Eind
1948 werd begonnen met de bouw van de nieuwe
tempel, de Prashanti Mandiram. Prashanti
betekent 'allerhoogste vrede', 'volmaakte
vrede'. De naam van de ashram zou Prasanthi
Nilayam worden. Dit betekent 'verblijfplaats van
de allerhoogste vrede'. De tempel werd een
eenvoudig, strak uitgevoerd gebouw van twee
verdiepingen met op de begane grond de gebedshal
en enkele opslagruimten en op de verdieping een
woon/slaapkamer en een badkamer voor Sai Baba
alsmede enkele werkruimtes. Baba's kamer was
bereikbaar via een wenteltrap, maar het was niet
zijn bedoeling dat iedereen daarvan zonder meer
gebruik zou gaan maken. Hij kreeg het steeds
drukker en dus moest hij zijn tijd strakker gaan
indelen. Niemand zou meer ongevraagd zijn kamer
mogen binnenlopen. Bovendien wilde hij niet dat
mannen en vrouwen samen naar hem toe zouden
komen. Het is in India de gewoonte dat mannen en
vrouwen gescheiden zitten, zeker in tempels en
op andere heilige plaatsen. Zij hebben
verschillende energieën en bovendien zouden
zij, wanneer zij door elkaar zouden zitten,
elkaar afleiden van het gebed door de
lichamelijke aantrekkingskracht. Baba bepaalde
daarom dat de mannen via de trap bij zijn kamer,
dus aan de rechterkant van het gebouw, naar
boven mochten komen, terwijl de vrouwen de trap
aan de linkerkant van het gebouw moesten
gebruiken.

Het
terrein waarop de ashram zou komen, lag wat
hoger dan het dorp. De rivier wilde namelijk
nogal eens buiten haar oevers treden wanneer er
zware regens vielen in de Nandi-heuvels.
Voorheen kwamen in dat geval de tempel, de
keukens en het omringende gebied soms onder
water te staan en dat wilde Baba in de nieuwe
situatie voorkomen. Wanneer het waterpeil erg
hoog dreigde te komen, beval Baba de rivier om
terug te keren naar haar bedding. Ook nu doet
hij dat soms nog op verzoek van de dorpelingen.
Hij gaat dan op het dak van een van de gebouwen
van de Nilayam staan, steekt zijn hand omhoog
met de handpalm naar voren en zegt bijvoorbeeld:
'Ganga! Dit is genoeg. Keer terug,' en
dan daalt het water snel.
Tijdens
de bouw was Baba zo nu en dan genoodzaakt een
handje te helpen. Zo was er een probleem met de
zware, ijzeren balken die bestemd waren voor het
dak van de nieuwe tempel. Ze arriveerden per
trein in Penukonda; dat was geen probleem. Maar
daarvandaan moesten ze nog 26 kilometer over de
weg naar Puttaparthi. En halverwege werd die weg
gekruist door een riviertje. Bovendien was het
laatste stuk, dat van Bukkapatnam naar
Puttaparthi, eigenlijk niet meer dan een
karrenspoor. Tot slot moesten ze dan nog van
Karnatanagapalli over het zand van de Chitravati
naar Puttaparthi. De ingenieurs zagen absoluut
geen mogelijkheid om dit met behulp van een
vrachtwagen voor elkaar te krijgen en toen zij
het aan Baba voorlegden, zei deze dat hij erover
zou denken.
Kort daarop werd de hoofdingenieur, die in
Anantapur woonde, heel vroeg in de morgen gewekt
door lawaai vlak voor zijn deur. Hij keek door
een kiertje naar buiten en zag daar tot zijn
verbazing een reusachtige hijskraan staan.
Daarop ging hij naar buiten om te horen wat er
aan de hand was. Het bleek een kraan te zijn van
de Tungabhadra Dam Works. De motor was
afgeslagen en er was geen beweging meer in te
krijgen. In alle vroegte reed de ingenieur naar
Puttaparthi om Sai Baba over deze kraan te
vertellen. Als zij hem aan de gang zouden
krijgen, waren de eigenaars waarschijnlijk wel
bereid om voor hen de balken op te halen in
Penukonda, zo zei hij tegen Baba. Deze beaamde
dat en gaf de ingenieur wat vibhuti om over de
motor van de kraan te strooien. Dat werkte! De
motor sloeg weer aan en met toestemming van de
eigenaars reed de chauffeur helemaal naar
Penukonda om de balken voor de tempel op te
halen. Alle obstakels onderweg werden
overwonnen, maar bij de Chitravati gekomen,
zeiden de ingenieurs dat de kraan beslist niet
door het zand naar de overkant kon. Met zo'n
enorm gewicht zou hij zeker vastlopen. Dus ging
Sai Baba zelf naast de chauffeur zitten en
stuurde de hijskraan naar de overkant. Daar
werden de balken vlakbij de in aanbouw zijnde
tempel neergelegd. Het was gelukt! De volgende
ochtend vertrok Baba naar Bangalore. Daar
ontving hij al spoedig bericht van een van de
ingenieurs dat er weer een probleem was met de
ijzeren balken. Men slaagde er niet in deze
enorme constructies met mankracht op te hijsen
en de hijskraan was direct na het afleveren van
de balken vertrokken. Nadat zijn zaken in
Bangalore geregeld waren, keerde Baba zo snel
mogelijk terug naar Puttaparthi om dit probleem
op te lossen. Na kort overleg met de ingenieurs
werd er extra mankracht gehaald en Baba zei
tegen enkele van de mannen: 'Bind een touw om de
eerste balk.' Toen dat gebeurd was, zei hij:
'Hijsen maar!' en de balk ging omhoog
alsof hij niets woog. Vanaf de grond zag Baba
hoe de mannen de eerste balk en daarna ook alle
andere balken omhoog hesen alsof het veertjes
waren. Iedereen was opgelucht en
vrolijk.
Op
23 november 1950, de dag van Baba's 24ste
verjaardag, werd de nieuwe mandir officieel in
gebruik genomen. Gezeten in een prachtig
versierde draagkoets werd hij door een aantal
devotees van de Patha Mandiram naar de Prasanthi
Mandiram gedragen, een afstand van slechts
vierhonderd meter. Toen hij uitstapte, nam Baba
een hand vol jasmijn- en rozenblaadjes van een
schaal en gooide die in de menigte die langs de
weg stond. Een aantal daarvan veranderde
onderweg in zilveren herdenkingspenningen met
aan de ene kant Sai Baba's portret en aan de
andere kant de tekst 'Waarom zou je bang zijn
als ik hier ben?' in het Engels, het Telugu en
nog enige andere talen.
Op de avond voorafgaand aan deze gebeurtenis
kwam Easwaramma naar Baba toe met het dringende
verzoek om zijn eetkamer te kiezen aan de kant
van het gebouw waar de vrouwen de trap op zouden
komen. Zo zou zij hem toch nog gemakkelijk
kunnen zien en spreken. Om haar een plezier te
doen beloofde hij dat.
Baba's moeder en zijn zusters Venkamma en
Parvathamma kwamen inderdaad dikwijls naar zijn
eetkamer om hem te spreken. Rond etenstijd liep
Baba die kamer vaak even binnen om hun darshan
te geven. Vaak brachten zij bij die gelegenheid
heerlijke spijzen voor hem mee, waarvan hij een
klein hapje nam om hen te plezieren.
