English: Inner Inquiry

 

21. Onderzoek van het Innerlijk

'Dit alles zal verdwijnen en haar individualiteit verliezen wanneer de hoogste wijsheid (jnana) gaat dagen', zei de wijze Vasishtha tot Râma. 'Râma', adviseerde hij, 'Je zult moeten begrijpen hoe dit gebrek aan kennis steeds groter is geworden en met welke middelen het kan worden vernietigd.' 

In deze goede raad ligt een mysterie verborgen. Men is er gedurende eeuwen van spiritueel speuren niet in geslaagd een antwoord te vinden op de vragen: 'Waaruit is de kosmos ontstaan? Hoe is hij te voorschijn gekomen?' Had hij een persoonlijke oorzaak gehad, dan zou veel onderzoek succes kunnen hebben gehad. Maar de kosmos (jagat) is geen voorwerp. De vragen: 'Hoe heeft de kosmos gestalte gekregen?' en: 'Waar ligt de oorsprong?' gaan volkomen gelijk op met de vragen: 'Hoe is de 'slang' ontstaan uit het 'touw' ' en: 'Waarom is ons daardoor zoveel 'angst' aangejaagd?' Er bestond alleen een touw. In de schemering is daarop het beeld van de slang geprojecteerd door het gebrek aan inzicht van de toeschouwer, dat wil zeggen vanwege de illusie die het verstand had geschapen. Met andere woorden: onwetendheid is de basis van het misverstand

Brahman is het 'touw'; jagat is de 'slang', die door het verstand - getroffen door illusie - erop is geprojecteerd. [*] Wij kennen Brahman als jagat, wij zien de schepping aan voor de hoogste God. Zolang de illusie heerst, blijven wij het één verwarren met het ander. Daarom kunnen we maar beter tot de conclusie komen dat de stoffelijke wereld (jagat) een illusie is, ontstaan in ons eigen intellect (buddhi) en te voorschijn gebracht door datzelfde gebrekkige vermogen. Iets dat geboren is uit een dergelijke illusie en alleen erkend wordt door een gebrekkig intellect, kan nooit echt zijn. Wanneer deze begoocheling verdwijnt, wanneer de twijfel verdwijnt, verdwijnt eveneens de stoffelijke wereld (jagat) die erdoor is ontstaan. 

'Aham Ajnah' - 'ik weet niets'. Ieder mens zal dat eens tegenover zichzelf moeten toegeven. 'Dit alles is Brahman' is de conclusie die ons in alle heilige teksten en geschriften wordt voorgehouden. Wanneer het individu dit feit terzijde schuift en toch beweert dat hij 'ik' is, verklaart hij daarmee dat hij slechts een onwetende (ajnani) is. [**] en [***]

Je kunt eraan twijfelen of het ooit mogelijk zal zijn jezelf te vergeten en te gaan geloven dat je iets anders bent. Wij hebben reeds gezien dat het aanvaarden van mithya - de waarheid die besmet is door onwaarheid - het bewijs is van iemands onwetendheid. Tijdens de schemering wordt de leugen opgelegd aan de waarheid. Men vormt zich een beeld van een slang op de plaats waar alleen een touw op de weg ligt. Die illusie beïnvloedt het bewustzijn en vervormt het intellect (buddhi), zodat beide hun ware aard vergeten die ananda is, de hoogste verrukking. Zij nemen de beperkingen op zich van een afzonderlijk bestaan en noemen zich individu (jiva). Zij zijn de blijde overtuiging toegedaan dat het geluk zich buiten hen bevindt. Daarom laten zij zich volledig verstrikken in die beweeglijke, veranderlijke, rusteloze buitenwereld (samsar). Zij dragen gelaten de bijelkaarhorende slagen van voor- en tegenspoed. Aan zulke mensen wordt door de shruti, door de Vedaís en andere heilige teksten geleerd om door consequent volgehouden inspanning hun leven te transformeren en het Atma te leren kennen en te verwerkelijken. 

