Hoofdstuk
9
Voorbereidingen tot de kroning
[in
het Engels]
Nadat de prinsen zich ter ruste
hadden begeven, wendde de prins van Kekaya,
Bharata's oom van moederszijde, zich tot
Dasharatha en wees hem erop dat er reeds geruime
tijd was verstreken sinds hij, Yudhajit, zijn
koninkrijk verlaten had om naar Ayodhya te gaan.
'Mijn vader wacht op mijn terugkeer. Het zou hem
zeer gelukkig hebben gemaakt wanneer hij hier
tijdens de feestelijkheden aanwezig was geweest.
Hij weet niets van Bharata's huwelijk. Als hij
komt te weten dat het huwelijk van zijn
kleinzoon is gevierd zonder zijn aanwezigheid,
zal hij zeer ontgoocheld zijn. Die
teleurstelling valt nog enigszins te verzachten
als Bharata nu met mij mee mag komen, zodat daar
alsnog festiviteiten kunnen plaatsvinden om mijn
vader tevreden te stellen en hem een genoegen te
doen.'
Dasharatha
overlegde met zijn gemalinnen en ontbood Bharata
bij zich. 'Zoon! Je moeders broer, je oom
Yudhajit, wilde je reeds vanuit Mithila met zich
meenemen, maar daar ging ik niet mee akkoord.
Het is mij ter ore gekomen dat je grootvader
zeer verlangend is je te zien. Maak je dus
gereed om je oom te vergezellen', gebood
Dasharatha. Daarop sprak Bharata: 'Vader! Het
zou goed zijn als Shatrughna ook meeging.' Dus
werd ook Shatrughna gezegd dat hij zich gereed
moest maken voor vertrek. Toen gingen de twee
broers in gezelschap van hun echtgenotes op weg
naar de stad Girivraja.
Respect voor
ouders en opvoeders was voor Bharata voldoende
beweegreden om, met zijn vrouw, Ayodhya te
verlaten. Er werden geen bezwaren geopperd of
discussies gevoerd. Bharata was begiftigd met
een uitnemend verstand; bovendien was hij
meester over zichzelf, over zijn zintuigen en
zijn verlangens. De reis van Bharata, Shatrughna
en hun vrouwen verliep in een zeer goede
stemming en welgemoed kwamen zij aan in
Girivraja. Zijn grootvader was verlangend om
Bharata te zien en hem te omhelzen; hij vroeg
hem naar de gezondheid en naar het welzijn van
de mensen in Ayodhya. Hij vond dat zij er door
de lange reis allen uitgeput uitzagen en stond
erop dat zij zouden uitrusten; hijzelf bracht
hen naar de voor hen bestemde verblijven. Vanaf
dat ogenblik bejegende hij hen zelfs met meer
toegenegenheid dan zijn eigen kinderen en zag
hij er nauwlettend op toe dat aan hun geringste
behoefte werd voldaan.
Ofschoon de
grootvader alles deed om het hun naar de zin te
maken, leken de broers te lijden onder een of
ander heimelijk ongenoegen. De waarheid was dat
zij niet konden verdragen gescheiden te zijn van
hun bejaarde vader en van Rama, want Rama was
als hun levensadem. Onder elkander spraken zij
voortdurend over niets of niemand anders dan
Dasharatha en Rama. Bij tijd en wijle werden zij
ondanks zichzelf gekweld door bezorgdheid over
de gezondheid en het welzijn van hun vader,
zozeer dat het hen beroofde van hun
gemoedsrust.
Dat waren de
gevoelens die heersten in Girivraja, terwijl in
Ayodhya geen moment voorbijging dat Dasharatha
niet smachtte naar zijn zonen, wier gemis hij
voelde als een grote leegte. Menigmaal stelde
hij zichzelf de vraag: 'Waarom heb ik hen van
hier weggezonden? Ach, het ware beter geweest
als ik hen niet had laten gaan.'
De vier zonen
waren voor Dasharatha gelijk vier armen. Nu was
hij van twee ervan beroofd. Op zekere dag zag
Rama hoe zijn vader in gedachten verzonken was
over de afwezigheid van Bharata en Shatrughna.
