Dit is een e-boek geschikte download.
Terug naar: http://vahini.org
"Mijn Naam is Waarheid"
het leven van Sathya Sai Baba
door
Wim G.J. van Dijk
Copyright © Stichting Sri Sathya Sai Baba - Nederland - 2003
en
Wim G.J. van Dijk, Arnhem
Uitgever: Stichting Sri Sathya Sai Baba - Nederland, Postbus 2349, 3500 GH Utrecht.
ISBN: 90-72308-36-0
INHOUD:
Inleiding
Enige informatie over Sai Baba
1. Wat vooraf ging
2. Jeugdjaren
3. Lagere schooljaren
4. De middelbare school
5. Ik ben Sai Baba
6. Alles is illusie
7. De Oude Mandir
8. Meer tekenen van Zijn ware aard
9. Mijn geliefde broeder
10. Prasanthi Nilayam
11. Toenemende bekendheid
12. Jullie vreugde is mijn voedsel
13. De eenheid van alle godsdiensten
14. Bezoek aan Afrika
15. Liefde kent geen pijn
16. De Vormloze met vorm, de Naamloze met naam
17. Mijn leven is mijn boodschap
18. De 21ste eeuw
Enige verklarende aantekeningen
Belangrijkste geraadpleegde literatuur
Inleiding
Van en over de uit India afkomstige spirituele leraar Sathya Sai Baba zijn inmiddels in vele talen - waaronder ook het Nederlands - zeer vele boeken verschenen. Veel schrijvers behandelen Baba's leven en leringen in zijn totaliteit of lichten een onderdeel uit zijn leringen en behandelen dat tot in de kleinste details. Anderen vertellen over hun ervaringen met Baba of over de ervaringen van anderen. In het Nederlands was er tot nu toe nog geen biografie verschenen over deze spirituele leraar, die van zichzelf zegt: 'Ik ben God!' Met de publicatie van dit boek is deze lacune opgevuld.
Voor de feiten uit Sai Baba's leven is met name gebruik gemaakt van de publicaties die achterin dit boek staan vermeld en daarvan zijn, naast Baba's eigen teksten, de boeken van prof. Kasturi het uitgangspunt geweest. Andere schrijvers wijken soms af van de feiten zoals die bij deze officiële biograaf van Sai Baba vermeld staan. In twijfelgevallen is gekozen voor de versie van Kasturi. Soms is niet duidelijk wie er gelijk heeft, maar je kunt je afvragen of dat wel zo belangrijk is. Sai Baba heeft gezegd dat hij eindeloos redetwisten over wetenschappelijke details betreffende tijd en plaats afkeurt. In biografieën over Baba moet het daarom niet in eerste instantie gaan om de feiten uit zijn leven, maar om de onveranderlijke waarheid, die achter de feiten ligt. Baba zelf brengt de mensen soms in verwarring door in toespraken tegenstrijdige namen en data te noemen. Misschien is dat zijn manier om het onderzoeken van dergelijke weetjes te ontmoedigen.
Niettemin is het onderhavige boek wat de feiten betreft een 'studieboek'. Maar de lezer zal geen overdaad aan namen, plaatsen, jaartallen en voetnoten aantreffen. Voor deze werkwijze is gekozen om de leesbaarheid te vergroten en daarmee zal dit boek voor veel belangstellenden een goede ingang zijn tot Sai Baba's leringen.
Toen Sai Baba van Shirdi (de vorige belichaming van Sathya Sai Baba) hoorde dat Hemadpant zijn leven wilde beschrijven, zei hij: 'Wanneer zijn ego volledig vernietigd is en er geen spoor meer van over is, zal ik zelf in hem gaan en mijn levensloop schrijven. Door het vernemen van de gebeurtenissen uit mijn leven en mijn leringen zal geloof in het hart van de devotees ontstaan en zij zullen zeker zelfverwerkelijking en gelukzaligheid verwerven. Maar laat niemand trachten zijn eigen visie te geven en laat niemand proberen om welke mening dan ook van een ander te weerleggen. '
Dan nog enkele praktische zaken.
Wanneer Sai Baba letterlijk wordt geciteerd, zijn die teksten cursief gedrukt en dat geldt dus ook voor zijn woorden die voorkomen in dialogen. Veel dialogen komen uit de boeken van Kasturi, maar een deel daarvan heb ik zelf aangevuld of aangepast en weer een ander deel van de dialogen heb ik zelf geschreven. Als er sprake is van een dialoog waaraan ook Baba deelneemt, is eenvoudig te zien of Baba's tekst een letterlijk citaat is, aangezien in dat geval zijn tekst cursief gedrukt is. Dialogen maken een tekst levendiger en daarom is er in dit boek geregeld gebruik van gemaakt. Dit heeft evenwel niets aan de feiten op zich veranderd, want ook in de door mijzelf geschreven dialogen ben ik zo dicht mogelijk bij de oorspronkelijke tekst gebleven. Die oorspronkelijke tekst komt meestal uit de boeken van Kasturi, maar soms citeert deze Sai Baba en anderen in verschillende boeken op verschillende wijze. Dan zijn er dus twee verschillende 'letterlijke' citaten betreffende dezelfde gebeurtenis. Kennelijk heeft hij zich bij het citeren enige vrijheid veroorloofd en daarom heb ik gemeend ook enige vrijheid te mogen nemen.
Op het uitgangspunt dat alle letterlijke citaten van Baba cursief gedrukt zijn, is een uitzondering. De tekst van het toneelstukje in hoofdstuk vier is uit praktische overwegingen namelijk niet in zijn geheel cursief gedrukt.
Het is in India de gewoonte om van een pasgeboren baby te zeggen dat hij één jaar is. Er is dus altijd een verschil van één jaar in de leeftijdsaanduiding tussen India en de Westerse wereld. In dit boek is consequent gekozen voor de Westerse telling.
Zij die proberen te leven overeenkomstig de leringen van Sai Baba, worden wereldwijd 'devotees' of 'Sai-devotees' genoemd. In dit boek is daarom steeds dit Engelse woord 'devotee' gebruikt, ook al bestaat er een goed Nederlands woord voor, namelijk 'toegewijde'.
En dan moet ik mij nog bij voorbaat verontschuldigen voor de Sanskriet woorden die zo nu en dan worden gebruikt. Zo nodig is bij het betreffende woord een korte verklaring gegeven. Verder zijn enkele Sanskriet woorden achterin het boek, onder het hoofdje 'Enige verklarende aantekeningen', nog nader verklaard. Onder datzelfde hoofdje is ook een korte toelichting gegeven op enkele namen en begrippen die niet bij alle lezers bekend zullen zijn. De nummers in de tekst verwijzen naar dit overzicht.
Tot slot wil ik Sai Baba bedanken voor de kans die hij mij heeft gegeven om hem te dienen door het schrijven van dit boek. En verder wil ik mijn moeder en Sjoukje van Dalen bedanken. Zij hebben verscheidene versies van mijn manuscript gelezen en ik heb veel gehad aan hun opmerkingen.
Enige informatie over Sai Baba
Aangezien deze publicatie voor sommigen het eerste boek zal zijn dat zij lezen over Sai Baba, is het goed om eerst enige feitelijke informatie over deze Avatar te laten volgen.
In ieder tijdperk zijn er grote wijzen, profeten en boodschappers op aarde geweest om de mens de weg naar God te wijzen. Wanneer de problemen op aarde erg groot zijn, komt God echter zelf naar de aarde in de vorm van een Avatar. Een Avatar is dus de vormloze God die naar de aarde afdaalt en een menselijk lichaam aanneemt.
Sathya Sai Baba is zo'n Avatar. Hij werd geboren op 23 november 1926 in een dorpje in Zuid-India en hij heeft voorspeld dat hij in dit lichaam 95 jaar oud zal worden. Bij zijn geboorte kreeg hij de roepnaam Sathya, hetgeen 'waarheid' betekent. Reeds tijdens zijn jeugd deed hij vele wonderen en toen hij dertien jaar was, maakte hij zich bekend als (Sathya) Sai Baba, de tweede belichaming van de Sai-Avatar. De eerste belichaming werd Sai Baba van Shirdi genoemd. Deze Shirdi Sai leefde van 1835 tot 1918 en bracht het grootste gedeelte van zijn leven door in het dorpje Shirdi, gelegen op ruim driehonderd kilometer ten oosten van Bombay.
Sedert zijn bekendmaking hebben miljoenen mensen zich tot Sathya Sai gewend voor hulp in lichamelijke en geestelijke nood en voor onderricht op het spirituele pad, een pad dat uiteindelijk zal leiden tot het doel van het leven, de eenwording met God.
Sai Baba predikt geen nieuwe godsdienst. Hij wijst ons op de fundamentele waarden die aan alle godsdiensten ten grondslag liggen, namelijk waarheid, juist gedrag, liefde, vrede en geweldloosheid, en hij spoort ons aan om deze waarden in praktijk te brengen.
De schepping, zegt hij, is God met daaraan toegevoegd een tijdelijke naam en een tijdelijke vorm. Er bestaat dus niets behalve God. Deze opvatting heet advaita of monisme en wordt ook Vedanta genoemd.
Na de dood van zijn lichaam zal hij in het huidige tijdperk nog eenmaal op aarde komen. Hij zal dan de naam Prema Sai Baba dragen. Prema betekent 'goddelijke liefde'. Prema Sai zal worden geboren in het dorp Gunaparthi, gelegen tussen de steden Bangalore en Mysore.
Overigens is God in de loop der tijden reeds in vele belichamingen op aarde geweest en Sai Baba noemt met name vaak Rama en Krishna. Rama leefde meer dan twintigduizend jaar geleden en was de belichaming van waarheid en juist gedrag. Krishna leefde ruim vijfduizend jaar geleden en was de belichaming van vrede en liefde. In deze tijd, waarin de wetenschap lacht om spiritualiteit en waarin haat en vrees het hart van de mens hebben verduisterd, is nu de Sai-Avatar gekomen als de belichaming van al deze vier.
Voor uitvoerige informatie over Sai Baba's leringen verwijs ik graag naar mijn boek Bevrijding komt niet uit de hemel vallen. (Uitgeverij Ankh-Hermes, tweede druk, 1992.)
Hierin vindt de lezer ook informatie over Shirdi Sai en Prema Sai, over het leven van Jezus zoals ons dat door Sai Baba is verteld en over de opmerkelijke overeenkomst tussen de leringen van Baba en Jezus.
1. Wat vooraf ging
'Toen Baba werd geboren, kende hij zijn goddelijkheid en wist hij dat hij God zelf was.'
'Jullie zijn allen God. Het enige verschil is dat ik het weet en dat jullie het nog niet weten.' Hij is de totaliteit van goddelijke energie en zijn kracht is veel groter dan de goddelijke kracht die in ieder mens afzonderlijk aanwezig is.
Hij kwam naar de aarde met een bepaalde taak: 'De goddelijkheid, die in iedereen aanwezig is in de vorm van een vonkje, bestaat in mij als de volledige vlam en het is mijn zending om elk goddelijk vonkje in iedereen te ontwikkelen tot de volheid van de goddelijke vlam.'
Om die taak te kunnen vervullen, zou hij geboren worden in de Ratnakaram Raju familie in het dorpje Puttaparthi in het zuiden van India. Daarna zou hij stap voor stap verder gaan.
Laten wij nu eerst teruggaan naar het moment van de conceptie. Hij had besloten niet geboren te worden als de vrucht van het samenkomen van een man en een vrouw, maar de aarde te betreden via rechtstreekse indaling in de moederschoot. Easwaramma zou zijn moeder worden. Zij was wel niet zo jong meer, maar zij was zo deugdzaam, liefdevol, zachtmoedig en bescheiden en toch ook zo verstandig. In de nacht voorafgaande aan de indaling had Lakshamma, de schoonmoeder van Easwaramma, een droom gehad van Sathya Narayana, de vorm van Vishnu (1) die zij zozeer aanbad. En in die droom had deze haar gezegd, Easwaramma te vertellen dat zij niet moest schrikken als er iets vreemds zou gebeuren, want dat zou dan de wil van God zijn.
De volgende morgen in alle vroegte was het gebeurd. Easwaramma was water gaan halen bij de bron toen een grote bal van blauw licht naar haar toe rolde. Zij viel flauw, maar nog juist voordat zij helemaal buiten bewustzijn raakte, ervaarde zij hoe het licht in haar kwam.
Laten wij vervolgens nog verder teruggaan in de tijd.
Kondama en Lakshamma - die de grootouders van Sai Baba zouden worden - hadden twee zonen en drie dochters. De beide zonen hadden zij uit eerbied voor hun goeroe Venkapa genoemd.
Om hen te onderscheiden noemden zij de oudste Pedda en de jongste Chinna, wat zoveel als Senior en Junior betekent. Op een mooie dag in het jaar 1903 besloot Kondama om enige tempels te gaan bezoeken en om dan gelijk een bezoek te brengen aan de huurders van enkele stukken land die hij bezat en aan zijn zuster Venkatamma en haar echtgenoot Subba, die woonden in een afgelegen gebied. Hij nam Pedda Venkapa met zich mee, want het leek hem goed dat deze de huurders zou leren kennen. Bovendien was het een moeilijke en vanwege struikrovers ook gevaarlijke reis, dus was het wel prettig om met zijn tweeën te zijn.
En dan had hij wat Venkapa betreft nog een ideetje, maar dat hield hij voorlopig voor zich, al had hij er wel met zijn vrouw over gesproken.
Na een tocht van meer dan 160 kilometer kwamen de reizigers aan in het dorp Kolimigundla, waar zich de boerderij van Subba Raju bevond. Subba was een overtuigd devotee van Ishvara - een andere naam voor Shiva. In zijn dorp had hij vele jaren eerder zelfs een tempel voor hem gebouwd en zijn oudste dochter had hij Ishvaramba genoemd, hetgeen letterlijk 'moeder van God' betekent.- Subba en zijn vrouw waren erg verheugd Kondama te zien, want hun laatste ontmoeting was al jaren geleden. Na het uitwisselen van allerlei nieuwtjes kwam het gesprek op de huidige situatie in Kolimigundla. Subba klaagde over de onvruchtbaarheid van het land, het onaangename klimaat en het feit dat hij zijn familie zo zelden zag.
Enthousiast begon Kondama te vertellen over het gebied rond Puttaparthi, dat heel vruchtbaar was doordat de Chitravati erdoorheen stroomde. Bovendien wist Kondama dat er rond Karnatanagapalli, het dorp recht tegenover Puttaparthi op de andere oever van de rivier, grond beschikbaar was om te gaan bebouwen. Waarom verkocht Subba zijn land en zijn huis niet en kwam hij naar Karnatanagapalli? Subba aarzelde, want dat was toch wel een hele grote stap. Hier was hij geboren en hier was hij opgegroeid. Toen hij bleef aarzelen, kwam Kondama met zijn laatste en grootste troef: hoe zou Subba het vinden als Pedda Venkapa zou trouwen met zijn dochter Ishvaramba? Venkapa was nu achttien jaar en hij was een gezonde, sterke, intelligente en deugdzame man. Bovendien bezat Kondama voldoende land om zijn kinderen een goed leven te kunnen bieden. Dit aanbod kon Subba niet weigeren.
Niet lang daarna trouwde de nu dertienjarige Ishvaramba met Venkapa. Nog vóór Subba zijn voornemen om te verhuizen kon uitvoeren, overleed hij. Kort daarop verkocht zijn weduwe alle bezittingen en vestigde zich met haar andere vijf kinderen in Karnatanagapalli.
Na de bruiloft trak Ishvaramba - wier naam later algemeen geschreven werd als Easwaramma - in bij haar schoonfamilie, zoals dat de gewoonte was.
Zij was de oudste schoondochter en als zodanig was het bestieren van het huishouden haar taak. Een zware taak voor een meisje van nauwelijks dertien. Maar zij redde zich aardig. De andere huisgenoten, waaronder ook een oom en tante en enkele neven en nichten, hielpen haar zoveel mogelijk en iedereen ging al snel veel van haar houden. Zij stond altijd voor iedereen klaar en was erg zorgzaam. Evenals haar schoonmoeder bad zij tot Sathya Narayana, de Heer die als de hoogste waarheid in alle wezens woont. Maar ook ging zij geregeld naar de andere tempels in het dorp.
In het eenvoudige huis van Kondama was het altijd een drukte van belang. Officieel behoorden de Raju's tot de kaste van de kshatriya's, de strijders, maar reeds lang geleden hadden zij de uiterlijke strijd vervangen door de innerlijke strijd. Zij streden niet langer tegen uiterlijke vijanden, maar tegen innerlijke vijanden als woede, hebzucht en jaloezie. Door middel van toneel en poëzie probeerden zij de heilige boeken uit te leggen aan en te populariseren voor hun dorpsgenoten en de mensen uit de omliggende dorpen. In het huis van Kondama was het dan ook een komen en gaan van mensen die teksten of muziek schreven, toneelstukken oefenden of instrumenten bespeelden. Bovendien was Kondama persoonlijk zeer geliefd bij velen. Als iemand hulp nodig had, ging hij naar Kondama. Men vroeg zijn zegen bij aanstaande huwelijken, bij de aankoop van een os en zelfs bij ploegen, zaaien en oogsten. Hij stond altijd met raad en daad voor iedereen klaar, maar zijn eigen zaken behartigde hij minder goed. Hij vergat stukken land te verhuren waardoor ze soms jarenlang braak lagen en hij vergat zijn belasting te betalen met het gevolg dat hij na enige tijd vrijwel niets meer bezat.
Met Venkapa en Easwaramma ging het intussen goed. Zij gingen veel van elkaar houden en na enkele jaren kregen zij een zoon, die zij Seshama noemden. En in de jaren daarna kwamen er nog twee dochters: Venkamma en Parvathamma.
Maar daarna kregen zij een moeilijke tijd. Easwaramma kreeg viermaal een miskraam. Omdat zij dachten dat dit te maken had met zwarte magie, gingen zij naar duiveluitdrijvers en droegen zij talismans. Ook hielden zij puja's (erediensten) in de plaatselijke tempels en bezochten zij heilige plaatsen in de omgeving. Toen Easwaramma opnieuw in verwachting raakte, was iedereen heel bezorgd. Haar schoonmoeder bad veel tot Sathya Narayana en vroeg hem om een gezonde kleinzoon. In diezelfde tijd droomde Kondama enkele malen over zijn goeroe Venkavadhuta, die hem in zijn dromen vertelde dat hij voorbereid moest zijn - maar waarop, dat vertelde hij er niet bij.
Easwaramma had slechts heel weinig opleiding gehad, ze kon nauwelijks lezen en schrijven, maar dat was niet zo belangrijk. Zij kende een diep innerlijk weten - het resultaat van ontelbare goede daden in vele vorige levens. Maar ondanks de gebeurtenis bij de bron en ondanks dit diep innerlijk weten, zou het tot Baba's dertiende jaar duren vóór zij diens ware aard werkelijk zou beseffen en zou kunnen aanvaarden en zij zou vrijwel haar hele leven zelfs nog twijfels omtrent zijn goddelijkheid hebben.
Pedda Venkapa, een vroom en eenvoudig man, maakte zich ernstig zorgen. Het was al begonnen toen zijn vrouw hem vertelde dat zij, na vier miskramen, weer zwanger was. Zij had een vreemd verhaal verteld over een gebeurtenis bij de bron, maar het had hem het beste geleken daar maar niet op te reageren. Hij had al genoeg aan zijn hoofd: een vrouw, een zoon, twee dochters en het toezicht op zijn land en personeel. En de laatste tijd was zijn vrouw zo in zichzelf gekeerd. Zij leek hem vaak niet eens te horen wanneer hij haar iets vroeg. En nu kwam daar ook nog die kwestie van de tambura (een snaarinstrument) en de maddala (een trommel) bij. Al verscheidene malen was hij de laatste tijd 's nachts wakker geworden door geluiden in de woonkamer. Het leek wel of de tambura en de maddala uit zichzelf speelden. Maar dat was natuurlijk onzin. Het zou de wind wel zijn, of zouden het wellicht muzikale voorvaderen zijn die iets kenbaar wilden maken? Hij besloot binnenkort eens naar een sterrenwichelaar te gaan; misschien kon die hem wat wijzer maken. Venkapa was eerst naar verscheidene astrologen in het dorp gegaan, maar die konden hem niet helpen. Toen was hij naar een hele beroemde sterrenwichelaar in Bukkapatnam gegaan. Nadat hij had uitgelegd wat er aan de hand was, had de astroloog vragen gesteld, in dikke boeken gebladerd en aantekeningen gemaakt en tenslotte had hij gevraagd: 'Is de muziek mooi en kalmerend?'
'Ja,' had Venkapa geantwoord, 'de klanken gaan dwars door je heen.'
'Is er in uw huis een vrouw die een baby verwacht?'
Hij had bevestigend geknikt.
Vervolgens zei de astroloog: 'Het zijn de goden zelf die deze muziek maken en zij doen dat om de baby in de baarmoeder te plezieren.' Venkapa was verbijsterd geweest. De hele weg naar huis had hij die laatste zin voor zichzelf herhaald. Wat zou de toekomst brengen? Hij huiverde.
2. Jeugdjaren- Het was 23 november 1926, de dag van Sai Baba's geboorte en daarmee de dag waarop zijn taak op aarde begon, ook al wist nog vrijwel niemand dat. Hij bezat reeds alle krachten die hij later een voor een zou openbaren tot heil van de schepping. De volgende dag zou Sri Aurobindo in zijn ashram in Pondicherry aan de aanwezigen vertellen dat Krishna, God, opnieuw op aarde was gekomen en na enige tientallen jaren zou men zich dit herinneren en begrijpen dat hij over de komst van Sai Baba had gesproken.
Puttaparthi, het dorpje waar hij geboren werd, telde in die tijd nog geen duizend inwoners en toch zou het eens miljoenen mensen naar zich toetrekken. Aan één kant van het dorp stroomde de Chitravati en het gehele dorp was omringd door heuvels. Het dorp lag als het ware in een vallei en daardoor kon het er 's zomers erg heet worden, soms wel vijftig graden Celsius of meer. Puttaparthi betekent letterlijk 'een plaats vol mierenheuvels die een schuilplaats bieden aan slangen' - en dan met name aan cobra's.
Easwaramma had zojuist in alle vroegte haar Sathya Narayana puja (eredienst) beëindigd toen de weeën begonnen. Haar schoonmoeder bevond zich op dat moment in het huis van de priester om ook haar puja te doen en de aanstaande vader stuurde onmiddellijk iemand naar haar toe om te vragen of zij direct wilde komen, maar dat weigerde zij. Zij had zoveel vertrouwen in God dat zij eerst haar gebeden wilde afronden voor zij zou komen. Toen zij tenslotte kwam, bracht zij de gezegende bloemen en het gezegende water van de puja mee voor haar schoondochter. Buiten hoorden zij de andere dorpelingen de namen van Shiva zingen, want deze maandag de 22ste november was gewijd aan Shiva en de zon was nog niet opgekomen. Voor de dorpelingen liep in die tijd de dag namelijk nog van zonsopgang tot zonsopgang en dus was het voor hen nog maandag. En op het moment dat de horizon rood kleurde als aankondiging van de opkomende zon, werd God geboren in een menselijk lichaam. Het was 5.06 uur en de maandag ging nu over in de dinsdag, de dag die gewijd is aan Ganesha - hij die de obstakels uit de weg ruimt op de weg naar God.
Lakshamma controleerde de baby van top tot teen en de andere aanwezige vrouwen - waaronder zijn grootmoeder van moeders zijde en buurvrouw Subbamma - keken stralend toe. Groot was hun verrassing toen zij zagen dat het kind op zijn voetzolen moedervlekken had in de vorm van een schelp en een wiel, tekens die zij herkenden als symbolen van Vishnu. De uitgeputte moeder nam het kind in haar armen en allen feliciteerden haar met deze prachtige zoon. Nadat hij gewassen was, legde Lakshamma hem in een bedje van doeken in een hoek van de kamer en dat was het moment voor het eerste wonder na zijn komst op aarde. Aanvankelijk hadden de aanwezige vrouwen niet in de gaten dat de doeken op een vreemde manier gingen bewegen, maar dat duurde niet lang. Subbamma wees opeens angstig naar het bedje en toen schrokken ook de anderen. Nog voor een van hen haar handen had kunnen uitsteken om te kijken wat er aan de hand was, kroop er een cobra onder het bedje vandaan. Allen deinsden terug, want een cobrabeet is dodelijk. De cobra gleed echter weg van het bedje en verdween spoorloos. Snel keek Lakshamma of er niets aan de hand was met de baby en pas toen zij hem rustig zag slapen, was zij gerustgesteld. Deze gebeurtenis zou het hele dorp rondgaan en in het geheugen van velen blijven hangen. Degenen die in de heilige boeken waren onderlegd, zouden spreken over Shesha, de slang waarop Vishnu vóór de schepping rustte in de melkzee, en zij zouden zich afvragen wie er in hun midden een lichaam had aangenomen. En dit was nog maar het begin...
Zijn ouders gaven hem de namen Venkata Sathya Narayana. Venkata, net als zijn vader ter ere van de goeroe Venkavadhuta, en Sathya Narayana op uitdrukkelijk verzoek van zijn moeder, als dank aan deze vorm van Vishnu tot wie zij gedurende de gehele zwangerschap en ook reeds daarvóór had gebeden. Hij had haar de zoon geschonken om wie zij gebeden had; daaraan bestond voor haar geen twijfel. En dus was het deze naam die bij de narnakaranam, de naamgeving, in zijn oor werd gefluisterd. Voorlopig zou hij Ratnakaram Venkata Sathya Narayana Raju heten. In de wandeling: Sathya.
Easwaramma moest haar baby met het stralende gezichtje en de prachtige zwarte krulletjes geregeld uit handen geven en dat viel haar niet altijd licht, hoewel zij ook wel genoot van alle aandacht die haar kind kreeg. Soms nam haar schoonmoeder hem mee naar haar echtgenoot Kondama, die zich vaak in een door hemzelf gebouwd hutje, gelegen naast het ouderlijk huis, afzonderde om te bidden en te mediteren.
'Nee, nee, Swami,' protesteerde
de man in kwestie, 'ik was maar een paar minuten te laat.'
Waarop Baba concludeerde: 'Twintig leerlingen die ieder drie
minuten hebben moeten wachten - een uur te laat!'
Na die twee jaar school in het eigen dorp moesten de kinderen voor
de hogere klassen naar Bukkapatnam, een dorp dat zo'n vijf
kilometer verderop lag, aan de andere kant van de rivier. Maar
eerst moesten zij een soort examen afleggen om te zien wie er
geschikt was om verder te leren. En zo gingen op een dag acht
kinderen en een onderwijzer in een kar getrokken door een os op
weg naar Panwarda in de buurt van Penukonda. De kar was afgeladen
en telkens wanneer zij heuvelopwaarts moesten, kon de os het niet
aan en moesten zij allemaal uitstappen en lopen. Nu zat er ook
geen rem op de kar en dat betekende dat zij ook heuvelafwaarts
moesten lopen. Zo liepen zij meer dan zij reden. In Panwarda gaf
de onderwijzer nog tot vlak voor het examen les, maar daar was
Sathya meestal niet bij aanwezig. Hij had namelijk de taak op zich
genomen om te zorgen voor de maaltijden en dus stond hij een groot
deel van de dag in de keuken om eten te koken. Na drie dagen
examen te hebben afgelegd, gingen zij weer terug naar huis.
Toen de uitslag bekend werd gemaakt, bleek Sathya de enige van de
groep te zijn die verder mocht leren. Dat alle anderen waren
gezakt, werd mede veroorzaakt door het feit dat de kinderen in de
war waren geraakt doordat de onderwijzers erg streng waren
geweest. En dat was weer veroorzaakt door het feit dat dit
speciale examen dat jaar voor het eerst werd afgenomen.
