Bewerkt en in het Engels vertaald 
door
B.P. Mishra 

 

 

 

 

Verklarende  Woordenlijst
en Aanhalingen

[Zie ook de woordenlijst / Glossary van Vahini.org]

 

 

Voorwoord:
1. gufa betekent grot
2. leela betekent goddelijk spel, goddelijk grapje, wonder of activiteit
3. Durgâ: (moeilijk bereikbare): een verschijningsvorm van Mâyâ; andere naam voor Parvatî, gemalin van Shiva en moeder van het universum.  Lakshmî: gemalin van Vishnu, godin van schoonheid en voorspoed. Saraswathî: gemalin van Brahmâ en godin van kennis, kunst, wijsheid en bevrijding
4. sadhu
5. bhiksha
6. iemand die alle wereldse genoegens vaarwel heeft gezegd
7. een Akshaya Patra. Men denke in dit verband bijvoorbeeld ook aan de kruik van de weduwe van Sarefat in het Oude Testament (
I Koningen 17:7-16)

Hoofdstuk I - Op Weg:
1. Kali-yuga - zie
hoofdstuk III, onder 5
2. Sathya-yuga - zie
hoofdstuk III, onder 5
3. ten tijde dat dit boekje werd geschreven = 1987
4. mensen die zich toeleggen op zelfverzaking en verzaking van de wereld
5. mâyâ
6. als sadhaka
7. Kabir: mystiek dichter / musicus uit de vijftiende eeuw
8. prema rasa
9. 1 rupee is ongeveer fl. 0,10 (begin 1991)
10. een van de 24 goddelijke incarnaties - zie ook hoofdstuk VII
11. verzamelnaam van heilige boeken
12. de god met het olifantenhoofd en zoon van Shiva en Parvatî. Hij is de god van de wijsheid en wordt aangeroepen om obstakels te kunnen overwinnen
13. de geschiedschrijving van de Pandava's en Kaurava's, ook wel Panchama Veda genoemd
14. een verlichte ziel; zijn naam betekent boodschapper
15. goddelijk boek
16. Sathya-yuga, ook wel Kritha-yuga genoemd - zie hoofdstuk III, onder 5
17. Kamadeva: god van de lagere begeerten; apsara's: speelse nimfen die de goden omgeven
18. rasa-leela
19. gewoonlijk wordt hieronder verstaan: gezegend of geheiligd voedsel, lekkernij die na afloop van een eredienst wordt rondgedeeld
20. kamavijaya
21. sadhana en satsang
22. Dwarapa-yuga, het derde van de vier tijdperken (ten tijde van Krishna) - zie hoofdstuk III, onder 5
23. akshaya
24. ofwel Badripati, andere naam voor Heer Nara Nârâyana, als beschermer van het heiligdom Badrinath
25. padmasana
26. samadhi
27. Chaturbhuja betekent letterlijk: Hij met de vier armen en is een andere naam voor Râma (als incarnatie van Vishnu)
28. bhoga en yoga
29. yoga vidya

Hoofdstuk  II - In Urvashi-Kund - De twaalfde man - Sai Baba's leela's:
1. rasa-leela
2. een vermaard meer in de Himalaya. Het ligt nabij de berg Kailash (die geldt als de verblijfplaats van Shiva)
3. pranayama
4. heilige formule in het Sanskriet
5. bij het afsluiten van een eredienst wordt God geëerd met brandende kamfer, een stof die opbrandt zonder sporen achter te laten, symboliserend het verbranden van verlangens en het opgaan in God
6. devotionele liederen
7. dhyana
8. mensen die hun zinnen trachten te beteugelen door hun begeerten ceremonieel in het heilige vuur te verbranden
9. siddha's (wijzen uit de Himalaya, die over grote geestelijke vermogens beschikken)
10. in een Abhaya Hasta-gebaar - een 'vrees niet' handgebaar (met handpalm naar de mens toe)
11. ghee
12. sankalpa (goddelijke wilsbeschikking)
13. jiva
14. sterk gekruide soep
15. sathyagraha betekent letterlijk: vasthouden aan rechtvaardigheid, een waarheid die van binnenuit komt, een heilig weten
16. een koning die de gunst verworven had noch door een aards, noch door een goddelijk wezen gedood te kunnen worden. Hij achtte zich daardoor onsterfelijk en heerste op wrede en tirannieke wijze. Hij had het met name begrepen op Vishnu-vereerders
17. een van de incarnaties van Vishnu. Hij had in deze vorm de kop van een leeuw en het lichaam van een mens en was zo in staat de demonische koning Hiranyakasipu [
zie: SB, Canto 7, Hoofdstuk 8 etc.] te doden, zonder in conflict te komen met de eenmaal geschonken gunst.
18. soort droge pannekoek
19. een van de heilige geschriften over de natuurwetten, die na mondelinge overlevering uiteindelijk werden vastgelegd
20. panch prana's (praan, vyaan, udaan, samaan, apaan) die zowel in verschillende - aan plaats gebonden - lichaamsdelen, als in het universum functioneren