De voorvechters van de advaita-filosofie zijn niet bezig te bewijzen dat er zoiets is als onwetendheid (ajnana). Ik ben niet gelukkig; ik voel geen vreugde. Ik wil dit. Ik moet dat verdienen. Dat zijn de verlangens waaruit de individuele mens is opgebouwd. Deze houding vormt de kern van onwetendheid. Wil je je daarom bewust inspannen voor het verwijderen van deze onwetendheid die je afscheidt van anderen en je onbekwaam maakt, dan moeten zulke opvattingen volledig worden omgevormd. De overtuiging: 'Ik ben de belichaming van het geluk, ik ben de Ene die alle begeerte heeft vervuld' moet steeds meer toenemen. Iemand met de eerder genoemde geesteshouding heeft het inzicht dat zich beperkt tot het individu (jivatva-buddhi); een persoon met de laatstgenoemde kennis heeft universele wijsheid (jnana). In zijn wanhoop verwenst de mens zichzelf omdat hij de last draagt van niet-bestaande problemen. In zijn verwarring daarover veroorzaakt hij veel lawaai en onrust en is hulpeloos vastgebonden aan het wiel van geboorte en dood. De teksten van de advaita-filosofie zijn ontstaan om de mens te waarschuwen tegen deze onwetendheid en om de hogere wijsheid in hem wakker te maken die hem kan sparen voor ellende en kwaad. Wij verkeren eigenlijk in onwetendheid, zolang we het gevoel hebben gebonden te zijn. In feite zijn wij echter niet geschapen, zijn wij niet beperkt of in slavernij. Eigenlijk bestaat de onwetendheid uit de volle overtuiging die heeft postgevat, namelijk: 'Er bestaat een universum dat mij omvat, samen met andere gelijkgestemde gelukzoekers. Tijdens mijn zoektocht zijn vreugde en smart mijn deel en word ik geconfronteerd met geboorte en dood'. Dit is de fundamentele onwetendheid.

'Wij worden wat onze gedachten zijn'. Deze gedachten over de geldigheid van de stoffelijke wereld en de waarde van alle vreugde die we eraan kunnen ontlenen, ook al komen zij voort uit onwetendheid, geven van binnenuit vorm aan onze persoonlijkheid. De oorzaak van het gevangenzitten in deze dwangbuis ligt bij het ontbreken van vier vereisten: 
1. concentratie op spirituele vooruitgang, 
2. standvastig geloof en vertrouwen,
3. toewijding, 
4. Gods genade.
Wanneer van deze vier ook maar een enkele afwezig is, kan de mens de hoogste gelukzaligheid van het Absolute niet ervaren. 

Ons geestelijk onderzoek moet zich niet richten op alles wat oppervlakkig is en voor de hand ligt. Die methode laat ons alleen geloven wat de kosmos (jagat) nu juist niet is. Daardoor zullen wij vergeten dat het onze denkende geest is die dit panorama van kosmische omvang heeft geschapen en dit toen aan ons heeft voorgehouden als de waarheid. 

Eigenlijk is het vreemd dat deze reusachtige kosmos in laatste instantie afhangt van het feit of 'ik' hem als zodanig wel of niet ken! 'Wanneer je voelt dat hij er is, is hij er. Wanneer je voelt dat hij er niet is, is hij er niet!' Dit betekent dat wij het menselijke denkproces aan een grondige beschouwing moeten onderwerpen. Kennen wij een voorbeeld waarin onze erkenning heeft geleid tot het bestaan van iets en ons ontkennen het heeft laten verdwijnen? Of is zo'n conclusie een product van de verbeelding? [zie o.a. ook: SB 11:28

Een gedegen onderzoek in die richting zou ongetwijfeld de waarheid aan het licht brengen. Wanneer wij het touw zien in het donker, ontstaat daar bij vergissing, door onwetendheid, de slang; deze neemt zijn plaats in en de waarheid van het touw wordt verdrongen. Wanneer, op welke wijze dan ook, de toeschouwer de werkelijkheid heeft leren kennen en voelt: 'Dit is geen slang; het is een touw', verdwijnt de slang, want het was puur bedrog. Gevoelens en gedachten zijn dus in staat de slang te creëren en ook om hem te vernietigen. Een feit vaststellen is scheppen; een feit ontkennen is vernietigen. Het zijn geestelijke processen die we beide kunnen classificeren als 'gedachten'. 

