de goede naam van de Ikshvaku-dynastie die niet is uit te wissen; tallozen worden door jouw toedoen in een peilloze afgrond van smart gestort; je zult hun einde bewerkstelligen. Wil je werkelijk zoveel levens opofferen aan dit meedogenloze verlangen? Hoe denk je gelukkig te zullen zijn, na al wat je hebt aangericht? Stel, dat je je doel bereikt, zul je dan de hoogste gelukzaligheid (ananda) ervaren? Kun je dat zo noemen? O schande! Zij die zich verlustigen in andermans ongeluk zijn in werkelijkheid zondaren van de ergste soort; het is demonsgebroed. Zij die ernaar streven om anderen vreugde te bezorgen, en ernaar verlangen om anderen gelukkig te zien, dat zijn de heiligen. Jij bent koningin; je bent een prinses, een koningsdochter, en toch ben je je van deze elementaire waarheid niet bewust. Je maakt je koninklijke afkomst te schande. Een laatste woord! Rama is mijn leven: zonder Hem heeft het leven mij niets te bieden. Neen, zonder Hem is verder leven onmogelijk. Rama zal je niet teleurstellen; dus zal Hij zich, ook wanneer Hij het bevel niet uit mijn eigen mond heeft gehoord, wellicht eigener beweging naar het woud begeven als Hij hoort van mijn gelofte en jouw wens, zodat ik mijn woord gestand kan doen; Hij zal uitstel noch discussie dulden. Weet, dat zodra het bericht van die gebeurtenis mij bereikt, ik mijn laatste adem zal uitblazen. Naar alle waarschijnlijkheid zullen Lakshmana, Sita en Kausalya Rama volgen. Een bestaan zonder Rama is voor Kausalya geen leven en Sita zal niet van Rama's zijde wijken. Lakshmana zal slechts daar gaan waar hij in Rama's voetstappen kan treden. Ook Urmila zal mogelijkerwijs met Lakshmana meegaan en als ballinge gaan leven. Er zal dan niemand hier zijn om de dodenriten voor dit lichaam te verrichten en het zal enkele dagen vergen om Bharata en Satrughna vanuit het koninkrijk Kekaya hiernaartoe te halen. Tot hun terugkomst zal dit lichaam hier blijven liggen zonder de voorgeschreven ceremonie. Misschien zal het volk tegen mij opstaan omdat ik zo diep gezonken ben of zullen zij mijn lichaam verdoemen tot aas voor de kraaien en gieren, aangezien het geen waardig afscheid verdient. Misschien ook niet; want mijn onderdanen zullen Bharata's terugkeer afwachten en intussen middelen vinden om het lichaam te bewaren. Bharata zal er nimmer in toestemmen de troon te bestijgen en koning te worden. Onder die omstandigheden is hij niet gerechtigd het lichaam aan te raken of de dodenriten uit te voeren. Komaan! Beloof me tenminste dat je hem die plechtigheid zult laten verrichten', smeekte Dasharatha. Hij vervolgde: 'Natuurlijk weet ik zeker dat je bereid bent me dat althans te beloven, want je bent niet uit op de ananda die je als weduwe hoopt te zullen verwerven. Wat verwacht je eigenlijk, zeg het me, jij verraderlijk serpent! Je bent tenslotte in een demonisch wezen veranderd! Ben je bezig de Raghu-dynastie, dit vorstenhuis, te ondermijnen en te begraven? Komt nu je ware aard naar boven? Of is het een of andere mysterieuze goddelijke voorbeschikking die jou blijft achtervolgen en je dwingt tegen je wil in te handelen op deze vreemde wijze? Dit geheim is voor mij niet te doorgronden.' 

Terwijl Dasharatha aan deze zware geestelijke kwellingen ten prooi was, was de nacht inmiddels al half voorbij. De vorst kreunde als een man die hevige pijn heeft en aan een dodelijke ziekte lijdt. Hij was in de greep van diepe vertwijfeling. 

