ramkatha-titel.gif (4275 bytes) 




 

 

 

 

Hoofdstuk 12
Sita houdt vol en bereikt haar doel
[
in het Engels]

 

ramaklein.jpg (51576 bytes)Sita hield haar ogen op de ingang gericht, want zij was zeer benieuwd naar wat er in Kaikeyi's paleis was voorgevallen en vroeg zich af waarom Rama nog niet was verschenen, ofschoon het uur dat als het gunstigste tijdstip voor de kroning was vastgesteld, snel naderbij kwam. Zij had haar eigen riten van waken en vasten beëindigd en hield de schaal met sandelpasta, bloemen, rijst en andere voorgeschreven benodigdheden in gereedheid, opdat zij geen oponthoud zou veroorzaken door haar nalatigheid wanneer zij haar Heer naar de kroonzaal moest begeleiden. Sita's hart begon sneller te kloppen in het vooruitzicht van Rama's komst. Alle dienaressen en leden van haar hofhouding waren in vervoering bij de gedachte aan het naderende uur van triomf. Liefelijke maagden stonden met brandende lampen gereed om de vuurceremonie uit te voeren zodra Rama binnentrad. In de versierde zaal, die schitterde in ongekende betovering, trad plotseling Rama binnen, onaangekondigd, met gebogen hoofd en blootsvoets. 

Rama's verschijning schokte alle aanwezigen. Sita liep op haar Heer toe; zij kon haar ogen nauwelijks geloven. Zij trilde als een espenblad. Zij beet zich op de lippen en onderdrukte haar verbazing. 'Heer! Wat heeft dit alles te beduiden; waarom ziet u er zo vreemd uit? U zei dat dit de dag is die gewijd is aan Brihaspati, de leermeester der Goden; u zei dat dit een dag is vol belofte, onder het sterrenbeeld Pushya, en dat u deze dag gekroond zult worden als de yuvaraja, de kroonprins van dit keizerrijk. Hoe komt het dat boven uw goddelijk schone gestalte niet het keizerlijke witte zonnescherm gehouden wordt, met de schittering van door de zon verlichte parels, met de honderden baleinen van goud, versierd met edelgesteenten? Waar zijn de luisterrijke waaiers met hun zuivere, vederachtige glans, die schijnen als vele manen? Waarom zijn zij vandaag afwezig? Waarom zwijgen de hofminstrelen en zingen zij uw lof niet terwijl u zich naar de kroningszaal begeeft? O Heer! Hoe kan het dat de brahmanen, die meesters in de vedische leer, u niet hebben gezalfd met gewijde honing en wrongel? Tegen alle gebruiken in ontbreekt ook uw gevolg van ministers, onderkoningen en leiders der diverse gemeenschappen van het rijk! En waar is de majestueuze olifant des konings, die is als een bewegende bergtop, die Sathrunjaya genaamd is, en die, als hij voorbijstapt, door de mensen wordt aangezien voor een donkerblauwe wolk (blauw staat voor de goddelijke aura) die boven de weg drijft? Hij moet immers vooroplopen om uw komst aan te kondigen!' Terwijl Sita hem met dergelijke vragen overlaadde, wist Rama niet onmiddellijk hoe hij ze moest beantwoorden; het was geen kwestie die snel, in enkele woorden, viel uit te leggen. Dus ging Rama naar een binnenvertrek en Sita naar zich toe trekkend, sprak hij: 'Sita! Het is de wil en de beslissing van mijn vereerde vader mij op dit zeer gunstige tijdstip naar het woud te zenden; het is daarom dringend noodzakelijk dat ik aan zijn bevel gehoor geef.' Sita had Rama's woorden wel gehoord, doch zij kon er geen geloof aan hechten. Zij vroeg: 'Heer! Wat hebt u misdaan dat u deze straf hebt verdiend, deze verbanning naar het woud? Dasharatha is de belichaming van dharma, een dharmatma. Hij zal nooit zonder geldige redenen een dergelijk bevel uitvaardigen! Wat is het werkelijke doel en de diepere betekenis van dit bevel tot verbanning naar het woud?' 