Voorlopig was de tempel een eenvoudig gebouw,
geschilderd in de kleuren groen en wit, maar in
de volgende decennia werd hij vanbinnen en
vanbuiten verfraaid met beeldhouwwerk in de
kleuren blauw, geel en roze en met schitterende
gouden koepels. De veranda van de verdieping
werd uitgebouwd tot een balkon. Er kwamen
zilveren deuren die toegang gaven tot dit balkon
en deze werden voorzien van de symbolen van de
wereldgodsdiensten. Ook werden er aan beide
uiteinden van de tempel enkele kamers
bijgebouwd. In deze tijd voerde Baba gesprekken
met devotees nog gewoon achter een gordijn, maar
later gingen twee van deze kamers dienst doen
als interviewkamers. Aan het begin van de weg
die naar de tempel leidde, kwam bovendien een
gopuram (toegangspoort) met houten,
overvloedig gebeeldhouwde deuren en een hoge
toren die eveneens rijk versierd werd met
beeldhouwwerk. En ook nadat dit alles tot stand
was gebracht, zouden er aanpassingen en
verfraaiingen blijven volgen.
De
nieuwe tempel was niet alleen een tempel, maar
het was ook een kerk, een moskee en een
synagoge. Iedereen die verlangde naar de hoogste
vrede, was er welkom. Het was Baba's taak ieder
hart te veranderen in een Prasanthi Nilayam, een
verblijfplaats van de allerhoogste vrede, opdat
de hele wereld een Prasanthi Nilayam zou
worden.
Sai Baba brengt geen nieuwe godsdienst. Hij is
gekomen om de mensen te wijzen op de
fundamentele waarden die aan alle godsdiensten
ten grondslag liggen. Het is niet zijn bedoeling
dat je van godsdienst verandert nadat je hem
hebt leren kennen. Hij is alle namen en vormen
van God en hij is in ieders hart aanwezig.
Iedereen moet zich bewust worden van de
voortreffelijkheid van zijn eigen godsdienst en
de leringen ervan op intensieve wijze in
praktijk gaan brengen. Het gaat hierbij om de
leringen zoals die zijn gegeven door de stichter
van de betreffende religie, dus met weglating
van de hebzucht, de haat en het machtsstreven
die er later zo vaak aan zijn toegevoegd. Het is
niet nodig om voor iedere nieuwe naam waarmee de
mens God aanroept, een nieuwe tempel te bouwen.
Je kunt Hem altijd en overal aanroepen. De oude
gebedshuizen zijn doortrokken van de godsvrucht
en de gebeden van generaties oprechte gelovigen.
Het zou verkeerd zijn om daar geen profijt van
te trekken.
Sai
Baba's kamer in de nieuwe tempel was - zoals
reeds eerder vermeld - bereikbaar via een
wenteltrap en zojuist is erop gewezen dat hij
alle namen en vormen van God is. Deze twee zaken
brengen ons bij een gebeurtenis uit 1943.
Mevrouw Bhat uit Mysore leed aan kanker en zij
bracht de meeste tijd in bed door. Net als de
andere leden van het gezin richtte zij haar
gebeden altijd tot Karttikeya, een zoon van
Shiva. Haar schoonmoeder had namelijk een zeer
sterk vertrouwen in deze vorm van God omdat hij
haar echtgenoot van kanker had genezen. Zij wees
een operatie voor haar schoondochter resoluut
van de hand en begon met het hele gezin speciale
erediensten en offeranden voor Karttikeya te
houden. Zo gingen er zes maanden voorbij.
Op een nacht verkeerde de zieke in een toestand
tussen waken en dromen toen zij plotseling
voelde dat er een slang om haar bed lag. Zij
opende haar ogen en zag het dier liggen.
Geschrokken maakte zij haar schoonmoeder wakker
en deed het licht aan. De beide vrouwen konden
echter geen slang vinden en dus deden zij het
licht weer uit. Onmiddellijk voelde zij dat de
slang er weer was en zij opende opnieuw haar
ogen. Op dat moment zag zij de slang veranderen
in de Heer van de slang, de god Karttikeya zelf.
Deze zweefde door de lucht naar haar toe en
doorboorde haar vervolgens met zijn speer, het
wapen van wijsheid. Het volgende moment voelde
mevrouw Bhat dat zij bovenop een bergtop stond
tegenover Karttikeya. Zij raakte zijn voeten aan
en hij sprak: 'Wil je bij mij blijven of wil je
terug?'
Zij realiseerde zich dat hij haar de keuze liet
tussen bevrijding en terugkeer naar de aarde.
Denkend aan haar man en kinderen antwoordde zij:
'Ik zal teruggaan.'
'Dat is in orde. Je bent genezen. Je zult
spoedig weer sterk zijn. Ik zal je je gehele
leven beschermen. Zodra je aan mij denkt, zal ik
aan je zijde zijn. Je kunt nu gaan.' 'Maar hoe
moet ik vanaf deze bergtop weer terugkomen in
Mysore?' vroeg zij verward.
'Je kunt hierlangs terug,' zei Karttikeya
terwijl hij zijn voeten enigszins verplaatste.
Er verscheen een smalle trap waarlangs zij naar
beneden ging. Op het moment dat zij haar voet op
de grond wilde zetten, verdween het visioen en
bemerkte zij dat zij weer in bed lag. Vanaf dat
moment voelde zij haar krachten terugkeren, de
pijn verdween en zij genas.
Twintig jaren gingen voorbij.
Nadat zij over Sai Baba hadden gehoord, kwamen
de heer en mevrouw Bhat samen naar Puttaparthi.
Dat was in 1963. Tijdens darshan stopte Baba bij
haar en zei: 'Het is lang geleden dat ik met
jou heb gesproken - ja, dat is nu twintig jaar
geleden.'
'Nee, Swami,' antwoorde zij. 'Wij hebben nog
maar kort geleden over u gehoord. Dit is de
eerste keer dat wij hier zijn.' 'Dit is
ongetwijfeld de eerste keer dat jullie hier
komen. Maar ik ben al naar jou toe gekomen,
zei Baba glimlachend. Vervolgens noemde hij het
adres waar zij twintig jaar geleden woonden en
hij beschreef het huis en de omgeving tot in
detail. Terwijl zij nog vol verbazing naar hem
staarde, nodigde Baba haar en ook haar
echtgenoot uit met hem mee te gaan, door de
interviewkamer, de trap op naar zijn kamer. De
mensen om hen heen die zagen wat er gebeurde,
waren verbaasd, want het was niet Baba's
gewoonte bezoekers mee te nemen naar boven.
Bovenaan de trap zei hij tegen mevrouw Bhat:
'Kijk naar beneden!' Zij keek langs de
trap naar beneden en huiverde. Dit was de trap
die Karttikeya haar twintig jaar geleden liet
afdalen om weer thuis te komen. Daar was geen
twijfel aan!
Baba glimlachte en zei: 'Hier, pak aan,'
en hij liet een foto in haar handen vallen. De
foto toonde Karttikeya, gezeten in een
praalwagen, met Baba's gezicht, en om Baba heen
was een cobra. Opmerkelijk is overigens dat die
trap er in 1943 nog helemaal niet was! De bouw
van de tempel begon pas eind 1948.
In
de tijd van de Oude Mandir zorgde Seshagiri Rao
altijd voor de dagelijkse werkzaamheden in de
tempel en hij bleef dat nog vele jaren doen in
de nieuwe tempel. Op een dag maakte hij een
ernstige val en hij meende dat hij nu spoedig
zou sterven. Vanuit zijn bed zei hij tegen
Kasturi: 'Dit lichaam, dat is samengesteld uit
de vijf elementen, gaat weer uiteenvallen in
deze elementen. Ik word bevrijd!'