Hij ging dicht bij zijn vader zitten, sprak
zacht en teder met hem en maakte zijn vader
daarmee gelukkig. Rama was buitengewoon
zachtaardig. Hoe hardvochtig anderen ook tegen
Hem mochten spreken, zijn antwoorden waren
altijd mild en vriendelijk. Anderen mochten Hem
dan al kwaad berokkenen, Hij zou het hun nimmer
nadragen. Hij wilde slechts goeddoen en de ander
dienen. Als Hij maar even tijd had, wisselde Hij
van gedachten met bejaarde monniken, met
algemeen geëerde brahmanen en grote geleerden
over de regels van het rechtschapen handelen en
de voorschriften der zedenleer. Hij ontleedde de
geheimen van de vedische filosofie in simpele
bewoordingen en legde aan wijze mannen problemen
ter opheldering voor, als was Hij een gewone
belangstellende. De wijzen en geleerden, die
meesters waren op het gebied van de vedische
wetenschap en van de studie der filosofie, waren
verrukt over de uitleg die Rama gaf van de
netelige vraagstukken die Hijzelf naar voren had
gebracht; in alle toonaarden prezen zij Rama's
intelligentie en geleerdheid.
Rama sprak tot
zijn onderdanen nog voordat zij tot Hem spraken
- zo vurig was zijn liefde voor hen. Liefdevol
informeerde Hij naar hun welzijn en steeds was
Hij vol medeleven. Daarom hielden zijn
onderdanen ook van Hem als van hun beste vriend
en dierbaarste familielid; zij vereerden Hem om
de warme belangstelling die Hij in hen stelde.
Rama hield zich strikt aan de diverse leefregels
die de traditie voorschreef, hoezeer Hem dat ook
ongelegen kwam of ongemak veroorzaakte. Tot wie
Hij ook het woord richtte, immer had Hij een
bekoorlijke glimlach op zijn gelaat, een
vrolijke twinkeling in zijn ogen en waren zijn
woorden vol liefde. Niemand zag ooit een spoor
van boosheid, afkeer, wanhoop of haat op zijn
gezicht.
Rama was
de belichaming van mededogen en sympathie. Hij
verlangde niets liever dan diegenen te hulp te
komen die zich aan zijn wil hadden overgegeven.
De minder-wenselijke gewoonten waaraan
vorstelijke personen zo licht ten prooi vallen,
kregen bij Hem geen enkele kans. Hij verviel
nimmer tot ondeugden als praatzucht of
tijdverspilling. Niettemin, als iemand tegenover
Hem zijn bekwaamheid in het debatteren wilde
tentoonspreiden, verzuimde Rama nooit hem met
nog slimmere tegenargumenten te pareren en hem
zo op zijn plaats te zetten. Zijn lichaam kende
geen ziekte en zijn geest geen bezorgdheid. Hij
besefte wat mensen nodig hadden; zelfs voordat
zij hun noden aan de vorst hadden voorgelegd,
had Rama de mogelijke oplossing reeds overwogen
en hun grief weggenomen, nadat Hij Dasharatha's
toestemming had verkregen en daarvoor de
ministeriële belangstelling had gewekt.
Overigens dwarsboomde Dasharatha geenszins
Rama's wensen, doch voerde ze uit zodra hij
ervan in kennis werd gesteld. Rama verdiepte
zich tot in de kleinste details in
regeringszaken en nam de nodige
voorzorgsmaatregelen om er zeker van te zijn dat
problemen en ingewikkelde vraagstukken niet weer
de kop zouden opsteken als ze eenmaal waren
opgelost en rechtgezet. Rama had nog een
opvallende eigenschap: Hij onthulde nimmer van
tevoren datgene waartoe Hij in gedachten reeds
had besloten. Tot het ogenblik dat zijn wil of
wens uiteindelijk gestalte kreeg, kon niemand
erachter komen wat die wil of wens inhield. Noch
zijn boosheid of verbolgenheid, noch zijn
voldoening was ooit zonder zin. Hij zou nooit
iets uitstellen of zich laten afleiden of laten
bedriegen. Door deze en dergelijke
uitzonderlijke eigenschappen straalde Rama in
alle verhevenheid. Dasharatha was zeer verheugd
te zien hoe Rama de liefde en trouw van zijn
volk veroverde. Van ministers, priesters en
anderen hoorde hij hoe Rama steeds geliefder
werd bij het volk en dit verblijdde Dasharatha
zeer.