Rama glimlachte bij die vraag en antwoordde: 'Sita! Lang geleden heeft vader aan moeder Kaikeyi beloofd om haar twee gunsten te verlenen; tot dusverre was die belofte niet ingelost, noch had zij tot op heden die gunsten opgeëist. Vandaag heeft zij erom gevraagd. De eerste gunst was dat Bharatha als yuvaraja tot koning moet worden gewijd en de tweede was dat ik mij naar het woud moet begeven en daar veertien jaar doorbrengen, gekleed in boomschors en met samengeklitte haren. Vader is een hoogst rechtvaardig persoon. Nimmer zal hij tegen zijn eens gegeven woord ingaan. Hij heeft derhalve voor dharma het hoofd gebogen en ingestemd met mijn verbanning. Ik vond dat ik je nog even moest bezoeken voor ik vertrek! Je bent geboren in een zeer hooggeachte familie. Je kent alle morele wetten en doelstellingen en hecht er grote waarde aan. Koning Janaka, die de diepere geheimen van de hoogste moraliteit doorgrondt, is je vader. Ook jijzelf bewandelt trouw het pad van dharma. Vandaag nog moet ik naar het woud vertrekken. Dasharatha heeft dit keizerrijk, dat hij na vele generaties heeft beërfd, aan Bharata overgedragen; van nu af aan is hij de heerser over dit rijk. Na zijn kroning zal hij terstond naar jou toe komen om je zegen te ontvangen. Verheerlijk mij niet tegenover mijn broer en toon evenmin ook maar een spoor van verdriet of misnoegen over mijn verbanning. Behandel hem niet met geringschatting en zie niet op hem neer. Koningen waarderen slechts diegenen die hen bewonderen en dienen. Je moet dus noch mij prijzen, noch hem met afkeuring bejegenen. Hij is mijn broer en jouw zwager, doch dat heeft slechts betrekking op de fysieke familieband; wat de ware verwantschap betreft is Bharata zowel jouw vorst als de mijne. Geef hem de eer die hem toekomt. Geef hem geen aanleiding tot misnoegen of droefheid, in woord noch in daad. O schone vrouw! Volg niet alleen de aanwijzingen van Bharata, doch tevens die van onze oude vader, Dasharatha. Dien ook moeder Kausalya, die onuitsprekelijk lijdt omdat ik haar ga verlaten. Doe alles wat je kunt om haar verder leed te besparen. Ook de andere twee moeders, Kaikeyi en Sumitra, moet je gehoorzamen en terwille zijn. Sita! Bharata en Shatrughna zijn mij zo na en dierbaar als mijn eigen adem. Bejegen hen als je eigen broers, of koester hen liefdevol als je zonen. O bekoorlijke vrouwe! Verlaat deze stad niet en ga niet naar Mithila, omdat ik niet hier ben. Blijf in Ayodhya en wees vader en moeder tot troost; dien hen zodanig dat je de smart uit hun harten verdrijft. Wees vol liefde en zorg en schenk hun vertroosting, moed en tevredenheid.' 