Vanaf die tijd ging Sathya samen met enkele neefjes en vriendjes
en ook enkele oudere jongens iedere dag reeds vroeg met zijn
boekentas op zijn hoofd of over zijn schouder op weg naar
Bukkapatnam. In die tas zat ook zijn middageten, dat zijn moeder
voor hem had klaargemaakt. Meestal bestond dat uit sangti
(rijst en meel tezamen gekookt) en heerlijke chutney (een
pikant mengsel van voornamelijk fruit en allerlei kruiden).
Onderweg praatten en zongen de kinderen om de moed erin te houden,
want het viel niet altijd mee. De weg naar Bukkapatnam was in die
tijd nog erg slecht: zij moesten door de modder en over rotsen en
in het regenseizoen moesten zij zelfs door diep water waden. En
als de oudere jongens - die toch al jaloers waren op zijn
studieresultaten - zich verveelden onderweg, dan konden zij Sathya
altijd nog plagen. Zijn moeder zorgde ervoor dat zijn kleding
altijd schoon en netjes gestreken was en dat konden de anderen
niet erg waarderen. Zodra zij buiten het dorp waren, gebeurde het
geregeld dat zij Sathya bij zijn voeten door de modder sleepten
tot zijn kleren minstens even vuil en gekreukt waren als die van
henzelf. Omdat deze handelwijze voortkwam uit onwetendheid, heeft
Sathya er nooit over geklaagd en hij heeft het zijn
schoolkameraadjes ook nooit kwalijk genomen.
Net als in Puttaparthi verzamelde Sathya zijn medeleerlingen om
zich heen voor de lessen begonnen. Hij zette een afbeelding neer
van Rama, Krishna of een andere godheid, zette er wat bloemen
omheen en deed puja (eredienst). Na afloop deelde hij
prasad (gezegend voedsel) uit en dat was voor velen de
reden om de puja bij te wonen. Ook haalde hij soms voor hen uit
zijn schooltas griffels, potloden, prachtig gekleurde knikkers of
snoep tevoorschijn, wetend dat hun ouders dit veelal niet konden
bekostigen. En als een van de kinderen ziek was of pijn had,
haalde hij verse kruiden tevoorschijn die groeiden in het
Himalaya-gebergte. Hij zei dan tegen de zieke dat hij daarop moest
kauwen en het sap moest doorslikken. Wanneer de kinderen Sathya
soms vroegen hoe hij aan al die dingen kwam, zei hij maar, dat hij
die als een bijzondere gunst had gekregen van de dorpsgodin. De
tijd en de kinderen waren nog niet rijp voor het moment van zijn
bekendmaking. Vanuit Sai Baba's standpunt is er geen sprake van
wonderen; alles wat hij doet, is gewoon een deel van hemzelf.
Ondanks zijn verzoek om niet te praten over deze 'wonderen',
vertelden de kinderen vaak aan hun ouders wat er was gebeurd.
Sommige ouders waarschuwden dan hun kinderen dat zij beter niet
met Sathya konden omgaan omdat deze aan zwarte magie deed. De
kinderen trokken zich echter niets aan van dergelijke
waarschuwingen en bleven gewoon met hem optrekken.
Wanneer een leraar hun dingen dicteerde, zat Sathya ook te
schrijven. Wat niemand zag, was dat hij dan soms bhajans
(devotionele liederen) zat te componeren of te vermenigvuldigen om
ze later uit te delen aan zijn klasgenootjes.
Op een keer betrapte een van de leraren, Sri (mijnheer)
Kondappa, hem en hij gaf eerlijk toe dat hij geen aantekeningen
maakte van zijn lessen.
'Meneer,' zei hij, 'waarom zou ik opschrijven wat u
zegt. Ik heb reeds begrepen wat u dicteert. Vraagt u mij maar wat
u wilt over dit onderwerp en ik zal het juiste antwoord geven.
'
De leraar was echter gekwetst in zijn trots en hij vond dat Sathya
een slecht voorbeeld gaf aan de anderen en daarom beval hij hem op
zijn bank te gaan staan en daar te blijven staan tot de les was
afgelopen. Hij ging op de bank staan en stond daar dus nog toen de
bel voor het volgende lesuur ging en Sri Mahbub Khan, de docent
Engels, binnenkwam. Deze was verbaasd en geschokt te zien hoe zijn
geliefde Sathya op de bank stond. Hij gaf heel veel om hem en hij
was in die tijd een van de weinigen die zag dat Sathya goddelijke
eigenschappen bezat. Hij vroeg aan Kondappa wat er aan de hand was
en waarom hij niet van zijn stoel opstond om plaats te maken voor
hem. Gespannen fluisterde deze hem toe dat hij niet van zijn stoel
kon opstaan; wanneer hij oprees, ging de stoel mee. De kinderen
die vooraan zaten, hoorden wat hij zei en begonnen te lachen en op
Sathya te wijzen. Mahbub Khan knikte en adviseerde zijn collega de
jongen van de bank te laten komen. Zodra Kondappa hem daarvoor
toestemming had gegeven, kon hij zelf ook van zijn stoel
opstaan.
Later vroegen mensen Sai Baba weleens waarom hij dat gedaan had.
Had hij zo'n hekel aan die leraar? Nee, dat was het niet. Woede en
haat maken geen deel uit van Baba. Het ging er alleen om de mensen
uit zijn omgeving te laten zien dat hij anders was dan de andere
kinderen. Bovendien was het voor de betreffende docent een les om
te leren zijn trots los te laten.
Overigens werd dit verhaal in geuren en kleuren door de kinderen
van de klas rondverteld en zo kwam het ook Sathya's ouders ter
ore. Die waren erg boos op hun zoon en zijn moeder waarschuwde hem
om zoiets niet nog eens te doen: 'Je zult nog van school gestuurd
worden en dan wil geen enkele andere school je nog hebben. En dan
zul je opgroeien tot een nietsnut, die alleen maar vee kan
drijven!'
Kort daarop hoorde zij dat alle kinderen en leraren haar zoon als
een beroemdheid beschouwden ondanks of misschien wel juist dankzij
dergelijke voorvallen. Kondappa schreef zelfs een gedicht waarin
hij Sathya een goddelijk kind noemde. En toen Sathya korte tijd
later de beste leerling van alle scholen uit de streek bleek te
zijn, was zijn moeder weer trots op hem, al was zij ook wel
enigszins bevreesd voor de jaloezie van de andere ouders.
Als beste leerling van zijn klas kreeg Sathya van de docenten de
functie van toezichthouder over de andere kinderen. Hij moest het
voorbeeld geven bij het schoonhouden van het klaslokaal en bij het
tonen van discipline. Vóór de lessen begonnen maakte
hij daarom altijd het schoolbord schoon en vaak maakte hij ook de
banken schoon. Soms moest hij in opdracht van een leraar zijn
klasgenoten straffen. Dat hoorde ook bij zijn functie. Toen hij op
een keer de enige van de hele klas was die het antwoord op een
vraag wist, zag de leraar daarin een reden om alle andere kinderen
te straffen en Sathya kreeg de opdracht ieder van zijn dertig
klasgenoten enkele klappen in het gezicht te geven. Hij moest hun
neus met zijn linkerhand stevig vastpakken en dan met zijn
rechterhand slaan. Aangezien sommige kinderen veel groter waren
dan hij moest hij zo nu en dan op een bank gaan staan om deze
onplezierige taak te kunnen uitvoeren. Uit mededogen sloeg hij hen
niet erg hard, maar dat beviel de leraar absoluut niet. Hij riep
Sathya bij zich en schreeuwde: 'Heb ik je gevraagd om haldi-poeder
op hun wangen aan te brengen? Ik heb je gevraagd om hen te slaan.
Ik zal je laten zien hoe dat moet!'
Hij pakte Sathya's neus vast en telde de klappen die hij hem gaf -
dertig in totaal. Sathya verdroeg het stilzwijgend, want hij vond
het niet juist tegen een docent in te gaan. Bovendien achtte hij
het zijn eigen schuld dat de straf niet was uitgevallen zoals de
leraar dat had bedoeld, hoe belachelijk het loon ook was voor het
goede antwoord dat hij had gegeven.
Na schooltijd en in de vakanties trok Sathya vaak op met een hele
groep kinderen. Soms gingen zij de heuvels in en andere keren
speelden zij in de droge bedding van de Chitravati. Vaak probeerde
Sathya hun iets te leren: verdraagzaamheid, eerlijkheid, samen
delen. Daartoe haalde hij bijvoorbeeld een groot stuk suikergoed
tevoorschijn dat zij onder elkaar mochten verdelen zonder ruzie te
maken. Ook vertelde hij hun wel over de engelen van God, die zijn
wensen uitvoerden. En soms was er louter lila, spel, om hun
te laten zien dat voor God niets onmogelijk was. Zo verzamelde hij
op een keer een hele groep vriendjes en zei dat zij kikkers zouden
gaan vangen. Nieuwsgierig vroegen zij wat Sathya van plan was, wel
wetend dat hij dieren nooit kwaad zou doen. Hij weigerde evenwel
dat te vertellen en spoorde hen alleen maar aan om mee te gaan.
Zij hadden een vrolijke middag en vingen wel tien of twaalf
kikkers. Sathya liet de kinderen de diertjes in een korf doen die
hij had meegebracht, legde er een doek overheen, hield zijn handen
er even boven en liet toen een van de kinderen de doek wegtrekken.
Deze deed dat met een enigszins angstig gezicht, maar wie schetst
hun verbazing toen er uit de korf een zwerm zwaluwen opvloog. Druk
napratend over dit wonder liepen zij later weer naar huis, waar
zij het verhaal direct aan hun ouders vertelden.
Bij Sathya thuis was het nog altijd een drukte van belang. Er
waren nu bijna twintig kinderen in huis, want behalve zijn ouders
met hun inmiddels vijf kinderen woonden ook de broer en een zus
van zijn vader met hun gezin in hetzelfde huis. Soms haalde Sathya
voor zijn broertje - de vijf jaar na hem geboren Janakiram - en
zijn neefjes en nichtjes pepermuntjes en dergelijke uit een lege
tas als zij hun ouders hielpen met het werk of als zij een goed
cijfer op school hadden gehaald.
Zelf gaf Sathya altijd het goede voorbeeld.
Niemand van het gezin had in die tijd veel kleren. De kinderen
hadden de kleren die zij droegen en een stel extra. Sathya had
vaak nog minder kleren dan de anderen en dat had meerdere
redenen.
Zo gebeurde het eens dat hij op een erg koude morgen buiten kwam
en daar een kind naakt zag lopen, bibberend van de kou. Hij trok
direct zijn shirt uit en hielp hem het aan te trekken. Hoe kon hij
anders handelen wanneer hij lijden zag?
Zo nu en dan bracht zijn vader allerlei kleurige lappen stof mee
uit een winkel in Bukkapatnam of Anantapur om kleren voor de
kinderen van te laten maken. Wanneer hij thuis kwam, dromden ze
allemaal om hem heen om de mooiste lappen uit te zoeken.
Alleen Sathya hield zich afzijdig. Zijn moeder, die dat zag, zei
dan: 'Sathya, moet jij niets uitzoeken?' Deze glimlachte en zei:
'Nee, moeder, geef de anderen de kleren maar die zij uitkiezen.
Wat er overblijft, zal ik nemen.' Zij trok haar zoon dan naar zich
toe, knuffelde hem en probeerde hem over te halen haar te zeggen
wat hij graag wilde hebben. 'Maar jongen, is er dan niets wat je
graag zou willen hebben? Zeg het en je krijgt het van mij.' 'Ik
heb niets nodig, moeder. Wat u mij ook geeft, zal ik aanvaarden.'
Na een dergelijke uitspraak verbaasde zij zich weer even over haar
kleine Sathya en deed er verder het zwijgen toe. Sathya zelf
straalde van vreugde als hij zag dat de andere kinderen gelukkig
waren met hun keuze. En meestal bleef er nog wel iets over om een
nieuwe broek of een nieuw shirt voor hem van te maken.
Soms maakte Easwaramma zich zorgen over het gedrag van haar zoon,
dat nogal afweek van dat van de andere jongens uit het dorp. Hij
vroeg nooit ergens om, was altijd tevreden met wat hij kreeg en
stond altijd klaar om te helpen. Met het oog op de toekomst
probeerde zij hem te stimuleren om meer voor zichzelf op te komen.
Zij hoopte dat hij zanger of danser zou worden, of wellicht
dichter of toneelschrijver of zelfs regisseur, want zij zag
duidelijk dat hij dergelijke capaciteiten bezat. Maar zij wist ook
dat de samenleving vaak hard was en dat hij zou moeten vechten als
hij iets zou willen bereiken in het leven. Haar moeite bleek
evenwel steeds weer vergeefs. Sathya bleef even zachtaardig en
gelijkmoedig als altijd, al betekende dat niet dat hij alle
verkeerde dingen in de dorpsgemeenschap zomaar accepteerde.
Het dorpshoofd, de echtgenoot van Subbamma, was erg trots op zijn
Hitler-snor, zijn dure polshorloge en zelfs op zijn Don
Juan-allures en dat maakte hem niet tot een goed voorbeeld voor de
andere dorpelingen. Daarom schreef Sathya een spotlied op hem en
leerde dat aan zijn vriendjes. Iedere dag zongen de kinderen dit
lied voor zijn huisdeur tot hij woedend naar buiten kwam om hun
mores te leren. Dan renden zij hard weg zodat hij hen niet te
pakken kreeg. Tenslotte werkte het: hij schoor zijn snor af, borg
zijn horloge weg en stopte met zijn heimelijke bezoekjes. Subbamma
had geen moeite met Sathya's gedrag, maar zijn eigen moeder
schaamde zich voor hem en gaf hem een flink standje.
Meer van dergelijke speldenprikken zouden volgen.
In een volgend gedicht schreef hij over de grootgrondbezitters in
het dorp die profiteerden van het werk van hun arbeiders, die in
weer en wind de grond bewerkten om rijst te planten, te verzorgen
en te oogsten. Met als excuus dat het kaste-systeem het nu eenmaal
zo wilde, betaalden zij hun arbeiders vaak slechts een schamel
loon voor hun harde werk. Ook dit lied zongen de jongens op vele
plaatsen in het dorp, evenals liederen tegen andere sociale
misstanden zoals overmatig drankgebruik, ontucht en analfabetisme.
Sathya's moeder wrong haar handen bij zoveel brutaliteit van de
kant van haar zoon en vroeg zich af of hij echt wel zo zachtaardig
was als hij vaak leek te zijn. En de andere dorpelingen vreesden
of hoopten juist dat Sathya een revolutie wilde ontketenen. Ja,
hij wilde een revolutie ontketenen, niet met geweld, maar met
liefde!
Sathya begon nu vaker gedichten en bhajans te componeren en
teksten te schrijven voor de professionele uitvoeringen waaraan
zijn grootvader, zijn vader, zijn oom Chinna Venkapa en nog enkele
andere familieleden meededen. Wanneer zij aan het oefenen waren
wanneer Sathya uit school thuiskwam, bleef deze vaak kijken. Hij
gaf dan ook commentaar en zo gebeurde het al spoedig dat men hem
vroeg mee te spelen. Aanvankelijk speelde hij in enkele stukken
mee als de jonge Krishna, maar toen men op een gegeven moment
behoefte had aan iemand die Draupadi, de echtgenote van de vijf
Pandava's, kon spelen en er niemand beschikbaar was, kreeg Sathya
die rol toebedeeld.
Draupadi is een belangrijke figuur uit de Mahabharata, het grote
epos over het leven van Krishna. In het betreffende toneelstuk
ging het om de scene aan het hof van de koning, waarin de
Pandava's eerst al hun bezittingen en dienaren, vervolgens hun
eigen vrijheid en tot slot hun echtgenote tijdens het dobbelspel
verliezen aan de Kaurava's. Wanneer zij vervolgens in opdracht van
de Kaurava's ontkleed zal worden, bidt zij in opperste wanhoop tot
God om hulp. Dan geschiedt een wonder: het blijkt onmogelijk om
haar te ontkleden, want aan de lengte van haar sari komt geen
einde.
In het toneelstuk droeg Sathya maar liefst zeven sari's over
elkaar heen voor deze slotscene, hetgeen alleen mogelijk was omdat
hij zo tenger was. Het applaus was overdonderend!
Het zal niemand verbazen dat hij sindsdien vaker vrouwenrollen
speelde, zoals die van Mohini, Devaki en Tara.
In die tijd bezocht een
populaire toneelgroep de streek rond Puttaparthi. Deze trad op in
vele steden en dorpen en men sprak over niets anders. Toen de
groep een optreden in Puttaparthi verzorgde, ging Sathya ook
kijken. Een van de leden van deze groep was een jong meisje dat
geweldig kon dansen. In een bepaald dansnummer liet dit meisje,
dat zich op het toneel Rishyendramani noemde, gedurende het gehele
optreden een fles op haar hoofd balanceren met daarop een bord en
daarop weer een aantal lichtjes. Op een gegeven moment ging zij
dan op de grond zitten, strekte zich uit op haar buik en pakte met
haar tanden een zakdoek van een lucifersdoosje dat op de grond
lag. Daarna kwam zij weer overeind met de zakdoek tussen haar
tanden, terwijl de fles en het bord met de lichtjes nog steeds op
haar hoofd balanceerden. Een geweldig applaus was haar
beloning.
Thuisgekomen probeerde Sathya haar optreden met de fles, het bord,
de lichtjes en de zakdoek na te doen en dat ging perfect. Ondanks
aandringen van zijn familie weigerde hij deze dans aan zijn
repertoire toe te voegen. Binnen korte tijd wisten heel veel
mensen dat hij dit kunststukje ook kon en toen enige ondernemende
lieden hem enige tijd later vroegen om deze dans op te voeren
tijdens de jaarlijkse veemarkt in Kothacheruvu, liet hij zich
overhalen. Zonder overleg met hem kondigden zij vervolgens aan dat
de beroemde Rishyendramani zou optreden. Op de dag van de
jaarmarkt verkleedden Venkamma en Parvathamma hun broertje als
meisje en brachten hem naar Kothacheruvu. Het gordijn ging open en
het toneelstuk begon. Toen Sathya zijn dans opvoerde, was het
publiek laaiend enthousiast. Niemand had in de gaten dat het
Rishyendramani niet was. En hij had het nummer zelfs nog wat
verbeterd: in plaats van een zakdoek met zijn tanden op te rapen,
raapte hij met de stellage balancerend op zijn hoofd - met zijn
ene ooglid een naald op. Na afloop van het toneelstuk stond de
voorzitter van de feestcommissie erop 'Rishyendramani' een
medaille op te spelden! Sathya's ouders vreesden dat hij nu door
de mand zou vallen, maar alles ging gelukkig goed.
Nadien kreeg hij vele uitnodigingen om deze dans ook elders op te
voeren, maar daaraan gaf hij slechts sporadisch gehoor. Toen hij
enkele jaren later in Uravakonda woonde en daar een feest werd
georganiseerd waarvan de baten bestemd waren voor de uitbreiding
van de school, nodigde men ook Rishyendramani uit. Nu bleek zij op
het laatste moment verhinderd te zijn en dat was een ramp, want de
goede verkoop van de kaartjes was het gevolg geweest van haar
aangekondigde optreden en bovendien waren er allerlei belangrijke
personen uitgenodigd. Daarom ging Sathya naar het hoofd van de
school en bood aan de plaats van Rishyendramani in te nemen. Deze
aanvaardde het aanbod en het optreden was een groot succes. Toen
een van de hoogwaardigheidsbekleders 'Rishyendramani' de volgende
dag een sari als beloning wilde geven, kwam Sathya samen met het
schoolhoofd het toneel op. Toen het hoofd vertelde dat Sathya
degene was die de vorige dag had opgetreden, was iedereen
stomverbaasd en nog dagen lang werd er druk over gepraat.
Toen hij een jaar of negen was, formeerde Sathya de Pandari Bhajan
Groep. De leden van deze groep - totaal een stuk of achttien -
waren merendeels dezelfde jongens als degenen met wie hij de
spotliederen zong. Door middel van deze activiteiten hield hij de
kinderen weg van verkeerde bezigheden zoals de hanengevechten en
van de bioscoop, die inmiddels ook in Puttaparthi zijn intrede had
gedaan. Nu is 'bioscoop' eigenlijk een groot woord voor de films
die werden gedraaid in een achteraf-zaaltje, maar Sathya vond het
belangrijk om de kinderen zo vroeg mogelijk te leren dat de meeste
films een slechte invloed hadden. Zij toonden vaak alleen de
ongunstige kant van het gezinsleven en verheerlijkten wreedheid en
misdaad. De volwassenen kon hij niet tegenhouden, maar de kinderen
vaak wel.
Gekleed in een okerkleurige bloes en broek en voorzien van
enkelbelletjes trok de groep geregeld zingend en dansend door de
straten van het dorp. Een van de kinderen bespeelde daarbij de
trommel, een ander het harmonium en weer anderen droegen een vlag.
Zij zongen bestaande bhajans en balladen, maar ook liederen die
Sathya zelf schreef en die hij de kinderen leerde. De liederen
gingen over pelgrims die verlangden naar darshan (het zien
en/of ervaren) van de Heer, over de beproevingen van de lange
reis, de vreugde bij het bereiken van de tempel, maar ook over een
pelgrimstocht naar Shirdi waar het graf was van ene Sai Baba. Van
Shirdi en Sai Baba hadden de kinderen nog nooit gehoord, maar zij
zongen wat Sathya hun leerde. Veel toehoorders vroegen zich af
waar Sathya gehoord had over die Sai Baba van Shirdi; zij kenden
hem in ieder geval niet. Gezien de naam zou het, dachten zij, wel
gaan om de een of andere moslim-fakir. Aangezien de dagelijkse
bezigheden hen vrijwel volledig in beslag namen, vergaten zij weer
om Sathya ernaar te vragen.
De Pandari Bhajan Groep had veel succes en de meeste dorpelingen
gaven de kinderen graag de kleine financiële bijdrage die zij
vroegen voor het instandhouden van de groep. Het ging om een
vrijwillige bijdrage van slechts één anna per
maand voor papier en pennen voor het vermenigvuldigen van de
bhajans, voor de aanschaf van rijst die zij uitdeelden als
prasad (gezegend voedsel), voor wierook, kamfer enzovoort.
Deze munt, de anna, bestaat nu niet meer, maar hij had een waarde
van één-zestiende roepie.
Tijdens de optredens was Sathya de voorzanger en in de
toneelstukjes speelde hij vele rollen. Een van de teksten ging
over Sri Narasimha van Kadiri en was gebaseerd op een bekend
verhaal uit de streek. Narasimha was een Avatar
(belichaming) van Vishnu en had de vorm van een man-leeuw. De
groep zong over de manhaftigheid en de daden van Sri Narasimha en
bij de regel 'Uit de pilaar van staal sprong de god als leeuw
tevoorschijn' sprong Sathya plotseling op terwijl zijn gezicht een
uitdrukking van woestheid en verontwaardiging aannam. Alle
aanwezigen werden doodsbang bij die aanblik en enkele sterke
mannen probeerden de jongen vast te grijpen. Tevergeefs! Niemand
kon hem benaderen! Pas nadat enkele toehoorders puja voor Sathya -
de gemanifesteerde god Narasimha - hadden gedaan, met de
kamfervlam hadden gezwaaid en kokosnoten voor zijn voeten hadden
gebroken, nam hij zijn normale vorm weer aan waarna het lied werd
voortgezet.
Deze gebeurtenis verspreidde de faam van de groep naar alle dorpen
in de omgeving en de kinderen werden steeds vaker uitgenodigd om
elders op te treden. Immers, zo vertelden de dorpelingen elkaar,
als de Pandari Bhajan Groep optrad, dan manifesteerde God zich
zelf! Soms werden zij met een ossenkar gehaald en gebracht, maar
soms moesten zij wel tien of twintig kilometer lopen om in het
betreffende dorp te komen. Maar dat hadden zij er graag voor
over.
Sathya's zuster Venkamma en haar echtgenoot Subba - hij was een
jongere broer van Easwaramma - hadden besloten een eigen huis te
bouwen. Het moest een stenen huis worden en dat was zeker in die
tijd een hele klus. Met de hulp van vele familieleden, buren en
vrienden hadden zij reeds honderden stenen gevormd uit klei. Deze
lagen te drogen en zouden de volgende dag gebakken worden. Er lag
al een hele berg hout gereed voor dat doel. Nu was het moessontijd
en dat betekende vaak enorme stortbuien. En juist op dat moment,
terwijl de stenen lagen te drogen, werd de lucht donker en
dreigend. Een stortbui zou alle stenen in korte tijd veranderen in
een berg vormeloze klei.
Een van de buren stelde voor om de stenen te bedekken met bundels
gedroogde suikerrietbladeren. Een vriend van hem, die op de andere
oever van de rivier woonde, zou die vast wel beschikbaar willen
stellen. Onmiddellijk waadden alle mannen, vrouwen en kinderen
door de Chitravati naar de tegenoverliggende oever. Sathya sloot
de rij. En toen hij midden in de rivier stond, stopte hij en riep:
'Wacht allemaal!' Toen iedereen naar hem keek, hief hij zijn
handen op naar de lucht en zei: 'Venkamma. Het zal droog
blijven.' En op dat moment dreven de donkere wolken snel weg,
de wind ging liggen en de lucht werd helder. Alle aanwezigen
beseften dat Sathya macht had over de elementen en in doodse
stilte keerde iedereen terug naar huis.
Langzamerhand gingen zijn dorpsgenoten inzien dat Sathya geen
gewoon kind was en velen begonnen hem te bewonderen en lief te
hebben, maar ook begonnen sommigen hem te vrezen, te benijden of
te wantrouwen. Zo is de wereld: waar liefde is, is haat, waar
vreugde is verdriet. De schepping is gebouwd op tegenstellingen,
op dualiteit en deze dualiteit is er de oorzaak van dat de
schepping zonder einde zal zijn. Oorzaak en gevolg zijn
onlosmakelijk met elkaar verbonden.
Niet alleen maakte Sathya bezwaar tegen het doden van dieren,
zoals reeds eerder is verteld, maar ook maakte hij bezwaar tegen
datgene wat in het dorp - en in vele andere dorpen - werd gezien
als sport en waarbij dieren slecht werden behandeld. Zo ging hij
nooit kijken naar de jaarlijkse ossenkar-races, die werden
gehouden in de droge bedding van de Chitravati. En hij verbood ook
zijn vriendjes om erheen te gaan. De eigenaars van de ossen deden
er alles aan om maar te winnen: zij draaiden de staart van hun os
om, zij sloegen erop los met een zweep enzovoort. Ook
hanengevechten kwamen in het dorp veel voor en soms kwam er iemand
met een beer die hij tegen betaling liet dansen. Lijden
veroorzaken is altijd verkeerd. God is in alles aanwezig, dus hoe
kun je dan dieren kwellen? Meestal was er in dergelijke gevallen
sprake van onnadenkendheid en niet van kwaadwilligheid.
Maya, illusie, benevelde het denken. Ook in latere tijden
heeft Sai Baba devotees er vaak op moeten wijzen dat zij in hun
omgang met dieren moesten nadenken. Zo waren er een keer een
aantal devotees die met een ossenkar van de ashram terugkeerden
naar hun auto's die in Karnatanagapalli stonden. Om dit dorp te
bereiken moesten zij de rivierbedding oversteken en Baba liet hen
speciaal terugroepen om hen erop te wijzen dat zij bij het
bereiken van de zandbedding moesten uitstappen, omdat de kar
anders veel te zwaar zou zijn voor de ossen om te trekken. Geen
enkele van het gezelschap was uit zichzelf daarop gekomen.