Kasturi was vol bewondering voor de wijsheid van
deze oude man en hij was ook een beetje jaloers
op het feit dat hij met dergelijke woorden op
zijn lippen ging sterven.
Op dat moment kwam Sai Baba de kamer binnen en
zei tegen Rao: 'Hoe waag je het deze reis te
beginnen zonder een kaartje bij mij te halen.
Kom naar beneden en verricht de taak die je is
toegewezen. Ik geef je hierbij de opdracht
vanmiddag naar de gebedshal te komen en net als
anders de arati (lichtceremonie) te
doen.'
Die middag was Seshagiri Rao aanwezig bij het
zingen van bhajans en hij verrichtte zijn
gebruikelijke taken.
Zes maanden later werd hij weer ernstig ziek en
deze keer werd hij opgenomen in het ziekenhuisje
van de ashram. Zijn lichamelijke en geestelijke
toestand gingen hard achteruit en velen die hem
bezochten, werden bedroefd toen zij zagen hoe
een trouwe dienaar van God moest lijden. Toen
zijn broer uit Bangalore zag hoe hij eraan toe
was, vroeg deze aan Baba: 'Swami, mag ik mijn
broer alstublieft meenemen naar het Victoria
ziekenhuis in Bangalore? Zijn zoon en enkele
neven werken daar en zij kunnen dan wat extra
aandacht aan hem besteden. '
'Maak je geen zorgen over zijn huidige
toestand,' antwoordde Baba. 'Ik sta hem toe het
lijden dat hij moet ondergaan, uit te werken.
Hierna kan hij vredig en heel gelukkig sterven.
Anders had ik hem maanden geleden, toen hij was
gevallen, al kunnen wegsturen.'
Er ging een maand voorbij en in die tijd knapte
Rao weer helemaal op. Volkomen gelukkig
verrichtte hij gedurende zes weken zijn gewone
werk weer, maar toen werd hij opnieuw ziek en
moest het bed houden. Omdat het er nu toch echt
naar uitzag dat hij spoedig zou sterven, kwam
zijn zoon uit Bangalore om hem te verzorgen. Op
een avond ging Baba samen met Kasturi naar de
ziekenkamer en daar vroeg Baba aan Kasturi om
een kopje warme melk te halen. Lepel na lepel
voerde Baba de zieke de melk, terwijl hij hem
zei dat het zijn Baba was die hem te drinken
gaf. Toen het kopje leeg was, stond Baba op en
liep naar de deur. Daar draaide hij zich om,
keek de zieke aan en zei: 'Nu mag je
vertrekken!'
Nog geen uur later was hij overleden.
Veel
mensen vragen zich af waarom Sai Baba eigenlijk
naar de aarde is gekomen. Hij kan toch vanuit de
hemel alles op aarde precies zo regelen als hij
het wenst? Als God almachtig is, dan kan Hij
toch bij wijze van spreken met een handbeweging
de aarde maken tot een paradijs? En als God dan
al zelf wilde komen, zo zeggen zij, waarom is
Hij dan niet gekomen in al zijn glorie? Dan zou
de gehele mensheid zonder een uitzondering
gebogen hebben voor zijn wil.
Dat is allemaal waar: God kan in
één klap alle problemen op aarde
oplossen, maar dat zou in strijd zijn met de wet
van oorzaak en gevolg. Hij heeft de mens en bij
de schepping van het universum
onderscheidingsvermogen en een vrije wil gegeven
en dus moeten zij de vruchten oogsten van hun
handelingen. Wanneer Hij in één
keer alle aardse problemen, zoals oorlog,
hongersnood, overstromingen enzovoort zou laten
verdwijnen, dan zouden de mensen er binnen de
kortste keren weer een warboel van maken. Zolang
de mens vanuit zijn ego, zijn verlangens, leeft,
zal hij streven naar rijkdom, macht en
persoonlijk voordeel. Toen dit onderwerp op een
keer ter sprake kwam, zei een van de aanwezige
devotees tegen Baba: 'Swami, u bezit de macht om
alle financiële problemen van India op te
lossen door het water van de Indische Oceaan te
veranderen in olie.'
'Als ik dat deed,' antwoordde Baba,
'zou iemand zoals jij er waarschijnlijk een
brandende lucifer in gooien.' God komt naar
de aarde om de mensen naar een hoger
bewustzijnsniveau te leiden, om hun te leren hoe
zij moeten leven om de aarde te maken tot een
paradijs. Hij komt dus in menselijke vorm uit
mededogen en liefde. Nu is het voor veel mensen
erg moeilijk om God te zien in een menselijke
vorm. Wanneer God in al zijn majesteit zou zijn
gekomen, zouden de mensen bevreesd zijn geweest
voor Hem en daardoor niet de gelegenheid hebben
gekregen om Hem te leren kennen en lief te
hebben. Zou Hij als een gewoon mens zijn
gekomen, dan zouden de mensen zijn leringen niet
hebben gerespecteerd en ze niet in hun eigen
belang in praktijk hebben gebracht. Daarom is
Hij gekomen in de menselijke gedaante van Sai
Baba met bovenmenselijke wijsheid en krachten.
Denk echter niet, dat het voor God zo aangenaam
is om in menselijke vorm op aarde te zijn, want
dat is beslist niet het geval. Hij komt alleen
uit liefde!
Nu
Baba in de Prashanti Mandiram woonde, begonnen
ook de vaste bewoners van de Patha Mandiram
geleidelijk te verhuizen en zo kwamen er een
aantal eenvoudige huizen rond de nieuwe tempel
te staan. Bovendien werd er een hal neergezet
voor de tijdelijke bezoekers.
Het werd een vaste gewoonte om iedere morgen en
avond in de gebedshal bhajans te zingen, een
gewoonte die tot de dag van vandaag heeft
standgehouden. Na de bhajans werd door een
devotee de arati gedaan terwijl een andere
devotee de bel achterin de hal luidde. Sai Baba
aanvaardde de arati en liep vervolgens naar de
uitgang terwijl alle aanwezigen de kans kregen
om zijn voeten aan te raken.
Ook bij Baba's afwezigheid ging het zingen
gewoon door. Op een keer was hij in Madras en er
was slechts één devotee
achtergebleven in de ashram. Nadat deze helemaal
alleen bhajans had gezongen, wilde hij de arati
doen voor Baba's lege stoel, maar er was niemand
om tegelijkertijd de bel te luiden. Hij vond dat
zó akelig dat Baba besloot zelf de bel te
luiden. De devotee was blij verrast toen de bel
'vanzelf' ging luiden en in Madras zei Baba
tezelfdertijd tegen de devotees om hem heen:
'Ik moest in Puttaparthi twee dingen tegelijk
doen: de bel luiden en de arati aanvaarden.
'
Veel
devotees die Sai Baba bezochten, wilden ook eer
bewijzen aan 'de moeder van de Avatar'. Lange
tijd voelde zij daar niet veel voor en trok zij
zich terug, maar geleidelijk werd zij wat
toeschietelijker. Zij sprak met de mensen en
aanvaardde dat men haar voeten aanraakte of een
bloemslinger om haar hals hing. Tegelijkertijd
luisterde zij met aandacht naar alle verhalen
die de bezoekers haar vertelden over hun
ervaringen met Baba. Wanneer de devotees
kinderen bij zich hadden, smolt zij. In ieder
kind zag zij haar eigen Sathya en zij maakte
grapjes met hen en vertelde hun verhalen. Waren
dat aanvankelijk verhalen over helden en demonen
- verhalen die zij grotendeels zelf verzon - al
spoedig ging zij hier verhalen aan toevoegen
over Shirdi Sai en over Sathya Sai. En ieder
verhaal eindigde met een les over nederigheid,
eerlijkheid, liefde en trouw. Geleidelijk werd
zij een van de beste en meest geliefde
verhalenvertellers van het dorp.