Terwijl Rama Sita aldus op haar plichten wees, kon zij haar lachen niet inhouden! Zij voelde zich tevens enigszins beschaamd om de wending die de discussie had genomen. Zij kon niet lang blijven zwijgen. 'Rama!' onderbrak zij. 'Rama! U bent Dasharatha's zoon. Nimmer heb ik enig woord over uw lippen horen komen dat die afstamming onwaardig was. Moeder, vader, broer, zuster, zoon, schoondochter, iedereen moet zijn of haar deel aan geluk en ongeluk ervaren, naargelang zijn of haar goede en slechte daden. Doch de echtgenote heeft een bijzondere bron van geluk en ongeluk. Dat wil zeggen dat zij een aandeel heeft in het goede en slechte waarvoor haar echtgenoot verantwoordelijk is. Haar valt een deel toe van haar mans wel en wee. Dus als keizer Dasharatha u heeft bevolen naar het woud te vertrekken, dan geldt dat bevel evenzeer voor mij. Een vrouw mag dan al gevoed en gekoesterd worden door haar vader, geëerd worden door haar zoon en gediend worden door haar dienaressen, doch geen van hen kan haar ooit tot beschermer en steun zijn. De sieraden en snuisterijen waarmee u mij tracht te overtuigen, vind ik slechts licht vermakelijk. In de jaren voorafgaand aan mijn huwelijk, heeft mijn vader mij alles geleerd over de plichten die mij als richtsnoer dienen en waaraan ik mij te houden heb. Ik ben noch onwetend, noch belust op macht. En bovenal, laat me u zeggen dat ik mij niet fanatiek vastklamp aan een mening, alleen omdat die de mijne is. U hoeft mij niet op mijn bijzondere taken te wijzen, want ik ken al mijn verplichtingen. Alleen als ik besluit hier te blijven, moet u me zeggen hoe ik mijn schoonouders, schoonzusters en de heerser van dit rijk moet dienen, is dat niet zo? Blijf ik echter bij u, waar is dan de noodzaak of de gelegenheid om anderen te dienen? Ik zal u met alle vreugde vergezellen! Ik koester reeds lange tijd een totnutoe onvervulde wens om enige jaren in het woud door te brengen. Ik heb thans het grote geluk dat ik dit verlangen kan bevredigen, ik het gezelschap van mijn Heer! Mocht u erop aandringen dat ik mijn standpunt in deze belangrijke kwestie niet behoor kenbaar te maken, dan zal ik daaraan geen aandacht schenken. Wees niet boos op mij omdat ik u niet gehoorzaam. Het is niet rechtvaardig of gepast wanneer u mij hier afdankt, zoals men een glas water leeggooit nadat men er een teug van heeft gedronken. Geloof me op mijn woord! Ik blijf geen ogenblik langer in Ayodhya; neem me met u mede!' 

Met deze woorden wierp Sita zich aan Rama's voeten en hield ze stevig vast. 'Ik betreur in het geheel niet dat u niet bent gekroond. U bent me dierbaar, of u nu gekroond bent of niet. Daar waar u bent is mijn keizerrijk. Daar is mijn schat, daar ligt mijn glorie,' sprak zij vol vuur en eerbied. Rama vertelde haar dat het leven in het woud vol was van gevaren en angstaanjagende verschijnselen. Het woud werd geteisterd door wilde dieren en nog woestere mannen, demonische woestelingen en roversbenden. Men stuitte er op diepe, snelstromende rivieren en moest zich een weg banen door dicht en doornig struikgewas. Hij zei dat zij niet gewend was zich te voet te verplaatsen en derhalve snel uitgeput zou raken. Rama beschreef allerlei andere vormen van gevaar en vrees waaraan zij het hoofd zou moeten bieden. Sita bleef echter onbewogen. Zij antwoordde: 'Heer! Hoe wild de dieren ook mogen zijn, hoe dichtbegroeid en angstaanjagend het woud ook mag zijn, wat voor kwaad zouden zij kunnen aanrichten en hoe zouden zij mij kunnen deren, zolang u bij me bent? Het lopen over bospaden zal mij geen moeite kosten. Ik zal verheugd zijn als u mij vraagt voorop te lopen, zodat ik uw pad kan effenen. Ik zal ruwe keien, kiezelstenen en doornen oprapen en wegwerpen, zodat u zich niet bezeert en uw tocht vergemakkelijkt wordt. Laat me bij u blijven om u deze dienst te kunnen bewijzen, dat zal me heel gelukkig maken. Hier, in het paleis van Ayodhya en in het vrouwenverblijf, heb ik nimmer de kans gekregen u te dienen. Ik tobde erover en voelde me ellendig omdat alle verrichtingen louter aan uw dienaren en kamerheren werden vergund. Die zullen er in het woud niet zijn, zodat ik het geluk zal smaken al deze taken zelf voor u te verrichten! Geef mijn leven waarde en inhoud, Heer. Geef mij die heerlijke kans!' Sita bad en smeekte in alle toonaarden om genade en een rechtvaardige behandeling. Rama werd met mededogen vervuld en sprak: 'Sita! Je kunt in het woud niet gelukkig zijn, je zou in de komende tijden al te zeer moeten lijden.' Rama weidde vervolgens uit over de verschrikkingen van het oerwoud en de onvermijdelijke ontberingen die men er moet doorstaan. Sita bleef echter bij haar standpunt. 'Rama, ik zal u op geen enkele wijze hinderen bij het naleven van uw geloften. Ik maak uit uw woorden op dat u iets voor mij verbergt, dat er bezwaren zijn die u niet te berde wilt brengen. Ik zal mij, samen met u, houden aan de geloften van persoonlijke ascese, waartoe zij, die het pad van de brahmachari hebben gekozen, verplicht zijn; ook ik zal leven van wortels en vruchten. Ik zal tevens afzien van het gebruik van reukwater; we zullen slechts de geuren inademen van de bloemen die in het woud groeien. U bent een telg uit het geslacht der Ikshvaku's dat miljoenen heeft verlost uit gevaar en rampspoed! Kunt u mij dan niet beschermen? Hebben uw handen zo weinig kracht? Ik zal u geen moeilijkheden bezorgen; van mij zult u niet de geringste last ondervinden. Heer! Ik kan niet anders dan u volgen. Ik zal mij aan uw voeten ter ruste leggen; dat zal mij de hoogste gelukzaligheid schenken. Rama! Ik ken of erken niemand dan u. Ik zou het geen ogenblik overleven als ik van u gescheiden werd. Welnu, als u bij uw besluit blijft en weggaat, terwijl u mij hier in Ayodhya achterlaat, dan zal Sita haar laatste adem hebben uitgeblazen aleer u het woud hebt bereikt. Geloof me, dat is de waarheid.' 