Inmiddels had Sathya de lagere school afgemaakt. Zijn ouders waren
het erover eens dat hij beslist naar de middelbare school moest.
Maar er was in een straal van dertig kilometer rond Puttaparthi
geen middelbare school te vinden. Waar moest hij dan naartoe?
Enkele jaren eerder was Seshama getrouwd met een meisje uit
Kamalapur en in dit dorp was een goede middelbare school. Dat
resulteerde in het besluit van zijn vader en broer dat het voor
Sathya het beste was als hij met zijn broer zou meegaan naar
Kamalapur. Ver weg van zijn huidige omgeving zou Seshama er zeker
in slagen zijn broertje om te vormen tot een normale jongen.
Sathya's moeder was het met deze gang van zaken niet eens. Omdat
zijn eigen broer geloofde dat hij bezeten was door een boze geest,
zouden de mensen in Kamalapur Sathya zeker niet serieus nemen en
hem belachelijk maken. Gezien zijn hoge intelligentie vond
Easwaramma het ook niet juist de jongen verdere scholing te
onthouden en dus stemde zij met pijn in het hart in met het
besluit van haar man en haar oudste zoon.
Seshama's rijke schoonouders toonden zich bereid een arm
familielid van hun schoonzoon in huis op te nemen. Hij moest wel
wat karweitjes doen, zoals water halen en hout sprokkelen, maar
daartoe was Sathya gaarne bereid. Seshama zelf was niet zo vaak
aanwezig aangezien hij bezig was met een opleiding tot leraar. Op
grond van zijn prestaties werd Sathya toegelaten tot de derde klas
van de middelbare school. De studie leverde geen probleem op, maar
er waren wel andere problemen.
Zo had hij aanvankelijk maar één shirt en
één broek en die moest hij dus iedere dag dragen.
Hij maakte er een gewoonte van om zijn kleren 's avonds te wassen
en 's morgens te strijken, zodat hij toch iedere dag schone kleren
kon dragen. Gelukkig stuurde zijn moeder hem na korte tijd een
shirt, dat zij gemaakt had van een oude sari en ook later stuurde
zij zo nu en dan enige kleding.
Een ander probleem was zijn zakgeld. Hij had wel niet veel nodig,
maar soms moest hij toch wat spullen voor school kopen of moest
hij een broek of shirt laten herstellen. Van zijn vader had hij
bij zijn vertrek naar Kamalapur twee anna gekregen, maar die waren
al snel op. Sathya besloot daarom zijn eigen zakgeld te gaan
verdienen. Op een dag ontmoette hij een plaatselijke winkelier,
Kote Subbanna genaamd, die vertelde dat hij wat meer zou willen
doen aan reclame. Sathya bood aan tegen een kleine vergoeding
versjes te maken met daarbij een pakkend wijsje op willekeurig
welk huishoudelijk product. De winkelier accepteerde dit aanbod en
zo maakte Sathya als proef een versje op Bala Bhaskara, een
wondermiddel tegen alle kwalen. Subbanna stuurde enige kinderen -
met wat zakgeld in het vooruitzicht - de straat op met borden met
daarop de naam van dit nieuwe product. Zij liepen in optocht door
het dorp en zongen daarbij in koor het versje. De verkoop steeg
aanzienlijk en vanaf die tijd maakte Sathya vaker versjes voor
hem. Wanneer hij dan van huis naar school liep en langs Subbanna's
winkel kwam, snelde deze naar buiten en vertelde de jongen om welk
product het ging. Op de terugweg van school naar huis leverde hij
meestal zijn lied al weer bij hem in. Toen andere winkeliers het
succes van de versjes zagen, begonnen zij ook naar Sathya toe te
komen voor versjes in de hoop op deze manier van hun moeilijk
verkoopbare artikelen af te komen.
Aangezien hij tamelijk goed was in sport, kon Sathya erg goed
opschieten met de gymnastiekleraar. Toen deze op school een
afdeling van de padvinders oprichtte, vroeg hij ook aan Sathya om
- net als de meeste van diens klasgenoten en vrienden - padvinder
te worden. Zonder hem te hoeven uitleggen dat hij daar geen geld
voor had, slaagde Sathya er aanvankelijk in dit beleefd te
weigeren. Maar enige tijd later gaf hij op aandringen van zijn
klasgenoten toch toe en werd lid van de padvinders. Toen er kort
daarop in het bijna vijftien kilometer verderop gelegen dorp
Pushpagiri een jaarmarkt werd gehouden, besloot de leraar-hopman
een kamp te organiseren om de mensen daar te helpen. Er zou genoeg
te doen zijn voor de jongens. Er zou drinkwater moeten worden
gehaald voor de enorme menigte die er werd verwacht, er zouden
zoekgeraakte kinderen moeten worden opgespoord en er zou een
eerste-hulp-post moeten worden ingericht.
'Raju, alle padvinders gaan naar Pushpagiri. Je gaat toch ook
mee?', 'Wij kunnen niet zonder jou!' en 'Als jij niet meegaat,
Raju, dan gaan wij ook niet,' riepen al zijn klasgenoten en
vrienden.
'Goed, ik zal meegaan,' antwoordde Sathya en een luid gejuich
weerklonk.
Het zou een mooie gelegenheid zijn om hun een voorbeeld te geven
van waarachtige seva (onbaatzuchtige dienstverlening) en
die mocht Sathya niet voorbij laten gaan. Misschien klinkt het wat
vreemd dat de kinderen hun schoolkameraadje 'Raju' noemden en niet
'Sathya', maar dat was een gebruikelijke familiaire aanspreekvorm
in die tijd.
Toen Sathya die dag de klas had verlaten, zei zijn vriendje
Sudhir, die aan de rechterkant in de schoolbank naast hem zat,
tegen zijn andere vriendje Ramesh, die aan zijn linkerkant zat:
'Ramesh, je weet toch wel dat het de bedoeling is dat wij tijdens
dat kamp allemaal een padvindersuniform dragen om makkelijk
herkenbaar te zijn? Raju heeft geen uniform en volgens mij heeft
hij ook geen geld om er een te kopen.' Ramesh antwoordde: 'Nee,
hij heeft inderdaad nog geen uniform. Dat zei hij mij vanmorgen
nog. Misschien moeten wij het voorleggen aan de hopman.' 'Ik denk
niet, dat Raju dat prettig vindt. Weet jij geen oplossing?' 'Ik
zal aan mijn vader vragen om twee uniformen voor mij te laten
maken. Mijn ouders hebben toch geld genoeg. En dan geef ik er
één aan Raju.' Toen Sathya op een ochtend de klas
binnenkwam, lag het uniform op zijn bank met daarbij een briefje
van Ramesh waarin hij hem vroeg dit geschenk te aanvaarden.
Hoe goed bedoeld dit ook was, het zou in strijd met dharma
(juist gedrag) zijn geweest als Sathya dit had geaccepteerd.
Hij schreef het volgende briefje aan Ramesh en legde dat met het
uniform op diens plaats:
'Als je wilt dat wij vrienden blijven, moet je je niet
bezighouden met dit spel van schenken en aanvaarden van
stoffelijke zaken. Wanneer een behoeftige iets aanvaardt van een
ander, maakt hij zich diep vanbinnen bezorgd over de vraag hoe hij
de gunst kan terugbetalen, terwijl trots op zijn daad van
liefdadigheid de geest van de schenker bezoedelt. Ware vriendschap
moet van hart tot hart zijn. Wanneer wij vriendschap grondvesten
op basis van geven-en-nemen, voelt de ontvanger zich klein en
voelt de gever zich trots. Een dergelijke vriendschap zal niet
standhouden. Daarom zal ik de kleren die jij op mijn bank hebt
neergelegd, niet aanvaarden. Ik geef ze je met dit briefje
terug. '
De volgende dag zei Ramesh tegen Sathya: 'Waarom aanvaard je het
uniform toch niet? Je kunt het mij dan teruggeven zodra je geen
lid meer bent van de padvinders.'
Maar ook dat weigerde hij. 'Ik heb geen hulp nodig en ik zoek
die ook niet,' antwoordde hij. 'Ik zoek alleen de mogelijkheid om
te helpen en om anderen te laten zien hoe zij het beste kunnen
helpen. Bovendien heeft jouw vader die uniformen voor jou laten
maken. Ze waren niet bedoeld voor mij. Ik ben waarheid, zoals mijn
naam aangeeft. Wanneer ik het draag in plaats van jij, zal ik de
waarheid geweld aandoen.'
Sathya zou dus meegaan, zij het zonder uniform, maar hij had niet
de benodigde twaalf roepie voor de reis- en verblijfkosten. Daarom
zei hij tegen de hopman dat zijn familie ook naar de jaarmarkt zou
gaan en voor hem zou zorgen. Dan hoefde hij niet met de bus mee en
hoefde hij ook niet mee te eten in de kantine. Dat zou een stuk
goedkoper zijn. Sprak hij nu onwaarheid? Nee, want zijn niet alle
mensen zijn familie!
Omdat hij toch wel wat geld nodig had, verkocht hij de dag
vóór het vertrek zijn oude, maar nooit gebruikte
schoolboeken aan een andere arme leerling. Deze had niet meer dan
vijf roepie, opgespaard in de vorm van losse koperen muntjes.
Sathya was daar tevreden mee en nam het geld mee naar huis. Hij
wilde de muntjes ergens in doen, maar dat ging mis, en alles rolde
over de vloer. De schoonmoeder van Seshama kwam op dit geluid af,
zag het geld en meende dat hij het gestolen had. Hoe kon hij
immers anders aan zoveel geld komen? Zij weigerde naar zijn uitleg
te luisteren, nam hem het geld af en gaf hem een paar stevige
tikken.
Sathya besloot nu om niet tot de volgende ochtend te wachten, maar
om direct te vertrekken. Het was die dag erg heet en toen hij 's
avonds - na een tocht van vijftien kilometer - in Pushpagiri
aankwam, had hij erge dorst. Nu was het in die tijd erg moeilijk
om aan drinkwater te komen. Er was wel een grote bak waarin de
boeren hun vee wasten, maar dat water was erg vies. Niettemin
dronk hij er iets van. Bij deze bak vond hij een pakje sigaretten
en een anna. Hij vroeg aan de mensen in de omgeving van wie die
zaken waren, maar toen niemand ze opeiste, nam hij de sigaretten
en het muntje mee. De sigaretten brak hij in stukjes die hij
vervolgens onder het zand stopte. Niet ver daarvandaan zat een man
met een gokspelletje. Sathya zette zijn anna in en won er elf bij.
Omdat het een arme man was, liet hij het daarbij. Dit zou
overigens de enige keer in zijn leven zijn dat hij had gewed! De
padvinders zouden ruim een week in Pushpagiri blijven en dus
verdeelde Sathya zijn geld zó, dat hij iedere dag iets te
eten zou hebben. Nadat hij enkele dosa's (een soort
pannenkoeken) gegeten had, ging hij - net als vele anderen - naar
de rivieroever om te slapen. Uit veiligheidsoverwegingen knoopte
hij zijn resterende geld in een lap, stopte die onder het zand en
gebruikte dat bergje zand als kussen. Omdat hij erg moe was van de
lange tocht, sliep hij die nacht heel diep. Kennelijk had iemand
gezien waar hij zijn geld verborg, want toen hij de volgende
morgen wakker werd, was het verdwenen. Hij maakte zich echter
helemaal geen zorgen en begon enthousiast met de taken die de
hopman hem opdroeg. Deze wist immers niet, dat Sathya niets te
eten had en dus ontzag hij hem niet bij het verdelen van het werk.
Ramesh merkte evenwel dat zijn vriendje geen geld had en bracht
hem iedere dag iets te eten zonder dat de anderen het merkten. Na
afloop van de jaarmarkt gingen de andere jongens terug met de bus
en Sathya liep weer terug naar Kamalapur. Maar eerst leende hij
een anna van Ramesh om kumkum en prasad te kunnen kopen als
souvenir voor Seshama's vrouw. Hiermee kon hij haar zijn respect
tonen.
Toen hij thuiskwam, bleek zijn broer erg boos te zijn. Sathya had
zijn plicht verzuimd aangezien hij ruim een week lang geen water
voor het gezin had gehaald. Seshama gaf hem een flink aantal
tikken op zijn handen met een houten liniaal, zoals hij wel vaker
deed wanneer hij van mening was dat zijn broertje verkeerd had
gehandeld.
Enkele dagen later werd het gezin van Seshama in diepe rouw
gedompeld door de dood van hun oudste zoon. Seshama stuurde zijn
ouders een telegram en daarop kwam zijn vader direct naar
Kamalapur om zijn zoon en diens gezin bij te staan. Toen Venkapa
zag dat Sathya's handen in het verband zaten, vroeg hij wat er was
gebeurd, maar Sathya slaagde erin om de zaak te bagatelliseren.
Hij wilde geen lelijke dingen zeggen over anderen. Later die dag
hoorde Venkapa van de buren dat Sathya vaak werd geslagen en
daarom probeerde hij hem over te halen om met hem mee terug te
gaan naar Puttaparthi. Dat weigerde Sathya omdat dat aanleiding
zou geven tot praatjes en hij zag het als zijn plicht de eer van
de familie hoog te houden.
Slechts hoogst zelden ging Sathya dan ook in tegen de woorden van
een van zijn familieleden. In het volgende geval deed hij dat
wèl.
Er was een schommelstoel in huis en op een avond zat Sathya daar
juist even in toen de zwager van zijn broer binnenkwam. Deze werd
onmiddellijk erg boos en schreeuwde: 'Wie heeft jou toestemming
gegeven om in die kostbare stoel te gaan zitten schommelen als een
maharaja! Ga eruit en maak dat je wegkomt.'
Sathya antwoordde rustig: 'De dag zal komen dat ik een maharaja
zal zijn, zittend op een zilveren stoel. Je zult die dag
beleven.' Deze woorden maakten hem weliswaar nog bozer, maar
hij was toch zo verstandig er verder het zwijgen toe te doen.
Zeven jaar later kreeg Sai Baba een zilveren stoel cadeau van de
rani (koningin) van Chincholi, aangezien zij het niet
langer kon aanzien dat hij op een houten stoel moest zitten.
Ofschoon niemand de reden daarvan begreep, gaf Baba geen
toestemming om de stoel uit te pakken. Dat moment kwam pas op de
dag van zijn verjaardag. Op die dag kwam namelijk de zwager van
zijn broer naar Puttaparthi en aan hem vroeg Baba om de stoel uit
te pakken en op de verhoging in de tempel neer te zetten. Toen de
zilveren stoel tevoorschijn kwam, liepen de tranen hem over de
wangen en hij vroeg Baba om vergeving voor zijn woorden van
weleer.
Toen Seshama zijn opleiding tot leraar had voltooid, werd hij al
snel benoemd tot leraar Telugu aan de middelbare school van
Uravakonda, gelegen op meer dan honderd kilometer van Puttaparthi.
Hij besloot met zijn vrouw en kinderen daarheen te verhuizen en
zijn broertje mee te nemen. Zij zouden daar beiden naar de
middelbare school gaan: Seshama als leraar en Sathya als
leerling.
Iedere morgen kwamen alle leraren en leerlingen vóór
de lessen begonnen bijeen om te bidden en al spoedig werd Sathya
gevraagd om deze bijeenkomsten te leiden. Door middel van zijn
woorden en gebeden probeerde hij zowel leraren als leerlingen te
inspireren om zich die dag volledig te wijden aan hun taken.
Via familie en kennissen in andere dorpen hadden veel inwoners van
Uravakonda reeds vernomen dat Sathya in staat was verloren
voorwerpen terug te vinden. En net als in de plaatsen waar hij
eerder had gewoond, kwamen er hier al spoedig mensen naar hem toe
die iets waardevols kwijt waren. Wanneer zijn schoolkameraadjes
iets kwijt waren, hielp hij hen op weg door een hint in de goede
richting te geven. Had iemand iets van hen gestolen, dan noemde
hij bijvoorbeeld alleen de initialen van de dader. Zij moesten dan
verder maar zelf zien hoe zij het betreffende voorwerp
terugkregen.
Op een keer was een van de leraren een kostbare pen kwijt en hij
vroeg Sathya herhaalde malen nadrukkelijk: 'Raju, jij weet beslist
wie mijn kostbare pen heeft meegenomen zonder mijn toestemming.
Vertel mij wie het is!' Tenslotte gaf Sathya toe en zei: 'De
bediende 'x' heeft hem gestolen.'
'Nee, dat is onmogelijk. Die is juist buitengewoon betrouwbaar en
eerlijk.' Omdat Sathya volhield dat hij de dader was, doorzocht de
leraar de kamer van de betreffende bediende toen deze weg was. Dit
leverde niets op en enigszins verontwaardigd sprak hij zijn
leerling hierover aan.
'U heeft niets in zijn kamer gevonden,' antwoordde deze, 'omdat
hij de pen naar zijn zoon heeft gestuurd. Ik zal het u bewijzen.'
Nu stuurde de bediende geregeld een brief naar zijn zoon, die in
Anantapur studeerde en die liet hij schrijven door een
briefschrijver uit het dorp. Hij was namelijk zelf analfabeet.
Sathya liet nu een brief schrijven zogenaamd uit naam van deze
bediende en in die brief vroeg 'de vader' ook of de pen die hij
hem, zijn zoon, gestuurd had, beviel. En hij adviseerde hem om
zuinig te zijn op deze pen aangezien hij erg duur was geweest en
gemakkelijk gestolen zou kunnen worden. Voor antwoord sloot Sathya
een reeds geadresseerde kaart bij.
Vier dagen later ontving de leraar het antwoord. De zoon liet
weten dat de pen geweldig schreef en dat hij er erg zuinig op was,
gezien de hoge prijs en het feit dat het een geschenk was van een
liefhebbende vader.
Dit is maar een van de vele voorbeelden waarmee Sathya bewees dat
hij over bijzondere krachten beschikte.
Een ander voorbeeld betreft de moslim die zijn paard kwijt was.
Het lijkt een beetje op een gebeurtenis die plaatsvond tijdens
zijn leven als Shirdi Sai Baba. Deze man had een jutka en
met deze paard-en-wagen vervoerde hij mensen en goederen. Hiermee
verdiende hij zo'n twee roepie per dag, net voldoende om van te
leven. Op een dag was zijn paard verdwenen, weggelopen of
gestolen, dat wist hij niet. Hij doorzocht heel Uravakonda en
vervolgens kamde hij samen met enkele vrienden de hele omgeving
uit. Tevergeefs. Tenslotte vertelde iemand hem over Sathya's gaven
en hij ging diep wanhopig naar hem toe. Onmiddellijk adviseerde
Sathya hem om naar een bepaalde plek, ruim twee kilometer buiten
de stad, te gaan en toen hij dat deed, vond hij daar zijn paard.
Het stond rustig te grazen, zich van geen kwaad bewust.
Deze gebeurtenis vergrootte Sathya's bekendheid in de
moslimgemeenschap van het dorp en vanaf die tijd kreeg hij
geregeld een lift van of naar school van een passerende jutka.
Op een avond kwam een groepje vrouwen uit een nabijgelegen dorp
naar Uravakonda om een film te zien. Zij zaten dicht opeen gepakt
in een ossenkar en een van de vrouwen maakte van de opkomende
duisternis gebruik om een gouden haarspeld uit het haar van de
vrouw naast haar te halen. Toen zij uit de kar stapte, merkte de
betreffende vrouw dat haar speld verdwenen was en riep
vertwijfeld: 'Mijn gouden speld is weg!'
'Misschien is hij onderweg losgeraakt en op straat gevallen,'
meende de een.
'Weet je zeker dat je hem hebt ingedaan?' vroeg een ander.
Niemand wist de oplossing, waarop de voerman zei: 'Er woont hier
een wonderjongen. Die zouden wij kunnen raadplegen. Hij is de
broer van de leraar Telugu.' Zij begaven zich naar het huis van
Seshama en zodra zij binnenkwamen, zei Sathya: 'Janakamma! Geef
het sieraad terug!' Geschrokken deed Janakamma direct wat hij
haar zei en vervolgens bleef zij met gebogen hoofd wachten op wat
er nu zou gebeuren.
'Ga nu!' zei Sathya tegen de anderen in het algemeen en
tegen de bestolen vrouw in het bijzonder. 'En neem haar ook mee
naar de film. Berouw is voldoende straf. Vergeet deze misstap. Het
was jouw fout om deze zwakke vrouw in verleiding te brengen. Ik
weet zeker dat zij zoiets niet nog eens zal doen, want zij is door
mij gezegend. '
Een van Seshama's buren in
Uravakonda was Sri Thammiraju, die net als Seshama les gaf aan de
middelbare school. Hij was erg op Sathya gesteld en hij sprak veel
met hem over spirituele zaken. Op deze manier had Sathya de
gelegenheid Thammiraju's twijfels op dit gebied weg te nemen. Zijn
collega's vernamen dit van hem en op een keer kwamen zij met een
flink aantal naar Sathya toe met het verzoek hun vragen eveneens
te beantwoorden. Sathya vroeg hun hun vragen allemaal tegelijk te
stellen en dat deden zij. Het was een lawaai van jewelste, waarin
geen enkele vraag te verstaan was. Vervolgens gaf hij iedere
leraar apart naar volle tevredenheid antwoord op zijn speciale
vragen.
Thammiraju's echtgenote Kamesvaramma was zeer devotioneel en zij
was zich er toen reeds van bewust dat Sathya goddelijk was. Zij
was een zeer eenvoudige vrouw die vrijwel nooit buiten haar eigen
dorp kwam. Juist die eenvoud gaf haar de kans zijn ware aard te
herkennen. Haar geest werd niet afgeleid door allerlei wereldse
zaken, hoewel de dood van haar dochter haar een tijdlang sterk
terneerdrukte. Sathya kwam geregeld bij haar en soms nam hij de
kinderen van zijn broer mee. Kamesvaramma kon namelijk prachtig
vertellen en de kinderen luisterden graag naar haar verhalen over
Rama, Krishna en andere goden.
Toen Sathya op een keer naar Puttaparthi was, stuurde hij een
grote hommel naar haar toe met tussen zijn poten een rol papier.
Hij vl00g door een raam naar binnen en liet de rol voor haar op de
grond vallen. Toen zij hem uitrolde, zag zij dat het een foto was
van Sai Baba van Shirdi. Vanaf dat moment vereerde zij deze foto
iedere donderdag. Toen zij een paar dagen later bezig was haar
sari te drogen op het balkon van haar huis, liet een aapje een
linnen tas voor haar voeten vallen en ging er toen weer snel
vandoor. Zij opende de tas en vond daarin een laddu
(snoepgoed in de vorm van een balletje) als prasad en een brief
van Sathya, waarin deze schreef: 'Onlangs heb ik je via een
hommel mijn portret gestuurd. Ik ben blij dat je het oprecht
vereert. Vandaag stuur ik je hierbij prasad. ' Eens heeft hij
haar op de muur van het huis afbeeldingen getoond van de tien
algemeen bekende Avatars (goddelijke belichamingen). Toen
Narasimha, de Avatar die half mens en half leeuw is, brulde,
schrok zij zo, dat zij op datzelfde moment stokdoof werd! Doofheid
is voor de meeste mensen een handicap, maar Sathya schonk haar
deze doofheid als een gunst. Haar echtgenoot schreeuwde namelijk
altijd tegen haar en vanaf dat moment hoefde zij zich niets meer
van dat geschreeuw aan te trekken zonder dat zij haar man daarmee
beledigde. Bovendien kon zij haar geest nu nog veel gemakkelijker
op God richten. Een handicap als genade. Het klinkt vreemd, maar
dat is het dus niet altijd. Zo zou er eens een dove naar Sai Baba
toekomen met het verzoek hem te genezen. Baba liet hem weten:
'Je oren zijn je goeroe. Zij hebben jou bij mij gebracht. Wees
nu dankbaar dat tenminste een bron van gehechtheid door de
Voorzienigheid buiten bedrijf is gesteld. '
En ergens in de zeventiger jaren zou een blinde Baba vragen om hem
te genezen. Ook in zijn geval heeft Baba dat niet gedaan, want hij
wist dat deze man zichzelf zonder meer te gronde zou richten
wanneer hij hem zijn gezichtsvermogen zou teruggegeven. Sai Baba
is liefde, en uit liefde heeft hij deze mensen niet genezen!
Gedurende zijn verblijf in Kamalapur en Uravakonda kwam Sathya
alleen in de vakanties naar huis, dat wil zeggen naar Puttaparthi.
Zijn ouders hoorden wel verhalen over de wonderen en genezingen
die hij daar verrichtte. Dit gaf zijn moeder kracht, maar deed
zijn vader verdriet.
Tijdens zijn bezoeken aan Puttaparthi gaf zijn moeder hem soms een
versterkend oliebad. Zij smeerde Sathya dan helemaal in met olie
en masseerde zijn spieren, waarna zij hem met heet water en zeep
weer afspoelde. Het viel haar daarbij op, dat hij altijd over zijn
hele lichaam striemen had, waaruit bleek dat hij geregeld met een
rietje geslagen werd. Zij kende de hardhandige opvoedingsmethode
van Seshama, maar omdat Sathya er niet over wilde praten, zweeg
zij er ook over. Op een keer ontdekte zij op zijn schouders een
strook van donker eelt. Het viel haar op, dat hij niet klaagde
over pijn wanneer zij erop drukte, maar toch wilde zij graag weten
hoe hij aan die eeltlagen kwam. Aanvankelijk wilde hij het haar
niet zeggen, maar toen zij aandrong, zei hij: 'Misschien komt het
doordat ik vaak een juk draag met daaraan twee potten water. Weet
u, er is in Uravakonda maar één bron met drinkbaar
water. Het water in alle andere bronnen is brak. En juist die ene
goede bron is bijna een kilometer ver van het huis van Seshama
vandaan. Ik ga meestal 's morgens driemaal en 's avonds driemaal
naar die bron.' 'Maar Sathya,' zei zijn moeder, 'zoveel water
heeft Seshama's familie toch iedere dag niet nodig?' 'Nee,
moeder,' antwoordde hij, 'maar er zijn nog twee buren die allebei
al oud zijn en niet meer zelf helemaal naar die bron kunnen lopen.
Dus haal ik ook voor hen water.' Bezorgd zei zijn moeder: 'Je moet
daar niet blijven. Zij maken misbruik van je goedheid en je
verlangen om te helpen. Waarom moeten zij van jou afhankelijk zijn
voor water?' 'lk zie het als mijn plicht, amma (moeder).
Hoelang zouden de kinderen het overleven als zij slechts brak
water te drinken kregen? lk draag het levenswater met plezier over
die afstand. lk ben gekomen om dienstbaar te zijn. ' Hier kon
zijn moeder weinig tegenin brengen en dus zweeg zij verder.
In de vakanties speelde Sathya nog altijd in de toneelstukken die
in Puttaparthi en de omliggende dorpen werden opgevoerd en een
enkele keer speelde hij zelfs in een stuk dat werd opgevoerd in
een grote stad. Zo was er het stuk dat werd opgevoerd in
Kothacheruvu ter gelegenheid van een belangrijke feestdag. Sathya
speelde de held. Op een gegeven moment dreigde deze gestraft te
worden voor een misdaad die hij niet had begaan. Het publiek zat
vol spanning te kijken en hier en daar werd er iets geroepen.
Easwaramma leefde zich echter zo in het stuk in, dat zij opsprong,
het toneel opstormde en tot grote hilariteit van het overige
publiek riep: 'Hij is onschuldig! Hij heeft het niet gedaan!'