Hoewel hierin verschillende niveaus en gradaties te onderscheiden zijn, hebben we slechts te doen met gedachten. Vanwaar komen deze gedachten? Kunnen zij zomaar vrij ontstaan? Het antwoord op deze vraag luidt: 'Ons intellect volgt waar onze activiteiten ons leiden' (buddhi karma anusarini). Gedachten ontstaan overeenkomstig de gehechtheid die men ontwikkelt en de resultaten die men van zijn handelingen verwacht. De allereerste drijfveer van het handelen is: 'Ik moet een toestand van geluk en harmonie bereiken'. Deze motivatie stamt van het dwaze idee dat de wereld echt is. [zie o.a. ook: SB 11:28

Opvoeding zonder wijsheid, louter wijsheid ontdaan van elk onderscheidingsvermogen, handelen zonder voorzichtigheid, geleerdheid zonder inzicht, machtsuitoefening zonder bevoegdheid, uitspraken die niet gebaseerd zijn op de waarheid, muziek waarin de melodie ontbreekt, aanbidding die niet gevoed wordt door devotie, een persoon die verstoken is van gezond verstand en een goed karakter, een student die geen nederigheid kent en een toespraak die niet kan inspireren: het zijn alle zaken die geen enkel nuttig doel dienen. 

Naast de kennis die je vergaart uit de heilige geschriften, moet je ook wijsheid vergaren door ervaring. Kennis zonder persoonlijke ervaring is nutteloos. De wijsheid die wij diep in onszelf meedragen, zal weinig baten indien zij niet gebruikt wordt. Zij neemt dan slechts de vorm aan van louter geleerdheid. Komt een dergelijke kennis echter binnen het bereik van het dagelijks leven, dan krijgt zij een eervolle toepassing. Het verwerven en opeenhopen van rijkdom zal weinig uitrichten indien deze niet aan God wordt gewijd en gebruikt voor het welzijn van de wereld. Het louter verzamelen van kennis uit boeken, is eveneens een nutteloze bezigheid. Kennis [jnâna] wordt alleen dan gezegend wanneer zij wordt vertaald in daden die het welzijn van de mensheid bevorderen. Dit omzetten van kennis in ervaring is pas mogelijk wanneer je de drie stadia doorloopt van weten (jnatum), inzicht (drashtum) en eenwording (praveshtum). 

Als eerste moet je kennisnemen van de kostbare waarheden in de heilige geschriften uit de mond van mensen die een rijke ervaring hebben op spiritueel gebied. Wanneer je deze hebt vernomen, is je belangstelling vanzelf gewekt. Dan voel je de behoefte groeien om, koste wat kost, een duidelijk beeld te krijgen van die waarheden. Dit is het eerste stadium: het weten

In het tweede stadium ga je overal waar ze te krijgen zijn, zulke heilige teksten verzamelen, grondig lezen en bestuderen. Zodra je ze leest, staat de betekenis je helder voor de geest. Met groot doorzettingsvermogen blijf je vragen stellen; je gaat ze begrijpen en er vreugde uit ervaren. Op deze wijze stel je met voldoening vast dat je bepaalde diepzinnige waarheden hebt doorgrond. Dat is het tweede stadium: het inzicht. 

Het is echter niet voldoende dat je vooruitgang boekt in deze eerste twee stadia. Je moet alles wat je weet en hebt doorzien ook gaan ervaren. Bij het betreden van het strijdperk van de ervaring, behoor je je volledig met het ideaal te vereenzelvigen. Wanneer je, nadat je voedsel hebt gegeten, gaat liggen, zal dat indigestie tot gevolg hebben. Wanneer je daarentegen dagelijks de benodigde hoeveelheid voedsel consumeert en wat lichamelijke arbeid verricht, zal het voedsel worden verteerd en in het bloed worden opgenomen, zodat het lichaam onderhouden wordt. Op gelijke wijze moeten wij alles wat we hebben geleerd en ingezien, omzetten in ervaring en arbeid door het innerlijk te verwerken en dan te gebruiken voor de vooruitgang van ons land en voor de welvaart van de gehele mensheid. Het is gemakkelijk om passages uit boeken in je geheugen te prenten en dan lezingen te geven. Kennis die alleen verworven is door het lezen van boeken, is boekenwijsheid. Dat is wijsheid van een alledaagse soort. Alles wat men heeft gehoord, gezien en begrepen, moet minstens in enigerlei vorm in de praktijk worden gebracht. Dat is het stadium van de eenwording

De oude, heilige overleveringen bevatten een aantal kostbare waarheden. Er liggen juwelen van onschatbare waarde in verborgen. Daarin zijn ook vele wetenschappelijke theorieën te vinden met betrekking tot het atoom. Studenten behoren deze verborgen feiten tevoorschijn zien te brengen en bruikbaar te maken voor het welzijn van de mensheid. Zij moeten de drang in zich voelen en de vaste wil om nog onontdekte terreinen te verkennen. Zij moeten zich niet tevreden stellen met voordrachten geven en zitting nemen in discussieforums. 