Haar belangstelling voor kinderen betekende ook,
dat zij haar kleinkinderen en de kinderen en
kleinkinderen van andere dorpelingen stimuleerde
om een goede opleiding te gaan volgen. Soms gaf
zij zelfs geld aan ouders die niet voldoende
hadden om hun kinderen te laten
studeren.
Enige
jaren na de opening van Prasanthi Nilayam stierf
Subba Raju, de echtgenoot van Baba's zuster
Venkamma. Hij werd gebeten door een hond die
hondsdolheid bleek te hebben. De dorpsbewoners
dachten dat de oorzaak van zijn ziekte zwarte
magie of het boze oog was en dus werden er
allerlei rituelen uitgevoerd en werden hem
allerlei kruiden toegediend. Pas toen deze niet
bleken te helpen, werd hij naar het ziekenhuis
in Penukonda gebracht. Daar ontdekten de dokters
dat hij hondsdolheid had, maar toen was het
reeds te laat. Zij konden niets meer voor hem
doen. In een laatste poging om hem te redden,
bracht zijn familie hem nog naar het ziekenhuis
in Anantapur. Daar is hij toen gestorven. Voor
Baba's moeder en zuster was dit een harde klap
en Baba moest hen in deze donkere dagen krachtig
steunen en moed inspreken. Easwaramma nam echter
direct een deel van de verzorging van Venkamma's
zoontje op zich, juist zoals zij dit vele jaren
eerder had gedaan met de kinderen van
Parvathamma toen haar echtgenoot
stierf.
Sri
Radha Krishna woonde met zijn vrouw en acht
kinderen in het stadje Kuppam, zo'n tachtig
kilometer ten oosten van Bangalore. Zij kwamen
voor het eerst naar Puttaparthi in oktober 1945
toen hun jongste zoon nog een baby was. In de
jaren daarna waren zij vaak vele maanden per
jaar bij Baba en dat was mogelijk omdat Radha
Krishna het dagelijkse werk in zijn bedrijf -
een steenhouwerij annex exportfirma - overliet
aan zijn manager. Radha Krishna leed in die tijd
aan een ernstige maagkwaal. In latere jaren werd
zijn lichamelijke conditie alleen maar slechter
en in 1953 overleed hij. Sai Baba heeft hem toen
uit de dood opgewekt.
Hij was een gelovig man die weinig tijd
besteedde aan bidden, maar veel aan het doen van
goede werken. Hij zei altijd, in navolging van
de veda's: 'Dienstverlening aan de
mensheid is dienstverlening aan God.' Toen zijn
vrouw hem voorstelde naar Sai Baba te gaan in
verband met zijn kwakkelende gezondheid weigerde
hij dat pertinent. Hij zei: 'Ik zal aan niemands
voeten vallen. Sai Baba is waarschijnlijk wel
een groot man en een mysticus, maar ik geloof
niet in wat de mensen zeggen over zijn wonderen
en zijn goddelijkheid.' Maar zijn belangstelling
voor Baba was nu wel gewekt en tenslotte liet
hij zich bepraten om toch eens een bezoek aan
hem te brengen, zuiver uit belangstelling en
niet vanwege zijn gezondheid.
Samen met zijn vrouw en alle kinderen ondernam
Radha Krishna de moeilijke reis. Toen zij in
Karnatanagapalli waren aangekomen, dachten zij
dat dat de ashram was, maar een van de inwoners
vertelde hun dat zij de rivier nog moesten
oversteken om in Puttaparthi te komen. Doodmoe
stapten zij achter de ossenkar aan het kniediepe
water in en bereikten tenslotte de overkant.
Daar stond Baba samen met enkele anderen op hen
te wachten en gezamenlijk liepen zij naar de
ashram, waar Baba hen van onderdak en voedsel
voorzag. Deze eerste keer bleven zij bijna drie
weken, weken waarin Baba veel sprak met Radha
Krishna.
In de jaren daarna verbleef het Kuppam-gezin -
zoals Baba hen doorgaans noemde - geregeld in de
ashram en zij werden trouwe devotees. De
kinderen waren altijd in Baba's buurt. Zij
droegen zijn zakdoek, zijn portemonnee en zijn
sandalen overal achter hem aan.
Op een dag zei hij tegen de kinderen: 'De twee
vrouwen uit Bangalore kunnen niet terug naar
huis omdat de benzine van hun auto bijna op is
en er is in het dorp op het ogenblik geen
benzine te krijgen. Daarom zullen wij naar de
rivier rijden en de tank met water vullen.'
De kinderen joelden en volgden de auto naar de
Chitravati. Daar zei Baba tegen hen: 'Vul de
emmers met water en giet dat in de
benzinetank.'
Eerst wat aarzelend, maar daarna steeds
enthousiaster vulden zij de tank tot de rand met
water. Zij stootten elkaar stiekem aan en
fluisterden elkaar toe dat de auto nu natuurlijk
helemaal niet meer zou rijden. Groot was hun
verbazing toen de chauffeur de auto startte en
terugreed naar de ashram. Deze auto bleek prima
te rijden op Chitravati-water.
Sai Baba liet blijken telkens weer te genieten
van het spel met de kinderen. Spoedig zou de
tijd komen dat dat niet meer mogelijk was. De
uitvoering van zijn taak op aarde vereiste dat
hij binnen enkele jaren veel ernstiger en
gereserveerder zou worden. Dan zou hij niet meer
kunnen toestaan dat de kinderen hem bij armen en
benen naar de badkamer sleepten en vervolgens de
deur van buitenaf barricadeerden omdat hij
weigerde een bad te nemen. En hij zou geen tijd
meer hebben om bij het licht van een
petroleumlamp schaduwfiguren op de muur te maken
met zijn handen zoals hij nu soms deed. De
kinderen konden dan niet stil blijven zitten van
verbazing als er op de muur slangen, adelaars,
paarden, herten, honden en katten, pauwen,
kraaien en nog vele andere dieren
verschenen.
Toen
de dochter Vijaya enkele jaren later ging
trouwen, aanvaardde Baba de uitnodiging om het
huwelijk bij te wonen. Haar broers Krishna Kumar
en Amarendra Kumar brachten hem met de auto naar
Kuppam en later brachten zij hem ook weer
terug.
In 1953 bezochten mijnheer en mevrouw Radha
Krisha samen met hun dochter Vijaya en haar
echtgenoot Hemchand de ashram in verband met het
Dasara-feest. Radha Krishna, die toen ongeveer
zestig jaar zal zijn geweest, had in die tijd
weer erg veel last van zijn maag. Hij weigerde
alle voedsel en bracht de meeste tijd in bed
door. Zo nu en dan liep Baba even bij hem binnen
en op een keer zei hij tegen Baba: 'Swami, de
pijn is soms ondraaglijk. Wat mij betreft zou ik
het liefste sterven. Dat is beter dan zoveel
pijn te moeten blijven lijden.'
Sai Baba lachte maar eens. Radha Krishna wist
nog niet wat hem te wachten stond.