De reeds eerder genoemde Thammiraju, de leraar die zich onder meer
bezighield met toneel en die wel wist dat Sathya toneelspeelde en
liederen schreef, vroeg hem op een keer of hij een toneelstukje
zou willen schrijven voor een schoolfeest. Sathya was toen net
dertien jaar en zat pas korte tijd op de middelbare school in
Uravakonda.
Hij voldeed graag aan dit verzoek en schreef het stuk Voegt men
de daad bij het woord? Tijdens de opvoering ervan speelde hij
zelf de rol van Krishna. Later heeft hij nog vele andere stukken
geschreven, maar dit is het eerste door hem geschreven
toneelstuk.
Voegt men de daad bij het woord?
Scène I
(Een keurig geklede dame,
Krishna's moeder, leest voor uit een boek en legt de tekst
vervolgens uit aan een groep vrouwen.)
Moeder: Kijk, het is de plicht van alle huisvrouwen om
alleen aalmoezen te geven aan hen die dat verdienen en aan degenen
die niet in staat zijn zelf in hun levensonderhoud te voorzien, en
niet aan hen die rijk zijn en niets uitvoeren.
(De toespraak is afgelopen en de vrouwen gaan weg. De moeder
blijft achter met haar zoon, Krishna, die scherp heeft opgelet. Er
komt een blinde bedelaar binnen, die de moeder om aandacht en hulp
vraagt. De reactie van de moeder is verre van
menslievend.)
Moeder: Eruit! Verlaat mijn huis, zwerver, en ga ergens
anders bedelen.
(Er komt een welvarend uitziende Brahmin (priester) binnen met
een koperen bedelnap voor graan en een rijk versierde tambura (een
snaarinstrument). De moeder begroet de priester hartelijk.
)
Moeder: Welkom, heer; welkom, eerbiedwaardige priester. Hoe
gaat het op deze prachtige ochtend met uw gezondheid? Aanvaard
alstublieft mijn nederige gastvrijheid. Neem alstublieft wat rijst
en wat geld.
(De moeder valt aan de voeten van de priester.)
Moeder: Wilt u mij alstublieft zegenen? Zegen mij,
eerbiedwaardige priester, zegen mij.
(Krishna kijkt minachtend naar zijn moeder en de priester. De
priester vertrekt.)
Krishna: Moeder, ik begrijp het niet. Vijf minuten geleden
zei u dat de zwakken en armen aalmoezen moeten krijgen, en de
sterken en rijken juist niet. Maar nu stuurt u een bedelaar weg en
u beloont een priester, voor wie goed wordt gezorgd.
Moeder: Ik voel mij gekwetst door jouw onbeschaamdheid.
Denk je nu werkelijk dat mensen kunnen en moeten handelen in
overeenstemming met wat zij zeggen? Ga naar je vader toe.
(De moeder trekt Krishna een kamertje in waar zijn vader, een
boekhouder, druk bezig is met zijn dossiers. De vader geeft zijn
zoon advies.)
Vader: Krishna, je vorming is belangrijk. Je moet hard
studeren en alle lessen volgen om over te gaan.
(De toespraak van de vader wordt onderbroken door het opengaan
van de deur. Er komt een schooljongen binnen, die naar Krishna's
vader kijkt. )
Jongen: Alstublieft, mijnheer, ik kan mijn schoolgeld niet
betalen. Ik heb maar één roepie nodig. Als ik niet
betaal, zal ik van de leerlingenlijst worden geschrapt en dan zal
ik de aantekening van aanwezigheid niet krijgen die ik nodig heb
om over te gaan.
(De vader laat de schooljongen een lege portemonnee
zien.)
Vader: Zie je wel? Ik heb geen geld. Ik kan je niets
geven.
(De jongen vertrekt en er komen enkele boekhouders van de firma
van de vader binnen. Een van hen steekt hem een intekenlijst
toe.)
Boekhouder: Mijnheer,
mijnheer. Hier is de intekenlijst voor een welkomstdiner. Het is
voor de functionaris die binnen enkele dagen de zorg voor het
kantoor op zich zal nemen. Wilt u ook wat geld geven?
Vader: Maar natuurlijk. Hier heb je twintig roepie. We
moeten het aangenaam maken voor de nieuweling. Alles moet naar
tevredenheid worden geregeld.
(De vader haalt twintig roepie uit een la. De boekhouders
vertrekken. Krishna kijkt afkeurend.)
Krishna: Vader, u hebt gelogen tegen de schooljongen en u
hebt gelogen tegen mij. U zei tegen hem dat u geen geld had
terwijl u meer dan genoeg had. U zei tegen mij dat het belangrijk
was om alle lessen bij te wonen. Als dat zo is, waarom gaf u de
jongen dan niet alleen die ene roepie die hij nodig had?
Vader: Houd je mond, jongen. Wat weet jij er nu van? Je zou
er verstandig aan doen om geen oordeel over mij uit te spreken. Je
bent nog jong en begrijpt het niet. Moet men de daad bij het woord
voegen? Ga nu zonder dralen naar school.
Scène II
(Het toneel verplaatst zich naar school. Krishna komt binnen en
ziet daar de leraar die opgewonden tegen zijn leerlingen praat
over het bezoek van de onderwijsinspecteur de volgende
dag.)
Leraar: Leerlingen, morgen komt de onderwijsinspecteur bij
ons op bezoek. Jullie moeten pienter en schoon zijn en jullie
moeten je keurig gedragen. Ik duld van niemand van jullie gekheid.
Doe je uiterste best en lach vriendelijk wanneer je hem tegenkomt.
Dan is er nog iets en dat is zeer belangrijk. Hij zal jullie
misschien vele vragen stellen, maar er is er één
waarover ik mij vooral zorgen maak. Stel dat hij vraagt: 'Hoeveel
lessen hebben jullie al gemaakt?' Noem dan niet het werkelijke
aantal, 23. Zeg 32, want ik zal jullie les 33 geven, die gaat over
de koning die nooit loog. Laten wij dan nu deze les oefenen zodat
jullie morgen in staat zullen zijn mij dezelfde, juiste antwoorden
te geven. Laat geen van jullie het lef hebben om zelfs maar te
fluisteren dat deze les reeds geleerd is.
Krishna: Mijnheer, u vertelt ons over een koning die nooit
loog en toch raadt u ons aan te liegen tegen de inspecteur. Waarom
slaat u geen acht op uw eigen leringen? Waarom neemt u geen
notitie van het voorbeeld van de waarheidsgetrouwe koning?
Leraar: Jongen, jongen, jij moet nog veel leren. Wil je
zeggen dat de raadgever de raad moet opvolgen Je zult wel wijzer
worden naarmate je ouder wordt.
(Krishna gaat stilletjes weg, in zichzelf mompelend.)
Krishna: Huichelarij, overal huichelarij.
Scène III
(Het huis van Krishna. Het is tijd om naar school te gaan,
maar Krishna is in zijn kamer. Zijn moeder roept hem.)
Moeder: Krishna! Je komt te laat op school. Je moet nu
vertrekken.
(Krishna kijkt zijn moeder uitdagend aan en weigert om naar
school te gaan. Hij gooit zijn boeken neer.)
Krishna: Ik ga niet. Ik ga niet studeren. School is
tijdverspilling. Overal, zelfs op school, zijn huichelaars.
(De moeder en vader zijn ontzet. De vader roept tegen een
jongen die langsloopt:)
Vader: Haal de leraar, jongen, snel! Haast je!
(De leraar komt gehaast aanlopen.)
Krishna: Jullie zijn allen schuldig aan huichelarij. Jullie
zeggen en onderwijzen dingen, jullie schrijven en leggen dingen
uit, maar wanneer de tijd gekomen is om in overeenstemming ermee
te handelen, doen jullie het tegenovergestelde. Als dit het gevolg
is van studeren, dan weiger ik om onderwezen te worden.
(De drie volwassenen kijken elkaar aan en knikken bevestigend.
)
Vader: Jij hebt onze ogen geopend, Krishna. Vanaf heden
zullen wij de waarheid spreken en zullen wij de daad bij het woord
voegen.
EINDE
5. Ik ben Sai Baba
Een belangrijke dag in Sathya's leven brak aan: 8 maart 1940.
's Avonds om ongeveer zeven uur liep hij met een aantal vriendjes
door Uravakonda toen hij pl0tseling met een luide gil opsprong,
terwijl hij de grote teen van zijn rechtervoet vastgreep. Omdat er
in Uravakonda veel zwarte schorpioenen zaten, dachten zijn
vriendjes dat hij door een van die beesten gestoken was, ook al
was er nergens een te zien. Zij keken eerst nog wat rond, maar
toen Sathya kennelijk bewusteloos raakte, tilden zij hem op en
droegen hem naar huis.
Seshama en zijn vrouw waren zeer bezorgd toen zij hoorden wat er
was gebeurd, want een dergelijke steek is doorgaans dodelijk.
Sathya kwam echter al spoedig weer bij en leek volkomen in orde.
Die nacht sliep hij goed en ook de volgende dag leek hij geen pijn
te hebben. Iedereen haalde reeds opgelucht adem totdat hij 's
avonds precies om zeven uur wederom bewusteloos raakte. Zijn broer
veronderstelde dat het 24 uur had geduurd voor het gif van de
schorpioen zijn hart had bereikt. Hij aarzelde niet langer en
haalde er verscheidene deskundigen bij zoals een arts, een
priester en een astroloog. Zij deden allen hun uiterste best, maar
de jongen bleef bewusteloos en zijn lichaam werd stijf. Iemand
veronderstelde dat een boze geest bezit van hem had genomen en dat
het goed zou zijn Muthyalamma, de moedergodin van het dorp,
gunstig te stemmen. En dus gingen enkele vrienden en buren naar de
tempel om puja te doen. Zij legden bloemen neer, brandden wierook
en braken een kokosnoot. Om de aanwezigen te bewijzen dat hij niet
bewusteloos was, zei Sathya op het moment dat de noot in de tempel
gebroken werd: 'De kokosnoot is in drie stukken gebroken.'
Toen de tempelgangers even later met de offergaven weer thuis
kwamen, bleken zij drie stukken kokosnoot bij zich te hebben in
plaats van de gebruikelijke twee. Toen er na meer dan een dag nog
steeds geen enkele verbetering was, vreesde de familie het ergste
en Seshama besloot een boodschapper met een brief naar zijn vader
te sturen. De boodschapper was nog maar nauwelijks vertrokken toen
Sathya weer bij kennis kwam. Ondanks aandringen van zijn broer
weigerde hij eten en drinken. Slechts zijn lichaam was in het huis
van Seshama; zijn geest was elders. Seshama stuurde onmiddellijk
een tweede brief naar zijn vader, waarin hij vertelde dat deze
zich niet al teveel zorgen hoefde te maken, ook al was de conditie
van Sathya nog slecht.
Toen Pedda Venkapa de beide brieven kort na elkaar ontving en aan
zijn echtgenote de inhoud ervan vertelde, besloten zij direct te
vertrekken naar Uravakonda, ook al hadden zij niet voldoende
reisgeld en moesten zij dat lenen van een kennis. Onderweg bad
Easwaramma de hele tijd voor Sathya's welzijn. Door allerlei
omstandigheden en vaak onverklaarbare vertragingen duurde hun reis
veel langer dan normaal en Seshama begon zich steeds meer zorgen
te maken. Hij zocht en vond iemand die bereid was om naar
Puttaparthi te gaan om te informeren waarom zijn ouders niet naar
Uravakonda kwamen. Terwijl hij de man aan het uitleggen was hoe
hij bij het huis van zijn ouders moest komen, onderbrak Sathya hem
met de woorden: 'Je hoeft niemand meer naar hen toe te sturen.
Zij zullen over een half uur hier zijn.' Precies dertig minuten
laten arriveerden zij.
Vanaf dat moment zaten zijn vader, zijn moeder en zijn broer
vrijwel onafgebroken rond Sathya's bed in de hoop dat hij iets
tegen hen zou zeggen of iets zou willen eten of drinken. Sathya
sprak echter met onzichtbare wezens, zong bhajans, beschreef
bedevaartsoorden die niemand kende, citeerde lange passages in het
Sanskriet en verklaarde ingewikkelde religieuze
leerstellingen.
Dit alles was weer een stap verder op de weg naar zijn definitieve
bekendmaking. Toen Sathya met een gil opsprong en naar de grote
teen van zijn rechtervoet greep, was dat een teken dat hij in
trance ging om iemand te helpen die in nood verkeerde en God om
hulp riep. Ook in de eerste jaren hierna heeft hij vaak van deze
methode, het in trance gaan, gebruik gemaakt, ofschoon hij
helemaal niet uit zijn lichaam hoefde te treden om iemand te
kunnen helpen. Er was absoluut geen sprake van een
schorpioenensteek en de priester had iets kunnen vermoeden. Hij
wist namelijk dat yogi's hun astrale lichaam via de grote teen van
de rechtervoet uitzenden wanneer zij iemand te hulp willen komen.
Het enige probleem was dat hij in Sathya geen yogi of iets
dergelijks kon zien.
Op een dag beval Sathya zijn vader opeens: 'Ga de buurman, de
pundit (schriftgeleerde) Narayana Sastry, voor mij halen. Hij
leest de Bhagavatam helemaal verkeerd. Hij legt de tekst verkeerd
uit. Breng hem onmiddellijk hier.'
De buurman weigerde om te komen en zei tegen Sathya's vader: 'Wat
weet dat joch van deze Sanskriet tekst en van de juistheid of
onjuistheid van de betekenis die ik zopas aan deze mensen heb
uitgelegd? Hoe heeft hij het trouwens kunnen horen; hij ligt in
het huis hiemaast in bed! Zeg hem maar dat hij zich met zijn eigen
zaken moet bemoeien.'
Nadat zijn vader hem het antwoord van de pundit had medegedeeld,
stuurde Sathya hem weer naar het huis ernaast om nogmaals te
benadrukken dat hij de schriftgeleerde wilde spreken. In het
daarop volgende gesprek met de pundit zei Venkapa: 'Komt u
alstublieft, dan kunt u de jongen een lesje in nederigheid leren.
Daarmee zou u mij een groot plezier doen. Hij is de laatste tijd
erg onhandelbaar geworden.' De pundit verontschuldigde zich bij
zijn bezoekers en ging nu met Sathya's vader mee. Toen hij aan het
bed verscheen, vroeg Sathya hem de uitleg die hij eerder had
gegeven, voor hem te herhalen. Tijdens deze uitleg onderbrak de
jongen hem geregeld om aan te geven waar hij zich vergiste.
Aanvankelijk ergerde de geleerde zich hieraan, maar dat veranderde
al snel in verbazing en daarna in bewondering toen hij hoorde wat
Sathya te zeggen had. Tenslotte viel hij neer aan diens voeten en
vroeg hem vergiffenis voor het feit dat hij niet direct was
gekomen toen Sathya dat vroeg.
Omdat niemand iets bleek te kunnen doen om Sathya's toestand te
verbeteren, stond zijn moeder er tenslotte op, dat hij zou worden
teruggebracht naar Puttaparthi. Daar zou zij voor hem zorgen en
niemand anders.
Terug in Puttaparthi bleef Sathya teruggetrokken in zichzelf. Zijn
vroegere vriendjes, zijn broertje Janakiram, zijn grootvader
Kondama, niemand kon tot hem doordringen. Behalve zijn grootvader
maakte iedereen zich zorgen over hem. Kondama citeerde voor
Venkapa en Easwaramma teksten uit de heilige geschriften om aan te
tonen dat zij zich niet zo druk behoefden te maken over hun zoon.
Zo stond er in de Yoga Vasishta dat Rama op ongeveer
dezelfde leeftijd als Sathya nu een soortgelijke ervaring had.
Grootvader citeerde: 'Zijn lichaam vermagerde, zijn geest
fladderde van de ene gedachte naar de andere. Hij zat zo stil dat
het leek alsof hij een muurschildering was. (...) "Wat is rijkdom?
Wat is onheil? Wat is thuis? Wat is verlangen? Alle zijn slechts
onwerkelijk." Aldus sprekend, zat hij stil en alleen.' Voor de
grootvader zelf was dit voldoende, maar voor alle anderen was dat
niet het geval.
De dorpelingen, die geregeld naar Sathya kwamen kijken, spraken
heel verschillend over diens toestand. Sommigen noemden zijn vader
gevoelloos, anderen zeiden dat zijn opvoeding de oorzaak was van
zijn toestand en weer anderen voorspelden dat het alleen nog maar
erger met hem zou worden. Jaloezie en haat liggen altijd op de
loer! Sommigen zouden maar wat graag zien dat het gezin zou worden
opgescheept met een gehandicapte zonderling.
Sathya bleef onbewogen bij dit alles. Zo nu en dan citeerde hij de
heilige geschriften of drukte de aanwezigen op het hart zich los
te maken van alle verlangens en zich tot God te wenden.
Na enige tijd stuurde Seshama zijn ouders een brief waarin hij hun
vroeg wanneer zijn broertje terug zou komen. Hij had reeds te veel
lessen gemist; de tijd drong dus. Sathya's ouders vonden zijn
toestand echter nog niet goed genoeg voor zijn terugkeer naar
Uravakonda. Zij lieten eerst zijn horoscoop trekken door een
bejaarde pundit uit Kadiri. Hieruit werd geconcludeerd dat Sathya
bezeten was door een geest en op grond daarvan besloot de familie
dat zij hem naar een beroemde, of beter gezegd beruchte,
duiveluitdrijver zouden brengen in Brahmanapalli, een dorp gelegen
in de buurt van Kadiri. Alleen grootvader Kondama maakte bezwaar.
Volgens hem kon Pedda Venkapa beter nog wat wachten voor hij zo'n
drastische stap zou nemen. Aan Easwaramma werd niets gevraagd. Zij
kon slechts bidden om hulp.
Toen de duiveluitdrijver hoorde dat Sathya naar hem zou worden
gebracht, bazuinde hij rond dat hij de enige was die de jongen zou
kunnen genezen. Geen enkele geest, of het nu ging om een hindoe-
of een moslimgeest, om een dierlijke of een duivelse geest, kon de
kracht van zijn mantra's (heilige woorden) weerstaan, zo
pochte hij.
Zijn ouders en zijn beide zusters Venkamma en Parvathamma
begeleidden Sathya naar Brahmanapalli. Zijn vader verwachtte veel
van de behandeling. Hij verzekerde de angstige vrouwen: 'Deze man
zal een puja (eredienst) opdragen voor de godinnen Chandi
en Chamundi en hij zal misschien een kip offeren. Dan zal hij het
bloed in de vorm van een stip op het voorhoofd van de jongen
aanbrengen - en dat zal het eind zijn van deze pijnlijke
geschiedenis.'
Toen hij sprak over het offeren van een kip, ging hij zo hard
praten dat zijn zoon niet in staat was hem te overschreeuwen. Niet
dat het enig verschil zou hebben gemaakt. Er viel op dat moment
niet met hem te praten.
De duiveluitdrijver zag er verschrikkelijk uit. Zijn lange haar
was een warboel, zijn ogen gloeiden als van een bezetene en hij
sprak met een raspend stemgeluid. Hij offerde eerst een kip en
vervolgens een lam en dwong Sathya om in een cirkel van bloed te
gaan zitten. Daarna begon hij met het schreeuwen van mantra's en
daarbij sloeg hij met een grote ijzeren tang met een enorme kracht
op de grond. Sathya's familieleden stonden te trillen, maar de
jongen zelf bleef volkomen onbewogen. Zijn kalmte gaf hun ook weer
wat moed en zij besloten te blijven tot de man zou verklaren dat
Sathya was verlost van de boze geest.
Vervolgens begon de duiveluitdrijver Sathya te geselen om zo de
geest te verdrijven. Zijn moeder kromp in elkaar en schreeuwde:
'Stop! Stop!'
'Nee!' riep de tovenaar. 'Ik stop niet halverwege de behandeling.
Jullie mogen de jongen hebben, maar de geest in hem is voor mij.
Neem wat van jullie is, maar pas nadat jullie mij hebben gegeven
wat van mij is!'
Hij schoor daarna Sathya's hoofd kaal en kerfde met een scherp mes
drie kruisen in zijn hoofdhuid. Het bloed stroomde eruit. In deze
wonden goot hij sap van citroenen, knoflook en andere zure
vruchten. Tot verbazing van zijn familieleden en tot woede van de
duiveluitdrijver ontsnapte Sathya geen enkele kreet van pijn en
huilde hij zelfs niet. Daarom besloot de duiveluitdrijver
gedurende enkele dagen iedere ochtend 108 potten ijskoud water
over de wonden te gieten. Toen de geest na deze behandeling nog
steeds geen aanstalten maakte om het lichaam te verlaten, besloot
hij zijn sterkste wapen in de strijd te werpen, de kalikam.
Dit was een mengsel van allerlei bijtende stoffen en hij smeerde
dat mengsel op Sathya's ogen. Als gevolg hiervan zwol diens
gezicht zó op, dat hij onherkenbaar werd terwijl zijn ogen
zich vernauwden tot bloederige, tranende spleten.
'Nu is de overwinning nabij!' schreeuwde de duiveluitdrijver. 'Nu
zal de geest hem verlaten!' Maar nu werd het ook echt teveel voor
Easwaramma. Zij had nog liever dat haar zoon door een geest werd
bezeten, dan dat hij zulke ondragelijke pijn moest lijden. Per
slot van rekening deed de geest hem niet werkelijk kwaad, hetgeen
van de duiveluitdrijver niet gezegd kon worden. Zij wierp zich aan
de voeten van haar echtgenoot en smeekte hem er een einde aan te
maken. Aangezien ook hij zo langzamerhand zijn bedenkingen had,
beval hij de tovenaar op te houden, hetgeen deze uiteindelijk met
tegenzin deed. Na een royale betaling en vele dankbetuigingen van
zijn ouders liet hij Sathya gaan op voorwaarde dat Venkapa en
Easwaramma binnen zes maanden weer met hun zoon bij hem zouden
komen, want anders kon hij geen enkele garantie geven dat de geest
hem definitief zou hebben verlaten. En Venkamma mocht onder geen
beding meer meekomen. Die had zijn behandeling voortdurend
tegengewerkt door onder meer zalf op Sathya's ogen te smeren als
de tovenaar even weg was.
Waarom heeft Sai Baba al die martelingen eigenlijk ondergaan? Het
was zijn bedoeling dat de mensen zouden weten dat hij volkomen
onberoerd bleef, wat er ook met zijn lichaam gebeurde. Hij voelde
geen pijn, want hij kent geen enkele vereenzelviging met het
lichaam. Hij is het lichaam niet. En evenmin zijn wij het lichaam.
Wij zijn het atma, de ziel. Het lichaam is slechts een
voertuig, ons door God geschonken om Hem te dienen door het dienen
van onze medeschepselen. De wereld is ons oefenterrein. Wij moeten
leven in de wereld, maar wij moeten de wereld niet in ons laten
leven! In de wereld is slechts sprake van kortstondige vreugde,
afgewisseld door verdriet; slechts God is eeuwige vreugde.
Sathya's ouders namen hun zoon mee terug naar Puttaparthi.
Langzaam genas hij van zijn verwondingen, maar zijn gedrag bleef
voor de meesten een raadsel. Daarom trachtte zijn moeder hem uit
te leggen dat hij moest proberen zijn gedrag te veranderen.
'Iedereen is bezorgd over jouw ziekte, Sathya,' zei zij. 'De man
uit Brahmanapalli zei dat je koorts had, maar dat is onzin. Ik
weet dat je geen koorts hebt. Maar wanneer je begint te praten als
een pundit, zeggen de mensen dat je bezeten bent en wanneer je
aanmerkingen maakt op het gedrag van je oom en neefjes, dan zeggen
die dat jij het niet kan zijn die die dingen zegt. Wanneer je
bijvoorbeeld Venkamma vraagt om 's avonds naar de lucht te kijken
om de devata's (goden) langs te zien gaan, dan zeggen zij
dat je gek bent. O, Sathya! Probeer gewoon te doen! Ga terug naar
je broer en ga weer naar school. Gedraag je niet als een goeroe,
een Brahmajnani (een kenner van God). De mensen noemen je
zo alleen maar om je belachelijk te maken.'
Hoewel hij mededogen voelde met zijn lieve moeder, die zoveel voor
hem deed, kon Sathya op dat moment weinig voor haar doen. Het
moment naderde waarop hij zijn ware aard bekend zou maken en hij
moest de mensen daarop voorbereiden.
Ofschoon hij geleidelijk van zijn verwondingen was genezen, wilde
er geen haar meer groeien op de plaatsen van de kruisen op zijn
hoofd. Er vormde zich daar alleen litteken-weefsel met als gevolg
een onevenwichtige haargroei. Alleen door zijn haar zorgvuldig te
kammen kon hij de kale plekken goed bedekken. Wanneer het waait,
kunnen de devotees ook nu soms nog deze kruisen op zijn hoofd zien
en degenen die het verhaal kennen, realiseren zich dan dat het een
herinnering is aan die gebeurtenis uit zijn jeugd.
Sathya's ouders kregen veel goede raad en zijn moeder luisterde
hoopvol naar ieder voorstel. Eén van die voorstellen betrof
een dokter in Gorantla. Deze zou zeer deskundig zijn en haar zoon
zeker kunnen genezen van zijn waanvoorstellingen. Dus vertrokken
zij op een dag met de ossenkar naar Gorantla. Maar toen kreeg
Sathya er genoeg van. Halverwege sprak hij: 'Ik wit nergens
heen. Laten wij teruggaan.' Onmiddellijk stopten de ossen. De
medereizigers - familieleden en enige andere dorpsgenoten -
probeerden de dieren weer aan het lopen te krijgen, maar duwen,
trekken en het omdraaien van de staarten mocht niet baten. En toen
de mensen na meer dan een uur de strijd opgaven, keerden de ossen
zich om en gingen terug naar huis.
Kort daarop bood weer iemand zijn hulp aan en Sathya's ouders
kregen weer hoop, want het ging niet om de eerste de beste. De man
die zijn hulp aanbood, was een bekende advocaat uit Penukonda.
Ofschoon hij nu in deze grote stad woonde, was hij geboren in
Puttaparthi, waar hij ook zijn jeugd had doorgebracht. Deze
Krishnamachari had gehoord over Sathya via familie van hem die nog
in het dorp woonde en hij wilde nu zelf wel eens komen kijken. Hij
kwam, hij zag... en hij oordeelde. Venkapa en Sathya waren samen
met hem in de kamer en Easwaramma en haar beide dochters stonden
buiten met hun oor tegen de wand te luisteren. Deze geleerde man,
wiens naam voorzien was van allerlei titels, zei vol overtuiging
tegen Venkapa: 'Een boze geest is in deze jongen gevaren en het is
een buitengewoon krachtige geest. Menselijke duiveluitdrijvers
kunnen niets doen en zelfs gewone goden zullen falen. Alleen god
Narasimha heeft de kracht om deze geest af te schrikken en hem te
dwingen Sathya los te laten. Breng de jongen naar de grote
Narasimha-tempel in Ghatikachalam, want daar zijn reeds meer dan
honderd van dergelijke gevallen door zijn genade genezen.'
Venkapa was direct enthousiast over dit voorstel en hij wilde
reeds aantekeningen gaan maken over de te volgen route toen Sathya
zijn hand tegenhield en zei: 'Krishnamachari! Dat is nu toch
wel een vreemd advies van u. Wie denkt u dat er in die tempel in
Ghatikachalam is? Ik! En u wilt dat deze mensen mij naar mij
brengen?'
Easwaramma aan de andere kant van de wand voelde een golf van
vreugde door zich heengaan, maar dat was slechts voor even. Het
leven hernam zijn gewone gang. Sathya's gedrag bleef
onvoorspelbaar. Zijn moeder maakte zich weer zorgen en zijn vader
wist geen weg met zijn frustraties.