Alleen mensen die de mentaliteit van een echte onderzoeker hebben, kunnen ware kennis in de wereld helpen verbreiden. Kennis die slechts aan de oppervlakte blijft, zal weinig effect sorteren. Er bestaat geen kennis die groter is dan het weten van iemand die spreekt vanuit de rechtstreekse ervaring. Die kennis moet men veroveren met persoonlijke inspanning, initiatief, vastberadenheid en volharding. Deze behoort te worden aangewend voor technologische ontwikkeling en productie-verhoging, die het land vooruithelpen. 

Het is nodig om wijsheid te verkrijgen door ervaring, maar het is evenzeer van belang om vermogen tot onderscheiding te ontwikkelen, waardoor we in staat zullen zijn deze ervaring te gebruiken voor het welzijn van het land. Opvoeding zonder onderscheidingsvermogen en wijsheid zonder inzicht hebben geen enkel nut. Scholing is het één, onderscheidingsvermogen is iets totaal anders. Dat vermogen stelt ons in staat om goed van slecht te onderscheiden en verleent ons de vaardigheid om te beslissen hoeveel waarde wij in een gegeven situatie moeten toekennen aan de verschillende factoren die in het spel zijn. Onderscheidingsvermogen is een vast bestanddeel van de wijsheid. Zonder dat vermogen kan men de juiste weg niet volgen. Het is een bewijs van scherp inzicht wanneer men dit vermogen gebruikt bij elke handeling. 

Door middel van wetenschappelijk onderzoek op het gebied van de atoomenergie kan men allesvernietigende wapens uitvinden die binnen een seconde de hele wereld in de as kunnen leggen. Met behulp van diezelfde atoomenergie zouden we miljoenen kilowatt elektrisch vermogen kunnen opwekken ten behoeve van industrie, landbouw en veeteelt, waarmee het land wordt omgetoverd in een vriendelijk lachende tuin. In zulke zaken behoort iemand met een goede opleiding onderscheidingsvermogen te gebruikenen en juist te handelen. De mens moet zijn ontdekkingen en uitvindingen niet aanwenden voor slechte doeleinden die uitlopen op dood en vernietiging. Met het juiste inzicht worden wij ertoe gebracht deze te gebruiken voor het totstandbrengen en bevorderen van geluk voor alle mensen. 

De mens die de gave der wijsheid bezit en die onderscheidingsvermogen heeft, zal worden geëerd en vereerd, ook zonder rijkdom of maatschappelijke positie. Iemand die verstoken is van wijsheid en onderscheidingsvermogen, kan nooit geestelijk tot bloei komen, ook al is hij een uitmuntende opvoedkundige, een vooraanstaande wetenschapper of een multimiljonair. Zo iemand weet zelfs geen verschil tussen dharma [de geestelijke levenswet die aangeeft hoe de mens zich moet gedragen] en adharma, tussen alles wat wel en wat niet tot een rechtschapen levensinstelling behoort. Daarom moet iedere student zich deze twee eigen maken en niet op zijn lauweren gaan rusten nadat hij theoretische kennis heeft verworven. Hij behoort behalve wijsheid ook een ver vooruitziende blik tot ontwikkeling te brengen en deze in te zetten voor de verheffing van de samenleving. 

Naast wijsheid, onderscheidingsvermogen en ervaring, behoort men eveneens een gezond verstand te bezitten dat inspireert. Dat is niet via boeken te verkrijgen; men zal er veel voor moeten reizen. Voor dat doel gingen onze voorouders op pelgrimstocht om op gewijde plaatsen heilige mannen te bezoeken, met hen te spreken en hun voeten aan te raken. In Gods veelvormige universum zagen zij ook vele bezienswaardigheden en daaruit leerden zij een groot aantal waardevolle lessen. Ook in de natuur bevinden zich verscheidene dingen die ons kostbare lessen leren en wijsheid schenken. Gezond verstand aankweken betekent dat men de oorsprong en het wezen van zulke dingen gaat begrijpen. 