Dasharatha trachtte nu op Kaikeyi's gemoed te werken en haar over te halen de kroning van Rama te aanvaarden; hij begon haar met zoete woordjes te vleien: '0 koningin! Jij bent de belichaming van geluk en voorspoed. Door de jaren heen heb ik je bejegend als mijn levensadem. Jij op jouw beurt hebt mij gekoesterd en beschermd als je eigen hart. Komaan, laten we in de jaren die ons nog resten geen aanleiding geven tot schandalen over onderlinge meningsverschillen; laat ons vredig en gelukkig zijn in de ons nog toegemeten jaren. 0, bekoorlijke prinses! Zoveel jaren zullen mij niet meer gegeven zijn. Mijn ganse leven stond ik bekend als een trouw aanhanger der waarheid en ik werd derhalve door allen geëerd. Tijdens de volksvergadering heb ik gezworen dat Rama morgen als troonopvolger zal worden gewijd. Bedenk toch hoe mijn onderdanen mij zullen verachten als die plechtigheid niet plaatsvindt en hoe ze mij zullen beschimpen! Die dag van de strijd tussen de Goden en de demonen heb je mij gered. Laat je me nu aan mijn lot over, nu ik door veel groter onheil word bedreigd? Dat is niet juist en niet rechtvaardig. Welnu, ik zal jou dit ganse koninkrijk als bruidsschat schenken. Kroon jij morgen zelf Rama; dat zal ook Bharata gelukkig maken. En hem niet alleen: ministers, wijzen, bestuurders, geleerden, gewone burgers, ja het ganse volk zal je daarvoor dankbaar zijn. Op deze aarde zal je roem eeuwig voortduren. Als je daarentegen Rama's kroning dwarsboomt, zal de ganse wereld dat laken en je veroordelen. Zelfs je zoon zal je gedrag afkeuren en met je in conflict komen. Deze wrede gril zal tot je ondergang leiden en bovendien schande over dit koningshuis brengen. Je zult het doelwit zijn van de honende kreten die zelfs de allerkleinsten van het land je zullen toeroepen. Denk goed na over de mogelijke gevolgen! Verwerf je onsterfelijke roem; zet alle listige plannen om de kroning te voorkomen opzij. Kroon Rama morgen metje eigen handen!' 

Dasharatha schilderde de vreugde die deze grootmoedige daad haar zou schenken, in zorgvuldig gekozen en zoete, verlokkende bewoordingen. Hij hoopte haar in vervoering te brengen bij het vooruitzicht dat zijzelf de troonopvolger zou wijden. Doch Kaikeyi onderbrak hem, zeggend: 'Koning! Uw woorden komen mij vreemd en betekenisloos voor. U tracht onder de gelofte uit te komen die u mij onder ede hebt gedaan; om uw zonde te verdoezelen dist u een boeiend verhaal op! Neen. Nog geen duizend van dergelijke slimmigheden zullen mij ertoe brengen mijn standpunt te wijzigen. U hebt uit uzelf gezegd: "Vraag mij welke gunsten je begeert en ik zal ze verlenen." Nu geeft u een mooie vertoning met veel gezucht en gekreun in plaats van te handelen overeenkomstig uw belofte. Dit siert u allerminst. Door dit gedrag ondermijnt u zelf uw eer en goede naam. Ik ben niet in het minst verantwoordelijk voor uw ellende en verdriet. Bezin u op de uitspraken van degenen die geheel volgens de wetten van dharma leven, dat waarheid (sathya) het hoogste principe is van dharma. Ook ik heb mijn verzoek om de beloofde gunsten op datzelfde principe van dharma gebaseerd. En zoals het een aanhanger van dharma past, hebt ook u toegestemd en gezegd: "Goed! Zij zullen je worden verleend." Niettemin bent u begonnen mij allerlei motieven toe te dichten door te zeggen dat ik u in het verderf stort, dat ik vastbesloten ben tot het begaan van een onvergefelijke zonde, dat ik tracht eeuwige schande over uw naam te brengen! Dat is hoogst ongepast en volkomen onverdedigbaar. Mij treft in deze aangelegenheid geen enkele blaam. U hebt een plechtige gelofte afgelegd zonder aan het verleden of de toekomst te denken en toen die belofte in daden moest worden omgezet, raakte u plotseling in verwarring en werd wanhopig. De schuld ligt bij u, niet bij mij. Zij die iets beloven en er dan niet naar willen handelen, begaan de grootst mogelijke zonde. Wanneer u uw gegeven woord tot richtsnoer neemt, zal de waarheid waaraan u zich hebt gehouden u schoonwassen van alle zonden die aan uw daden verbonden zijn. Weet u niet meer hoe in het verleden keizer Sibi vlees van zijn eigen lichaam sneed om een adelaar tot voedsel te dienen, omdat hij zich wilde houden aan een belofte die hij de adelaar gedaan had toen deze een duif wilde verschalken! En dan keizer Alarka, die de gelofte had afgelegd dat hij alles zou geven wat er van hem verlangd mocht worden; hij was een groot en edel vorst. Teneinde zich aan zijn woord te houden, stak hij zichzelf beide ogen uit, om ze aan een brahmaan te geven! Kijk naar de oceaan. Hij is de Heer van alle rivieren; toch blijft hij binnen de begrenzingen van de kust en overschrijdt ze niet, omdat hij zich aan zijn belofte houdt. Waarom zou ik nog meer voorbeelden aanhalen, al zou ik er wel duizend kunnen noemen? Voor alles en iedereen is de waarheid het hoogste gezag en het meest verheven ideaal. De waarheid is Brahman. De waarheid is het oergeluid Aum. Het is dharma. Slechts de waarheid kent geen verandering of waardevermindering. Keizerlijke majesteiten zoals u moeten niet loslaten wat onvergankelijk is omwille van dat wat vergankelijk is. Houd u aan uw belofte en wees verzekerd van eeuwige roem en glorie voor uzelf. Dat is de juiste weg. Buig niet voor misleidende gehechtheid aan uw zoon, noch voor bedrieglijk medegevoel voor vrouwen; verwerp de voorschriften niet van politiek idealisme en koninklijke plicht. Bezoedel de naam van de Ikshvaku-dynastie niet met onherstelbare oneer! 