Op 23 mei 1940 kwam het moment waarop hij zich voor het eerst
bekend zou maken. De aanleiding was een woede uitbarsting van zijn
vader. Op die dag werd de spanning van het mysterie hem teveel.
Reeds jarenlang zag hij lijdzaam toe hoe zijn zoon voor zijn
vriendjes geschenken, zoals griffels en potloden, snoep en foto's,
tevoorschijn haalde uit een lege tas of uit de lucht, hoe hij
liederen componeerde en zong en hoe hij aan belangstellenden de
heilige geschriften verklaarde. En nu had hij iemand die zijn best
voor hem deed, een belangrijke advocaat uit Penukonda, een
onbeschoft antwoord gegeven. Dit kon zo niet langer doorgaan.
Sathya was toch gewoon zijn zoon... of was hij toch iets meer?
Twijfel verscheurde hem al heel lang en nu volgde de uitbarsting.
Die dag verzamelde Sathya zijn huisgenoten om zich heen op de
veranda van het hutje van zijn grootvader en materialiseerde voor
hen brokken kandijsuiker en bloemslingers. Toen de buren dit
zagen, kwamen zij ook toegesneld. Hij gaf hun ook kandijsuiker en
bloemen en alle aanwezigen gaf hij bovendien een bal rijst gekookt
in melk. Zijn vader was op dat moment aan het werk en iemand ging
hem roepen. Dit mocht hij niet missen.
'Hoe durft die kwajongen te beweren dat hij Narasimha is? Wat een
brutaliteit! Dat neem ik niet langer!' schreeuwde hij reeds uit de
verte. 'En wat is hij nu weer aan het doen, daar op de veranda van
zijn grootvader, omringd door een hele menigte?'
Gewapend met een stok drong hij zich tussen de menigte door. Een
van de aanwezigen hield hem tegen en zei: 'Met een beweging van
zijn hand haalt Sathya kandijsuiker tevoorschijn en bloemslingers.
Kijk! Dit heb ik van hem gekregen. Iedereen heeft wel iets
gekregen.' De man keek de opgewonden vader aan en vervolgde:
'Vóór u naar hem toegaat, moet u wel eerst uw
handen, voeten en gezicht wassen.'
Venkapa werd nu nog bozer en schreeuwde: 'Suiker! Bloemen! De
bedrieger! Het zijn allemaal trucjes. Dit moet afgelopen zijn!'
Hij drong verder naar voren tot hij Sathya had bereikt, hief zijn
stok op en schreeuwde: 'Wie ben je? Ik wil het nu weten! Ben je
een geest, een gek, een bedrieger... of... ben je een god?' Het
hoge woord was eruit. Allen die Sathya omringden, hielden hun adem
in. Wat zou hij antwoorden? Zijn moeder, die een eindje verder
stond, had haar ogen gesloten om niet te hoeven zien hoe haar
echtgenoot de jongen zou slaan - iets wat hij nog nooit gedaan
had.
Rustig keek Sathya hem aan en antwoordde: 'Ik ben Sai
Baba.' Zijn vader liet de stok vallen en sloeg zijn handen
voor zijn mond. Na enkele ogenblikken vroeg hij nog steeds boos en
wantrouwend, wat hij bedoelde met 'Sai Baba' en zich tot alle
aanwezigen richtend, vervolgde Sathya: 'Ik behoor tot de
Apastamba sutra (de leringen van Apastamba) en de
Bharadvaja gotra (de groep religieuze verwanten met Bharadvaja
als patroonheilige). Ik ben Sai Baba. Ik ben gekomen omdat
jullie Venkavadhuta en andere heiligen baden om mijn komst. Ik zal
jullie zegenen en al jullie zorgen wegnemen. Aanbid mij op iedere
donderdag. Houd jullie geest en huis rein.'
Dit was interessant! Alle gezinsleden en ook de meeste dorpelingen
kenden het verhaal van de grote wijze Venkavadhuta, maar vooral
grootvader Kondama was geschokt door deze mededeling. Had hij zijn
beide zonen niet Venkapa genoemd naar zijn goeroe en had hij enige
tijd voor Sathya's geboorte zijn goeroe niet enkele malen in een
droom gezien?
Een avadhuta is iemand die alle gehechtheid aan het
vergankelijke heeft opgegeven en die de eenwording met God heeft
bereikt. Kondama had Venka avadhuta persoonlijk gekend, voorzover
je kunt spreken van 'kennen'. Hij had, net als vele andere
dorpelingen, in zijn jeugd vol belangstelling geluisterd naar
diens wijze woorden. Niemand wist waar hij vandaan kwam of waar
hij naartoe ging. Vele jaren achtereen verscheen hij opeens in het
dorp en verdween hij na enige tijd weer even plotseling. Op een
middag zat Kondama met de avadhuta onder een banyan-boom
(vijgenboom) toen deze tegen hem zei: 'Bhudevi (de godin
van de aarde) huilt. Daarom komt Narayana. Jij zult hem kunnen
zien. Hij zal van je houden.'
Nooit had Kondama kunnen bevroeden dat hij Narayana werkelijk in
levenden lijve zou zien in zijn huis en op zijn schoot zou houden.
Hij wist dat zijn goeroe verlangde naar de komst van God op aarde
om de mensheid te redden, maar nu pas drong de volle betekenis van
de woorden van Venka tot hem door: Sathya, zijn kleinzoon, was
Narayana, God...
Maar nu was er nog een nieuw probleem: wie was die Sai Baba
waarover Sathya sprak? Niemand in het dorp kende die naam, maar
omdat 'baba' een islamitisch woord is, vreesde zijn vader alweer
dat hij bezeten was door de geest van een moslim-fakir. Zijn
moeder daarentegen herinnerde zich een visioen dat zij enige tijd
geleden had gehad, waarin Sathya aan haar was verschenen als een
oude man met een baard. Zou dat misschien die Sai Baba zijn?
Spoedig raakte bekend dat het subhoofd van de burgerlijke stand in
Penukonda een volgeling was van ene Sai Baba en dat er iedere
donderdag - de dag die gewijd is aan de verering van de goeroe -
enkele honderden mensen naar zijn huis kwamen om daar een puja bij
te wonen ter ere van deze heilige. Venkapa besloot zijn zoon mee
te nemen naar deze man. Wanneer Sathya de mensen voor de gek
hield, zou deze man dit gauw genoeg ontdekken.
Aanvankelijk wist de man niet goed wat hij de jongen moest vragen
of zeggen, dus nam Sathya het initiatief en vroeg hem: 'Zie je
niet dat ik Sai Baba ben? Je aanbidt mij al jaren en ik sta hier
nu voor je. Hier, neem deze udhi (heilige as)' en met een
beweging van zijn hand materialiseerde hij een handvol warme as
voor hem. In zijn vorige belichaming als Sai Baba van Shirdi liet
hij altijd een vuur branden in de kleine moskee waarin hij woonde.
De udhi van dit vuur gebruikte hij om zieken te genezen en om
vertrekkende devotees te zegenen. De man schrok hiervan zo, dat
hij terugdeinsde en daarom strooide Sathya de as uit voor de foto
van zijn vorige lichaam. Toen de man zich enigszins hersteld had,
verzekerde hij Venkapa dat zijn zoon aan waanvoorstellingen leed
en dat hij hem moest laten opnemen in een inrichting. Sathya
adviseerde de man om oprechter en serieuzer te zijn in zijn
aanbidding en hij eindigde met de woorden: 'Jij bent slechts
een zoeker, een dienaar. Ik ben degene die je zoekt, de
Meester.' Daarna verliet hij het huis.
Weer thuis veranderde Sathya zijn gedrag. Hij was niet langer in
zichzelf gekeerd of somber - zo had hij er althans voor de anderen
uitgezien - en hij was gemakkelijker te benaderen. Hij liet toe
dat zijn moeder en Subbamma hem verzorgden en te eten gaven en dat
was voor hen een hele opluchting. Hij trok nu geregeld de heuvels
in en zat dan vaak uren zwijgend op een rots of hij zat aan de
oever van de rivier.
Op de donderdagen verzamelde zich geleidelijk een vast groepje
devotees om hem heen om te luisteren naar zijn woorden en om
gezamenlijk bhajans te zingen.
Op een keer kwam er iemand uit Penukonda, die gehoord had dat
Sathya gezegd had dat hij Sai Baba van Shirdi was. Deze man had
veel bewondering voor Shirdi Baba en beschouwde Sathya's
mededeling als heiligschennis. Tijdens de bijeenkomst stond hij
plotseling op en riep uit: 'Wij weten wie jij bent. Je bent
slechts een kind, de zoon van Venkapa en Easwaramma. Maar als jij
dezelfde Sai Baba bent als degene die wordt aanbeden door het
subhoofd van de burgerlijke stand, geef ons dan nu daarvan een of
ander bewijs!'
Sathya's moeder, die in huis bezig was, hoorde dit en kwam naar
buiten.
'Ik zal je het bewijs geven,' zei Sathya kalm en hij vroeg
om hem de bos jasmijnbloemen die in huis stond te brengen. De man
vroeg Easwaramma om de bloemen te halen en zenuwachtig voldeed zij
aan zijn verzoek. Vervolgens wierp Sathya de bloemen met een
vlugge beweging op de grond en zei: 'Alsjeblieft! Dat ben ik
...'
Iedereen keek naar de bloemen die in het Telugu de naam Sai Baba
vormden. Alle rondingen en lussen van de fraaie letters waren
volmaakt weergegeven. Verbazing alom en de man in kwestie deed er
verder het zwijgen toe.
Op een dag kwam er, rond het middaguur, een man in uniform gehaast
het dorp inlopen en vroeg waar hij de wonderdoener kon vinden die
vibhuti (heilige as) kon materialiseren. Na enig zoeken
ontdekte men Sathya, gezeten op de veranda van een huis waar hij
zijn vriendjes verhalen uit de Mahabharata, het verhaal van
Krishna, vertelde. Toen de man kwam aanrennen, maakten zijn
kameraadjes zich uit de voeten, maar Sathya bleef rustig
wachten.
De man bleek de chauffeur te zijn van een functionaris van het
district Anantapur, een jonge Engelsman. Deze was op jacht geweest
in het woud en bij hun terugkeer naar huis had hun jeep, die langs
de oever van de grotendeels droogstaande rivier reed, ter hoogte
van Puttaparthi onverwacht panne gekregen. Hij weigerde om weer te
starten en de chauffeur had zijn geïrriteerde baas verteld
dat hij had gehoord van een jonge wonderdoener in het nabij
gelegen dorp, die as materialiseerde om zieken te genezen. Die as
zou zeker ook de motor weer doen starten. Zo was de chauffeur dus
bij Sathya beland en deze liep direct met hem mee naar de
rivieroever, op flinke afstand gevolgd door enkele jongens. Daar
aangekomen zei hij op vermanende toon tegen de functionaris:
'Zal ik u eens vertellen waar u die tijgerin heeft geschoten,
waarvan het lichaam in uw jeep ligt?'
En hij beschreef tot in detail het betreffende gebied, alsof hij
erbij was geweest. De Engelsman was stomverbaasd en Sathya
vervolgde: 'Wat jammer dat u dit gedaan heeft! Deze tijgerin
heeft u toch geen kwaad gedaan? Weet u dat zij drie welpjes heeft?
Die zijn pas tien dagen oud. Zij zoeken nu angstig naar hun moeder
in de omgeving waar u haar doodschoot. Wat een onrecht hebt u
begaan! Om u dit te vertellen, heb ik uw jeep laten stoppen. U zou
er onmiddellijk weer naartoe moeten gaan en ervoor moeten zorgen
dat de welpjes in de dierentuin worden opgenomen en u zou moeten
voorzien in hun onderhoud. Als u hierin toestemt, zal ik de jeep
laten starten.'
De Engelsman was diep getroffen door Sathya's woorden en diens
mededogen met de dieren en hij was direct bereid te doen wat hij
vroeg.'
Bovendien,' ging Sathya verder, 'moet u geen dieren meer
doden voor uw plezier en uit trots. Gebruik liever een
fototoestel. Dan bent u pas echt een held.'
Vervolgens vroeg hij de chauffeur de jeep te starten en terwijl
hij deze vriendelijk op de motorkap sloeg, zei hij: 'Rijden
maar, amma (moeder), rijden maar. ' En de jeep
startte.
De Engelsman vond de welpjes en bracht ze naar de dierentuin, maar
hij deed nog iets. Hij liet het tijgervel prepareren en schonk dat
toen aan Sathya.
Toen in 1950 de nieuwe tempel werd geopend, kwam dit tijgervel op
het verhoogde platform te liggen onder de stoel waarop Sai Baba
zat. Sommige mensen die dit zagen of die hiervan een foto onder
ogen kregen, waren verbaasd en verontrust. Hoe kon Sai Baba, die
zoveel van dieren hield, een tijgervel bezitten? Deze vraag is met
dit verhaal beantwoord.
Toen zijn vader dit verhaal over de tijgerin hoorde, was hij diep
geschokt. Hoe durfde de jongen een blanke, een Engelsman, een
belangrijk functionaris, die bovendien gewapend was, zó toe
te spreken? Hij kreeg al visioenen van politieagenten en de
gevangenis en hij voelde zich voor de zoveelste keer ten opzichte
van zijn zoon hulpeloos en gefrustreerd. Iedere afwijking van het
normale werd in die tijd gezien als de invloed van duivels of boze
geesten en hij weigerde dan ook te geloven in de echtheid van
Sathya's wonderen. Wat dat betreft leek zijn oudste zoon Seshama
op hem.
Vanwege de vakantie kwam Seshama naar Puttaparthi. Toen zijn
ouders hem vertelden dat zijn broertje veel meegaander was
geworden en dat hij dacht dat hij Sai Baba van Shirdi was, knikte
Seshama bedachtzaam. Dat kon er voorlopig mee door. Die Sai Baba
van Shirdi was immers slechts een tamelijk onbekende heilige uit
een verafgelegen dorp. Dat kon niet zoveel kwaad. Als Sathya na de
vakantie nu weer met hem zou meegaan naar Uravakonda, dan zou hij
er wel in slagen hem dat laatste waanidee ook uit zijn hoofd te
praten - desnoods met behulp van het rietje. Maar dat laatste zei
hij er wijselijk niet bij.
En zo ging Sathya in juni weer terug naar Uravakonda, nu naar de
vierde klas van de middelbare school.
7. De Oude
Mandir
Eerst werd er een mandir (tempel) gebouwd, voorzien van
een pannendak. Deze bood plaats aan ongeveer dertig mensen. En
enige tijd daarna werd er een hal neergezet. In de grote,
overdekte ruimte van deze hal zouden de bezoekers kunnen eten en
slapen. Deze ruimte was aanvankelijk aan alle vier de zijden open,
hetgeen het grootste gedeelte van het jaar een voordeel was,
gezien de hitte. Achter deze hal was nog een binnenplaats met een
bron voor drinkwater, een dynamo voor stroom en twee vuurplaatsen
waar men kon koken. Verder werden er enige opslagruimtes voor
voedsel gebouwd terwijl er ook een kamer en een badkamertje voor
Sai Baba kwamen. Aanvankelijk was Baba in een lemen met riet
gedekte hut gaan wonen, maar enige tijd nadat de mandir voltooid
was, trok hij in deze nieuwe stenen kamer. In de toekomst zou dit
geheel bekend worden onder de naam Patha Mandiram, de Oude Mandir.
Baba gaf darshan vanuit een kleine ruimte die open was aan de
zijde van de weg. Deze weg zat iedere dag vol met lange rijen
pelgrims, rijen die op donderdag vaak wel vijftig meter lang
waren.
Baba vertelde de bezoekers hoe zij moesten leven, beantwoordde
vragen, vertelde over Shirdi Baba, materialiseerde vibhuti en deed
vele andere wonderen.
'Ik ben Rama. Ik ben Krishna. Ik word in vele Landen aanbeden.
De mensen bidden tot mij in vele talen, zei hij tegen een
groepje bezoekers uit Kamalapur.
'Krishna?' vroeg een van de aanwezigen, een trouwe devotee van
deze goddelijke belichaming.
'Ja, ook Krishna, antwoordde Baba. 'Wil je de fluit
horen?' Krishna is bekend als fluitspeler. In zijn jeugd was
hij koeienhoeder op de weiden van Brindavan. Daar speelde hij op
de fluit voor de gopi's (herderinnen), die zijn devotees
waren. De holle fluit is het symbool van het hart dat gezuiverd is
van alle verlangens en dat daardoor een geschikt instrument is
geworden voor het spel van de Heer.
De man in kwestie keek Baba vol verbazing aan en deze zei: 'Leg je
wang tegen mijn borst.' Toen hij dat deed, hoorde hij in plaats
van Baba's adem de goddelijke klanken van Krishna's fluit.
Toen deze bezoekers dit verhaal vol enthousiasme aan Easwaramma
vertelden, was zij zeer onder de indruk en zij ging onmiddellijk
met hen mee terug naar de tempel in de hoop de klanken van de
fluit ook te mogen horen. Allen gingen om Sai Baba heen zitten op
de kale vloer van de centrale hal. Na enige aarzeling vroeg zijn
moeder hem plotseling: 'Bezat Shirdi Sai Baba Krishna's
fluit?'
Baba antwoordde: 'Ik bezit hem nu en ik bezat hem toen. Ik was
toen Krishna en ik ben het nu.' Zijn moeder loosde een zware
zucht. En hij vervolgde: 'Luister! De vorm van Shirdi Baba zal
komen om op te gaan in deze vorm.' Na een stilte van enkele
seconden hoorden allen het geluid van houten sandalen. De
voetstappen kwamen de treden van de tempel op, liepen over de
veranda en gingen toen de centrale hal binnen waar zij zaten. Een
beetje boos zei Easwaramma: 'Wie komt er binnen met sandalen aan?'
Maar er was niemand te zien en de voetstappen gingen gewoon
verder. Bij Baba aangekomen verdween het geluid en hij zei:
'Dat was ik toen, in de tijd dat ik op de fluit speelde in de
ruïne van de moskee.'
'Daarom heb je jezelf Sai Baba genoemd. Dat bedoel je. Ik kan het
nog nauwelijks geloven,' mompelde zijn moeder zachtjes voor zich
heen, bang dat haar zoon het zou horen. Dit was een hele
belangrijke ontdekking voor haar, waar zij nog lang over
nadacht.
Baba's zuster Venkamma raakte bijzonder geïnteresseerd in het
leven en de leer van Shirdi Baba en zij vroeg de pelgrims die in
Shirdi waren geweest voortdurend om meer informatie. Zij vroeg
haar broer ook om een portret van het lichaam dat hij toen had en
hij beloofde haar een mooie afbeelding. 'Aanstaande donderdag zal
ik hem je geven,' voegde hij eraan toe. Op woensdag vertrok Baba
naar Uravakonda en Venkamma dacht dat hij het vergeten was. Zij
maakte daar geen punt van; zodra hij terug was, zou zij die foto
wel krijgen. Sai Baba was echter van plan om zijn belofte gestand
te doen. Op donderdag werd Venkamma vroeg in de ochtend wakker
door geritsel achter een zak rijst die tegen de muur stond van de
kamer waarin zij sliep. Zij dacht dat er misschien een rat zat of
een slang en stond op om te kijken. In plaats van een rat of een
slang trof zij achter de zak met rijst een opgerold vel papier
aan. Het zat geklemd tussen de zak en de muur. Toen zij het vel
uitrolde, zag zij een afbeelding in kleur van een oude man met een
baard, gezeten op een rotsblok. Toen zij Baba enkele dagen later
zag in het huis van zijn ouders, vroeg ze: 'Swami, weet u wie dat
is op deze afbeelding?'
'Dat is Sai Baba van Shirdi. Het is het portret waarnaar je mij
onlangs hebt gevraagd,' antwoordde hij.
Zijn moeder bekeek de afbeelding met grote belangstelling en
Venkamma vertelde weer nieuwe verhalen over Shirdi Baba, die ze
die ochtend van enkele bezoekers had gehoord. Easwaramma was erg
blij toen zij hoorde dat Shirdi Baba het dorp Shirdi nooit had
verlaten. Vanaf het moment dat hij er was gaan wonen, was hij er
gebleven, tot zijn dood. En ze vroeg onmiddellijk aan haar zoon:
'Als jij die Sai Baba bent, waarom blijf je dan niet altijd hier?
Je ging toen niet naar verafgelegen plaatsen. Hij verliet Shirdi
geen enkele dag.'
Baba antwoordde: 'Juist daarom moest ik weer terugkomen, om dat
te herstellen. Ik moet nu alle mensen zegenen die mij aanroepen,
waar zij zich ook bevinden.' Toen Baba enige tijd later alleen
was met zijn moeder, zei hij: 'Moeder, ga eens met mij mee, dan
zal ik u iets laten zien.'
Zij volgde hem naar een kamer zonder ramen en hij wees haar naar
een hoek. Daar verscheen, oplichtend in het duister, het beeld van
de moskee in Shirdi. De reeds bejaarde Sai Baba zat ervoor op een
matje. Haar ogen vulden zich met tranen, maar dat belette haar
niet om op te merken dat de kafni van de heilige wel erg oud en
gescheurd was en zij was blij dat haar Sathya zich beter kleedde.
Zij had dus niet voor niets altijd zoveel zorg besteed aan de
kleding van de kinderen.
Ook aan zijn vader heeft Baba een dergelijk visioen getoond en dat
visioen was voor hem de directe aanleiding om zijn zoon te
aanvaarden als de reïncarnatie van Shirdi Baba. Vanaf dat
moment was ook hij ervan overtuigd dat Baba goddelijk was! Dat
ging als volgt. Op een avond kwamen er enkele mensen uit Penukonda
naar Puttaparthi en onder hen was ook Sri Krishnamachari, de
advocaat over wie reeds eerder gesproken is. Zij brachten een
bezoek aan Subbamma en ook Pedda Venkapa was op dat moment bij
haar. Natuurlijk kwamen Baba's wonderen op een gegeven moment ter
sprake en een van de aanwezigen vroeg aan Venkapa: 'Hoe zit dat nu
eigenlijk met die Sathya van jou. Heeft hij werkelijk bepaalde
krachten?'
'Voor mij is het ook allemaal een mysterie. Net als jullie tast ik
in het duister met betrekking tot zijn ware aard,' antwoordde
Venkapa zuchtend.
'Bedrieger!' riep Krishnamachari, die zich nog altijd beledigd
voelde door wat Baba enige tijd eerder tegen hem had gezegd. 'Je
houdt de eenvoudige dorpsbewoners voor de gek met die mooie
verhaaltjes over je zoon.'
Venkapa was diep geschokt door deze woorden en zonder iets te
zeggen verliet hij het huis van Subbamma en ging naar zijn eigen
hut. Daar vertelde hij zijn zoon wat er was voorgevallen en hij
daagde hem uit om deze twijfelaars - van wie hij er overigens zelf
een was - een bewijs te geven van zijn goddelijkheid, zodat men
hem voortaan niet meer zo zou aanvallen als die advocaat had
gedaan. Baba droeg zijn vader op alle twijfelaars onmiddellijk
naar hem toe te brengen en zo verscheen Venkapa even later met
alle leden van het gezelschap.
Baba vroeg aan Subbamma, die ook was meegekomen, of zij het graf
van Shirdi Baba wilde zien en toen zij daarop bevestigend
antwoordde, nam hij haar mee naar binnen. 'Kijk,' zei hij,
wijzend naar een hoek van de kamer. En daar verscheen de
graftombe, bedekt met wit marmer. Er stonden overal bloemen en
wierookstokjes en zij kon deze zelfs ruiken. In de hoek naast de
tombe zat een devotee een mantra te herhalen. Toen verschoof het
beeld en zij zag de Anjaneya-tempel in Shirdi en in de verte de
margosa-boom. Zij kreeg het gevoel alsof zij buiten stond en over
Shirdi uitkeek. Het hele landschap kilometers in de omtrek kon zij
overzien.
Toen Baba haar weer naar buiten bracht, wist zij de aarzelende
Krishnamachari zover te krijgen dat hij ook met hem mee naar
binnen ging. Na hem volgden een voor een alle andere leden van het
gezelschap en Baba toonde hun allen hetzelfde visioen. Tot slot
nam hij zijn vader mee naar binnen. En toen deze weer naar buiten
kwam, was hij een ander mens! Al zijn twijfels waren verdwenen!
Krishnamachari verontschuldigde zich tegenover hem voor zijn
opmerkingen. Ook hij was nu overtuigd van het feit dat Venkapa's
zoon Sai Baba was.
Omdat Baba steeds meer tijd moest gaan besteden aan zijn
toenemende schare devotees, moesten zelfs zijn ouders, wanneer zij
hem wilden zien, net als de andere devotees naar de tempel komen
en op hun beurt wachten. Nu viel dat in de praktijk wel mee, want
het ging er allemaal tamelijk informeel aan toe. Sai Baba
hanteerde geen speciale bezoektijden; iedereen kon op ieder moment
van de dag naar hem toekomen. Om duidelijk te maken dat er beslist
geen familieband meer was tussen hem en zijn ouders, noemde Baba
hen niet langer amma en appa, maar griham ammayi (moeder
van het huis) en griham abbayi (vader van het huis). Op hun
beurt noemden zij hun zoon nu meestal Swami (Heer), net als
de andere devotees. Venkamma bleek erg graag bhajans te zingen en
zij sloeg geen bijeenkomst over.
Grootvader Kondama, die inmiddels de honderd was gepasseerd maar
nog steeds heel gezond was, miste geen enkele darshan. Ook
Easwaramma kwam iedere dag wel een of meer keren langs, maar dat
was voornamelijk om te controleren of er wel goed voor haar zoon
werd gezorgd. Subbamma was inmiddels overleden en er werd nu
gekookt door een vaste groep devotees. Deze woonden permanent bij
Baba en zij hadden achter de tempel enkele hutten gebouwd die als
keuken dienst deden. Easwaramma glipte daar dan binnen en vroeg:
'Hoe gaat het met Swami? Heeft hij vandaag al iets gegeten?' of
zij smeekte: 'Zorg goed voor hem. Je kunt zijn ribben tellen, zo
mager is hij. Hij luistert niet naar wat wij zeggen. Hij staat
erop zijn eigen gang te gaan, terwijl hij ons wel vertelt hoe wij
ons moeten gedragen!' Ook Pedda Venkapa kwam nu geregeld kijken of
hij ergens mee kon helpen. Geleidelijk begon hij steeds meer
spullen, zoals rijst, meel en olie, mee te brengen van de markt
die iedere maandag in Bukkapatnam werd gehouden en na enige tijd
nam hij ook de zorg op zich voor het winkeltje in de ashram
(verblijfplaats van een spiritueel leraar en zijn devotees). Dat
was hem wel toevertrouwd, want hij had zelf sinds vele jaren een
winkeltje in kruidenierswaren.
In de vorige alinea werd reeds melding gemaakt van het feit dat
Subbamma inmiddels was overleden. Op een gegeven moment had Sai
Baba haar in vertrouwen verteld dat zij nog maar een jaar te leven
had. Zij had hem toen gezegd dat zij maar ééen wens
had: zij zou Baba's darshan willen krijgen gedurende haar laatste
ogenblikken op aarde. En dat had hij haar beloofd.
Toen haar gezondheid steeds verder achteruitging, nam haar familie
haar mee naar Bukkapatnam. Daar bleef zij enige maanden, maar toen
werd haar verlangen naar Baba zó groot dat zij ondanks haar
zwakke gezondheid terugkeerde naar Puttaparthi. Reeds korte tijd
na haar terugkeer moest zij vrijwel voortdurend het bed houden.
Maar op het moment dat haar toestand snel verergerde, was Baba er
niet! Hij was juist naar Bangalore vertrokken om daar enkele
devotees te bezoeken en vandaar ging hij helemaal naar Tirupati.