Bij de laatste woorden stroomden Sita's tranen overvloedig. Rama trachtte haar te kalmeren. Hij sprak: '0 Sita, je bent een zeer trouwe volgelinge van dharma. Het is voor jou het beste als je je deugdzame eigenschappen trouw blijft en hier het goede voorbeeld geeft. Je kunt niet je eigen wil volgen en bent niet vrij om je te gedragen zoals je dat wenst. Het is jouw dharma om te handelen in overeenstemming met mijn woorden. Laat daarom dat idee van je varen; dat zeg ik voor je bestwil. De zorg voor jouw veiligheid zal mijn taak stellig zwaarder maken. Er zijn talloze gevaren te overwinnen: rivieren die zich van bergtoppen storten, de wilde dieren die in de grotten leven, leeuwen en tijgers die onbelemmerd door heuvels en dalen zwerven. We moeten sterk gezwollen rivieren doorwaden en wellicht van enorme keien en rotsen afspringen. Als ik deze moeilijke omstandigheden overdenk, moet ik je dringend vragen hier te blijven. Je zult met verwarde haren moeten rondlopen en je in boomschors moeten hullen. De mannen moeten naar een rivier of een meer gaan voor de avondrituelen; wie moet er dan op toezien dat je geen onheil geschiedt? Van die rituelen kunnen wij niet afzien, ongeacht in welke crisis wij terechtkomen. Je weet hoe streng dat voorschrift is; je zou dus dagelijks enige tijd alleen zijn. Wie weet wat er dan zou kunnen gebeuren.' 

Rama trachtte Sita het leven in het oerwoud in de meest verschrikkelijke taferelen te schilderen, doch Sita bleef volstrekt onaangedaan. Zij sprak: 'Rama! Waarom vertelt u mij dit alles, alsof ik een onnozele hals ben uit een of ander achterlijk dorp of een onwetende, dwaze vrouw die nog nooit van de leringen in de Shastra's gehoord heeft? Ik besef heel goed wat uw vermogens zijn en hoe moedig u bent. U is niets onmogelijk op deze aarde, neen, zelfs in alle veertien werelden niet! (De veertien werelden, namelijk de zeven hogere en de zeven lagere sferen (loka's), die elk een stadium aangeven in de spirituele ontwikkeling.) Hoe zou ik angstig kunnen zijn zolang u bij mij bent. Mocht ik door een wild dier worden aangevallen en gedood, dan zou ik liever sterven in uw nabijheid dan ergens ver van u vandaan! Dan zal ik gelukkig sterven. Een leven zonder u zal ik nooit kunnen aanvaarden. U zei dat ik niet vrij ben om te doen wat ik wil. Hebt u dat gezegd in het volle besef van wat dat inhoudt? Of was die uitspraak louter bedoeld om mij op de proef te stellen? Ik weet niet welke verklaring ik moet kiezen. Ik ben uw wederhelft en heb het recht mijzelf zo te noemen. Dat geldt eveneens voor u. Dat is de waarheid. U bent evenmin als ik volledig vrij. Ik heb evenveel recht ten opzichte van u, als u ten opzichte van mij. Ik wil echter op dit ogenblik niet mijn rechten of eisen bepleiten. Het is mijn diepste verlangen om bij u te zijn, om immer daar te zijn waar u bent. Aan dat vurige verlangen zijn mijn woorden ontsproten.' 