Op een avond raakte hij onverwachts in coma en
zijn vrouw ging direct naar Baba toe, al van
verre roepend: 'Swami, Swami, help mijn
echtgenoot!' Hij ging met haar mee, keek naar de
patient en zei: 'Maak je geen zorgen. Alles
komt in orde.'
Daarna ging hij terug naar zijn kamer.
De volgende dag was de patiënt nog steeds
buiten bewustzijn en daarom riep de familie er
een verpleegkundige bij. Deze onderzocht Radha
Krishna en constateerde dat hij niets meer voor
hem kon doen. Hij zou spoedig sterven. En
inderdaad: korte tijd later bleek er geen
ademhaling en polsslag meer te zijn.
Geleidelijk werd het lichaam koud en blauw en
nog later werd het stijf. Vijaya en haar moeder
gingen naar Baba toe en Vijaya zei met verstikte
stem: 'Swami, wij denken dat mijn vader is
overleden.'
Baba lachte slechts en ging door met zijn
bezigheden. De beide vrouwen keerden terug naar
de kamer van de dode en wachtten. Zij wisten dat
Baba iets zou doen, maar wat en wanneer dat
wisten zij niet. Na een poosje ging hij naar hun
kamer, keek naar het lichaam en verliet het
vertrek weer zonder iets te zeggen of te
doen.
Die nacht bleven de drie familieleden waken bij
het lichaam in de hoop enig levensteken te zien.
Dat was niet het geval.
Integendeel! De volgende ochtend was het lichaam
niet alleen koud en stijf, maar het begon ook te
stinken. Andere mensen, die op bezoek kwamen om
hun deelneming te betuigen, zeiden tegen mevrouw
Radha Krishna dat zij het lichaam uit de ashram
moest laten verwijderen. Een maharaja die ook in
de ashram aanwezig was, zei tegen haar:
'Mevrouw, met deze hitte is het niet verantwoord
langer te wachten. Wilt u het lichaam hier laten
cremeren of wilt u het mee terug nemen naar
Kuppam? In dat laatste geval stel ik gaarne mijn
auto beschikbaar om het lichaam naar Bangalore
te laten brengen.' 'lk dank u voor uw aanbod,
maar wij zullen wachten op Swami's
aanwijzingen,' antwoordde zij ferm.
Enkele devotees gingen daarop naar Baba toe om
te vragen wat hij wilde. Maar hij zei slechts:
'We zullen zien.'
Vervolgens kwam mevrouw Radha Krishna naar hem
toe om hem te vertellen wat de mensen zeiden en
om hem te vragen wat zij moest doen.
Baba antwoordde: 'Luister niet naar hen en wees
niet bang; ik ben er. Ik zal spoedig naar
beneden komen om naar je man te kijken.' Daarop
ging zij terug naar haar kamer en wachtte samen
met haar dochter en schoonzoon op zijn
komst.
Om ongeveer half drie ging Baba naar beneden.
Mevrouw Radha Krishna liep op hem toe en barstte
in huilen uit. Vriendelijk zei hij: 'Laat mij
alleen met je man,' en hij duwde de familieleden
zachtjes naar de deur. Vervolgens sloot hij de
deur om deze na enkele minuten weer te openen.
Hij wenkte de wachtenden en richtte zich
vervolgens tot mevrouw Radha Krishna met de
woorden: 'Ik heb je echtgenoot tot leven
gewekt. Ik heb hem het leven gegeven. Het
probleem is opgelost. Je hoeft je geen zorgen
meer te maken.' Hij keek hen allen aan en
zei: 'Jullie geloofden geen van allen dat hij
dit zou overleven, is het wel? Ga maar binnen
kijken.' Zij gingen de kamer in en daar lag
Radha Krishna naar hen te kijken en te
glimlachen. Baba liep naar hem toe, raakte zijn
hoofd aan en zei tegen hem: 'Zeg iets tegen
hen; zij maken zich zorgen. ' 'Waarom maken
zij zich zorgen?' vroeg Radha Krishna verbaasd.
'Met mij is alles in orde. U bent toch hier.'
Baba wendde zich tot zijn vrouw en zei: 'Haal
nu iets warms voor hem te drinken.'
Toen zij even later met een dampend glas
binnenkwam, pakte Baba dat van haar aan en gaf
de patient het vocht voorzichtig met een lepel
te drinken. Na een half uur zegende Baba de
gelukkige en dankbare familie en verliet de
kamer.
De volgende middag vroegen devotees aan Baba:
'Zullen wij vanavond naar de Chitravati gaan,
Swamiji?'
'Die arme Radha Krishna is nog steeds flink
ziek,' antwoordde hij. 'We kunnen hem toch niet
alleen achterlaten? Laten wij wachten tot hij
beter is. Dan zullen wij naar de rivier gaan en
dan kan hij met ons mee.'
Mevrouw Radha Krishna zei echter: 'Dat is geen
punt. Ik zal voor hem zorgen. Gaan jullie
allemaal maar naar de Chitravati.' En zo gingen
zij gezamenlijk naar de rivier. Alleen Radha
Krishna en zijn vrouw bleven achter in de
ashram. Zij bereikten de oever van de rivier en
gingen daar in het zand zitten. Ondertussen gaf
mevrouw Radha Krishna haar man, die in een stoel
zat, een kopje Horlicks (een drank die in heel
India toen veel werd gedronken) te drinken.
Plotseling verloor hij het bewustzijn en de
vloeistof liep weer uit zijn mond. Mevrouw Radha
Krishna raakte in paniek en riep: 'Swamiji, er
gaat iets mis, er gaat iets mis.'
Onmiddellijk verscheen Baba naast haar in de
kamer en zei: 'Er is niets aan de hand. Houd
je maar rustig.'
Hij legde zijn hand op Radha Krishna's voorhoofd
en vrijwel direct kwam hij weer bij bewustzijn
en vroeg: 'Baba, waar ben ik?' 'Je bent bij
mij. Maak je geen zorgen, er is niets aan de
hand,' antwoordde Baba en vervolgens gaf hij
hem langzaam iets te drinken.
De devotees waren intussen sprakeloos. Zij waren
juist de rivier overgestoken op weg terug naar
de ashram. Het ene moment liepen zij met Baba in
hun midden en het volgende moment was hij midden
in een zin opeens verdwenen! Ze keken rond,
riepen hem, liepen naar de heuvel, maar hij was
nergens te bekennen. Tenslotte kwamen zij
hardlopend naar de ashram terug en daar vonden
zij hem.
'Er was een klein probleempje en daarom moest
ik opeens terug,' antwoordde hij op hun
vraag waarom hij opeens verdwenen was. 'Alles
is nu in orde,' voegde hij er nog aan
toe.
De patiënt knapte nu zienderogen op en
enkele dagen later keerde de familie terug naar
Kuppam. Vanaf die tijd leefde Radha Krishna nog
bijna tien jaar in tamelijk goede gezondheid, al
moest Baba hem later tijdens een ziekte nog een
keer redden.