Hoofdstuk  III - De zeldzame kruipplant - De twee wijze mannen
1. Indra: god van de hemel en heersend over alle andere goden; Varuna (ofwel Varma): de god van zeeën en wateren
2. kayakalpa
3. waaronder de pandit Madan Mohan Malaviya, de Raja Saheb van Manikpur, de Raja Saheb van Suketu en de Raja Saheb van Mandi.
4. ofwel Muzban Parvata, naam van Suleiman-berg in Afghanistan
5. in de Sathya-yuga (beter bekend als Kritha-yuga) overheerst de waarheid; in de Treta-yuga overheersen nog de goede eigenschappen; in de Dwapara-yuga is er evenwicht tussen goed en kwaad; in de Kali-yuga overheersen de slechte eigenschappen (tijdperk van verval of ijzeren tijdperk) - het huidige tijdperk
6. samiddha
7. zeer oude gezondheidsleer van die naam
8. jada padartha
9. deva's
10. grihastha
11. sanyasin
12. sadhana chatushtaya:
viveka = onderscheidingsvermogen
vairagya = onthechting
shad sampatti = 6 morele deugden - zie onder 13
mumuksha = intens verlangen naar bevrijding
13. shad sampatti:
sama = beheersing der zintuigen
dama = onthechting - gemoedsrust
uparati = beheersing van de geest
titiksha = evenwichtigheid bij vreugde of verdriet
samadhana = eenpuntig gericht denken
sraddha = standvastigheid
14. asceten die het atma als Paramatma beschouwen en de wijsgeer Rishabhadeva [zie ook
SB, Canto 5, Hoofdstukken 3, 4, 5 en 6 over het leven van Rishabhadeva] volgen op zijn pad van ahamgraha upasa, dat wil zeggen: zelf een uitgelezen tijdstip kiezen om het lichaam vrijwillig 'af te schudden' en in God op te gaan
15. een van de 24 avatars (incarnaties van Vishnu) in de Hindoe-mythologie, als weergegeven in de
Srîmad Bhâgavatam
16. moksha
17. 'Abhaya Mudra' - zie ook
Hoofdstuk II, onder 10
18. padmasana
19. een Indiase zoete lekkernij
20. satsang
21. iemand die op elk moment bereid is zijn lichaam te verlaten
22. grihastha, een levensfase van een man, zo tussen 25 en 50 jaar. Gewoonlijk heeft men dan een gezin te onderhouden. Een van zijn plichten is het geven van aalmoezen.
23. het toevoegsel ji (spreek uit dji) is een uiting van respect en vertedering
24. Bhootbhavana Bhagavân Shankar
25. Premaswarupa
26. moha
27. Nârâyana in de vorm van Nara; Madhava, vermomd als Manava
28. atma siddhanta en mumuksha
29. Upadesha
30. nivrithi marg
31. bijeenkomst van bij een vereniging aangesloten sadhu's (goede en wijze mensen die vaak een teruggetrokken bestaan leiden, van plaats naar plaats trekken en van aalmoezen leven)
 

Hoofdstuk  IV - Hoe een jongeman onder Baba's hoede kwam
1. rishi's, muni's en âcârya's
2. sathya, dharma, shanti, prema en ahimsa
3. yaga's
4. pranayam

Hoofdstuk  V - De wijzen uit de Himalaya
1. Prasad Patra ofwel
Akshaya Patra
2. samadhi
3. siddha's (wijzen uit de Himalaya, die over grote geestelijke vermogens beschikken)
4. rishi's
5. maharshi's
6. darshan ontvangen
7. verlichte zielen
8. Nath betekent God of vergoddelijkt
9. Mahapurusha
10. pranayam sahana
11. purva mimamsa
12. darshan shastra
13. Karmakand
14. yajna's
15. darshana's
16. parva's
17. Ashwamedha Yajna, een ritueel waarbij een wit paard werd uitgezonden. Het droeg een schild waarbij een ieder die dacht sterker/machtiger te zijn dan de heersende koning tot een strijd met deze werd uitgedaagd. Alle gebieden die het paard (in een jaar tijd) wenste te doorkruisen, vielen automatisch toe aan zijn rijk, als de heerser van dat gebied niet op de uitdaging inging. Men bleef dan als regel wel regeren, maar erkende de uitdager als absolute heerser
18. muni
19. Bhrigu Samhita
20. darshan, sparshan en sambhashan
21. letterlijk: een verhaal over de nectar van Sai.