Nadat hij gehoord had hoe Sita haar besluit kenbaar maakte, vervolgde Rama: 'Sita! Je raakt verstrikt in een web van rechten en eisen! Als ik mij naar het woud begeef, zullen mijn bejaarde ouders om mij klagen en wenen. Jij kunt hen dan met vriendelijke geruststelling troosten en bemoedigen. Dat is jouw plicht. Je moet handelen naar behoeften die in bepaalde omstandigheden ontstaan. Blijf bij mijn ouders en dien hen; op die wijze stel je me tevreden en schenk je me ananda.' Rama sprak alsof zijn besluit vaststond en op een toon van gezag. Doch Sita glimlachte slechts ten antwoord. 'Als de zoon die uit deze ouders geboren is hen in de diepste ellende stort door hen te verlaten en grimmig vasthoudt aan zijn onwrikbare besluit, als de zoon die zij zozeer liefhebben van alles afstand doet en zich naar het woud begeeft, welke verantwoordelijkheid heeft dan de schoondochter - die haar eigen familiekring verliet om zich bij deze familie te voegen, waarin zij een vreemde is - om degenen te troosten en te bemoedigen die door de zoon zijn verlaten? Denk hier een ogenblik over na', sprak zij. 'Er is mij verteld dat u er bij uw moeder op hebt aangedrongen dat zij hier blijft om haar echtgenoot te dienen, ofschoon zij vele bittere tranen schreide en smeekte om u naar het woud te mogen volgen! U zei haar dat de plicht om haar gemaal te dienen vooropstond. U verklaarde dat het ongehoorde schande over de Ikshvaku- dynastie zou brengen, als zij de Heer met wie zij door de echt verbonden is, zou verlaten uit liefde voor de zoon die zij gedragen heeft en ter wereld gebracht heeft. Tegenover haar weidde u uit over deze morele wetten, die van zulke onschatbare waarde zijn. Nu u echter tegenover mij staat, keert u dat advies om en begint u mij te vertellen dat het mijn eerste taak is mijn schoonouders te dienen en niet mijn echtgenoot! Denkt u daar nog eens over na! Wat is het juiste advies? Voor de vrouw is haar man God - en deze wet geldt niet slechts voor Kausalya; het is, zonder uitzondering, richtlijn en doel van vrouwen over de gehele wereld. U hebt klaarblijkelijk deze waarheid vergeten, aangezien zij niet past bij uw huidige wensen. U kunt niet duidelijk maken waarom de morele wet die u Kausalya hebt voorgehouden, niet voor mij zou gelden. Hoe lang u ook redeneert en wat u ook beweert, ik zal niet ophouden in uw voetsporen te treden, waarheen u ook gaat. U kunt me doden omdat ik tegen uw bevel inga, doch ik blijf bij mijn verklaring dat ik zonder u niet kan leven. Ramachandra! U had nog nauwelijks gesproken over uw verbanning naar het woud of ik voelde een zo grote vreugde in mij opwellen, omdat ik mij toen een voorval uit mijn kinderjaren herinnerde! U kunt zich niet voorstellen hoe groot mijn blijdschap was! Mijn moeder, die mij op schoot genomen had, was in diepe bezorgdheid verzonken over de echtgenoot die het lot voor mij bestemd had, of hij rechtschapen zou zijn en begiftigd met voortreffelijke eigenschappen. Zij streelde mijn haren en was in diep gepeins verzonken. Op dat ogenblik verscheen een dienares; zij kondigde een zekere vrouwelijke asceet aan, die een onderhoud met mijn moeder wenste. Moeder tilde mij op, zette mij zachtjes op de grond en liep op deze vrouw toe. Zij wierp zich aan haar voeten en gebood mij dat eveneens te doen. Ik deed wat zij van mij verlangde. De vrouw nam mij nauwlettend van het hoofd tot de voeten op en sprak: "Moeder! Uw kind zal vele jaren met haar echtgenoot in het woud verblijven." Hierop antwoordde mijn moeder lachend: "Het kind is nog ongehuwd en u spreekt reeds van een jarenlang verblijf in het woud!" De vrouw zweeg echter niet en verklaarde: "Na haar huwelijk! Dan zal zij enige tijd met haar echtgenoot in het woud doorbrengen!" Toen ging zij heen! Sinds die dag zie ik vol spanning uit naar de tijd dat ik met mijn Heer in het woud zal leven! Maak mij gelukkig en neem mij met u mede!' Sita wierp zich aan Rama's voeten en snikte haar smeekbede uit. 