Dat was zo'n zeven jaar na zijn opstanding uit
de dood. Hij lag ziek in bed en op een avond gaf
de dokter hem een morfine-injectie voor de
nacht. Toen hij die nacht omstreeks drie uur
wakker werd, moest hij naar het toilet. Nog
duizelig van de morfine stond hij op en vond
zijn weg naar buiten. Daar liep hij verkeerd en
hij viel in de waterput. Gelukkig was zijn vrouw
wakker geworden van zijn gestommel en zij ging
naar hem op zoek, daarbij al spoedig geholpen
door enkele van de kinderen. Op hun roepen kwam
Radha Krishna weer wat meer bij zijn positieven
en hij riep terug: 'Ik ben hier!' De hele
familie rende naar de put en daar zagen zij hun
echtgenoot en vader tot zijn middel in het water
staan. De put was evenwel zo diep dat iemand die
er gewoon rechtop in stond, beslist zou
verdrinken. Hij moest dus ergens op staan, maar
waarop? Hij werd snel uit de put gehesen, maar
ook hij kon niet verklaren waarom hij niet
verdronken was. Iedereen dacht aan een wonder en
daarom kwam de hele familie, zodra Radha Krishna
weer wat was opgeknapt, naar Puttaparthi. Op het
moment dat zij de tempel naderden, verscheen
Baba op het balkon en riep luid lachend naar
beneden: 'Radha Krishna! Hoe lang moet ik jou
blijven optillen? Denk je dat mijn schouders
geen pijn doen, beste kerel?'
Naar
aanleiding van de opwekking uit de dood van
Radha Krishna volgt hier iets over dood en
sterven, maar daar moet enige informatie over de
schepping aan voorafgaan.
Ooit schreef Baba aan een devotee: 'Er was
niemand om te weten wie ik ben, tot ik het
universum schiep naar mijn verkiezing met
één woord. Onmiddellijk werden
hemel en aarde gevormd, verrezen bergen,
begonnen rivieren te stromen, kwamen zon, maan
en sterren uit het niets tevoorschijn om mijn
bestaan te bewijzen. Alle levensvormen
ontstonden - planten, insecten, vogels en andere
dieren, en de mens. Verscheidene bevoegdheden
werden hun geschonken binnen mijn ordening. De
eerste plaats werd geschonken aan de mens en
mijn kennis werd in zijn geest geplaatst.
'
Alleen door middel van de schepping kan God zich
openbaren. Hij is namelijk in essentie vormloos,
niet-gemanifesteerd. Het menselijk lichaam is
dus een noodzaak omdat het in staat is de
ongeziene God te onthullen. De Ene werd velen
opdat Hij liefde en gelukzaligheid kon schenken.
Maar die veelvormigheid is slechts illusie. Er
vond geen verandering in God plaats toen Hij het
universum schiep. Mensen kunnen dit niet
begrijpen omdat zij onder invloed staan van
diezelfde illusie. De schepping is een daad van
liefde en vanuit zijn oneindige liefde richtte
God de aarde zo in, dat alle aardbewoners
gelukkig konden worden. Maar de mens is zich
gaan hechten aan uiterlijke objecten en deze
gehechtheid aan het veranderlijke en tijdelijke
heeft ertoe geleid dat hij iedere daad ging
verrichten uit eigenbelang. Er lijkt immers een
verschil te bestaan tussen 'ik' en 'jij' en dus
tussen het eigenbelang en het belang van
anderen. Zo wordt de mens heen en weer
geslingerd tussen vreugde en verdriet, liefde en
haat, sympathie en antipathie.
Alle activiteiten verricht uit verlangen,
gericht op resultaat, binden de mens door de
gevolgen ervan en dit karma is de oorzaak van
zijn geboorte. Hij komt op aarde belast met de
gevolgen van gedachten, woorden en daden van
vele vorige levens. Wanneer hij alleen goede
daden verricht uit zuivere liefde, dus zonder te
denken aan enige beloning, dan binden zijn
handelingen hem niet aan de wereld. Wanneer de
mens sterft, verwerft hij Gods genade in
verhouding tot de kracht van zijn geloof en zijn
daden. Langs deze weg kan hij tenslotte de
eenwording (vereniging) met God bereiken en
hoeft hij dus niet terug te keren op aarde.
Wanneer men sterft, zou men dat moeten doen met
een glimlach en niet klagend van verdriet. Men
moet de aarde verlaten vol dankbaarheid voor de
kans die men heeft gekregen om God te ervaren in
alles wat men zag, hoorde, aanraakte, rook en
proefde. Wanneer men zich aan Baba heeft
overgegeven, zal hij die persoon bij het sterven
darshan geven.
De schepping is God met daaraan toegevoegd een
tijdelijke naam en een tijdelijke vorm. Voordat
het lichaam ontstond, was men er al en nadat het
lichaam is verdwenen, is men er nog steeds.
Wanneer iemand zich ervan bewust is dat hij de
eeuwige, onveranderlijke ziel is, zal hij ook
niet treuren wanneer het lichaam van een geliefd
persoon hem ontvalt.
Zo ontving Sai Baba op een dag een brief van een
vader wiens zoon onverwacht was gestorven. Het
was twee weken nadat hij een enorme menigte in
een voetbalstadion in Rajahmundry had
toegesproken. Vader en zoon waren daarbij
aanwezig geweest. De vader schreef: 'Mijn zoon
werd zo diep getroffen door de toespraak en door
de bhajans dat hij volkomen in u opging. Hij
zong voortdurend bhajans en hij sprak
voortdurend over uw glorie en uw majesteit. Hij
stierf terwijl hij in die verhoogde staat van
bewustzijn verkeerde. Ik ben blij dat ik zo'n
zuivere ziel als zoon mocht hebben. Met
blijdschap volvoerden wij de dodenriten in de
wetenschap dat hij het hoogste doel dat voor de
mens bereikbaar is, had bereikt.'
Ofschoon
treuren om de dood van een geliefde dus een
blijk van onwetendheid is, is het niettemin
begrijpelijk dat iemand geschokt is bij de dood
van een geliefde, zeker wanneer de dood
plotseling is gekomen. In het volgende geval gaf
Baba een moeder een verklaring van de
plotselinge dood van haar zoon, een verklaring
die haar geloof versterkte evenals het geloof
van velen die dit verhaal later hoorden.
Nadat haar man was overleden, moest deze vrouw
zelf geld gaan verdienen met behulp van
muzieklessen om haar kinderen - twee dochters en
een zoon - te onderhouden aangezien zij slechts
een gering pensioen ontving. Nadat haar zoon
reeds op jeugdige leeftijd met lof was geslaagd
aan de Universiteit van Madras, kreeg deze een
baan aangeboden op een kantoor van het leger in
Bangalore. Zijn moeder, die met dit alles
buitengewoon gelukkig was, stuurde haar zoon
vervolgens naar de tempel van Venkatachalapati,
de vorm van God die in hun gezin in het
bijzonder werd aanbeden. Daar zou hij God danken
en zijn zegen vragen voor zijn nieuwe betrekking
in Bangalore. De jongen ging naar de tempel,
maar daar gebeurde iets waar niemand op gerekend
had: hij verdronk in het heilige bassin van de
tempel. Aangezien niemand wist wie hij was, werd
het lichaam gedurende twee dagen in bewaring
gehouden bij de politie voor het werd
gecremeerd. De moeder ontdekte pas wat er was
gebeurd toen zij een foto van het lichaam van
haar zoon zag in een plaatselijke krant. Die
nacht verscheen Baba aan haar in een droom en
droeg haar op met haar twee dochters naar
Puttaparthi te komen. Tijdens het interview dat
hij hun gaf, zei hij: 'Huil niet, want je
zoon, die een gedisciplineerd leven leidde en
vervuld was van devotie, is nu opgegaan in God.
Nu hij de gelukzaligheid heeft bereikt in mijn
lotusvoeten, zou jij je niet moeten overgeven
aan verdriet.' Omdat hij er niet in slaagde
haar met deze woorden te troosten, vervolgde
hij: 'Ik weet dat je hart is gebroken omdat
je zelfs geen laatste blik op zijn lichaam hebt
kunnen werpen. Kijk, hier is het.' En met
deze woorden hield Baba haar de palm van zijn
hand voor.