Hoofdstuk  VI - Een kritische beschouwing
1. prasad
2. sloka
3. ofwel Janakpur (stad van koning Janaka, vader van Sîtâ)
4. loka's [zie ook
SB, Canto 5, Hoofdstukken 1, 16 & 20 bijv.)
5. bhuloka
6. Kali-yuga
7. de schrijver bedoelt dat, alhoewel de steden Ayodhyâ en Mithila nog steeds bestaan, hun oorspronkelijke luister, hun innerlijke glans, verdwenen is
8. bhakti sadhana
9. Kamadeva, de god van verlangen / begeerte
10. de vier padartha's: artha, dharma, kama en moksha
11. andere naam voor Krishna. Sundar betekent schoonheid
12. bhuloka
13. loka maryada
14. jnana en bhakti
15. kala jagat
16. asakti
17. lobha
18. santosham

Hoofdstuk  VII - Epiloog
1. sankalpa
2. bhuvana's
3. panch bhuta's: aarde, water, vuur, lucht en ether
4. mahima's en leela's
5. moksha
6. nirguna en nirakara
7. saguna pasana
8. nirguna pasana
9. 'Eko Brahman dwiteeyo nasti' [Brahman: Het alles doordringende absolute. Niet te verwarren met Brahmâ: personificatie van de scheppingskracht. - vert.]
10. aradhya
11. liefje, lievelingetje
12. mâyâ - versluiering van de achter alles aanwezige Ene Werkelijkheid
13. Yamarâja
14. jiva
15. moksha
16. saranagathi

Hoofdstuk  VIII - Incarnatie Sri Nara Narayana
1. Nara en Nârâyana
2. tapasvi
3. een kalpa is gelijk aan duizend chaturyugi's, dat wil zeggen: 432 miljoen jaar
4. god van de lagere begeerten
5. letterlijk: Goddelijk Boek
6. de geschiedschrijving van de Pândava's en Kaurava's
7. heilige geschriften

 

 

AANHALINGEN:
AHAM ADIR HI DEVANAM MAHARSINAM CA SARVASAH
Gîtâ, hoofdstuk X, vers 2
na me viduh sura-ganâh
prabhavam na maharsayah
aham âdir hi devânâm
maharsînâm ca sarvasah
Woord voor Woord: 
na -- nooit; me -- Mijn; viduh -- kennen; sura-ganâh -- halfgoden; prabhavam -- volheden; na -- nooit; maharsayah -- grote wijzen; aham -- Ik ben; âdih -- de oorsprong; hi -- zeker; devânâm -- van de halfgoden; maharsînâm -- van de grote wijzen; ca -- ook; sarvasah -- in alle opzichten.
Vertaling:
Noch het aantal atheïsten, noch de grote wijzen kennen Mijn oorsprong; Ik ben voorzeker de bron van de goddelijken en de grote wijzen in alle opzichten. 

APANI PAADO JAYANO GRAHITA
Upanishaden

BIN PAG CHALE ... SURNAYAK MOHA
Tulasi Ramayana, Balkanda (hoofdstuk waarin de jeugdjaren beschreven worden) onder vers 116

JO SAMPADA ... SURNAYAK MOHA
Tulasi Ramayana, Balkanda, onder vers 288

KARTAL HONHI PADARTH ... KAMARI
Tulasi Ramayana, Balkanda, vÛÛr vers 314

MAHARSINAM BHRGUR AHAM
Gîtâ, hoofdstuk X, vers 25
maharsînâm bhrgur aham
girâm asmy ekam aksaram
yajnânâm japa-yajno 'smi
sthâvarânâm himâlayah.
Woord voor Woord: 
maharsînâm -- onder de grote wijzen; bhrguh -- Bhrgu; aham -- Ik ben; girâm -- van trillingen; asmi -- Ik ben; ekam aksaram -- pranava; yajnânâm -- van offers; japa-yajnah -- chanten; asmi -- Ik ben; sthâvarânâm -- van onbeweeglijke dingen; himâlayah -- het Himalaya gebergte.
Vertaling:
Van de grote wijzen ben Ik Bhrighu [een van de tien Maharishi's naar de eerste Manu], van het gesprokene ben Ik de Pranâva, van de offers ben Ik japa [mantra-meditatie met kralen] en van de onbeweeglijke dingen ben Ik de Himalaya's.