Op zekere avond
had Dasharatha dorst en wilde hij water drinken;
hij wilde de slapende vorstinnen niet wekken,
dus schonk hij zelf wat water in een beker, uit
een kan die naast zijn bed stond. Terwijl hij
dronk, merkte hij dat zijn hand onvast was en
dat zijn vingers trilden. Hierna kon hij de
slaap niet meer vatten. Allerlei gedachten
speelden door zijn hoofd. Hij trok tenslotte de
conclusie dat zijn hoge leeftijd tot zwakte
geleid had en hij besloot dat hij niet langer
zijn keizerrijk moest besturen. Elke poging een
volk te regeren terwijl de krachten van lichaam
en geest reeds tanende zijn, kon slechts leiden
tot verwarring en rampspoed. Hij telde de
minuten, zodat hij bij het aanbreken van de
dageraad zijn besluit om af te treden aan zijn
ministers kenbaar kon maken. Eindelijk was de
nacht voorbij en daagde het licht.
Nadat Dasharatha
zijn ochtendbad en zijn dagelijkse riten
beëindigd had, gaf hij zijn kamerheren opdracht
de ministers, de vooraanstaande burgers en de
priesters in het paleis bijeen te roepen voor
een speciale vergadering. Allen die door
Dasharatha ontboden waren kwamen, gehoorzaam aan
het bevel van de keizer, zo snel mogelijk bijeen
en wachtten zijn komst af. Dasharatha boog zich
diep voor de voeten van Vasishtha en vertelde
hem wat er die nacht was voorgevallen en over de
stroom van gedachten die daardoor op gang was
gebracht. Hij zei dat hij had besloten de last
van het keizerlijk bestuur op Rama's schouders
te leggen. Hij hoopte dat er geen bezwaren
zouden rijzen tegen zijn voorstel en dat alle
maatregelen in verband met de vervulling van
deze wens zo spoedig mogelijk getroffen zouden
worden.
De eerste
minister, Sumanthra, maakte Dasharatha's
voornemen aan de vergadering bekend; de
ministers, hovelingen, burgers, priesters en
schriftgeleerden die daar bijeen waren,
begroetten de tijding met vreugdevolle
instemming. Zij juichten: 'Shubham, Shubham!'
('O, het geluk is met ons, hoe fortuinlijk zijn
wij!'). Hun toejuichingen weerklonken tot in de
hemel. Vasishtha verrees van zijn zetel en
sprak: 'Majesteit! U hoeft zich niet de
geringste zorgen te maken. Rama is in elk
opzicht berekend voor deze belangrijke taak,
maar wij kunnen het ons wel veroorloven een
weinig te wachten, opdat wij deze gebeurtenis op
grootse wijze vieren en daarbij al diegenen
kunnen uitnodigen wier aanwezigheid wij op prijs
stellen. Ik stel voor een maand of twee te
wachten, opdat de kroning van Rama wordt omgeven
met alle luister die wij ons wensen.'
Doch Dasharatha
riep uit: 'Mahatma! Niets gaat uw kennis en
bevattingsvermogen te boven - u bent alwetend.
Wanneer de keizer de macht over zijn ledematen
verliest, verdient hij niet de teugels van het
bewind in handen te houden. Het is een veeg
teken, wanneer een vorst die door ouderdom
verzwakt is, de begeerte koestert om op de troon
te blijven. Dit zou duiden op een diepgeworteld
egoïsme. Nu ik dit alles weet en toch in
tegengestelde zin zou handelen, zou ik falen in
de plicht die ik duidelijk voor mij zie. Vergeef
mij, en tracht niet deze ceremonie uit te
stellen. Geef mij toestemming om Rama te wijden
tot kroonprins (yuvaraja), tot
rechtmatige troonopvolger, binnen twee of drie
dagen.' Aldus smeekte Dasharatha in grote
ootmoed en met diepe eerbied.