Op zijn handpalm zag zij duidelijk wat er was
gebeurd tijdens die fatale pelgrimsreis. Haar
zoon gleed uit op de treden van het bassin en
enkele mensen die dit zagen gebeuren, sprongen
in het water om hem te redden. Zij kwamen echter
te laat. Ook eerste hulp mocht niet meer baten.
Zij zag hoe een bundel vlammen in de vorm van
een lotus uit zijn lichaam opsteeg en naar het
heiligdom ging in het binnenste van de tempel
waar het beeld van Venkatachalapati zich bevond.
Daar verdwenen de vlammen in de voeten van de
Heer. Vervolgens zag zij hoe het beeld tot leven
kwam en veranderde in een afbeelding van Sathya
Sai Baba.
Toen zij weer enigszins tot zichzelf was
gekomen, zei Baba:
'Moeder, de zoon van wie jij hield, was in zijn
vorige leven een trouwe devotee van de Heer. Hij
hield zich gedurende twaalf jaren bezig met
strenge discipline op de treden van dit zeer
heilige tempelbassin. Het was zijn diepste
verlangen de eenwording te bereiken in dit
heilige water. Om dit verlangen te
verwezenlijken werd hij opnieuw geboren en heeft
hij jou, als jouw goeroe, naar mij geleid. Blijf
in Puttaparthi en zing voortdurend de lof van
Venkatachalapati, die jouw zoon heeft aanvaard
in zijn kudde. '
De
dood is een geschenk waarop iedereen recht
heeft, maar zelf een einde maken aan je leven
komt voort uit onwetendheid. In een toespraak
heeft Sai Baba hierover gezegd: 'Een ander
verkeerd idee dat sommige mensen erop nahouden,
is dat zij zichzelf kunnen doden door middel van
zelfmoord of atma-hathya. Zij nemen zich dan
voor om het lichaam dat niet in staat is om te
handelen en initiatieven te nemen, te straffen
en te vernietigen. De geest moet worden
gestraft, want de wanhoop die de wil om te leven
vernietigt, wordt veroorzaakt door de dwalende
geest, niet door het lichaam. Graaf in de
grillen van de geest, leer om de geest langs
rechte wegen te leiden en kom tevoorschijn als
de overwinnaar over wanhoop. '
De geest, die bundel van gedachten, is de
oorzaak van alles. Zelfmoord betekent 'dat je
het lichaam straft voor de misdaden van de
geest. Je zult een ernstig onrecht begaan
wanneer je het onschuldige lichaam straft voor
de misdaden van de dwalende geest.'
In bepaalde gevallen zal Baba zelfs verhinderen
dat iemand een einde aan zijn leven maakt. Dat
was het geval bij Vrajlal Parekh uit Bangalore.
In 1966 zei Baba tegen hem tijdens een
interview: 'Heb vertrouwen. Heb innerlijke
vrede. Baba's zegen is met je.' In de jaren
daarna ging het steeds slechter met zijn zaken
en hij maakte zich daarover veel zorgen.
Tenslotte was hij volkomen bankroet en hij
besloot een einde te maken aan zijn leven. Hij
kocht een fles vergif en koos na rijp beraad als
datum voor zijn daad 4 september 1970. Op die
dag overleed plotseling zijn bejaarde zuster die
reeds enige maanden ziek was en dat bracht hem
ertoe zijn daad even uit te stellen. Hij koos
een nieuwe datum: vrijdag 11 september, 's
middags om vier uur. Hij zou het vergif innemen
samen met wat vibhuti, want hij meende dan
verzekerd te kunnen zijn van een vreedzaam
einde. Die dag ging hij reeds vroeg met de fles
vergif op zak naar zijn zaak. Omdat er toch geen
klanten kwamen, las hij in de Sanathana
Sarathi, het tijdschrift van de ashram, dat
zojuist per post was gearriveerd en hij vroeg
zich af hoe hij Baba zou ervaren op het moment
van zijn dood. Om half twee die middag kwamen er
twee mannen de zaak binnen, die hem opdroegen
mee te gaan naar het politiebureau. In grote
verwarring sloot hij de winkel en deed wat er
van hem gevraagd werd of schoon hij er geen idee
van had wat hij misdaan zou kunnen hebben. Op
het bureau vernam hij dat er een arrestatiebevel
tegen hem was uitgevaardigd door een rechter uit
Moradabad. Toen herinnerde hij zich dat er een
proces tegen hem was aangespannen door een
zakenman uit die stad omdat hij een rekening
niet had betaald. Hij had hem uitgelegd dat hij
in moeilijkheden zat en hem om uitstel gevraagd,
maar de betreffende zakenman had hem niet
geloofd en een proces tegen hem aanhangig
gemaakt. Hij kon op borgtocht vrijkomen en
daarom liet hij bericht sturen naar zijn oudste
broer. Intussen zou hij worden opgesloten en in
verband daarmee zei een van de agenten: 'Haal
alles uit uw zakken en leg het hier op tafel
voor u naar de cel gaat.' Vanwege de fles vergif
in zijn zak aarzelde hij. Hij zei dat het toch
slechts ging om een civiele rechtzaak en smeekte
om niet te worden opgesloten. De agent gaf toe
aan deze smeekbede en liet hem naast zich op de
bank plaatsnemen. Toen zijn broer arriveerde,
gaf hij hem de fles, verpakt in papier, en vroeg
hem om deze fles thuis te bewaren en er niemand
iets over te zeggen. Ook vroeg hij hem om voor
een borg te zorgen. Klokslag vier uur - het
geplande moment van de zelfmoord arriveerde de
inspecteur van politie op het bureau en deze gaf
opdracht hem op te sluiten. Hij weigerde te
luisteren naar welke verklaring dan ook. In de
cel realiseerde hij zich dat Sai Baba hem had
verhinderd een einde aan zijn leven te maken en
hij voelde zich heel gelukkig. Na slechts vier
minuten in de cel te hebben gezeten, werd hij
alweer opgehaald. Zijn broer was terug met
iemand die borg wilde staan en dus werd hij
vrijgelaten. Zijn broer voer tegen hem uit over
het feit dat hij vergif op zak had gehad en hij
verzekerde hem dat hij niet meer van plan was
een einde te maken aan zijn leven.
'Swami,
als de kinderen ziek worden, dragen hun moeders
hen helemaal naar Bukkapatnam voor medische
behandeling en er kunnen onderweg dingen
misgaan. Bouw daarom alsjeblieft een klein
ziekenhuis in het dorp.'
Naar aanleiding van dit verzoek van Easwaramma
kondigde Baba in 1956 aan dat er een
ziekenhuisje met twaalf bedden bij de ashram zou
worden gebouwd - zes bedden voor mannen en zes
voor vrouwen. Zijn moeder was laaiend
enthousiast. Minder blij was zij met Baba's
keuze van de plaats waar het gebouwd zou worden,
namelijk bovenop de heuvel achter de tempel.
'Maar hoe moeten zieken dan boven komen?' vroeg
zij hem.
'Die kunnen toch op een brancard naar boven
worden gebracht door devotees en andere
vrijwilligers,' antwoordde hij. 'Of zij komen
met een ossenkar over de weg die daar speciaal
voor zal worden aangelegd.' Echt tevreden was
zij niet, maar Baba kreeg van haar het voordeel
van de twijfel.