Bedenk geen ander plan, doch roep Rama bij u en zeg Hem dat hij zich gereed moet maken om zich naar het woud te begeven. Zie erop toe dat Bharata wordt teruggeroepen naar de hoofdstad en geef de betreffende minister opdracht deze zaken onverwijld te regelen. Zie! Het wordt reeds licht aan de oostelijke hemel. Deze twee gunsten moeten vÛÛr zonsopgang gestalte krijgen. Hoelang u er ook over redetwist, met minder zal ik geen genoegen nemen. Als u daarentegen onvermurwbaar blijft en de kroning van Rama doorgang laat vinden, dan ben ik vastbesloten mijn leven te beëindigen voor de ogen van de plenaire vergadering. Ik zweer dat aldus zal geschieden'. 

Vertoornd en bevreesd hoorde Dasharatha Kaikeyi's razen en tieren aan; hij was niet bij machte de woede die in hem opwelde te tonen, noch om die te onderdrukken. Hij was gelijk keizer Bali, die God, in de gedaante van Vamana (de dwerg; de vijfde incarnatie van Vishnu) een stuk grond van drie voet beloofde en vervolgens ontdekte dat hij deze belofte niet kon inlossen; want Vamana nam met één stap bezit van de ganse aarde en met een tweede stap van de ganse hemel en vroeg toen om de derde voet land die hem toegezegd was! Dasharatha was zeer bevreesd voor de vloek die hem zou wachten omdat hij de wetten van dharma geschonden had. Hij stond daar met ogen die dof waren van twijfel en wanhoop en met hangend hoofd. Plotseling viel hij op de grond. Tenslotte raapte hij al zijn moed bijeen en schreeuwde: 'O jij zondige vrouw! Als Rama's kroning wordt afgelast, zal dat gewis mijn dood betekenen. Jij kunt daarna als weduwe in alle vrijheid over dit koninkrijk regeren.' Terwijl hij in deze trant lucht gaf aan zijn toorn, riep Dasharatha uit: 'Helaas! Rama! Is het nu werkelijk zover gekomen dat ik jou, met mijn persoonlijke instemming naar het woud moet verbannen? Neen, dat zal ik niet doen. Dan sterf ik liever; ik kan geen ogenblik langer leven als ik van jou gescheiden word. O, boosaardige, duivelse vrouw! Hoe heeft het idee om mijn liefelijke en jonge Rama het dichte, duistere oerwoud in te sturen je hart kunnen binnensluipen? Afgrijselijke furie! Wat een monster ben je geworden!' Daarop viel Dasharatha in zwijm en verloor weldra geheel het bewustzijn. 

 


Avatâr Vâmana

De nacht versmolt in de helder wordende dageraad. De negen muziekinstrumenten aan de paleispoort kondigden de 'dag van vreugde' aan. De straten werden besprenkeld met rozenwater. De lucht was bezwangerd van welriekende geuren en vervuld van feestgedruis en overal heerste een gevoel van hoop en opwinding. De dag stond onder het gesternte van Pushya (een van de 27 sterrenbeelden waar de maan langs gaat; dec./jan.). De wijze Vasishtha begaf zich met zijn discipelen naar de rivier de Sarayu voor de ceremoniële reiniging en keerde vandaar terug met het gewijde water dat benodigd was voor de rituele wassing tijdens de kroningsplechtigheid. Hij liep over de toegangsweg naar het paleis, waar de stedelingen zich hadden verzameld om getuige te zijn van de voorbereidingen tot de inwijdingsceremonie. De paleiswachten maakten de weg vrij voor het heilige gezelschap. Tenslotte betraden zij via de rijk versierde hoofdpoort het koninklijk paleis. 