NA ME VIDUH SURA-GANAH PRABHAVAM
NA MAHARSAYAH
Gîtâ, hoofdstuk X, vers 2 
na me viduh sura-gan
âh
prabhavam na maharsayah
aham
âdir hi devânâm
maharsîn
âm ca sarvasah
Woord voor Woord: 
na -- nooit; me -- Mijn; viduh -- kennen; sura-ganâh -- halfgoden; prabhavam -- volheden; na -- nooit; maharsayah -- grote wijzen; aham -- Ik ben; âdih -- de oorsprong; hi -- zeker; devânâm -- van de halfgoden; maharsînâm -- van de grote wijzen; ca -- ook; sarvasah -- in alle opzichten.
Vertaling:
Noch het aantal atheïsten, noch de grote wijzen kennen Mijn oorsprong; Ik ben voorzeker de bron van de goddelijken en de grote wijzen in alle opzichten.

NETA SINDHUNAM
Rig Veda

NIRGUN ROOP ... BHRAMA HOI
Tulasi Ramayana, Uttar Kanda, vers 73

NIJ KARNI KACHHU KATAHU NA DEKHI
Tulasi Ramcharita Manas, boven inleidend vers 314

RAVANA MARAN ... CHAH SANCHA
Tulasi Ramayana, Balkanda, onder vers 48

SHIVA SAMUJHAYE DEVA SAB ... VIVAH
Ram Vivah, Balkanda, vers 314

SOI JAS GAI ... DHARAHIN
Tulasi Ramacharita Manas, Balkanda, onder inleidend vers 121

VIDHIHI BHAYAU ... DEKHI
Ram Vivah, Balkanda, onder vers 313

VIDHIHI VANDI ... KHAMBHA
Tulasi Ramayana, Balkanda, onder vers 286

YADA SARVAM ... EKATVAM ANUPASHYAN
Upanishads

I - Koningen 17:7-16: Elia en de weduwe van Sarefat: 
Doch na verloop van tijd droogde de beek uit, omdat er geen regen in het land gevallen was. Toen kwam het woord des Heren tot hem: Maak u gereed, ga naar Sarefat, dat aan Sidon behoort, en houd daar verblijf. Zie, Ik heb daar een weduwe geboden u te verzorgen. Daarop maakte hij zich gereed en ging naar Sarefat. Toen hij bij de stadspoort kwam, zie, daar was een weduwe bezig hout te sprokkelen. Hij riep haar toe en zeide: Haal mij toch in een kruik een weinig water, opdat ik drinke. Toen zij het ging halen, riep hij haar na en zeide: Breng mij ook een bete broods mee. Daarop zeide zij: Zo waar de Here, uw God, leeft, ik heb geen broodkoek, maar enkel een handvol meel in de pot en een weinig olie in de kruik. En zie, ik ben bezig een paar stukken hout te sprokkelen. Dan wil ik het thuis voor mij en mijn zoon gaan bereiden, en als wij het gegeten hebben, moeten wij maar sterven. Doch Elia zeide tot haar: Vrees niet, ga het thuis bereiden, zoals gij gezegd hebt, doch bereid mij daarvan eerst een kleine koek en breng mij die hier; voor u en uw zoon kunt gij het later bereiden. Want zo zegt de Here, de God van Israël: Het meel in de pot zal niet opraken, en de olie in de kruik zal niet ontbreken tot op de dag, waarop de Here regen op de aardbodem geven zal. Daarop ging zij heen en deed, zoals Elia gezegd had, en een tijdlang at zij, evenals hij, en haar huis. Het meel in de pot raakte niet op, en de olie in de kruik ontbrak niet, naar het woord des Heren, dat Hij door de dienst van Elia gesproken had. 


De komplete Ram Charita Manas, 
door Gosvâmî Tulasidas
downloadable in pdf, zipped, 4.60 MB
in Devanagari en Engels (1101 verses)
zie ook:.
http://www.gitapress.org 

 

Inhoud
Woordenlijst