Men moet bijvoorbeeld de waarde beseffen van geschiedenis, cultuur en beschaving en deze trachten ingang te doen vinden. Iemand die aan de taak om deze door te geven wil beginnen, moet allereerst begrijpen wat de aard van de ziel is. Er zijn in deze wereld verschillende takken van wetenschap, zoals natuurkunde, muziek, literatuur, kunst en wiskunde. Van al deze vormen van kennis is zelfkennis de hoogste. Zonder die verworvenheid kan men niet in vrede leven. Men oogst wellicht roem en erkenning in de hele wereld, maar zonder zelfkennis zal men nooit werkelijk geluk ervaren. Alle uitdrukkingen zoals 'kennis der ziel', 'kennis van God', 'spirituele kennis', duiden op die wijsheid waarmee men zich ten volle bewust wordt van de ziel en van God. Zelfkennis is die kennis, waardoor men al het andere kent als men het eenmaal heeft verworven. De mens die zelfkennis bezit, kan inderdaad als alwetend worden beschouwd. 

De kennis van de wereld is niet in staat om ons volmaakte en duurzame vrede te schenken. Alleen zelfkennis kan ons helpen de overtocht te maken over deze zee van smart [samsâr(a)]. Daarom behoort een ieder zich in te spannen om deze zelfkennis te krijgen en wel door een zuivere geest. Zuiverheid van geest kan men bereiken door vrome daden, heilige handelingen, liefdadigheid, mededogen en toewijding. Belangeloze handelingen die worden opgedragen aan God, zuiveren het hart. In een zuiver hart verrijst de zon van wijsheid aan de horizon. Wanneer een dergelijke wijsheid in de mens begint te dagen, wordt hij verheven tot het goddelijke niveau. 

 

 

De eerste stap in het menselijk pogen om deze hoogste staat van Goddelijkheid te verwezenlijken, bestaat uit eigen inspanning. Gods genade vormt de tweede belangrijke factor. Ieder mens kan naar zelfkennis streven en deze bereiken. Mannen en vrouwen, rijken en armen, allen zijn zij geschikt om de vlam van spirituele wijsheid in zichzelf te ontsteken. Verschillen in ras, godsdienst, kaste [zie ook: varna] of overtuiging vormen geen belemmering. Het doet niet ter zake dat iemand geen wereldse opleiding heeft gehad, niet bekend is met de natuurwetenschappen of niet bedreven is in wereldse zaken. In deze moderne wereld is het niet zo eenvoudig om deze zelfkennis te verwerven. Toch moet je niet uit frustratie of wanhoop je pogingen staken. 

Sommige mensen zoeken onophoudelijk naar spirituele kennis ten koste van wereldse kennis. Dit is niet wenselijk, want daardoor krijgen zij geen van beide, en blijven zij doelloos zwerven tussen deze twee gebieden. Zo'n positie is ongewenst. De kennis omtrent de wereld behoor je niet te verwaarlozen. Het is verdienstelijk om spiritueel inzicht te verwerven terwijl men meesterschap over wereldse kennis probeert te verkrijgen. Daarom is het noodzakelijk dat jonge mensen beslist elke dag enige tijd in meditatie doorbrengen en zich concentreren op God. 

Jongemannen moeten snel in actie komen en zich naar beste vermogen inzetten voor het opbouwen van dit herrijzende India en voor een wereld waarin vrede en geluk heersen. Zij moeten afzien van de zucht naar macht. Diep in het hart van iedere student moet het verlangen worden ingeprent om corruptie en zedeloosheid uit te roeien en moet de drang om hard te werken aanwezig zijn. De toekomst van Moeder India ligt in hun handen en zij staat op hen te wachten. Zoals kinderen de plicht hebben hun moeder te helpen en het haar naar de zin te maken, zo heeft ieder kind van Moeder India de dure plicht om haar gelukkig te maken. Het onzelfzuchtig dienen van zijn moederland behoort het heilige ideaal van iemands leven te zijn. Daarom hebben alle Indiërs de plicht om in toegewijde dienstbaarheid te werken voor Moeder India. Men kan zelfs zeggen dat deze verplichting die op ons rust een onderdeel vormt van de nobele houding die ieder voor zich tegenover zijn moederland behoort in te nemen (desa niti). Daarom moet iedere student zichzelf steeds weer dat ruimere perspectief van nationale eenheid en integriteit voorhouden. Een persoon zonder karakter kan noch zichzelf verheffen, noch van enig nut zijn voor zijn land. 