De ene zijde van de rotsheuvel werd met behulp
van een bulldozer veranderd in drie terrassen.
Het ziekenhuis zou op het bovenste terras komen.
Vanuit hun bed zouden de patiënten een
schitterend uitzicht hebben op de bergen en dat
zou hun genezing alleen maar ten goede komen. En
na de genezing van hun lichamelijke ziekte
zouden zij in Prasanthi Nilayam terecht kunnen
voor de genezing van hun spirituele ziekte,
zoals Sai Baba zelf zei. Bij de bouw stonden de
mannelijke devotees in een lange rij langs de
helling om stenen, cement, water en andere
benodigdheden door te geven. Easwaramma ging
samen met de andere vrouwelijke devotees aan de
slag om de weg aan te leggen. Zij haalden net
zolang zand, stenen en cement tot er voldoende
was voor een degelijke bestrating. De inrichting
van het ziekenhuis was voor die tijd heel goed.
Niet alleen waren er alle benodigdheden voor
operaties en voor kraamzorg, maar er kwam zelfs
een
röntgenapparaat.
Toen
het Sathya Sai ziekenhuis in oktober 1957 gereed
was, ging Easwaramma zich erop toeleggen zieke
vrouwen in het dorp op te sporen en naar de
dokter te brengen. Wanneer zo'n patiënte in
het ziekenhuis werd opgenomen, nam zij een flink
deel van de verzorging op zich tot de
betreffende vrouw geheel hersteld was en haar
werk thuis en op het land weer op zich kon
nemen. Liefde bleek een belangrijk onderdeel uit
te maken van het genezingsproces en die liefde
had zij in overvloed. Mede dankzij haar
overredingskracht werden het ziekenhuis en de
dokters in korte tijd door de gehele bevolking
van Puttaparthi aanvaard. Bij verscheidene
gelegenheden zei Baba tegen zijn moeder: 'Ik
behoor jou niet toe,' maar op een keer
voegde hij daaraan toe: 'De wereld en haar
bewoners behoren jou toe,' en dat bracht zij
nu steeds meer in praktijk. Zij werd meer en
meer een voorbeeld van seva voor alle
devotees.
Seva is gebaseerd op de liefde voor God en zijn
schepping. Het is de eeuwige plicht van ieder
mens om God te dienen en je kunt God slechts
dienen door het dienen van zijn
schepselen.
De
devotees wilden hoe langer hoe vaker dat
Easwaramma een bijzondere rol zou spelen tijdens
feesten. Zij voelde daar eigenlijk niets voor,
maar geleidelijk begon zij toch enigszins toe te
geven aan deze verlangens.
Gedurende het Dasara-feest vroeg Sai Baba aan
alle vrouwelijke devotees om iedere morgen en
iedere avond naar de tempel te komen om de
moedergodin te vereren door het zingen van de
1008 namen. Deze vrouwen wilden zijn moeder bij
die gelegenheid vereren als het zichtbare
symbool van de goddelijke moeder, maar dat
weigerde zij pertinent. Ook weigerde zij om dan
toch op zijn minst helemaal vooraan te gaan
zitten. Zij gaf er de voorkeur aan ongemerkt
binnen te komen, mee te zingen, en vervolgens
weer ongemerkt te verdwijnen. Maar op de laatste
avond van het feest gaf zij zich tenslotte, zij
het onder protest, over aan de verlangens van de
devotees. Op die avond gaf Baba darshan vanuit
een met bloemen versierde jhula
(schommel). De jhula is een symbool. De Heer zit
op de schommel in het hart van de devotee en op
deze schommel is slechts plaats voor
één. Het is dus een oproep om je
volledig te richten op God. Terwijl Baba op de
jhula zat, legden de vrouwelijke devotees fruit,
bloemen en zoetigheden aan zijn voeten en
plaatsten zij lichtjes in allerlei fraaie
patronen. Zodra hij van de jhula opstond, deden
een aantal vrouwen de arati voor hem. Zij
stonden er echter op, dat zijn moeder als eerste
met de brandende kamfer zou zwaaien en dat deed
zij.
Ook op Baba's verjaardag was zij na lang
aandringen bereid als eerste een ritueel uit te
voeren.
Het is bij de hindoes in India de gewoonte om de
verjaardag van een kind te vieren met extra
gebeden en met het offeren van zoetigheden aan
de vorm van God die in dat gezin speciaal
vereerd wordt. Daarna sprenkelt de moeder enkele
druppels olie op het hoofd van het kind en
andere gezinsleden doen dat daarna ook. Het kind
zit daarbij op een gezegende plank met zijn
gezicht naar het oosten. Vervolgens wordt het
kind ceremonieel gebaad en trekt men het nieuwe
kleren aan. Het raakt de voeten aan van zijn
ouders en andere oudere gezinsleden en de ouders
bidden voor een lang leven, gezondheid en
voorspoed voor hun kind.
Vóór Prasanthi Nilayam werd
gesticht, ging het met Baba's verjaardag ook
ongeveer zo. Op die dag bezocht hij zijn ouders
in hun huis en hij at met hen mee. Dan
sprenkelden zijn vader en moeder enkele druppels
olie op zijn haar en ging hij ceremonieel in
bad. Meestal waren er ook wel enkele devotees
aanwezig en er was er altijd wel een die Baba
vanuit een zuiver verlangen om te dienen een
dhoti (lendendoek) en een kafni
(lang gewaad) aanbood. Daarna raakten alle
aanwezigen zijn voeten aan.
Prasanthi Nilayam werd officieel ingewijd op
Baba's verjaardag in het jaar 1950 en in verband
daarmee wilden de devotees graag een wat
indrukwekkender plechtigheid. Op die 23ste
november kwamen een aantal oudere vrouwelijke
devotees in alle vroegte voor de tempel bijeen.
Zij droegen allen een schaal met daarop bloemen,
fruit, zoetigheid, kokosnoten, kumkum,
rijstkorrels, betelbladeren, pasta van
sandelhout, klonten suiker en andere zaken die
gebruikt werden voor rituele aanbidding. En een
van hen droeg een zilveren schaal met daarop een
zijden sari, bestemd voor zijn moeder. Een
aantal oudere mannelijke devotees voegde zich
bij hen met een zijden dhoti voor zijn vader en
gezamenlijk trokken zij naar het dorp,
voorafgegaan door een groepje musici. Bij het
huis van zijn ouders gekomen nodigden zij deze
uit om mee te gaan naar Prasanthi Nilayam om
daar Baba's verjaardag te vieren. Ofschoon
Venkapa en Easwaramma er niet veel voor voelden
om op die manier in het middelpunt van de
belangstelling te staan, zagen zij toch wel dat
zij moeilijk konden weigeren en dus gingen zij
mee.
Bij Baba aangekomen legde zijn moeder bloemen
aan zijn voeten en zij doopte als eerste een
roos in de olie. Baba bukte zich en zijn moeder
liet enkele druppels olie op zijn haar vallen.
Daarna deed zijn vader hetzelfde. De devotees
juichten. Na zijn ouders mochten nog vier andere
echtparen bloemen aan zijn voeten leggen en olie
op zijn haar sprenkelen. Deze ceremonie heeft
nog enige tientallen jaren met Baba's verjaardag
plaatsgevonden en Baba koos steeds vier
echtparen uit, die naast zijn ouders olie op
zijn haar mochten sprenkelen. Hij koos hiervoor
steeds oudere, diepgelovige echtparen uit
verschillende delen van het land. Na de dood van
zijn moeder is hij hiermee
gestopt.