In haar koortsdromen sprak zij uitsluitend over Sai Baba en haar
familie was daar helemaal niet blij mee. Toen zij weer bij
bewustzijn kwam, vertelden zij haar dat Baba ver weg was en dat
zij haar aandacht en liefde beter kon richten op haar familie in
plaats van op die jonge wonderdoener. Zij namen haar zelfs weer
mee terug naar Bukkapatnam, maar Subbamma bleef uitsluitend over
Baba praten. Toen kwam het moment dat zij in coma raakte en
stierf. Althans dat concludeerden enkele familieleden. Anderen
zeiden dat zij nog leefde en dat men geduld moest hebben. In
onderling overleg besloten zij te wachten met de begrafenis tot
het lichaam blauw zou worden of zou gaan ontbinden. Ondertussen
verliet Sai Baba Tirupati en keerde terug naar Puttaparthi. Direct
na aankomst ging hij door naar Bukkapatnam. Hij had Subbamma
immers zijn darshan beloofd. Er waren inmiddels al drie dagen
verlopen sedert het moment waarop de familie voor het eerst had
gemeend dat Subbamma was overleden. Subbamma wachtte echter op
Baba! Deze ging naast haar zitten en riep zachtjes: 'Subbamma,
Subbamma.' Tot ieders verbazing opende Subbamma haar ogen.
Haar hand strekte zich naar hem uit, pakte zijn hand en begon die
liefdevol te strelen. Baba bracht zijn andere hand naar haar mond
en zij opende haar lippen. Uit zijn vingers liep het water van de
heilige Ganges in haar mond en toen stierf zij.
Iedere dag kwamen er nu tientallen nieuwe bezoekers naar het dorp.
Onder hen waren steeds vaker pundits (schriftgeleerden) die
de jonge Sai ondervroegen over allerlei kwesties uit de veda's
en de shastra's. Vaak was hun belangstelling voor zijn
antwoorden niet oprecht, maar probeerden zij hem te betrappen op
fouten teneinde hem op die manier te ontmaskeren als een
bedrieger. Ook voor hen gold evenel wat Baba tegen anderen zei en
nog steeds zegt: 'Kom, zie, ervaar, onderzoek en geloof
dan.' Ook bevonden zich onder de bezoekers velen met
belangrijke functies, zoals Hanumantha Rao, hoofdinspecdteur van
het gevangeniswezen van Madras, Navaneetam Daidu, hoofd
belastingdienst van Mysore, en Ranajodh Singh, hoofdcommissaris
van Mysore. Zij kwamen naar Baba toe voor advies in zakelijke en
persoonlijke problemen. Wat de overige bezoekers betrof, ging het
om mensen die lichamelijk of geestelijk ziek waren, om mensen die
uitsluitend uit nieuwsgierigheid kwamen, om personen die hoopten
dat hij iets zou doen aan hun armoede en om personen die oprecht
zochten naar geestelijke verlichting. Tot die laatste categorie
behoorden velen die vroeger bij Sai Baba van Shirdi waren geweest
en die nu ontdekt hadden dat deze opnieuw op aarde was gekomen.
Een aantal van hen bouwde in de loop van de tijd een hut in de
buurt van de tempel en bleef daar permanent wonen. Een van de
eerste devotees van Shirdi Sai die bij Sathya Sai kwam, was Sarada
Devi. Haar ouders waren devotees van zijn vorige belichaming en
Shirdi Baba gaf hun dochtertje, dat in 1888 werd geboren, de naam
Sarada. Omdat zij als baby roze was en blauwe ogen had, noemde hij
haar liefkozend Goree, hetgeen 'roze baby' betekent. Zij had een
zwaar leven, maar bleef Shirdi Baba altijd trouw. Tijdens haar
laatste bezoek aan hem in 1917 gaf zij te kennen dat zij graag bij
hem wilde blijven. Omdat hij spoedig daarna dit leven zou
verlaten, kon dat niet. Hij deed haar toen een belofte. Hij zei
tegen haar: 'Ik zal worden herboren in Andhra en dan zul je
voorgoed bij mij blijven.'
In 1940 hoorde zij van Sai Baba's huidige bestaan en kort daarop
kwam zij naar Uravakonda. Omdat zij twijfelde of hij wel de
reïncarnatie zou zijn van haar geliefde Shirdi Baba, sprak
Baba haar na het bhajan zingen aan.
'Je bent dus gekomen, mijn kind.'
Hij sprak in het Hindi net als hij dat tegen haar deed in Shirdi.
Ze staarde hem aan, maar kon geen woord uitbrengen.
Toen zei hij: 'Ik krijg nog steeds zestien roepie van je.'
Ofschoon haar twijfel op dat moment reeds verdween, vroeg zij Baba
toch nog hoe die schuld dan was ontstaan.
'Van het geld dat je had ingezameld om naar Shirdi te sturen voor
de viering van het Dasara-feest, leende je Balaram veertig roepie.
Hij gaf slechts vierentwintig roepie terug en dus stuurde je
zestien roepie te weinig naar Shirdi.' En fluisterend voegde hij
eraan toe: 'Ik vraag je dit alleen maar om je ervan te
overtuigen dat ik Shirdi Sai Baba ben... Je hebt mijn voeten nog
niet aangeraakt... Je bent direct gaan zitten toen je
binnenkwam.' En terwijl de tranen over haar gezicht stroomden,
raakte zij zijn voeten aan.
Sedert die tijd bezocht zij Baba geregeld en in 1958 kwam zij
definitief in de ashram wonen. Was zij enerzijds een van de eerste
devotees van Shirdi Sai Baba die bij Sathya Sai Baba kwam,
anderzijds zou zij ook de laatste zijn die hem verliet. Pas op
eerste kerstdag van het jaar 1986 zou zij op zeer hoge leeftijd
overlijden.
In die tijd werd Baba geregeld gevraagd om in een dorp of stad een
beeld van zijn vorige belichaming te komen inzegenen. Veel dorpen
en steden wilden een marmeren beeld van Shirdi Sai in hun
plaatselijke tempel.
Een van de tempels die hij in die jaren inzegende, bevond zich
vlakbij het station in Guindy, een buitenwijk van Madras. Eerst
verscheen Baba in een droom aan Lokanatha Mudaliar om hem te
genezen van een ernstige ziekte en de volgende dag bezocht hij hem
ook persoonlijk. Enige tijd daarna besloot Mudaliar om een tempel
voor Baba te bouwen op zijn land in Guindy. In een droom vertelde
Baba hem dat hij geen afbeelding van zijn huidige vorm in deze
tempel moest plaatsen, maar een beeld van zijn vorige lichaam.
Bovendien stuurde Baba hem een brief om deze droom te bevestigen.
Nadat de tempel gereed was - het was inmiddels 1949 - kwam Sai
Baba zelf naar Madras om het beeld in te zegenen.
Vóór de plechtigheid wilde Mudaliar graag Baba's
voeten wassen en vereren en dat stond deze toe. Vervolgens vroeg
hij: 'Swami, ik zou graag een afdruk van uw voeten willen hebben
op deze lap zijde.' Baba ging hiermee akkoord en Mudaliar smeerde
sandelpasta gemengd met poeder van de turmeric-plant op Baba's
voetzolen.
'Swami, wilt u nu op deze doek gaan staan?'
'Maar waarom wil je mijn voeten?' vroeg Baba. 'Vandaag
heb ik hier het beeld van de oude Baba ingezegend. Ik zal je de
voeten geven van de oude Baba zelf!' en met deze woorden
stapte hij op de doek. Toen hij er weer afstapte, stond er in de
lap zijde de afdruk van een paar voeten die veel groter waren dan
die van Sathya Sai. Shirdi Sai was een lange man, terwijl Sathya
Sai juist erg klein is. Deze doek, die wederom een bewijs is voor
het feit dat hij ook Shirdi Sai was, wordt nog steeds als een
kostbare relikwie in de tempel bewaard. Mudaliar is nooit meer
teruggekeerd naar zijn eigen huis. Hij bouwde een huisje in de
buurt van de tempel en is daar blijven wonen tot zijn dood.
De reis naar Puttaparthi was voor velen een probleem, maar al
spoedig gingen er nu bussen rijden. Zo kwam er een bus van
Penukonda naar Bukkapatnam en een van Dharmavaram naar
Bukkapatnam. Velen kwamen per trein aan in Penukonda. Van het
treinstation was het enkele kilometers naar het busstation en de
meesten legden die afstand af per ossenkar. Wachtend op de bus
werden zij soms uitgescholden en belachelijk gemaakt door mensen
die daar rondhingen. Door allerlei praatjes over Baba rond te
strooien, probeerden zij de mensen ertoe te bewegen terug te keren
naar huis. En er waren zelfs buschauffeurs die weigerden kaartjes
te verkopen aan mensen die naar Sai Baba toe wilden. Was men na
veel moeite toch in Bukkapatnam aangekomen, dan ging de reis
daarvandaan verder per ossenkar. Dat wil zeggen: de bagage lag op
de kar en de mensen liepen erachter. De kar hotste namelijk
zó erg dat het niet mogelijk was om erin te gaan zitten.
Dat hield niemand uit. En dus liep iedereen de laatste vijf
kilometer. Met wat geluk stond de Chitravati droog, maar was dat
niet het geval dan moest men door het water waden, elkaars hand
vasthoudend om niet door de stroom meegesleurd te worden.
Maar al hun moeite werd beloond, want op de andere oever stond
Baba meestal te wachten om de bezoekers welkom te heten. Hij
bracht de uitgeputte, hongerige en dorstige bezoekers naar de
tempel, waar zij voedsel en drinken kregen zoveel als zij
wensten.
Een van de buschauffeurs die weleens in Puttaparthi kwam, was
Pujari Lakshmayya. Hij was zelf de eigenaar van de bus waarin hij
reed en hij woonde in Anantapur. Wanneer hij bezoekers met zijn
bus naar Bukkapatnam had gebracht, ging hij soms zelf ook verder
mee naar Puttaparthi, louter uit nieuwsgierigheid.
Op een dag kwam hij naar Baba toe samen met vier andere
jongemannen. Evenals Pujari geloofden de andere vier niet, dat
Baba echt wonderen kon doen en zij hadden besloten hem te testen.
Die avond nodigde Baba hen uit aan tafel en na de maaltijd stelde
een van de jongemannen voor om gezamenlijk naar de rivier te
lopen. Baba stemde daar direct mee in en buiten gekomen zei hij:
'Wij kunnen het beste langs die kant lopen, dat is de kortste weg.
We komen dan wel over de begraafplaats, maar ik neem aan dat
jullie niet bang zijn voor geesten...'. De vijf verbleekten, maar
geen van hen zei iets. Moedig volgden zij Baba dwars over de
begraafplaats. Even daar voorbij zei Baba: 'Zullen wij hier gaan
zitten in het zand? Dan kunnen wij wat praten. '
Met een schuine blik op de vlakbij gelegen graven gingen zij
zitten, duidelijk niet van plan elkaar en Baba te bekennen dat zij
wel degelijk bang waren voor geesten.
'Is er iets wat jullie mij zouden willen vragen?' opende Sai Baba
het gesprek.
Reddy, de moedigste van het stel, zei met een triomfantelijke
glimlach: 'U kunt toch wonderen doen? Ik zou wel een mango
lusten!'
Vooraf hadden zij afgesproken hem om een mango te vragen, wel
wetend dat die in de winter - het was januari - niet groeiden in
Zuid-India.
Baba aanvaardde de uitdaging en zei: 'Dat is goed. Jullie mogen de
mango zelf opgraven uit het zand.'
'Maar waar moeten wij dan graven?' vroeg Reddy.
'Hier, daar, waar je maar wilt!' antwoordde Baba in het
rond wijzend.
Reddy koos een plek enkele meters bij het groepje vandaan en begon
te graven met zijn vingers. Plotseling sprong hij in doodsangst
achteruit toen hij iets zachts voelde en ervan overtuigd was dat
het de stoffelijke resten waren van een pas begraven lichaam.
Baba glimlachte en zei tegen Pujari: 'Misschien wil jij verder
graven?' Moedig stak deze zijn hand in het zand en groef een
prachtige mango op.
Reddy probeerde zijn gezicht te redden met de woorden: 'Maar
één mango is toch niet voldoende voor vijf
mensen?'
Zonder antwoord te geven plukte Baba een fruitmesje uit de lucht
en begon de mango in plakken te snijden. Allen kregen een flinke
schijf, en nog een, en nog een... net zo lang tot zij geen van
allen nog iets op konden. De rest van de mango legde hij neer in
het zand. Die was nog lang niet op...
Eén mango of één appel of nog een andere
vrucht uitdelen aan velen deed Sai Baba in die jaren wel vaker. Zo
was hij eens met een groep van zo'n 25 devotees in Horsley Hills,
in de bergen in het zuiden. Zij liepen wat rond en op een gegeven
moment raapte Baba een platte, onregelmatig gevormde steen op en
gaf die aan Srinivasa Reddy met de woorden: 'Gooi deze eens
omhoog.' Reddy deed dat en iedereen volgde de steen met zijn ogen.
Ofschoon hij bang was dat hij zijn handen zou bezeren bij het
opvangen van de steen, deed hij dat toch. Alleen was het niet
langer een steen, maar een appel.
Iedereen was verrukt. Vervolgens gingen zij langs de kant van de
weg zitten en Baba zei: 'Willen jullie allemaal een partje?'
Tegelijkertijd pakte hij een mes en begon de appel in partjes te
snijden. Deze deelde hij uit tot iedereen een stuk had.
In die tijd ging Baba bijna dagelijks in de namiddag met een groep
vaste bewoners en bezoekers naar de oever of de droge bedding van
de rivier. De mannen liepen aan zijn ene kant en de vrouwen aan
zijn andere. Wanneer zij de heuvel passeerden, knipte Baba soms
met zijn vingers en vroeg de anderen dit ook te doen. Op het
moment dat zij dat deden, verdween Baba en verscheen hij
onmiddellijk bovenop de heuvel. Of hij stelde voor om te doen wie
er het eerste bovenop de heuvel was. Op het moment dat de anderen
vertrokken, riep Baba vanaf de top van de heuvel: 'Ik heb
gewonnen!' Op een keer zei hij dat hij hun het derde oog zou
laten zien. Dit derde oog is het innerlijke oog van wijsheid en
Shiva heeft dit derde oog op zijn voorhoofd. Baba verplaatste zich
naar de top van de heuvel en liet het derde oog licht uitstralen.
Dit licht was zo helder en intens dat het de meesten verblindde en
enkelen vielen zelfs flauw. Het goddelijk licht kan door niets
worden geëvenaard; het is helderder dan het licht van de zon.
De hele omgeving straalde ondanks de reeds invallende duisternis.
Alle aanwezigen voelden een enorme vreugde. Na enkele minuten liet
Baba het licht verdwijnen en verscheen hij weer tussen de devotees
onderaan de heuvel. Degenen die waren flauwgevallen, kwamen weer
snel bij kennis nadat hij wat vibhuti (heilige as) op hun
voorhoofd had gesmeerd.
Op de top van de betreffende heuvel stond een tamarinde, die Baba
kalpavriksha (wensboom) had genoemd. In die begintijd klom
hij vaak met een aantal devotees naar de top van de heuvel en dan
zei hij bijvoorbeeld: 'Pluk allemaal een blaadje en houd dat in je
gesloten hand.' Wanneer iedereen dat gedaan had, vervolgde hij:
'Vraag in gedachten om wat je maar wilt!' Wanneer zij daarna hun
hand openden, was het boomblad verdwenen en lag het gewenste erin.
Soms waren er twijfelaars die Baba, vóór zij hun
hand openden, vroegen wat zij gewenst hadden en hij antwoordde dan
direct met: 'Pepermuntjes', 'Een stuk chocola', 'Een mango' of
'Een beeldje van Ganesha', net wat zij in gedachten hadden.
Een andere keer plukte hij voor iedereen een vrucht uit de boom en
ook dan mochten zij zelf zeggen welke vrucht zij wilden. Gewone
appels, granaatappels, druiven, vijgen, het maakte niet uit, alle
soorten vruchten hingen erin, ongeacht het seizoen. En ongelovigen
liet hij zelf hun vrucht plukken zodat zij konden zien dat Baba de
gewenste appel, sinaasappel of mango niet uit zijn mouw
tevoorschijn haalde.
Toen zij op een keer bovenop de heuvel waren, kwamen er plotseling
dreigende wolken aan. Het zou niet lang duren voor het flink zou
gaan regenen en onweren en Baba wist dat er dan een gevaarlijke
situatie zou ontstaan. Dus zei hij tegen de devotees: 'Ga allemaal
onmiddellijk naar beneden!' Nu waren er in de groep ook een zestal
oudere mensen en die konden niet zo snel langs het steile,
kronkelende pad naar beneden. Het zou minstens een half uur duren
voor zij allemaal beneden waren en dat was te lang. Dus pakte Baba
hen een voor een onder hun oksels, tilde hen op en zette hen
binnen enkele seconden neer aan de voet van de heuvel. Vervolgens
liepen zij snel in de richting van de ashram. Zij waren nog geen
tweehonderd meter ver toen een enorm rotsblok op de heuveltop werd
getroffen door een bliksemstraal. Het rotsblok brak in tweeën
en de ene helft rolde donderend naar beneden.
Het doel van de tochtjes was uiteindelijk het zand van de
Chitravati. Wanneer zij daar waren gaan zitten, vertelde Baba de
aanwezigen over de goddelijke liefde en over de juiste manier van
leven en hij illustreerde dat overvloedig met verhalen uit de
Ramayana en andere heilige boeken. En zij zongen gezamenlijk
bhajans, vaak urenlang. Maar ook renden zij langs de oever,
spatten elkaar nat en maakten grapjes. Soms bonden de devotees
touwen aan de takken van een boom en maakten daarvan een soort
schommel, waarop Baba moest gaan zitten. Toen hij op een keer op
die schommel zat, riep hij opeens tegen de op de grond gezeten
devotees: 'Kijk!' Allen keken op en zagen toen de jonge
Krishna, gezeten op een prachtige, met bloemen versierde
jhula (schommel). De aanwezigen huilden van vreugde en
enkelen vielen flauw. Dat is ook de reden dat Baba devotees
slechts een enkele keer een dergelijk visioen schenkt. De meesten
raken er helemaal buiten zichzelf van; zij kunnen het niet
verwerken.
Meestal verrichtte hij nog enige andere wonderen. Zo vermaande hij
op een keer enkele devotees voor het feit dat zij zich druk
maakten over allerlei kleine probleempjes. Hij wees hen erop dat
zij in zo'n geval japa moesten doen, dat wil zeggen de naam
van God voortdurend herhalen met gebruik van een japamala,
een bidsnoer. Dat brengt de geest tot rust. Je kunt hiervoor elke
naam van God gebruiken, afhankelijk van je eigen voorkeur. God
luistert naar alle namen. Plotseling wendde Baba zich tot een
vrouwelijke devotee en zei: 'Doe jij geen japa?'
Nog terwijl zij bezig was antwoord te geven, vervolgde hij: 'O,
je bent je japamala kwijt, is het niet?' Hij stak zijn hand in
het zand, haalde een japamala tevoorschijn en sprak: 'Hier.
Neem deze maar. ' Zij stond op en kwam eerbiedig naar voren.
Sai Baba hield de japamala omhoog en zei met een glimlach:
'Wacht even. Vertel mij eerst eens welk bidsnoer dit
is?'
Zij richtte haar blik op zijn handen en haar adem stokte. 'Dat is
het mijne, Swami! Of beter gezegd, dat van mijn moeder.'
En zij vertelde de aanwezigen dat zij deze japamala van haar
stervende moeder had gekregen. Zij straalde van blijdschap.
'Wanneer ben je deze japamala kwijtgeraakt?' vroeg Baba haar.
Tot aller verbazing antwoorddde zij: 'Dat was vier jaar geleden,
Swami. Na een bezoek aan Bangalore heb ik hem nooit meer kunnen
vinden.'
Hij overhandigde haar de kostbare japamala en raadde haar aan om
hem iedere dag te gebruiken.
Wanneer de aanwezigen honger kregen, groef Baba soms in het zand
en haalde gloeiendhete chapati's of dosa's - een
soort pannenkoeken - tevoorschijn.
Meestal bereidden de vrouwen vooraf voedsel dat vervolgens in
pannen werd meegenomen op een ossenwagen. Maar een enkele keer zei
Baba: 'Het is vandaag een bijzondere dag. Jullie hoeven niets
vooraf klaar te maken. Ik zal zorgen voor de maaltijd. Zet alle
lege pannen maar op de ossenwagen.' Wanneer zij dan met soms
wel vijftig of zestig man de hele avond hadden doorgebracht bij de
rivier, was iedereen flink moe en hongerig. Dan liet Baba de lege
pannen brengen en netjes op een rij zetten met de deksels erop.
Hij plukte een takje van een boom, liep langs de pannen, raakte
iedere pan met het takje aan en zei daarbij: 'Rasam, sambar,
rijst, chapati,' en zo noemde hij nog enkele andere gerechten.
Wanneer men de deksels van de pannen lichtte, kwam ieder een
heerlijke geur tegemoet. Baba liet een aantal jongens
lotusbladeren halen uit een nabijgelegen meer om dienst te doen
als borden. Vervolgens vroeg hij allen op een rij te gaan zitten
en deelde persoonlijk het voedsel uit.
'Daarom,' zei hij tegen de aanwezigen, 'zei ik jullie om
geen voedsel klaar te maken. Ik was van plan om jullie iets
goddelijks te geven, prasad (gezegend voedsel).'
In de moessontijd kon het soms plotseling flink gaan regenen.
Zodra de eerste wolken verschenen, renden allen meestal snel terug
naar de ashram in de hoop het nog droog te halen. Op een keer was
er in het gezelsehap een man die aan tbc leed en die in verband
daarmee erg bang was voor kou en regen. En natuurlijk begon het
juist op die avond te regenen. Om te voorkomen dat deze man nog
zieker zou worden dan hij al was, beval Baba de regen om de
aanwezigen niet nat te maken. De devotees zaten in een grote kring
om Baba heen en zij zagen de regen overal om hen heen vallen, maar
zij bleven kurkdroog, net alsof zij onder een grote paraplu
zaten.
In het begin van de vijftiger jaren werd de menigte rond Sai Baba
steeds groter en daarom stopte hij met deze bijna dagelijkse
tochtjes naar de rivieroever. Ook zijn dagelijkse huisbezoeken aan
de devotees werden steeds minder en hielden op een gegeven moment
helemaal op.
Devotees vonden de materialisaties die Baba deed, vaak heel
spectaculair en soms zagen zij daardoor voorbij aan de 'echte'
wonderen.
Zo was Baba op een dag in de ashram in gesprek met een groepje
jongemannen van een college in Bangalore en op een gegeven moment
vroeg een van hen: 'Swami, wij zouden heel graag met u naar de
wensboom op de top van de heuvel gaan. Zou u dat willen doen?'
Zij hoopten uiteraard dat Baba, aangekomen bij de boom, allerlei
vruchten voor hen zou plukken. Kasturi - de toekomstige schrijver
van Sai Baba's biografie - die juist kwam aanlopen en hoorde wat
er gevraagd werd, voegde zijn stem bij die van de anderen. Baba
zweeg enige tijd en zei toen scherp: 'Heb ik daarvoor die
speciale boom nodig? Iedere boom is geschikt.'
Nu hoopten zij dat hij hun vruchten zou geven van een andere boom.
Maar Baba vervolgde: 'Waarom denken jullie eigenlijk dat ik een
boom nodig heb? Zand is ook goed.'
Nu verwachtten zij dat hij iets uit het zand van de rivier
tevoorschijn zou halen en daarom zei hij: 'Heb ik het zand uit
een rivierbedding nodig? Is niet alle zand even geschikt?'
Aangezien er in die tijd hard gewerkt werd aan de bouw van de
nieuwe tempel, lagen er overal grote bergen zand en daarom zei
Kasturi snel, wijzend op een grote hoop zand: 'We zullen op deze
berg zand gaan zitten, Swami!' 'Denken jullie dat het scheppen
van iets uit zand het enige wonder is? Is zand zo essentieel?'
De groep deed er het zwijgen toe en Baba vervolgde: 'Moet ik
iets scheppen opdat jullie een wonder kunnen zien? Is jullie
bestaan zelf geen wonder van mij?'
Hij stond op en liep weg, de groep achterlatend met het besef dat
Sai Baba de Ene is die alles heeft geschapen.
Zoals hiervóór reeds is vermeld, kunnen veel
devotees het niet verwerken wanneer Baba hun een visioen schenkt.
Daarom doet hij dat slechts in bijzondere gevallen, ook al vragen
velen hem erom. Degene die een visioen krijgt, moet er op
spiritueel niveau aan toe zijn. Soms kan de gelukzaligheid die het
gevolg ervan is, zelfs leiden tot de dood van de betreffende
persoon.
Dat laatste was het geval met Sri Krishnamurthy, een
gemeente-ambtenaar van Mysore.
Op verzoek van een devotee was Sai Baba enige tijd in diens huis
in Bangalore te gast en deze Krishnamurthy was vrijwel altijd
aanwezig bij alle bijeenkomsten. Hij volgde Baba overal. Op een
ochtend kwam hij plotseling naar Baba toe en zei zeer opgewonden:
'Ik weet dat u God bent. Toon mij uw werkelijke vorm!'
Aanvankelijk negeerde Baba hem, maar dat accepteerde hij niet. Hij
ging hem achterna en vroeg hem steeds hetzelfde. Tenslotte
materialiseerde Baba een foto van Shirdi Baba en overhandigde hem
die met de woorden: 'Kijk naar deze foto als je mediteert.'
Vervolgens verliet Baba het huis en ging op bezoek bij enkele
andere devotees. Toen hij enkele uren later terugkeerde, hoorde
hij hoe Krishnamurthy een kreet van vreugde slaakte en toen Baba
de kamer binnenkwam, bleek hij te zijn flauwgevallen. Toen hij
even later weer bijkwam, beefde hij over zijn hele lichaam en
haalde hij zwaar adem. Hij kneep zijn ogen stevig dicht, maar
ondanks het feit dat hij Baba niet kon zien, volgde hij hem overal
waar hij ging. Ondertussen vroeg hij aldoor, soms klaaglijk, soms
dwingend: 'Geef mij uw voeten! Laat mij uw voeten aanraken!' Baba
duwde hem zachtjes weg en toen hij bleef proberen zijn voeten aan
te raken, verborg hij ze onder zijn stoel.
Enkele van de aanwezigen vroegen hem om zijn ogen open te doen,
maar dat weigerde hij, zeggend: 'Ik wil niets anders zien dan
Baba's voeten en ik wil ze aanraken.'
Krishnamurthy bleef dagenlang in deze toestand van opperste
vreugde. Baba legde de anderen uit dat hij in deze toestand zijn
voeten niet mocht aanraken omdat hij dan zou sterven. Tenslotte
kon Baba hem overreden om naar huis te gaan met de belofte dat hij
hem daar darshan zou geven. Zelf ging Baba voor enkele dagen naar
het huis van een andere devotee.
Maar Krishnamurthy kon zich niet bedwingen. Hij liet een
jutka (paard-en-wagen) komen en liet zich naar het huis
brengen waar Baba zich bevond. Daar stapte hij uit - met zijn ogen
nog steeds dicht - en begon rond het huis te lopen terwijl hij
steeds snuffelde alsof hij Baba kon ruiken. Vervolgens begon hij
op het raam te bonzen van de kamer waarin Baba zich bevond! Vanuit
de kamer sprak deze tegen hem: 'Goede man, wees niet zo koppig. De
vreugde van jouw ervaring is zo groot dat je lichaam niet sterk
genoeg is om mijn voeten te zien en aan te raken. Ga alsjeblieft
weg, bangaru (mijn beste).'