Vasishtha richtte
Dasharatha op en zegende hem. Hij sprak:
'Majesteit! Ook het huwelijk van Rama vond
plaats naar de ingeving van het ogenblik! Het
kwam als een plotselinge genade uit de hemel.
Daardoor kregen uw onderdanen geen kans om te
delen in de vreugde van die gewichtige
gebeurtenis. Als nu ook de kroning zo plotseling
beslist en onverwacht gevierd zou worden, dan
zou dat niet alleen de heersers van vele delen
van dit rijk pijnlijk treffen, doch het zou
bovendien zijn broers Bharata en Shatrughna
groot verdriet berokkenen. En Janaka, die nu uw
aanverwant en vriend is, kan misschien niet eens
de plechtigheid bijwonen! Ik stel daarom voor
dat u deze zaken goed overweegt aleer u de datum
vaststelt.'
De eerste minister
stond op en sprak: 'Moge de vereerde
familie-raadsman mij vergeven! De beslissing van
de keizer heeft ons aller waardering en
goedkeuring. Ramachandra is, zoals de naam
aanduidt, als de maan die de brandende hitte
verdrijft en ons allen verkoeling en
vertroosting brengt. Hij neemt de pijn weg die
veroorzaakt wordt door haat, boosaardigheid,
hebzucht en jaloezie. Zijn wijding tot yuvaraja
mag niet uitgesteld worden, om welke reden dan
ook. Wees zo goed hiertoe de nodige bevelen te
geven, o keizer! Ik bid hierom, namens de gehele
bevolking van dit keizerrijk.'
Toen de keizer en
de eerste minister deze argumenten aanvoerden,
kon Vasishtha niet langer zijn opvatting
handhaven. Hij vond het noodzakelijk te weten
hoe het volk zelf erover dacht. Hierop verrees
Dasharatha van zijn zetel en met één enkele
oogopslag bezag hij de ministers, vooraanstaande
burgers, geleerden, priesters en alle anderen
die in groten getale bijeen waren. De aanwezigen
ontvingen dit gelukkige voorstel met donderende
bijval! Te midden van de opwinding stond een
burger op die tot de elite der stad behoorde.
Hij riep uit: 'Maharadja! De machtige keizers
van uw geslacht hebben ons, onderdanen van dit
rijk, gekoesterd alsof wij hun eigen kinderen
waren. Dit rijk van Kosala kwam tot bloei en
verwierf vrede door de goede zorgen en de
genegenheid van Ikshvaku. Uw oudste zoon Rama is
rijk aan deugden, Hij is volkomen toegewijd aan
de wetten van dharma; Hij is even
heldhaftig als de koning der Goden en meer dan
wie ook heeft Hij de gave om te heersen over de
drie werelden. [Triloka - de drie werelden -
aarde (bhumi), hemel (svarga) en onderwereld
(patala)]. Het betekent voor ons een groot geluk
dat u de gedachte koestert om Hem tot yuvaraja
te wijden. Het fortuin is daarom ongetwijfeld
met ons.'