Rama werd tot medelijden bewogen. Hij richtte haar teder op en sprak: 'Sita! Aan wie anders moet ik de geheime oorsprong van mijn beslissing toevertrouwen? Luister! Je bent jong; er zijn vele kluizenaarsverblijven in het woud, vol asceten, heremieten en wijzen. Ik moet naar hen toe om hen te dienen en mijn eerbied te betonen. Er zijn daar wellicht ook koningen en prinsen die daar komen jagen en ook hun moet ik eer bewijzen en van hen de zegen ontvangen. Hun oog zou op jou kunnen vallen, wat tot verwikkelingen en conflicten zou kunnen leiden. Gezien het feit dat ik het kleed van de asceet draag, zou het ongepast kunnen zijn om met hen de strijd aan te gaan. Alleen om die reden moet je in Ayodhya blijven.' 

Sita weerlegde dit met haar eigen argumenten. Zij sprak: 'Rama! Het is niet juist om mij zo te misleiden en mij dergelijke sprookjes te vertellen, alsof u van gewone afkomst bent! Als u bij mij bent, zou dan zelfs de Heerser der Goden het durven wagen een blik op mij te werpen? Zou hij niet op datzelfde ogenblik tot as verbranden? Neen, dat is geen reden om mij hier te laten; u kunt op die gronden niet aan uw plicht en verantwoordelijkheid ontkomen! Laat mij u nog iets anders zeggen: als u niet bij mij bent, wat zal dan mijn lot zijn? In Ayodhya zal ik alleen moeten zijn en incidenten zoals zojuist door u beschreven, kunnen ook hier voorkomen! Of ik zou door zielenpijn gekweld kunnen worden, omdat ik het huwelijksgeluk van anderen niet kan aanzien! Dus laat mij hier niet achter en neem mij mede; laat uw faam en die van mij zich voor eeuwig over de ganse wereld verspreiden. Laat mij daaraan toevoegen: u bent eenieder dierbaar als Ramachandra, Rama de maan! Ik ben Sita, hetgeen koel betekent, het koele maanlicht! Hoe kan de maan in het woud zijn en haar koele schijn in Ayodhya achterblijven? Waar de maan is, moet ook haar licht schijnen! Vandaar dat deze scheiding onmogelijk is. De twee zullen altijd samengaan en nimmer gescheiden kunnen worden! Zo dat toch zou geschieden, dan kan dat niet anders zijn dan een teken van een naderende bovennatuurlijke ramp, een wereldschokkende tragedie. Of het zou kunnen gebeuren als een inspanning die bepalend is voor dit tijdperk - om de goddelozen te vernietigen en de goede mens voor uitsterven te behoeden! Aangezien niets erop wijst dat een dergelijke crisis ophanden is, is onze scheiding ondenkbaar. Het mag niet gebeuren.' De stem van Sita, de allerhoogste moeder, klonk vastberaden, alsof zij geen tegenspraak zou dulden. 

'Sita! Je zult moeten slapen op harde, rotsachtige grond, je moeten kleden in plantenvezels of boomschors en knollen en wortels moeten eten. En zelfs dat voedsel zul je misschien niet iedere dag kunnen vinden! Het hangt van de seizoenen af of je ze zult kunnen bemachtigen. Als ze niet beschikbaar zijn, moet je misschien dagenlang honger lijden. Het wemelt in het woud van demonische stammen, die alle mogelijke krijgslisten beheersen en voor wie het eten van mensenvlees een genot is! 0! Het is onmogelijk om je het zware leven in het woud volledig te beschrijven! Jij kunt deze verschrikkingen en beproevingen niet verdragen. Als jij mij in mijn verbanning volgt, dan zullen de mensen mij veroordelen en beschimpen. Hoe kan de Hemelse Zwaan, die zich laaft aan het zoete, zuivere water van de manasa-saravar (het meer van innerlijk bewustzijn, van de geest) het overleven als hij het zoute water van de zee moet drinken? Hoe kan de Kokila die rondfladdert in een tuin vol van het prille loof der mangobomen zich thuisvoelen op het korte gras? Denk hier eens over na. Het ware zeer te wensen dat je in Ayodhya bleef.' 