Toen de man zijn huis had verlaten, waren enkele familieleden hem
gevolgd en ondanks zijn protest namen zij hem nu weer mee terug
naar huis.
Daar bleef hij voortdurend verzonken in God en omdat hij alle eten
en drinken weigerde, brachten zij hem na enkele dagen naar het
ziekenhuis. Diezelfde dag goot Baba wat water over zijn voeten en
met de woorden: 'Breng dit naar hem toe. Laat zijn verlangen
vervuld worden,' liet hij dat naar het ziekenhuis brengen.
Toen Krishnamurthy dit water opdronk, werd zijn lichaam plotseling
weer sterk en zijn geest werd rustig. Zijn familie nam hem mee
naar huis en daar aangekomen vroeg hij allen om gezamenlijk
bhajans te zingen. Tot slot werd de arati, de
lichtceremonie, gedaan, maar toen de vlam in zijn richting werd
gezwaaid, bleef hij onbeweeglijk op bed liggen. Zijn verlangen was
vervuld. Hij had Baba's lotusvoeten bereikt.
Ook in het volgende verhaal is er sprake van het bereiken van de
eenwording met God. Het speelde zich slechts enkele jaren na de
voorgaande gebeurtenis af.
In dit leven was er voor de kleine Manjula nog slechts een geringe
hoeveelheid karma (gevolgen van handelingen in vorige levens)
(5)
uit te werken en dat had zij inmiddels gedaan, dus waarom zou zij
nog langer op aarde moeten blijven?
Voor de meeste mensen geldt dat zij zich in dit leven moeten
bezighouden met karma-yoga, de weg van handelen. Wanneer
zij slechts goede handelingen verrichten zonder verlangen naar de
resultaten, verdiept hun devotie zich. Zij worden er zich steeds
meer van bewust dat het niet gaat om aardse resultaten zoals geld,
macht, roem en dergelijke, maar om het dienen van God door het
dienen van hun medeschepselen. Zaken als geld en macht zijn zo
kortstondig; slechts liefde is eeuwig. Wanneer zij op hun
levensweg steeds meer devotie ontwikkelen, komt op een gegeven
moment de doorbraak naar wijsheid. Zij zien of beter gezegd
ervaren dan, dat alles in wezen één is, dat slechts
God bestaat. Het is alleen zo, dat de meeste mensen oneindig veel
levens nodig hebben om alleen al de weg van karma op de juiste
manier te volgen. De meesten denken het geluk te kunnen vinden in
eten, drinken, seks, uitgaan enzovoort, maar dat geeft slechts een
kortstondige bevrediging. Alleen liefde, zuivere goddelijke
liefde, kan eeuwige vreugde geven.
Het meisje dat op die bewuste dag de eenwording met God bereikte,
had in haar korte leven velen het goede voorbeeld gegeven en de
manier waarop zij enkele dagen eerder had gevraagd om te mogen
opgaan in Baba's lotusvoeten, was voor alle aanwezigen een
schitterend voorbeeld dat zij hun leven lang niet meer zouden
vergeten en waaruit zij veel kracht zouden putten.
Het meisje en haar moeder waren reeds vele jaren Sai-devotees,
maar het was er voor hen nog niet van gekomen om naar Puttaparthi
te gaan. En dat terwijl zij toch tamelijk dichtbij woonden,
namelijk in Bangalore. Maar in de zomervakantie van 1948 kwam het
er toch van. Manjula, het achtjarige meisje, en haar moeder
arriveerden in de ashram. In de dagen erna was het meisje vaak bij
Baba in de mandir (tempel) en hij sprak veel met haar.
Op zondagavond zei Baba tegen de aanwezige devotees dat hij naar
de oever van de Chitravati wilde om daar wat te praten en te
zingen.
Toen Baba dat zei, rende Manjula snel weg om zijn chappals
(sandalen) te halen. Toen zij ze voor hem neerzette, streelde hij
haar haren en zei: 'Zeg me wat je wilt hebben, dan zal ik het
je geven.' Tot ieders verbazing en verbijstering antwoordde
ze: 'Ik heb maar één verlangen, Swami. Deze sandalen
zitten soms aan uw voeten, maar ik wil voor altijd in uw voeten
verblijven.'
Baba deed of hij in gepeins verzonk. Dus ging ze verder: 'U zei
dat u mij zou geven wat ik ook maar zou vragen. Neem mij
alstublieft op in uw voeten.'
Baba toonde ontroering, maar vervolgens deed hij alsof hij
probeerde Manjula te bewegen om haar verzoek in te trekken.
'Ammayi (moedertje),' zei hij, 'je bent nog maar een
kind. Je moet nog zoveel meer van het leven zien, nog zoveel
leren, trouwen... '
'O nee!' antwoordde ze. 'Dat wil ik allemaal niet, Swami. Niets
van wat u noemt, geeft blijvende vreugde. Ik zie duidelijk dat
allen die gevangen zijn in het web van het huwelijk, een huis,
zonen en dochters, lijden. Ik wil niet één van hen
zijn. Ik verlang alleen naar deze liefhebbende voeten. U moet mij
deze genade nu schenken.' En vervolgens begon ze hevig te
huilen.
Sai Baba streelde haar vol liefde en probeerde verder: 'Ammayi,
je hebt geen vader meer. Jij bent het enige wat je moeder nog
heeft. Hoe zal je moeder de schok kunnen verdragen als jij ook nog
weggaat, liefje?'
Onmiddellijk antwoordde ze: 'Ook als ik trouw, moet mijn moeder
mij tijdens haar leven afstaan, namelijk aan mijn schoonfamilie.
Dan zou zij ook huilen. Juist dan zou zij moeten huilen omdat haar
kind ook gebonden zou worden, juist zoals zijzelf gebonden is.
Waarom zou zij huilen wanneer ik uw voeten bereik? Zij zou mij
blij uitgeleide moeten doen omdat ik naar een veel betere plaats
ga. Swami, waarom spreekt u nu op deze wijze tegen mij terwijl u
iedereen anders altijd aanraadt niet toe te geven aan verlangens
en zwakheden. Ik luister niet meer naar U.' 'Goed, heel
goed!' zei Baba.
Daarna gingen ze alsnog in stille optocht naar de rivieroever. De
volgende dag gingen Manjula en haar moeder terug naar Bangalore.
Op de daarop volgende donderdag - de dag die gewijd is aan de
goeroe - zei ze tegen haar moeder dat ze op deze eerste dag na de
vakantie niet naar school zou gaan. Haar moeder begreep niet
waarom ze dat zei, maar ging er op dat moment niet verder op in.
Vervolgens vroeg Manjula een roepie om een kokosnoot, bloemen en
fruit te kopen voor een rituele offerande aan een foto van Sai
Baba. Na de puja ging ze op bed liggen, zeggend: 'Ik ben ziek,'
terwijl ze er heel opgewekt uitzag. Vóór haar moeder
goed over het roepen van een dokter kon nadenken, stierf ze,
zonder lijden, zonder klacht.
Zo voltooide dit meisje haar leven en kwam er voor haar een einde
aan de cyclus van geboorte en dood.
Met Baba's hulp droeg haar moeder het verlies van haar enig kind,
zo snel na de dood van haar echtgenoot, met grote
gelijkmoedigheid. Zij bleef Baba's devotee.
Op een dag werd het dorp, op uitnodiging van degenen die niet in
Baba's goddelijkheid geloofden, bezocht door Digambara Swami, een
geheel naakte man van een jaar of zestig. Hij zat in een
draagstoel, want hij kon niet meer lopen. Deze Digambara Swami
werd door zijn bewonderaars beschouwd als een grote wijze en
tientallen inwoners van Puttaparthi - zowel voor- als
tegenstanders van Baba - kwamen naar het huis van Subbamma, waar
hij door zijn dragers was neergezet. Hij zei niets, want hij had
een gelofte van stilzwijgen afgelegd, maar zijn volgelingen wilden
dat Baba zijn benen zou aanraken en zijn zegen zou vragen. Baba's
tegenstanders begonnen leuzen te roepen en daagden hem uit met de
woorden: 'Durft die bedrieger deze ware wijze onder ogen te
komen?'
Sai Baba kwam naar buiten met een brede glimlach om zijn mond en
met een handdoek in zijn handen. Allen keken vol verwachting toe.
Hoe zou Baba reageren? Allereerst wierp deze de oude man de
handdoek toe opdat hij zijn naaktheid kon bedekken. Vervolgens
sprak hij: 'Indien jij alle banden met de samenleving hebt
verbroken, zoals je naaktheid suggereert, waarom ga je dan niet
naar een hol in het woud, ver weg van de menselijke samenleving?
Waar ben je bang voor? Anderzijds, wanneer je sterk verlangt naar
volgelingen, naar bekendheid en naar het voedsel dat in steden en
dorpen te krijgen is, waarom sta je jezelf dan toe ten onrechte te
worden aangezien voor een man zonder gehechtheid?'
Iedereen hield zijn adem in. Baba klopte de oude man op zijn rug
en vervolgde: 'Ik ken je probleem. Je bent bang dat je geen
voedsel en onderdak kunt krijgen wanneer je je terugtrekt uit het
gezelschap van de mensen. Nu, ik verzeker je dat iedereen die de
naam van de Heer op zijn lippen neemt, voedsel zal krijgen, waar
hij ook moge zijn. Daar zal ik voor zorgen. Ook al ben je hoog in
het Himalaya-gebergte of diep in het Dandakaranya-woud, dan nog
zal ik je geregeld voedsel geven! Maar als je dat geloof en die
moed niet bezit, kun je ook hier op Hem mediteren. Maar dan moet
je niet naakt rondlopen en je last niet op de schouders van deze
mensen leggen die jou van de ene naar de andere plaats moeten
dragen. Ik zal jouw lasten dragen. Ik ben gekomen om jou te leiden
en je naar het doel te brengen!'
Daarop namen de volgelingen van de oude swami, zonder iets te
zeggen, de draagstoel op hun schouders en vertrokken.
Kort daarop kwam er een forsgebouwde, baardige sadhu op bezoek die
siddhi-krachten bezat, dus wonderen kon verrichten. Hij was
helemaal uit Kashmir gekomen om Baba uit te dagen en vrijwel
direct na zijn aankomst zei hij tegen hem: 'Ik kan grotere
wonderen doen dan u.'
Terwijl er zich een menigte om hen heen verzamelde, pakte hij een
lege pot, hield hem schuin en liet er water uit stromen terwijl
hij zei: 'Dit is water van de heilige Ganges.' Verder
materialiseerde hij kumkum (rood poeder) en deed nog andere
wonderen.
Enkele van de devotees spraken hem aan en vroegen: 'Waarom doet u
al deze dingen?'
Hij antwoordde: 'Ik daag Swamiji (geliefde Heer) uit opdat
hij zich aan mij onderwerpt in plaats van andersom. Ga dat maar
aan Swami vertellen.'
Toen zij Baba dit vertelden, zei deze: 'Heb drie dagen geduld,
dan zal ik dit regelen. '
Toen zij drie dagen later bhajans (devotionele liederen)
zongen in de tempel, sprong de sadhu plotseling op en liet zich
aan Baba's voeten neervallen. Hij begon te huilen als een kind en
zei snikkend: 'Ik ben een dwaas. Ik heb nooit begrepen dat u
Narayana bent.'
Hij kwam uit Badrinath en was net als de meeste inwoners van die
stad een volgeling van Vishnu in zijn aspect als Narayana, de Heer
die in alle wezens woont. En dus had Sai Baba zich aan hem getoond
als Narayana.
Vanaf dat moment verkondigde hij overal dat Baba God was en hij
zei tegen de devotees met wie hij eerder had gesproken: 'Jullie
boffen allemaal heel erg. Ik ben naar zovele heuvels en
pelgrimsoorden geweest en heb zoveel erediensten gehouden en
zoveel ascese gedaan, en pas nu ben ik in staat om de echte God te
herkennen.
8. Meer tekenen van Zijn ware aard
Dasara of Navaratri is een belangrijk feest in India. Dit tien
dagen - letterlijk: negen (nava) nachten (ratri) -
durende feest wordt gevierd in september of oktober, afhankelijk
van de maanstand. Het symboliseert de strijd van de ziel om
bevrijding te bereiken. De tiende dag, Vijayadashami
genaamd, is de dag van de overwinning, de dag waarop de illusie
wordt doorzien en het doel bereikt.
Tot dan toe werd dit feest in de tempel gevierd met gebed en
meditatie en vanaf de vierde dag werd er iedere dag een
yajna, een vuurofferceremonie gehouden, een ritueel dat
staat voor het verbranden van alle slechte eigenschappen. En er
was ook muziek en toneel. Bovendien bereidde een groep devotees op
de laatste dag een grote hoeveelheid voedsel dat werd uitgedeeld
onder de armen.
In 1946 waren er een aantal zeer spirituele vrouwelijke devotees
aanwezig, die tijdens dit feest hun liefde voor Sai Baba wilden
tonen door hem op te tuigen met sieraden en hem vervolgens in een
draagstoel door het dorp te dragen. De rani (koningin) van
Chincholi, de prinses van Sandur, de prinsessen van Mysore en nog
anderen hadden speciaal voor dit doel hun juwelen meegebracht.
Aanvankelijk had Baba zijn medewerking geweigerd. Hij stelde geen
prijs op dergelijk uiterlijk vertoon. Maar na uren 'onderhandelen'
had hij toegegeven aangezien hun verlangen zuiver spiritueel
was.
De vrouwen kleedden hem vervolgens in een zijden dhoti
(lendendoek), een kleurige kafni (lang gewaad) en
schitterend geborduurde sandalen. Zij deden hem ringen aan alle
vingers met diamanten, smaragden, saffieren en andere edelstenen
erin.
Iedere avond van het feest werd hij zo in een met bloemen
overdekte draagstoel - de ene dag in de vorm van een zwaan, een
andere dag in de vorm van een pauw, een lotus of een veelkoppige
slang - in processie door het dorp gedragen, begeleid door groepen
die bhajans zongen. Bij ieder pleintje en iedere straathoek stopte
de stoet en speelde een van de muziekkorpsen, die speciaal
hiervoor uit Bangalore waren gekomen, een van hun geliefde
melodieën. De tocht duurde uren, temeer daar veel inwoners
van het dorp, arm of rijk, hindoe of moslim, wilden dat de stoet
voor hun deur halt hield opdat zij Baba een bloemslinger konden
aanbieden of de arati voor hem konden doen met brandende kamfer.
Tijdens deze processie steeg de devotie tot zo'n hoog niveau dat
er zich vibhuti en kumkum op Baba's voorhoofd materialiseerde.
Vanuit de draagstoel wierp hij soms handenvol bloemen naar de
mensen, die snel door hen werden opgeraapt. Sommige bloemen waren
dan veranderd in snoepjes en andere in medailles. Om de eenheid
van de beide Sai's te tonen, stond er aan de ene kant van die
medailles een afbeelding van Shirdi Baba en aan de andere kant een
afbeelding van zijn huidige belichaming. Overigens waren er ook
inwoners die hun deur sloten wanneer de processie er aankwam en er
waren er zelfs die met stenen naar de stoet gooiden. Niemand is er
ooit in geslaagd daarbij Sai Baba te raken. Hij liet de steen die
te dicht in zijn buurt kwam, gewoon stoppen.
Op de tiende dag werden er door de koninklijke bezoekers
traditionele ceremonies uitgevoerd en Baba werd in een kleurrijke
processie naar een sami-boom gebracht aan de rand van het dorp.
Daar schoot hij een rituele pijl af als symbool voor de strijd
tegen de kwade krachten, die de voortgang van de mensheid
belemmerden. Daarna ging het in triomf terug naar de tempel.
Op Vijayadashami van het jaar 1918 had Shirdi Baba zijn lichaam
verlaten en daarom was er in Shirdi op deze tiende dag altijd veel
te doen in de tempel. Honderden devotees kwamen er samen om te
bidden en te zingen en daarom ging Sathya Sai al een aantal jaren
op deze dag voor korte tijd naar Shirdi om de devotees daar te
zegenen. Ook deze keer ging hij, na terugkeer in de tempel in
Puttaparthi, in trance en bracht op die manier een bezoek aan
Shirdi. Toen hij weer terug was, moest hij de nieuwsgierige
devotees alles vertellen over zijn bezoek aan Shirdi.
Deze trances beperkten zich niet tot Vijayadashami. Om de
bezoekers te tonen dat hij allen die Gods hulp inriepen ook
daadwerkelijk ging helpen, raakte hij geregeld in trance, op ieder
willekeurig uur van de dag en de nacht. Hij ging dan op bed liggen
of liet zich gewoon op de grond vallen en zijn lichaam werd koud.
Wanneer hij meestal na enkele minuten, maar ook wel na enkele uren
terugkeerde, vertelde hij vaak waar hij was geweest: in een vallei
in Telangana waar iemand werd aangevallen door rovers, in
Rajahmundry waar een grote overstroming was, bij een auto-ongeluk
op een weg in Kamataka, bij een brand in Madras of bij het
sterfbed van een devotee om hem darshan (het zien en/of ervaren
van de Heer) te geven gedurende zijn laatste ogenblikken op aarde.
Deze trances versterkten het geloof van de devotees in Baba's
goddelijkheid. Om de mensen te helpen hoefde hij niet in trance te
gaan. Hij hielp ieder ogenblik duizenden mensen, maar meestal gaf
hij daar geen ruchtbaarheid aan. Moet een vader ruchtbaarheid
geven aan het feit dat hij een van zijn kinderen helpt? Dat is
toch een vanzelfsprekende zaak.
Wanneer Baba onverwacht in trance ging, kon het gebeuren dat hij
tamelijk hard op de grond terechtkwam of zich anderszins pijn
deed. Zo raakte hij eens in trance tijdens een autorit en daarbij
kwam hij zo hard met zijn hoofd tegen de stoel voor hem, dat een
van zijn tanden losraakte en op de grond viel. Toen hij weer
terugkeerde, vertelden de devotees die bij hem in de auto zaten,
wat er was gebeurd. Baba glimlachte, raapte de gevallen tand op en
gooide hem in zijn mond. Tot verbazing en vreugde van de devotees
zocht de tand daar zelf zijn eigen plekje weer op en zette zich
daar stevig vast.
Toen Baba op een keer, in het begin van de vijftiger jaren,
tijdens Ramanavami, de verjaardag van Rama, in Venkatagiri
was, ging hij onverwacht in trance. Toen hij weer bijkwam,
stroomde er een golf vibhuti uit zijn mond, gevolgd door een
aantal gouden blaadjes met daarop in het Telugu de woorden 'Sri
Rama'. Toen de raja (koning) van Venkatagiri deze blaadjes
zag, was hij erg gelukkig, want hij was een groot vereerder van
Rama.
En toen op 14 april 1950 Ramana Maharshi stierf in Tiruvannamalai,
raakte Sai Baba ook in trance. Die avond om ongeveer negen uur
ging hij naar zijn kamer waar hij vervolgens neerviel. Twee
devotees, die vanwege zijn starende blik reeds vermoedden wat er
ging gebeuren, waren hem gevolgd en vingen hem op. Baba liet zijn
lichaam uit hun armen opstijgen en mompelde: 'Maharshi heeft
mijn lotusvoeten bereikt.' Daarna spleet de zool van zijn
rechtervoet open en kwam er bijna twee kilo vibhuti uitstromen.
Terwijl hij nog in de lucht zweefde, verzamelden de beide devotees
de heerlijk ruikende vibhuti. Toen hij weer bijkwam, gaf Baba
opdracht de vibhuti in papiertjes te doen en uit te delen als
prasad.
Dat hij niet in trance hoefde te gaan om iemand te helpen, toonde
hij op een keer aan een groepje devotees toen hij samen met hen in
zijn kamer was in Prasanthi Nilayam - dat is de naam van de ashram
die in 1950 werd geopend. Zij waren allemaal druk bezig met het
gereedmaken van de dhoti's die gedurende Dasara aan de armen
zouden worden uitgedeeld. Plotseling vroeg Baba aan een van de
aanwezigen: 'Parthasarathi, jij denkt dat ik nu hier ben, bij
jou, terwijl ik met deze schaar dit kledingstuk doormidden knip,
is het niet? Weet je dat ik zojuist naar Madras ben geweest om
jouw Kusa te zien? Het jongetje kreeg difterie en je broer heeft
hem naar het ziekenhuis gebracht. Maak je geen zorgen, mijn beste.
Ik heb hem darshan gegeven. Hij zal spoedig in orde zijn. '
Alle aanwezigen waren stomverbaasd bij deze mededeling en
Parthasarathi viel aan Baba's voeten, overweldigd door dit bewijs
van zijn almacht en genade.
Uit de volgende twee voorbeelden blijkt dat Baba soms ook iemand
helpt door een ander lichaam te materialiseren. Hij blijft dan
gewoon in Puttaparthi en gaat door met zijn werkzaamheden, maar
verschijnt toch op een andere plaats.
Op een dag arriveerden een oude man en vrouw met hun zoon in
Puttaparthi. Direct toen Baba hen zag, zei hij tegen hen: 'Wat
zijn jullie voor dwazen om op zo'n manier de rails over te
steken?' Zij schrokken van zijn woorden en waren
tegelijkertijd verbaasd over het feit dat Sai Baba wist wat er was
gebeurd. Andere devotees die deze conversatie hoorden, werden
nieuwsgierig en spraken hen aan. Toen vertelde de oude man:
'Onderweg naar Puttaparthi moesten wij op een gegeven moment
overstappen. Nu hadden wij nogal wat bagage bij ons en daarom
namen wij niet de moeite om helemaal om te lopen naar het andere
perron. In plaats daarvan staken wij gewoon de rails over. Maar
plotseling kwam er een trein en wij konden niet snel genoeg
wegkomen. Opeens stond er een jongeman naast ons, die ons nog net
op tijd wegtrok voor de aanstormende trein.'
In het tweede voorbeeld gaat het om een devotee van Sai Baba van
Shirdi, die er moeite mee had te aanvaarden dat Sathya Sai
dezelfde is als Shirdi Sai.
Op een avond fietste een muziekleraar en violist naar huis over
een verlaten weg in Delhi. Hij was enkele weken eerder in
Puttaparthi geweest en Sai Baba had grote indruk op hem gemaakt,
maar hij was er nog niet van overtuigd dat hij Shirdi Baba was of
een Avatar (goddelijke belichaming), ook al had hij gezien
dat Sathya Sai vaak dezelfde gebaren maakte en dezelfde wonderen
deed als Shirdi Sai, en al had hij gehoord dat diens leringen niet
anders waren dan die van zijn eigen leermeester. Al fietsend liet
hij zijn gedachten hierover gaan toen er opeens achter hem een
stem klonk die zei: 'Klaar met werken voor vandaag?' Hij
keek om en zag een wat oudere, stevig gebouwde man, die hard
trapte om hem in te halen. De man toonde een stralende glimlach en
daarom antwoordde hij: 'Ja, ik ben nu onderweg naar huis.' Hij nam
aan dat de onbekende hem eens tijdens een concert had horen spelen
en hem daarom nu zomaar aansprak. Wel bevreemdde het hem dat de
man hem had aangesproken in het Tamil, zijn moedertaal.
'Zou u dan even met mij mee willen gaan naar dat oude graf
ginds? Ik zal u niet lang ophouden, ' verzocht de man.
Zij reden naast elkaar naar de ruïne die de man had
aangewezen, zetten hun fietsen tegen een muur en gingen in de
schaduw zitten, tegenover elkaar op verzoek van de oude man. Deze
begon een gesprek en al spoedig vertelde de muziekleraar over zijn
problemen in het algemeen en over zijn twijfels inzake Sai Baba in
het bijzonder.
'De goeroe die u hebt mogen ontmoeten, is de Heer zelf,' zei de
oude man. 'Waarom twijfelt u daaraan? Hij is Shirdi Baba
zelf. Kijk!' en hij stond op en strekte zijn handpalmen
naar de muziekleraar uit. Tot zijn verbijstering zag deze op de
ene palm een duidelijke afbeelding van Shirdi Sai en op de andere
het stralende gezicht van Sathya Sai. Vervolgens liep de oude man
naar zijn fiets en de muziekleraar volgde hem. Samen reden zij
terug naar de weg. Daar aangekomen vermaande de oude man hem om
trouw te blijven aan zijn goeroe en daardoor de schat die zomaar
op zijn weg was gekomen, niet weer te verliezen, waarna hij
wegfietste in de richting waaruit zij oorspronkelijk gekomen
waren. Dit verbaasde de muziekleraar wel, maar hij raakte pas
flink van zijn stuk toen hij Baba - want híj was die oude
man - plotseling in het niets zag verdwijnen!
Een nieuwe glimp van zijn almacht toonde Baba door mensen te gaan
opereren. Zo nu en dan riep hij een bezoeker met lichamelijke
klachten bij zich en opereerde hem ter plaatse met door hem op dat
moment gematerialiseerde instrumenten. Zo verwijderde hij de
amandelen van een neefje van Hanumantha Rao, de hoofdinspecteur
van het gevangeniswezen van Madras. Tegen dr. Padmanabham uit
Bangalore, die hem vertelde dat zijn zeventienjarige broer aan
hernia moest worden geopereerd, zei Baba dat hij de jongen maar
naar Puttaparthi moest sturen en hij vervolgde: 'Waarom zou je
de moeite nemen om hem te laten opnemen in het Victoria
ziekenhuis? Ik zal de hernia-operatie doen en dan zal hij na tien
minuten weer volmaakt in orde zijn.' Padmanabham stuurde hem
inderdaad naar Baba toe en deze opereerde hem dezelfde dag nog. De
benodigde instrumenten, zoals messen, scharen en naalden, haalde
hij uit het niets tevoorschijn met een draaiende beweging van zijn
hand. Met dezelfde soort handbeweging materialiseerde hij vibhuti,
die hij gebruikte als verdovings- en ontsmettingsmiddel. Na tien
minuten stond de jongen weer op zijn benen, gezond en wel. De wond
was reeds genezen; alleen was er nog een litteken te zien.
Op een dag kwam Nagamani Purnaiya, een devotee die reeds enige
tijd in de ashram woonde, naar Baba toe en zei: 'Swami, er is hier
een man wiens maag ontzettend opgezwollen is. Hij ligt vrijwel de
hele tijd op bed en heeft veel pijn. U weet wel wie ik bedoel. Zou
u die man niet willen genezen?'
Baba hoorde haar zwijgend aan.
Toen hij na enkele dagen nog niets had ondernomen, kwam zij weer
naar hem toe en zei nogmaals: 'Baba, doe alstublieft iets voor die
arme man!'
Glimlachend antwoordde hij: 'Denk je dat het hier een
ziekenhuis is?'
Kort daarop ging Baba op een avond met de devotees naar de
rivieroever en alle vrouwen besloten om iets te eten mee te nemen
zodat zij daarvoor niet terug hoefden te gaan naar de ashram.
Nagamani Purnaiya liet in de buurt van de mandir een pot water op
het vuur staan toen zij vertrokken. Zij hoopte met het warme water
Baba's voeten te mogen wassen wanneer zij van de zandige
rivieroever terugkwamen.
Gezeten in het zand vertelde Sai Baba de devotees over toewijding
en over geloof in God. Zij zongen en ook deed Baba enkele
wonderen.
Toen zij weer terug waren bij de mandir, ging Nagamani snel heet
water halen om Baba's voeten te wassen, maar deze verdween in de
kamer van de zieke man. Even later zag zij Baba gehaast komen
aanlopen met iets in zijn handen. Het leek, dacht zij, op een
vieze bal van rotte bananenbladeren. Nadat hij het weggegooid had,
liep Baba op haar toe en vroeg: 'Mag ik wat warm water van je om
mijn handen te wassen?' Ze zag dat zijn rechterhand helemaal rood
was en vroeg op opgewekte toon: 'Heeft u geschilderd of iets
dergelijks?' 'Het is bloed,' antwoordde hij.