Opofferingsgezindheid is eveneens een aspect van het karakter. Het is een van de eigenschappen die jonge mensen behoren aan te kweken. Vaak is men van mening dat offerbereidheid bestaat uit liefdadig en filantropisch werk. Er is echter een enorm groot verschil tussen liefdadigheid en opoffering. Mensen die liefdadigheid bedrijven, geven slechts een fractie van hun overvloed weg aan anderen. Bijvoorbeeld het weggeven van een stuk grond, het uitdelen van voedsel, meehelpen bij lichamelijke arbeid, verspreiden van kennis en scholing - zij behoren alle tot deze vorm van medeleven. Niemand geeft met liefdadigheidswerken alles op wat hij bezit. Wanneer je geen liefdadigheid bedrijft, zul je later niet als straf worden geboren in armelijke omstandigheden. Er zijn echter mensen die wel een stap verder gaan en voor zichzelf alleen die dingen behouden die zij verantwoord en nodig achten, en geven de rest weg aan de gemeenschap. Zulke mensen ontvangen in deze wereld de hoogste lof. Onze heilige teksten schrijven voor dat men een deel van zijn bezittingen moet offeren aan armen en hulpbehoevenden. Ga niet voorbij aan dit uitdrukkelijke gebod door als een inhalige vrek massa's roepies te vergaren op zelfzuchtige, gevoelloze, oneerlijke en onrechtvaardige wijze. Iemand die zo gierig is, zal vroeg of laat het slachtoffer worden van rampspoed en vernedering. Dat is onvermijdelijk. Rijkdom die met oneerlijke middelen is bijeengebracht, is door uitbuiting van de armen verkregen. Jongemannen mogen niet de slaaf worden van zo'n oneerlijke leefwijze en uitbuiting aanvaarden als middel van bestaan. Zelfs God zal zo'n zelfzuchtig leven van uitbuiting niet vergeven. De man die rijkdom vergaart zonder ervan te genieten of uit te delen aan anderen, zal na zijn dood verdoemd zijn. Het nageslacht van zulke mensen gaat ook ten onder.  [zie ook: SB 11:23].

Er zijn voor de rijkdom die men heeft vergaard vier erfgenamen. De eerste is liefdadigheid; de tweede is de koning of de overheid; het vuur is de derde en de dief de vierde. De eerste gegadigde is liefdadigheid, en het grootste deel gaat naar haar. Studenten moeten de diepere betekenis van deze waarheid goed beseffen en de rijkdom die zij in hun leven verwerven, aanwenden voor het welzijn van de mensheid. Opofferingsgezindheid behoort tot het hoogste spirituele niveau. Iemand die de ware geest van offerbereidheid heeft, zal glimlachend en welgemoed zelfs zijn dierbaarste en kostbaarste bezit zonder enige aarzeling of bedenking aan anderen schenken. Wanneer je de vrucht van je arbeid overgeeft aan de Heer, is dat het ware offer [zie ook BG 4:17-23]. 

Een mens met overgave (thyaga) schrikt er niet voor terug om zelfs zijn lichaam op te offeren, omdat hij het beschouwt als iets dat even waardeloos is als stro. Opofferen omvat meer dan het loslaten van rijkdom, goud en materiële zaken. De mens moet zich ontdoen van slechte eigenschappen als haat, jaloezie, toorn en kwaadwilligheid die gedurende vele levens diep bij hem zijn ingeslepen. Geen geluk is groter dan het geluk dat verkregen is door opoffering. Alleen zij die zich opofferen, zijn kinderen der onsterfelijkheid, want zij leven eeuwig voort. 

Bij het bestuderen van onze heldendichten en legenden komen we talloze figuren tegen die zoín zelfopoffering personifiëren. Tot dit illustere gezelschap behoren bijvoorbeeld keizers zoals Sibi en Bali [SB 8:22], helden als Dadhîci [of Dadhyan'ca, zoon van Atharvâ; zie SB 6:9 en 6:10-11] en Karna. In onze tijd hebben wij onder de politieke leiders en onder studenten zulke mensen nodig die bezield zijn met opofferingsgezindheid. Zij moeten alle zelfzucht vergeten, hun egoïsme vernietigen, alle machtshonger uitbannen en een einde maken aan hun kleingeestigheid. Laten zij zich volkomen wijden aan het streven naar rechtvaardigheid en zich inzetten voor het welzijn van de samenleving. [Schilderij: Koning Sibi [*4]