Toen de burger
aldus sprak, uit naam van alle onderdanen van
het rijk, richtte Dasharatha zich tot de
menigte: 'Leden van deze vergadering! Gedurende
de lange jaren dat ik dit rijk heb geregeerd,
heb ik het pad mijner voorvaderen gevolgd; ik
heb over welzijn en voorspoed gewaakt zo goed
als dat in mijn vermogen lag, met het oprechte
verlangen de ganse wereld tot heil te zijn. Mijn
leven lang heb ik doorgebracht onder de
bescherming van dit witte zonnescherm dat zich
boven mijn troon bevindt [Onder het witte scherm
van de sattvische levenswijze: zuiver,
gelijkmoedig en onthechts]; nu ben ik een oude
man. Ik ben tot het besef gekomen dat de
levenskracht van lijf en leden is afgenomen. Dit
afgetakelde lichaam moet het wat kalmer aan
doen. Mijn beslissing is genomen. Een keizerrijk
regeren is geen gemakkelijke opgaaf en geen
onbelangrijke opdracht, want daarvoor moet men
een toegewijd dienaar zijn van dharma -
rechtschapenheid. Dharma kan slechts dan
ononderbroken worden gehandhaafd, als het hoofd
van de regering een persoon is die zich
voortdurend bezighoudt met sadhana en
die de gave bezit zijn zintuigen onder strenge
controle te houden. Ik heb deze last zo lang
getorst dat de krachtsinspanning mij heeft
uitgeput. Als u allen mijn plan goedkeurt en er
de juistheid van inziet, zal ik u er de
bijzonderheden van vertellen. Ik zal nimmer
ingaan tegen uw wens of voorkeur.
Ik oefen geen
enkele dwang op u uit; wees niet bevreesd dat ik
u mijn wensen wil opleggen, of dat dit een
koninklijk besluit is dat u moet gehoorzamen. Ik
laat het over aan uw vrije wil en uw oordeel.
Mocht een andere regeling u beter toeschijnen,
dan bent u volkomen vrij dit aan ons kenbaar te
maken, zodat wij die in alle openheid kunnen
overwegen. Overleg daarom met elkander en laat
mij tegen de avond weten waartoe u besloten
hebt.'
Nog voor
Dasharatha zijn toespraak had beëindigd, werden
de aanwezigen rusteloos en opgewonden, als
pauwen onder een bewolkte hemel die overvloedige
onweersbuien voorspelt. Luidkeels lieten zij hun
instemming, hun dankbaarheid en hun vreugde
horen, in niet mis te verstane bewoordingen. 'Uw
verlangen is gelijk het onze. Wij wensen geen
andere gift; geef ons dit geschenk. 0, dit is
waarlijk een grote zegen. Veel geluk! Yuvaraja
Ramachandrajiki Jai! Jai Dasharatha Rama!
'De toejuichingen doorkliefden de hemel.
Luisterend naar de algemene bijval werd
Dasharatha heen en weer geslingerd tussen
vreugde en vrees. Dasharatha stond als versteend
bij deze spontane uitbarsting van trouw en
genegenheid. Na enige tijd hervond hij zijn
evenwicht; hij staarde naar de aanwezigen en
begon te spreken: 'Leden van deze vergadering!
Er is voor mij geen belangrijker taak dan het
inwilligen van uw wensen. Ik zal zonder mankeren
Rama tot yuvaraja laten wijden. Toch ben
ik ook enigszins bezorgd. Ik zal u uitleggen
waarom en zou dan gaarne enige woorden van
geruststelling van u horen. Het is mijn wens dat
u mij uw eerlijke beoordeling geeft en mij de
genoegdoening schenkt waarnaar ik zo vurig
verlang. De waarheid is dat, terwijl ik op het
punt stond u mijn plan voor te leggen om Rama
tot yuvaraja te wijden, u te kennen gaf
- zelfs vÛÛr ik erover kon spreken - dat ik Hem
onverwijld moest kronen en dat zijn vermogen om
dit rijk bekwaam en verstandig te regeren
onbegrensd is. Als ik dit feit eerlijk onder
ogen zie, dan is het duidelijk dat u enigszins
ontevreden bent over mijn bestuur, of dat
sommige van mijn wetten indruisen tegen uw
belang of voorkeur. Heb ik soms blijk gegeven
van enige neiging die in tegenspraak is met dharma?
Smacht u zozeer naar Rama's kroning als yuvaraja
omdat u twijfelt aan mijn bekwaamheid u tot heil
te zijn als regerend vorst? Ik nodig u uit mij
aan te tonen waar ik gefaald heb en mij op mijn
dwalingen te wijzen. Doe dit onbevreesd en in
alle volledigheid; ik zal een openhartig relaas
zeer op prijs stellen.'