Sita hoorde Rama's woorden aan, gesproken op zachte en tedere toon, doch zij stond al die tijd met neergeslagen ogen waaruit de tranen overvloedig stroomden. Zij stond daar, onbewogen en star als een standbeeld. Haar tranenvloed was niet te stuiten; Rama kon de aanblik van haar droefenis niet verdragen. Sita kon geen woorden vinden om Rama's bezwaren te weerleggen. Uiteindelijk slaagde zij erin om haar emoties te beheersen en haar verdriet te onderdrukken. Zij sprak: '0 Heer van mijn leven! U draagt alle schatten in u van goedheid en belofte. Als ik van u moet scheiden, wordt zelfs de hemel tot een hel. Ouders, broers, zusters, schoonouders, zonen, leermeesters, bloedverwanten - zij allen mogen een rijke bron van goedheid zijn, doch voor een vrouw is haar gemaal de enige oorsprong van kracht, vreugde en geluk. Slechts hij kan haar gelukzaligheid schenken. Behalve haar echtgenoot heeft zij niemand die haar kan leiden en beschermen; hij is haar toeverlaat, haar enige toevlucht. Heer! Als haar man niet bij haar is, zal zijn vrouw haar lichaam, haar huis, de stad, het koninkrijk en alle rijkdom die haar omringt, ervaren als evenzovele bronnen van smart en rouw. Zij kunnen haar zwaarbeproefde hart geen vreugde verschaffen. Zoetheid zal in bitterheid verkeren als haar Heer weg is. Haar verheven blijdschap zal omslaan in wanhoop en ziekte. Alle vreugden waarnaar ik hunker, komen samen in u. Niets kan de extase evenaren die de aanblik mij schenkt van uw gelaat, dat helder en vertroostend straalt als de volle maan in de herfst. Als ik daarginds bij u ben, zullen de vogels en de dieren mijn naaste verwanten zijn. Het woud zal de stad zijn waarvan ik houd. Mijn tooi van boomschors zal zijn als een zijden gewaad. De kluizenaarshut met het dak van bladeren zal voor mij een even heerlijk thuis zijn als een hemelse woning. De elfen en engelen van het woud en de bosgoden zullen mijn schoonouders zijn en als zodanig zal ik hen met ontzag vereren. Als ik bij u ben, zullen grashalmen en bloemblaadjes mij een zacht bed verschaffen. De God der liefde zou niet meer kunnen verlangen. En de knollen, wortels en vruchten waarvan u sprak, zullen zoet en voedzaam zijn als goddelijke nectar! De bergtoppen daar zullen mij evenzeer het hart verblijden als de torens van Ayodhya. Ik zal met evenveel vreugde de berghellingen beklimmen en afdalen als ik hier de trappen op- en afga. Alles zal mij licht vallen en mij met blijdschap vervullen. 