Helaas wordt er aan woorden steeds minder waarde gehecht. Opoffering, rechtvaardigheid, rechtschapenheid en dienstbetoon hebben hun betekenis verloren en zijn gedegenereerd tot zakelijke begrippen. Het egoïsme staat hoogaangeschreven en het danst als een vernielzuchtige demon door het leven van studenten, politici en opvoedkundigen. De luide roep om macht en het verlangen naar een vooraanstaande positie beheersen het gedachtenleven van de mens. Ons land, dat eens werd gevierd als een land van opoffering, toegewijde arbeid en boetedoening, is gedegenereerd tot een ware speelplaats voor vluchtig plezier. En daar ligt de oorzaak van de vele zorgen en ziekten die ons land te verduren heeft. Aan deze toestand moet een einde komen. Er dient een positieve verandering plaats te vinden. Dan breekt er voor dit land een tijdperk aan waarin de vroegere glorie zal herleven. Er moeten uit ons midden duizenden opofferende zielen te voorschijn komen. Elke jonge Indiër moet evenals voorheen zijn leven verrijken door opofferingsgezindheid. 

Opoffering is zoeter dan genot. Opoffering moet het doel van het leven worden. Alleen door opoffering kan er vrede komen. Leed en smart zullen ons niet verlaten zolang wij innerlijk geen vrede hebben. Wij zullen dan altijd weer door grote angsten worden gekweld. Zonder de diepe rust van de ziel heb je aan rijkdom, in welke mate ook, absoluut niets. Het zonder emotie afstand doen van de vruchten van zijn handelen, mag het ware offeren worden genoemd. Alleen zuiverheid van geest kan rust schenken. De Upanishads verkondigen met luide stem dat alleen opoffering tot onsterfelijkheid leidt. Opoffering is het hoofdkenmerk van de zuivere mens. Elke student moet daarom deze opofferingsgezindheid aankweken en in zijn leven tentoonspreiden. Hij mag niet het slachtoffer worden van de ziekte die genot heet. 

Er is ongelukkig genoeg een algemeen heersende opvatting dat onderwijs is bedoeld om later een werkkring te vinden en niet om geestelijk verruimd of verlicht te worden. Dat is zeer betreurenswaardig. Wijsheid betekent geestelijke verlichting. Het doel van onderwijs is om dat licht van wijsheid uit te stralen. Die wijsheid verleent de mens ware macht. Wijsheid stelt ons in staat om de onderlinge verwantschap tussen mensen en dingen te beseffen en om van ieder voorwerp te weten wat eraan voorafging en wat er zal volgen. 

Hoe kan dit hogere inzicht in de mens gaan dagen? Door het luisteren naar en het lezen van beroemde geschriften als de Veda's en over de vedische leringen - de Vedanta, de Upanishads, de Koran, de Granth-Saheb, de levensgeschiedenissen van edele mensen, wetenschappelijke werken over natuurkunde, techniek en psychologie. Zo krijgt men meer geestelijk inzicht. Het lezen van dit soort werken geeft de mens behalve wijsheid ook de vaardigheid om de dingen met de juiste visie te benaderen en er op logische wijze over na te denken. Men moet niet uitsluitend afgaan op de kennis uit de Heilige Geschriften, maar ook vertrouwen op de wijsheid die uit ervaring ontstaat. 

Het onderwijs moet veranderen van vorm en inhoud. Professor Gunnar Myrdal van de Universiteit van Stockholm zei bij zijn bezoek aan Delhi in 1972: 'Het onderwijssysteem in India is niet vooruitstrevend van karakter. Het moedigt de mentaliteit aan om geen vuile handen te maken.' Alle Indiërs, en speciaal studenten, moeten deze woorden voortdurend in herinnering houden. Deze opmerking geeft heel precies de neiging van onze studenten aan om een comfortabel leven te leiden onder elektrische ventilatoren, te willen uitrusten in kamers met airconditioning, werk met de handen te vermijden met alle daarbij behorende spanning en inspanning, zweet en vuil, zonder dat er van de pasgestreken kleren een plooi verkreukt zal raken. 

Deze houding is mijlenver verwijderd van de idealen van gehoorzaamheid en nederigheid die een goede opvoeding ons bijbrengt. Studenten behoren aan de mensen die hen in de maatschappij omringen, de heilige ideeën over te brengen die zij zich tijdens hun opleiding hebben eigen gemaakt. Zij moeten in de dorpen als jonge tijgers middenin het strijdperk springen en deze reinigen van alle vormen van vervuiling. Zij moeten contact maken met de analfabeten onder de dorpsbewoners en deze mensen trainen om een fatsoenlijk en waardig leven te leiden. Studenten moeten deze strijd voeren in samenwerking met de dorpelingen en hen vooruithelpen. De studenten van nu moeten door hun voorbeeldige leefwijze aan de wereld hoge idealen voorhouden. 