Hierop verrees één
der leiders van het volk en antwoordde: 'Rama's
bekwaamheid en zijn schranderheid tarten elke
beschrijving. En u, o majesteit, bent gelijk aan
de God der Goden; u bent als Shankara (Shiva)
met hetzelfde goddelijke mededogen en de
bereidheid uw onderdanen alles te schenken wat
zij vragen. In uw vermogen ons te beschermen
bent u Vishnu gelijk. Wij zouden wel zeer
verachtelijk en slecht zijn als wij ooit een
smet durfden te werpen op uw heerschappij. Zij
die zulks doen, zijn afschuwelijke zondaren. U
bent tot uw besluit gekomen daar u immer het
beste met ons voor hebt en vurig verlangt ons
gelukkig te maken. Wij zullen uw bevel
onvoorwaardelijk gehoorzamen.' Hierop richtte
Dasharatha zich tot de hogepriester. '0 grootste
onder de brahmanen! U hebt gehoord hoe het volk
zijn wensen kenbaar heeft gemaakt. Nu geen
verder uitstel meer; verzamel al het materiaal
en de rituele benodigdheden voor de
kroningsceremonie', verklaarde Dasharatha, met
geestdrift vervuld bij de gedachte aan de
komende gebeurtenis. 'Zet de omheiningen op en
bouw de verhogingen, zoals die in de heilige
Geschriften voor de verschillende onderdelen van
de ceremonie zijn voorgeschreven en breng de
offerplaatsen en andere heilige stellages in
gereedheid', sprak hij.
Dasharatha wierp
zich aan de voeten van Vasishtha, de geestelijk
leidsman der familie, en verzocht hem om
toezicht op de werkzaamheden te houden.
'Meester! Allen die op tijd kunnen komen, zullen
aanwezig zijn; laat ons niet blijven wachten op
diegenen die van verre moeten komen. Als zij
horen dat Rama gekroond is, kunnen zij daarover
evenzeer verheugd zijn. Wijs mij niet, als reden
tot uitstel, op de noodzaak de vorst van Kekaya
of Janaka uit te nodigen en te wachten op hun
komst. Sta ons toe dat wij de heilige ritus der
kroning zo spoedig mogelijk voltrekken', pleitte
hij met smekend gevouwen handen.
'Maharadja!',
antwoordde Vasishtha, 'wat mij betreft is alles
gereed en kunnen wij beginnen zodra u dat wilt.
Ik heb opdracht gegeven dat alles morgen met de
dageraad beschikbaar is: de honderd gewijde
kannen en bekers, het tijgervel, de gewijde
overdekte ruimte en de verschillende ruimten
daaromheen, de materialen voor de rituelen van
de eredienst zoals voorgeschreven in de heilige
Geschriften, de kruiden en de bloemen. En dat is
nog niet alles. Ik heb de vier legeronderdelen
te kennen gegeven dat zij paraat moeten zijn;
ook de olifant Sathrunjaya, die alle gunstige
kenmerken heeft waarover de Shastra's spreken,
zal op zijn fraaist worden opgetuigd. Het
luisterrijke witte zonnescherm en de vlag van de
keizerlijke dynastie zullen eveneens gereed
worden gehouden op het paleis. Ook het
gunstigste tijdstip is uitgekozen: dat is
morgen.' Toen Vasishtha het goede nieuws
aankondigde, werd de bevolking overweldigd door
dankbaarheid en opgetogenheid; de mensen dansten
van vreugde.
De straten werden
geveegd en gereinigd tot zij brandschoon waren
en daarna, evenals de muren en gebouwen,
beschilderd met ingewikkelde figuren. Er werden
slingers opgehangen; bogen, luifels en
zonneschermen werden opgericht boven de route;
iedereen was ijverig in de weer en in een staat
van blijde opwinding. De brahmanen en de
notabelen namen afscheid van Dasharatha, kwamen
uit het paleis te voorschijn en vormden een ware
stroom van vrolijkheid en opgewonden gesprekken.
De ministers, Vasishtha en de keizer trokken
zich terug in de privé-vertrekken.