Iedere dag zal de aanblik van uw lotusvoeten mijn hart doen opspringen van vreugde. Het zal voor mij bovendien een gouden kans zijn om u te allen tijde en op alle mogelijke wijzen te dienen. Hoe zou ik de kwelling kunnen overleven als mij deze kostbare kans werd ontnomen? 0, bron van genade! Laat mij niet hier achter, doch neem mij met u mede! Eigenlijk is het niet nodig dat ik zo bij u aandring, u bent immers de inwoner van ieder wezen en weet wat wij voelen en denken. Het is niet gepast dat u mij zoveel pijn doet, wetend hoe mijn hart hunkert naar de gelegenheid om bij u te zijn. Heer! Ik gevoel mij terneergeslagen en ellendig. Als u mij verlaat, zal uw goede naam eronder lijden. U bezit alle edele eigenschappen die men maar hebben kan, waarom onthoudt u mij dan uw genade? Denkt u dat ik een scheiding van veertien jaar zou overleven? Als ik zelfs maar een enkel ogenblik van u gescheiden ben, is het mij reeds onmogelijk verder te leven! Wees barmhartig en verhoor mijn bede. Met u aan mijn zijde, wie zou het wagen mij te deren of aan te vallen? Sterker nog: niemand zal zelfs een blik naar mij durven werpen. Waagt de jakhals of de haan het, om de leeuw in de ogen te zien? Ik ben geen teer en breekbaar mensenkind. Om u de waarheid te zeggen, bent u zelf de tederheid in eigen persoon. De aarde is mijn moeder. Ik heb derhalve het volste recht en alle kracht die nodig is om op de aarde rond te trekken. In werkelijkheid is geluk uw deel in het leven; het mijne is dat ik moet lijden. Als dat zo is, waarom draait u dan de feiten om en stelt u mij teleur? Dat is niet juist, ik wil beweren dat ik met gemak taken zou kunnen verrichten die u te veel zijn! U weet heel goed dat ik de boog van Shiva heb opgetild en weggelegd; iets wat geen koning is gelukt, hoezeer hij ook prat ging op zijn vermogens. Het verbaast mij dat u aan mijn bekwaamheid twijfelt! Mijn moed en mijn bedrevenheid doen niet onder voor de uwe. Geef mij dus uw toestemming en tref de nodige voorzieningen om samen met mij vol vreugde op weg te gaan.' 

Nadat zij zich aldus had uitgesproken, boog Sita diep en wierp zij zich aan Rama's voeten. Rama wist dat het niet juist zou zijn om nog langer aan haar verlangen weerstand te bieden. Hij besloot zich gewonnen te geven. 'Sita!' sprak hij, 'laat je droefheid varen. Geef niet langer toe aan je verdriet. Ik zal je, zoals je wenst, met mij mede laten gaan. Maak je snel gereed om de reis naar het woud te aanvaarden!' Toen Sita deze zoete woorden uit Rama's mond vernam, was zij opgetogen en welde er een mateloze vreugde in haar op. Zij sprak: 'Voorbereidingen? Wat valt er voor te bereiden voor een verblijf in het woud? Ik ben altijd gereed, want ik heb niets van node, behalve u; andere behoeften heb ik niet. Ik zal u nu onmiddellijk volgen. In u vind ik alles wat ik nodig heb. U weet dat ik niets anders verlang.' Hierop nam zij Rama's hand in de hare, popelend om te vertrekken. Rama sprak: 'Sita! Bedenk dat je veertien jaar lang uit Ayodhya weg zult zijn. Ga daarom eerst de papegaaien en andere vogels loslaten die je zo vol liefde en zorg als huisdieren hebt grootgebracht. En de koeien die je met zoveel genegenheid hebt verzorgd: geef ze aan de brahmanen, zodat ze liefdevol zullen worden behandeld. Verdeel je lijfgoederen, de wagens en andere persoonlijke bezittingen onder de mensen, anders zullen zij in die tijd onbruikbaar worden. Het is beter dat zij gebruikt worden dan dat zij tot stof vergaan.' Sita reageerde onmiddellijk op Rama's voorstel door naar de kooien te rennen; ze sprak elk van haar lievelingsdieren op zoete toon toe en zei: 'Ga maar! Doe als wij en zwerf als vrije vogels door het prachtige woud.' Eigenhandig opende zij alle kooien en liet de vogels vrij! Toen ging zij naar de koestal. Zij voorzag de runderen van allerlei smakelijk voer en sprak met de brahmanen die ze ten geschenke zouden krijgen. Haar liefelijke gelaat straalde van blijdschap. Toeschouwers die zagen hoe zij haar bezittingen weggaf, voelden hoe hen het hart brak bij haar naderend vertrek. Zij vergoten stromen van tranen, want zij werden ontroerd door Sita's grootmoedigheid en gulheid en bovenal door haar opgetogenheid bij het vooruitzicht dat zij haar echtgenoot in zijn verbanning naar het woud zou volgen. De grootste dichter had haar vervoering niet kunnen beschrijven. 

Lakshmana had zich intussen bij hen gevoegd. Nadat ook hij afscheid had genomen van zijn moeder, begaf het drietal zich naar het paleis van Dasharatha.

 

 

Inhoud van deze Vahini | vorige bladzijde | volgende bladzijde