Zelfs op dat vroege uur waren de binnenplaatsen van het paleis reeds gevuld met priesters, onderkoningen, senatoren en volksvertegenwoordigers uit alle delen van het koninkrijk. Zij namen de hun toegewezen plaatsen in. Het ritme der vedische gezangen die door de schriftgeleerden langs de straten werden gereciteerd, schalde door de lucht. Intussen wenkte Vasishtha minister Sumanthra en sprak: 'Het gunstige uur dat voor de kronings-ceremonie is vastgesteld, nadert en er moeten nog vele inleidende riten worden verricht; ga naar de maharadja en laat hem weten dat zijn aanwezigheid dringend gewenst is. Geef hem de boodschap door dat Vasishtha op zijn komst wacht.' 

Aangezien Sumanthra een oude getrouwe was, had hij vrijelijk toegang tot alle privé-vertrekken van het paleis; hij spoedde zich derhalve naar de vertrekken van koningin Kaikeyi, op zoek naar de keizer. Toen hij het koninklijk slaapvertrek binnentrad, was hij zo ontzet over wat hij zag, dat hij twijfelde aan zijn verstandelijke vermogens. Zo schokkend was de aanblik van de keizer die op de grond gevallen was. Hij vroeg zich af of hij zijn eigen ogen wel kon vertrouwen; hij was volkomen van streek. Hij liep naar Dasharatha en sprak: 'Majesteit! U zou deze morgen moeten zijn gelijk de zee in de ochtendstond, deinend in vervoering. Ik kan niet begrijpen waarom u zo gebroken op de grond ligt. Het uur der kroning nadert. De wijzen, met hun grote kennis van de vedische Geschriften, hebben hun plaats ingenomen en wachten op uw komst in de troonzaal. Sta op en tooi u met koninklijke gewaden en juwelen; kom dan naar de troonzaal, samen met de koninginnen, in volle keizerlijke pracht. De wijze Vasishtha verzocht mij hierheen te gaan en u naar de gewijde ruimte bij de troon te geleiden.' 

Toen hij Sumanthra's dringende verzoeken aanhoorde, kon Dasharatha zijn verdriet niet langer verbergen, Hij weende luid en tussen zijn snikken door sprak hij tot de minister: 'Sumanthra! Uw bovenmatig eerbetoon doorboort mij het hart.' Sumanthra was niet bij machte ook maar een stap voor- of achteruit te doen. Hij stond als aan de grond genageld. Met de handpalmen tegen elkaar bad hij: 'Maharadja! Vanwaar deze onverwachte wending? U zou op dit ogenblik verzonken moeten zijn in ananda; vanwaar dan deze smart, dit jammerlijk geween? Wat is daarvan de reden? Het gaat mijn begrip te boven.' Toen Sumanthra zo bleef staan, wanhopig en in droefheid verzonken, kwam Kaikeyi tussenbeide en sprak: 'O, beste aller ministers! De keizer heeft de ganse nacht geen oog toegedaan, uit bezorgdheid voor Rama. Als u onmiddellijk Rama hiernaartoe kunt brengen, zal het mysterie worden ontsluierd. Dit zeg ik u; begrijp mij niet verkeerd, doch breng Rama snel hierheen.' Sumanthra nam haar opdracht aan als was het een bevel van de soeverein en spoedde zich naar Rama's paleis. Daar zag hij bij de ingang aan weerszijden lange rijen dienaren en dienaressen staan, die reusachtig grote schalen droegen, beladen met zijde en brokaat, juwelen en edelstenen, bloemslingers en boeketten, welriekende stoffen en zoete lekkernijen. Het zag er oogstrelend uit, doch Sumanthra bleef niet staan kijken. Toen hij haastig het paleis binnentrad, had hij het gevoel dat er, ondanks alle feestelijkheid, iets kostbaars ontbrak; hij was overrompeld en verward. De vreugde die hij voorheen had ervaren, was in droefheid veranderd. 

Onderweg naar Rama's paleis had Sumanthra bemerkt hoe de honderdduizenden trouwe onderdanen die de straten bevolkten aan elkander doorgaven dat hij op weg was om Rama op te halen en Hem naar de kroningszaal te geleiden voor de plechtigheid. Hij zag hoe hun gezichten straalden van blijde verwachting; zij durfden nauwelijks met hun ogen te knipperen, voor het geval dat ze een of ander vreugdevol incident of onderdeel zouden missen. Tenslotte betrad Sumanthra het paleis van de prins. Hij kon direct doorlopen, zonder dat iemand hem iets vroeg, naar alle vertrekken van dit gebouw van zeven verdiepingen. Zoals een vis geluidloos door de diepten van een snelstromende rivier zwemt, zo gleed Sumanthra geruisloos door de gangen en zalen van dat paleis!

 

Bhajan: Chanda Kirana Kula Mandana Ram

 

 

Inhoud van deze Vahini  | vorige bladzijde | volgende bladzijde