Dasharatha ontbood
Rama naar de ontvangstzaal, waar hij Hem alles
uitlegde over de ceremoniële formaliteiten en
rituelen die aan de kroning verbonden waren. Hij
herinnerde Rama eraan dat Hij voor zonsopgang
gereed moest zijn en beschreef Hem de
voorbereidselen die Hij moest treffen. Lakshmana
had het nieuws gehoord en rende nu naar
Kausalya, Rama's moeder, om de blijde tijding
over te brengen en om haar deelgenoot te maken
van zijn opgetogenheid. Kausalya was
overgelukkig en kon nauwelijks wachten tot zij
Rama zou zien. Het grote moment zou spoedig
aanbreken, dus verkeerde de ganse stad in grote
opwinding. Dorpen ver in de omtrek en zelfs de
aangrenzende staten waren weldra op de hoogte,
want goed nieuws verspreidt zich snel. En
niemand die op een ander bleef wachten: zo gauw
iemand het nieuws hoorde, spoedde hij zich naar
de hoofdstad. Langs alle wegen die naar Ayodhya
leidden, zwol de mensenstroom aan tot een
onbeheersbare vloedgolf.
Ramachandra
luisterde naar wat Dasharatha Hem vertelde, maar
Hij gaf geen antwoord. Zijn gevoelens vielen
niet in woorden uit te drukken. Hij kon niet
zeggen wat er in Hem omging en zweeg dus stil.
Zijn zwijgen deed Dasharatha beschuldigend
uitroepen: 'Zoon! Waarom zie ik geen enkel teken
van vreugde bij het vooruitzicht dat je morgen
gekroond zult worden als yuvaraja? Wil
je soms geen troonopvolger zijn? Is het soms een
teken van bezorgdheid of vrees bij de gedachte
dat wij de last der staat op jouw schouders
zullen laden?" In weerwil van Dasharatha's
langdurige ondervraging en liefdevolle
smeekbeden stond Rama voor de keizer alsof Hij
zijn tong verloren had. Tenslotte sprak Hij:
'Vader! Ik begrijp niet wat u zo overhaast doet
handelen. Mijn geliefde broers Bharata en
Shatrughna zijn er nu niet. Ook grootvader is
ver weg en hij kan wellicht niet op tijd hier
zijn. Mijn schoonvader kan misschien ook niet
komen. En de heersers van de andere staten,
prinsen en onderkoningen, zij allen kunnen
misschien evenmin aanwezig zijn. Het bezwaart
mijn gemoed dat wij een dusdanig groot aantal
mensen zullen teleurstellen. Het strookt niet
met de idee van een feestelijke gebeurtenis dat
zovelen zich zeker gekwetst zullen voelen.' Hij
vroeg vergiffenis voor het uitspreken van zijn
gevoelens en wierp zich aan Dasharatha's
voeten.
Het was Vasishtha
die antwoord gaf. 'Rama! Ook wij hebben deze
bezwaren geopperd; denk niet dat wij
stilzwijgend hebben ingestemd met de wens van de
keizer. Wij hebben alle voor- en nadelen
overwogen en rekening gehouden met de mening van
het volk aleer wij deze beslissing namen. Maak
nu geen bezwaar en eerbiedig de wens van de
keizer; de kroning en de zalving zullen morgen
moeten plaatsvinden. Er zijn bepaalde geloften
waaraan U zich heeft te houden; vannacht mag U
niet slapen op een brits of een zacht bed. U
zult moeten vasten, en Sita eveneens. Zodra de
dag aanbreekt, moeten U beiden een bad nemen,
nadat U gewijde olie op uw hoofd hebt gedaan,
want de ster Pushya, onder welker gelukkig
gesternte de heilige ritus voltrokken zal
worden, rijst op dat tijdstip. Trekt U zich nu
dus zonder tegenwerpingen terug in uw
paleis.'