Inhoudsopgave 

 

 

[*] SB: 4:22-38: 
Geeft uzelf aan Hem over, die Zich manifesteert als de waarheid vanbinnen het onware, de grondoorzaak; door die moedwillige overweging raakt men bevrijd van de illusies der intelligentie die zich afvraagt of hij te maken heeft met een stuk touw of met een slang en raakt men gevestigd in de eeuwige bevrijding van de smetteloze, zuivere waarheid van het spirituele dat ontstegen is aan de onzuiverheden van vruchtdragende handelingen. &
SB: 6:9-37: 
U bent al dan niet de gerechte conclusie bij hen die van de intelligentie zijn, precies als met hen die met het zien van een stuk touw een slang zien of niet. &
SB: 10:14-25
Met hen, die U inderdaad niet begrijpen als zijnde de Opperziel, werpt zich enkel om die reden een geheel materieel leven op dat door spirituele kennis dan weer verdwijnt, precies zoals met een touw [het beeld van] het lichaam van een slang verschijnt en verdwijnt. &
SB: 11:26-17
Waaruit zou haar overtreding nu bestaan ten opzichte van een 'ziener' zoals wij die, een stuk touw voor een slang houdend, de werkelijke identiteit niet inziet; ik ben immers degene die zijn zinnen niet de baas was.

[**]SB: 2:7-42, 2:9-2, 4:28-17, 5:5-8, 5:10-6, 11:25-6

[***] B.G.: 16:13-15 - 'Vandaag heb ik dit gewonnen en dat zal ik nog verkrijgen; dit is wat Ik wil, dat is van mij en morgen zal ik er zelfs nog meer van hebben. Die vijand heb ik vandaag verslagen en die en die zal ik ook vernietigen. Het is ik die voorzeker de Heer is. Ik ben de genieter, de volmaaktheid en ik ben de gelukkige die aan de macht is. Ik ben de welgestelde die van nobel gezelschap is, ik ben het en niemand anders, wie zou er anders zijn dan ik; ik zal offers brengen en aan liefdadigheid doen, ik ben degene die zich gelukkig mag prijzen'; op deze manier verkeren ze in de waan door hun onwetendheid.

[*4] Schilderij 'Koning Sibi' van Vlad Holst

God's Test of Emperor Sibi's Spirit of Renunciation
Discourse of Sathya Sai Baba, Brindavan, 30 May 1974
The story of emperor Sibi is an illustration of this truth. Though endowed with power and authority, prosperity and wealth, Sibi was a genuine Saadhak, having attained a high stage in detachment and the spirit of renunciation. God decided to discover whether his achievements were deep-rooted and unshakeable. Agni (the God of fire) and Indra (God of the heavenly regions) took on the forms of a dove and a hawk. The hawk (Indra) pursued the dove (Agni) across the sky, until the frightened bird fell into the lap of Sibi sitting on his throne, pleading for protection from the hawk.

As befitted his Dharma, Sibi gave word that he would save the dove from its enemy and assured full protection for it. At that moment, the hawk presented itself before the emperor and demanded its meal, its legitimate prey. "I am hungry, I had secured my food, you have deprived me of my meal," it complained. "Of what use is all your vaunted spirituality, if you rob me of my meal?" it lamented. At this, Sibi said, "Yes, I shall slice off flesh from my body weighing as much as this dove weighs; you can appease your hunger with that."

The hawk agreed; a balance was brought; the dove was placed on one pan, pieces of flesh cut from the body of Sibi were placed in the other pan. But, lo and behold, however many pieces or flesh were laid thereon, the pan on which the dove sat did not rise at all! It was indeed a mystery how a bird could weigh so much. At last, Sibi said, "Well. You can take all of me. Eat me whole. Here am I at your disposal." No sooner did he utter these words than the hawk became Indhra and the dove was transformed into Agni - Gods effulgent in their glory! They were supremely happy at the depth of Sibi's spirit of renunciation; they blessed him profusely and departed.

Though Indra and Agni might appear to be terribly cruel in their dealings with Sibi, it was indeed only a test to provide him a chance to express his sovereign qualities of self-control, compassion, and charity