Zodra de leraar
was uitgesproken, wierp Rama zich aan de voeten
van zijn vader en van Vasishtha en begaf zich
naar zijn paleis, vergezeld door Sumanthra, de
minister en vertrouwensman. Ditmaal aarzelde Hij
niet. Hij bracht het nieuws over aan Sita en
ging daarna snel naar de vertrekken van zijn
moeder. Hij wierp zich voor haar ter aarde; zij
richtte Hem op met zachte hand en liefkoosde Hem
vol genegenheid, door vreugde overweldigd. Zij
gaf Rama opdracht ten teken van dank aan de
brahmanen de runderen te schenken die zij voor
dit doel bijeengebracht had en die zij versierd
had met kostbare ornamenten. Aan anderen liet
zij Rama een grote verscheidenheid aan
geschenken weggeven. Lakshmana en diens moeder
Sumitra waren ook aanwezig. Kausalya deed Rama
naast zich plaatsnemen en terwijl zij haar
vreugdetranen, die zij de vrije loop had
gelaten, droogde, sprak zij: 'Zoon! Ik heb lang
op dit kostbare ogenblik moeten wachten, maar nu
is mijn vurigste wens vervuld. Ik ben gelukkig;
dit geeft mijn leven zin en betekenis. O jij
kostelijk juweel! Mijn gouden zoon! Vanaf morgen
zul jij de yuvaraja zijn. Moge je lang
leven en heersen over dit keizerrijk; laat het
welzijn van het volk immer je ideaal zijn. Moge
je heerschappij geluk en veiligheid brengen,
volgens de voorschriften van rechtvaardigheid en
goede zeden. Vergaar nimmer-tanende roem en houd
de naam en de glorie hoog die de vorsten uit dit
geslacht verworven hebben; mogen je macht en
majesteit zelfs die van je vader overtreffen. De
dag dat je die positie bereikt hebt, zal ik het
gevoel hebben dat mijn leven tot volle bloei is
gekomen. Mijn geloften, mijn vasten en gebeden
zullen dan vrucht hebben gedragen.'
Kausalya, de
moeder, liefkoosde Rama, streek over zijn
krullende lokken en sprak zoete woorden van
zegen. Zij gaf Hem zeer waardevolle raad, die
Rama met onverdeelde aandacht aanhoorde. Rama
had binnenpret en plaagde Lakshmana met
goedmoedige scherts. 'Broer! Kun je me zeggen
welke edele prinses niet verrukt zal zijn bij de
aanblik van zo'n charmante kerel?' Waarop
Lakshmana antwoordde: 'Broer! Ik heb geen
fortuingodin van node die mij wil trouwen!
Wanneer jij in jouw eigen rijk enkele taken zou
willen overdragen, zal ik die op mij nemen; dat
is alle rijkdom die ik mij wens.' Hiermee wierp
hij zich aan Rama's voeten.
Rama sprak:
'Lakshmana! Jij bent mijn adem. Daarom zul je
gelijk met mij delen in de verantwoordelijkheden
van het bestuur. Dus moet jij, evenals ik, erop
voorbereid zijn dat je juwelen en koninklijke
gewaden moet gaan dragen. Je zult een gelijk
aandeel krijgen in mijn lasten en ook delen in
mijn geluk, in mijn roem en mijn fortuin. In
alles wat ik ben en wil zullen wij gelijk
opdelen.'
Terwijl Rama deze
woorden sprak, stortte Sumitra tranen van
vreugde en liet een vloed van zegeningen op Rama
en Lakshmana neerdalen. Zij sprak: 'Rama! De
liefde tussen jou en Lakshmana maakt mij zeer
gelukkig. Mijn zoon heeft geen hogere status van
node dan jouw dienaar te zijn. Als hij zich maar
eeuwig in jouw liefde en genegenheid mag
koesteren, zal hem dat voldoende zijn.' Toen zij
uitgesproken was, wierp Rama zich aan haar
voeten. Lakshmana volgde zijn voorbeeld. Daarna
vergezelde hij Rama naar diens paleis. Toen de
avond viel, werd Rama's gelofte van de rituele
vasten van kracht. Hij legde zich terneer op een
mat van gewijd kusa-gras.
Inhoud van deze
Vahini | vorige bladzijde | volgende
bladzijde