Terwijl zij water over zijn handen goot, zei Baba plagend: 'Je
wilde toch zo graag dat het hier een ziekenhuis zou worden?
Zojuist heb ik de noodzakelijke operatie verricht bij die
man.'
Die nacht deed zij vrijwel geen oog dicht. Zij moest voortdurend
denken aan de man die door Baba geopereerd was, zonder verdoving,
dacht zij, en die na de operatie natuurlijk ook geen medicijnen
had gekregen tegen de pijn.
Om haar gerust te stellen besloot Baba haar de volgende morgen
direct naar de patiënt toe te sturen. Dan kon zij zelf zien
wat er was gebeurd. Daarom riep hij haar de volgende ochtend al
vroeg bij zich en zei tegen haar: 'Wil je een rol watten gaan
halen en die naar de vrouw van de patiënt brengen. Misschien
kun je haar helpen bij het aanleggen van een schoon verband bij
haar man.' Zij haalde de watten, liep vervolgens naar de deur van
de kamer waar de zieke verbleef, maar bleef toen aarzelend staan.
Ze riep, maar kreeg geen antwoord.
'Opschieten!' riep Baba van op een afstandje.
Toen ging ze de kamer binnen. Tot haar stomme verbazing zat de
patiënt rechtop in bed en was bezig een stevig ontbijt te
verorberen terwijl hij vóór de operatie absoluut
niets kon eten. Inmiddels was Baba ook de kamer binnengekomen. Hij
liep op de man in het bed toe, trok zijn hemd omhoog en toonde
Nagamani de plek van de operatie. Er zat geen verband op en zij
zag een smal litteken van een bijna genezen snee. Zij constateerde
ook, dat zijn maag niet langer opgezwollen was. Ze begreep nu wel
dat Baba haar alleen maar gevraagd had om een rol watten te
brengen om haar de kans te geven de patiënt te bezoeken.
'Dit is geen operatie die door een dokter had kunnen worden
gedaan, ' zei Baba. 'Ik heb het gedaan. Hij heeft geen
pijn; hij heeft geen rust nodig en geen speciaal dieet.'
De patiënt vertelde haar dat Sai Baba de vorige avond de
kamer was binnengekomen en met een handgebaar enkele chirurgische
instrumenten uit de lucht had gehaald. Toen had hij wat vibhuti
gematerialiseerd en dat op zijn voorhoofd gewreven. Dat had
kennelijk als verdovend middel gewerkt, want hij herinnerde zich
niets meer van wat er daarna was gebeurd. Toen hij na vijf minuten
weer was bijgekomen, had Baba hem verteld dat de operatie voorbij
was en dat alles in orde was. De snee had aanvankelijk een beetje
pijn gedaan, maar nu voelde hij er niets meer van. Nagamani vroeg
aan zijn vrouw of zij wist hoe die snee zo snel had kunnen genezen
en zij vertelde dat Baba de randen eenvoudig met zijn vingers
tegen elkaar had geduwd en dat de opening onmiddellijk was
dichtgegaan. Vervolgens had hij wat vibhuti op de wond gedaan en
zijn hand er even opgelegd. Daarna had hij de patient verzekerd
dat hij weer helemaal beter zou worden en had hij het vertrek
verlaten. De patiënt vertelde haar ook nog dat zij
vóór zij naar Puttaparthi kwamen, verscheidene
dokters hadden geraadpleegd en dat die allen hadden gezegd dat hij
geopereerd moest worden. Zou hij dat niet doen, dan had hij niet
lang meer te leven. Hij wilde echter geen operatie en hij had zijn
vrouw gevraagd om hem naar Puttaparthi te brengen.
Soms opereerde Baba mensen ook in hun dromen. Zij droomden dan,
dat zij door hem geopereerd werden en wanneer zij wakker werden,
bleek de pijn verdwenen te zijn. Soms liet Baba in zo'n geval als
bewijs een litteken achter op de plaats van de operatie, of de
patiënt ontdekte 's morgens dat er bloed op zijn laken zat.
Maar Baba verscheen ook in dromen om mensen te troosten, raad te
geven, te helpen bij grote en kleine problemen. Ja, hij gebruikte
vele manieren om zijn aanwezigheid kenbaar te maken. Zijn wonderen
dienden om zijn leringen bekend te maken, om het geloof erin te
versterken, om mensen aan te moedigen en te inspireren. Zo nu en
dan adviseerde hij daarom ook iemand in een droom om naar
Prasanthi Nilayam te komen en wanneer deze persoon dat niet kon
betalen, zorgde Baba ervoor dat hij het geld kreeg. Soms ging het
om iemand die helemaal niet in God geloofde of om iemand die dacht
dat Baba een bekwaam goochelaar was of een bedrieger. Maar, zegt
Sai Baba niet zelf, dat zij die hem ontkennen verblind zijn door
onwetendheid of trots en daarom nog meer mededogen en genade nodig
hebben dan anderen.
Baba gebruikt al zijn hele leven vibhuti als teken van zijn zegen.
In India is dat heel vanzelfsprekend, maar ook in het Westen
hechten de meeste devotees erg veel waarde aan vibhuti. Ze willen
het allemaal in huis hebben. Tegenwoordig kan iedereen in de
ashram zakjes door Baba gezegende vibhuti kopen, maar in het begin
was dat nog niet het geval. Wanneer Sai Baba in die tijd iemand
adviseerde om vibhuti in te nemen, materialiseerde hij ook meestal
een flinke hoeveelheid voor hem. Een enkele keer plukte hij een
potje uit de lucht en gaf dat aan een devotee met de woorden:
'De vibhuti hierin zal nooit opraken!' Tegen dr. Benito
Reyes uit Californië zei hij: 'Wanneer je in je gebeden
ergens alleen maar aan denkt, zal die wens vervuld worden.'
Dit bleek een geschenk waarmee hij heel voorzichtig moest
omspringen, zoals hij al snel zou merken.
Toen hij op een zondagochtend in september 1974 samen met zijn
vrouw aan het wandelen was, dacht hij: 'Er is in zovele huizen
vibhuti verschenen. Waarom niet ook bij ons?'
Toen zij weer thuiskwamen, bleek het hele huis vol vibhuti te
zitten. De hele wijk liep uit om dit wonder te zien. Alleen de
huisbaas maakte zich zorgen. Hij liet deskundigen van de brandweer
komen om te onderzoeken of er ergens in het huis brand was. Die as
moest immers ergens vandaan komen!
Behalve als verdovings- en ontsmettingsmiddel, zoals
hiervóór beschreven, gebruikt Baba vibhuti ook als
geneesmiddel. Geloof kan wonderen doen en voor sommigen is geloof
in hem voldoende om te genezen, maar de meeste mensen hebben
behoefte aan pillen en poeders of aan een operatie en dus helpt
Baba hen op de door hen gewenste manier. Soms speelt hij ook een
spel, maar altijd kan de persoon in kwestie uit de manier waarop
hij helpt, een les halen.
Toen Swami Amrithananda, een bejaarde schriftgeleerde en volgeling
van Ramana Maharshi, enige maanden in de ashram doorbracht, maakte
Baba van de gelegenheid gebruik om hem te genezen van zijn
chronische astma en hem een teken te geven van zijn goddelijkheid.
Gedurende de eerste dagen materialiseerde hij voor hem vibhuti en
een goudkleurig poeder dat hij hem liet opeten. Bovendien haalde
Baba een koperkleurig poeder tevoorschijn dat hij op zijn borst en
rug smeerde. Ook gaf hij Amrithananda wortels om op te kauwen en
enkele dagen later haalde hij een handvol bladeren tevoorschijn,
perste die uit en liet hem het sap opdrinken. Op een dag
materialiseerde Baba voor hem een flinke hoeveelheid bladeren en
met een twinkeling in zijn ogen zei hij tegen hem: 'Eet dit
allemaal op.'
Amrithananda pakte de hele bundel aan en kwam toen tot zijn schrik
tot de ontdekking dat er onder de bladeren allemaal kleine,
scherpe doorns zaten.
'Wilt u werkelijk dat ik dat allemaal opeet, met inbegrip van de
doorns?' vroeg hij aarzelend.
Baba stak zijn hand uit en zei: 'Geef het eens terug.'
Amrithananda legde de bladeren in Baba's hand en onmiddellijk gaf
deze ze hem weer terug. Tot zijn verbazing en opluchting was er nu
geen enkele doorn meer te ontdekken en hij at alles opgewekt
op.
Een paar dagen later riep Baba hem weer binnen. Met de woorden:
'Dit is een heel goed middel; het komt rechtstreeks uit het
Himalaya- gebergte,' haalde hij weer een flinke hoeveelheid
bladeren tevoorschijn. Hij stopte de helft ervan in zijn handen en
zei: 'Kom op! Kauwen en doorslikken.' De swami propte de
bladeren in zijn mond en kwam toen tot de ontdekking dat ze
vreselijk bitter waren. Het kostte hem de grootste moeite om alles
weg te werken. Duidelijk stond op zijn gezicht te lezen dat hij
uit de grond van zijn hart hoopte dat Baba hem niet ook nog zou
vragen om de andere helft van de bladeren op te eten. Zonder een
spier te vertrekken overhandigde Baba hem de rest van de bladeren
met de woorden: 'Eet dit ook op.' Manmoedig stak hij ze in
zijn mond. Toen verscheen er een blik van opluchting en vervolgens
van vreugde op zijn gezicht, want deze bladeren bleken zoet te
zijn, ongelooflijk zoet, zoeter dan suikerriet of honing. Baba
lachte om zijn verwarring en Amrithananda realiseerde zich eens
temeer dat de wegen van God ondoorgrondelijk zijn.
Teneinde zijn missie meer bekendheid te geven, begon Sai Baba nu
ook vibhuti te laten verschijnen op afbeeldingen van hemzelf bij
mensen thuis. Sommigen dachten aanvankelijk dat er stof op de
foto's zat, maar toen dit steeds weer terugkwam nadat zij het
hadden weggeveegd, kwamen zij naar Baba toe en zeiden: 'Swami, er
verschijnt steeds stof op uw foto in mijn puja-kamer
(gebedsruimte). Weet u hoe dat komt?' 'Nee, nee,'
antwoordde hij dan, 'het is geen stof, het is vibhuti. Je kunt
het ervan afhalen en het bewaren en het aan zieken geven.' In
die begintijd leidde de verschijning van vibhuti op afbeeldingen
soms ook tot vergissingen. Op een dag kwam er een man naar Baba
toe om hem te vragen hem te helpen zijn spoorloos verdwenen zoon
terug te vinden. Korte tijd daarna verscheen er vibhuti op een
foto van Baba in zijn huis en ernstig bezorgd schreef hij Baba een
brief met de vraag of dat betekende dat zijn zoon dood was. De as
had hem herinnerd aan dood en crematie. Baba liet Kasturi
onmiddellijk terugschrijven dat dat beslist niet het geval was en
dat die as juist een teken van genade was, een bewijs dat Baba
altijd bij hem was.
Bij een andere devotee leidde de vibhuti op enkele afbeeldingen
tot problemen. Deze was namelijk zó zoet dat er zwermen
mieren op afkwamen en daar was de man niet zo blij mee. Hij vroeg
Baba de vibhuti weg te nemen, maar in plaats daarvan droeg deze de
mieren op weg te blijven.
Tegenwoordig weten alle devotees dat het vibhuti is, die soms op
foto's van Sai Baba verschijnt, maar ook op afbeeldingen van Rama,
Krishna, Shiva, Jezus en vele andere vormen van God. Bovendien
verschijnt er niet alleen vibhuti, maar soms ook kumkum of
amrita (nectar) en een enkele keer zelfs boter,
rijstkorrels, goud of edelstenen. Dit gebeurt niet alleen in
India, maar in duizenden huizen over de hele wereld. Het is zoiets
als een affiche om aan te kondigen dat de Avatar gekomen is. De
ontvanger mag deze stoffen gebruiken voor zichzelf, zijn gezin en
anderen, maar het is niet de bedoeling dat hij er veel publiciteit
aan geeft. Dat zou kunnen leiden tot verwaandheid en dat is
nadelig voor de spirituele ontwikkeling van die persoon. De
meesten die deze vorm van genade ontvangen, koesteren dit geschenk
in hun hart.
Ondanks de grote stroom bezoekers en de vele wonderen die Baba nu
dagelijks verrichtte, zagen veel bewoners van Puttaparthi en de
omliggende dorpen en steden beslist nog geen Avatar in hem. Zij
kenden hem vanaf zijn geboorte en zagen hem als een gewone jongen.
Zo iemand kon toch niet plotseling een god worden? Sommigen
dachten dat Baba een bedrieger was of een goochelaar en zij
bespotten hem en zijn ouders; anderen dachten dat hij in contact
stond met boze geesten. Er was angst en jaloezie.
Dit leidde ertoe dat iemand uit het dorp probeerde hem te
vergiftigen. Deze eerste poging heeft niet tot zijn dood kunnen
leiden - evenmin als alle volgende - maar het was nodig dat Baba
het vergiftigde voedsel opat, omdat dat de enige manier was waarop
de betreffende vrouw tot geloof zou kunnen komen. Zij moest zien
dat vergif hem niet kon deren. Baba noemde dit dan ook geen poging
om hem te doden, maar een poging om zijn goddelijkheid te testen.
Het gebeurde op een feestdag. Samen met twee devotees bezocht Baba
de huizen van enkele inwoners van het dorp en in ieder huis at of
dronk hij een kleinigheid. Als laatste bezochten zij het huis van
een jonge vrauw uit de kaste der Brahmanen. Toen zij Baba had
gevraagd om naar haar huis te komen en bij haar te blijven eten,
had hij geantwoord: 'Dat is goed, maar geen hele maaltijd; een
kleinigheid is voldoende.'
Terwijl zij hem nu twee zelfgemaakte vada's (een gekruid
gerecht van gebakken linzen) voorzette, sprak zij: 'Meestal maakt
u er een hele show van om een paar kleine hapjes te eten. Maar nu
moet u alles opeten.'
'Ik ga deze vada's allebei helemaal opeten, zei hij
opgewekt en hij deed wat hij gezegd had. Natuurlijk wist hij dat
zij vergiftigd waren en later, onderweg naar het huis van
Subbamma, vertelde hij zijn metgezellen wat er aan de hand was.
Zij toonden zich geschokt, maar Baba kon slechts lachen om de
dwaasheid van het hele geval. Even later gaf hij over en daarbij
kwamen de twee vada's, die hij volledig opgekauwd had, in hun
geheel naar buiten! De vrouw in kwestie was hem gevolgd om te zien
wat er met hem zou gebeuren. Nadat zij had gezien hoe hij de
vada's in hun geheel had overgegeven, kreeg zij spijt van haar
daad, viel neer aan zijn voeten en sprak bevend: 'Swami, vergeef
deze moordenares alstublieft.'
Baba legde zijn hand op haar hoofd en zei: 'Bangaru! Manchidi,
manchidi.' (Mijn liefje! Het is in orde, het is in orde.)
Tegenwoordig is zij een trouwe devotee. Enkele malen is Baba in
later jaren nog bij haar te gast geweest en wanneer zij hem dan
iets te eten wilde geven, zei hij altijd met een blik van
verstandhouding: 'Graag alleen gewoon voedsel; geen speciale
vada's deze keer.'
In de tijd dat hij in de met riet gedekte hut woonde, dus voor de
Oude Mandir gereed was, trachtten enkele mannen op een nacht
tevergeefs deze hut in brand te steken. Op een gegeven moment kwam
Baba lachend naar buiten en riep tegen hen: 'Jullie hebben
vruchteloos geprobeerd de hut in brand te steken, daarbij lucifer
na lucifer afstrijkend. Maar alleen het doosje is leeggeraakt;
geen enkele lucifer is ontbrand. Dit zijn échte
Sai-lucifers! Probeer deze eens.'
Tegelijkertijd strekte hij zijn lege hand naar een van hen uit. In
zijn hand verscheen een doosje lucifers dat hij vervolgens naar
hem toegooide. De mannen renden weg, maar kort daarop deden zij
een nieuwe poging. Zij barricadeerden de deur van buitenaf, goten
benzine over de hut en staken de zaak in brand. Het vuur werd snel
geblust door een korte maar hevige stortbui vlak boven de hut.
Toen zijn kamers in de Oude Mandir gereed waren, werden deze met
enig ceremonieel aan Baba aangeboden door de metselaars en
timmerlieden. Er waren een aantal gasten uitgenodigd voor de
gelegenheid en deze brachten allemaal een schaal vol lekkernijen
mee. Op een gegeven moment gaf Baba opdracht om het lekkers uit te
delen, maar één schaal pakte hij zelf. De devotees
dachten dat hij de laddu's (snoepgoed in de vorm van een
balletje) op deze schaal zelf zou gaan uitdelen en kwamen begerig
dichterbij, maar tot hun teleurstelling bracht hij de schaal naar
zijn kamer. Wat zij namelijk niet wisten, was dat dit snoepgoed
vergiftigd was! Even later vroeg Baba een van de medewerkers om de
schaal mee naar buiten te nemen en het snoepgoed daar te
begraven.
Het is beslist niet zo, dat Sai Baba deze mensen die hem kwaad
probeerden te doen, haat. 'Ik kan niet haten, zelfs al zou ik
dat willen. Haat en boosheid maken geen deel van mij uit. (...) Ik
kan weleens sissen om te waarschuwen en te berispen, maar ik haat
nooit. Ik ben gelukzaligheid en alleen maar gelukzaligheid. (...)
Dat is mijn aard.'
9. Mijn geliefde broeder
Langzamerhand werd de tempel te klein voor alle bezoekers. Het
was nu 1947 en Sai Baba was twintig jaar oud. Hij vertelde de
devotees dat er over enkele jaren een grote ashram zou zijn, die
zou worden bezocht door miljoenen mensen. De meesten dachten dat
dit grootspraak was, maar enkelen begonnen met het aankopen van
grote stukken land die Baba had aangewezen.
Toen zijn moeder hoorde dat hij een nieuwe tempel wilde bouwen op
wel bijna een halve kilometer afstand van de huidige, sloeg de
angst haar om het hart. Was hij weer bezig om zich van haar te
verwijderen? Zij verzamelde alle argumenten tegen dit project die
zij kon bedenken en snelde naar de tempel om hem te spreken.
'Swami, wat hoor ik nu? Ze zeggen dat je een nieuwe mandir gaat
bouwen op die heuvel daar. Hoe kun je nu naar een plek gaan die zo
ver van het dorp af ligt, een gebied dat midden in de jungle ligt
en vol met slangen en schorpioenen zit? Hoe kunnen oude en zieke
mensen en moeders met kleine kinderen dan bij je komen?' Na nog
een hele reeks van dergelijke argumenten vervolgde zij: 'Deze
mandir is voldoende voor jou. Je kunt beter een klein gebouw
hebben vol mensen, dan een groot gebouw dat half leeg is!' Baba
liet haar rustig uitspreken en pas toen zij zei: 'Geef antwoord!
Zeg in ieder geval iets!' vroeg hij vriendelijk: 'Waarom maak
je je druk om wat de mensen zeggen? Wanneer ik naar die plek ga,
zullen er geen jungle en geen slangen zijn. Er zullen iedere dag
honderden pelgrims toestromen en die plek zal een Shirdi worden,
een Tirupati en een Kashi.' Hierop had zij geen weerwoord,
maar tevreden was zij niet en daarom wendde zij zich tot Seshama.
Zij vroeg hem zich in te spannen om zijn broer ervan te overtuigen
dat hij niet moest verhuizen.
Nu was Seshama er nog steeds niet in geslaagd Baba's ware aard te
bevatten. Zijn waarachtige broederliefde was er de oorzaak van dat
hij met toenemende ontsteltenis keek naar de lange colonne auto's
die iedere dag weer langs de oever van de Chitravati naar het dorp
kwam. Nog erger vond hij het dat men de eenvoudige dorpsjongen,
die zijn broer volgens hem toch was, geregeld meenam naar de
steden achter de horizon, steden vol verlokkingen en valstrikken.
Toen zijn moeder hem vroeg om er bij zijn broer op aan te dringen
geen grotere tempel te gaan bouwen en er vervolgens ook nog enkele
krantenartikelen verschenen waarin allerlei onjuistheden over Baba
werden verteld, was voor hem de maat vol. Hij pakte pen en papier
en schreef zijn broer een brief waarin hij hem waarschuwde voor de
gevolgen van roem en de afgunst van de mensen en waarin hij
vertelde over de lessen die hij zelf reeds had geleerd in het
leven.
Op 25 mei 1947 schreef Sai Baba Seshama een brief terug, die
eigenlijk niet alleen voor hem bestemd was, maar voor alle mensen.
In die brief onthulde hij een klein gedeelte van zijn ware aard en
sprak hij over zijn taak op aarde.
Aan allen die mij toegewijd zijn.
Mijn geliefde broeder!
Ik heb je brief ontvangen. Ik proef in deze brief jouw
voortdurende toewijding en genegenheid, maar ik hoor er ook een
ondertoon in van twijfel en bezorgdheid. Neem van mij aan dat het
onmogelijk is het hart te peilen en het karakter te doorgronden
van jnani's (zij die God zien in alles), yogi's, asceten,
heiligen, wijzen en dergelijke. De mensen zijn begiftigd met een
verscheidenheid aan kenmerken en denkwijzen; vandaar dat ieder
oordeelt vanuit zijn eigen gezichtspunt en spreekt en redeneert in
het licht van zijn eigen karakter. Wij zullen echter trouw moeten
blijven aan onze eigen weg, onze eigen wijsheid en onze eigen
beslissing, zonder beïnvloed te worden door algemene
waardering. Zoals het spreekwoord zegt: alleen de boom vol
vruchten wordt door voorbijgangers met een regen van stenen
bekogeld. De goeden prikkelen altijd de slechten tot laster; de
slechten wekken altijd de spot op bij de goeden. Zo is deze
wereld. Men zou verbaasd moeten zijn wanneer zulke dingen niet
gebeuren.
Men moet de mensen ook eerder beklagen dan veroordelen. Zij
begrijpen het niet. Zij hebben het geduld niet om op de juiste
wijze te oordelen. Zij worden te zeer in beslag genomen door
begeerte, woede en eigendunk om de zaken helder te zien en
volledig te begrijpen. Daarom schrijven zij allerlei dingen.
Indien zij het begrepen, zouden zij niet op zo'n manier praten of
schrijven. Ook wij zouden geen enkele waarde moeten hechten aan en
ons niets moeten aantrekken van dergelijke artikelen, zoals jij
schijnt te doen. Er komt een dag dat de waarheid beslist zal
zegevieren. Onwaarheid kan nooit winnen. Onwaarheid mag de
waarheid lijken te overwinnen, maar haar overwinning zal verbleken
en de waarheid zal zichzelf vestigen.
Het is niet de gewoonte van de groten om zich op te blazen wanneer
de mensen hen vereren en om in elkaar te krimpen wanneer de mensen
hen beschimpen. In feite is er geen heilige tekst waarin regels
zijn vastgelegd om het leven van de groten te reglementeren door
voor te schrijven welke gewoonten en denkwijzen zij moeten
aanvaarden. Zij kennen zelf de weg die zij moeten gaan. Hun
wijsheid reguleert hun daden en maakt deze heilig. Zelfvertrouwen
en heilzame activiteiten, dat zijn hun twee speciale kenmerken.
Zij kunnen zich ook bezighouden met het bevorderen van het welzijn
van devotees en hen laten delen in de vruchten van hun werken.
Waarom zou jij je laten beïnvloeden door twijfels en zorgen
zolang deze zaken mij betreffen? Per slot van rekening beroeren de
loftuitingen en de afkeuring van het volk het atma (ziel), de
realiteit, niet; zij kunnen slechts het lichaam aantasten.
Ik heb een 'taak', namelijk het opvoeden van de gehele mensheid en
ervoor zorgen dat allen een leven vol ananda (gelukzaligheid)
zullen hebben. De 'gelofte' die ik heb gedaan, houdt in allen die
van het rechte pad zijn afgedwaald, weer naar het goede terug te
leiden en hen te redden. Ik ben gebonden aan een 'werk' dat mij
lief is, namelijk het wegnemen van de noden van de armen en hun te
schenken wat zij nodig hebben. Ik heb een 'reden om trots te
zijn', want ik red allen die mij oprecht vereren en aanbidden. Ik
heb mijn definitie van 'devotie'. Ik verwacht dat degenen die mij
toegewijd zijn, vreugde en verdriet, winst en verlies met
onveranderlijke standvastigheid zullen verwelkomen. Dit betekent
dat ik degenen die zich aan mij vasthouden, nooit zal opgeven.
Wanneer ik aldus bezig ben met mijn heilzame taak, hoe kan mijn
naam dan ooit worden besmeurd, zoals jij vreest? Ik zou je willen
aanraden geen acht te slaan op dergelijke onzinnige praatjes.
Mahatma's (grote zielen) hebben hun grootheid niet te danken aan
iemand die hen zo noemt; zij worden niet onbelangrijk wanneer
iemand hen onbelangrijk noemt. Alleen minderwaardige mensen die
zwelgen in opium en ganja (een met opium vergelijkbaar
verdovend middel), maar beweren onovertroffen yogi's te zijn,
alleen zij die teksten uit de heilige geschriften citeren om hun
gulzigheid en trots te rechtvaardigen, alleen droge geleerden die
zich verkneukelen in hun spitsvondigheden en hun bedrevenheid in
het argumenteren, worden geraakt door loftuitingen of
afkeuring.
Je hebt vast wel levensgeschiedenissen van heiligen en goddelijke
personen gelezen. In die boeken heb je zeker gelezen over nog
gemenere leugens en weerzinwekkender beschuldigingen die tegen hen
geuit zijn. Dit is het lot van Mahatma's, overal, te allen tijde.
Waarom trek jij je deze dingen dan zo erg aan? Heb je niet gehoord
van honden die janken naar de sterren? Hoelang houden ze dit vol?
Authenticiteit zal spoedig zegevieren.
Ik zal mijn missie noch mijn besluit opgeven. Ik weet dat ik ze
ten uitvoer zal brengen. Ik aanvaard de eer en oneer, de roem en
de afkeuring die het gevolg kunnen zijn, met dezelfde
gelijkmoedigheid. Innerlijk ben ik onaangedaan. Ik acteer slechts
in de uiterlijke wereld. Ik spreek en trek rond ten dienste van de
uiterlijke wereld en om mijn komst aan de mensen te verkondigen;
verder heb ik zelfs met deze zaken niets te maken.
Ik ben aan geen enkele plaats gebonden; ik hecht aan geen enkele
naam. Ik ken geen 'mijn' of 'dijn'. Ik antwoord, welke naam je ook
gebruikt. Ik ga waarheen ik maar gevoerd word. Dit is mijn
allereerste gelofte. Ik heb dit tot dusver aan niemand onthuld.
Voor mij is de wereld iets verafs, iets terzijde. Mijn doen en
laten geschiedt uitsluitend voor het heil der mensheid. Niemand
kan mijn glorie bevatten, wie hij ook is, welke methode van
onderzoek hij ook gebruikt, hoelang hij zijn pogingen ook
voortzet.
Je kunt de volle glorie zelf aanschouwen in de komende jaren.
Devotees moeten geduldig en volhardend zijn. Ik ben niet bezorgd
noch ben ik ongerust over het feit dat deze zaken bekend zullen
worden gemaakt. Ik heb er geen behoefte aan deze woorden neer te
schrijven. Ik heb ze geschreven omdat ik voelde dat het je pijn
zal doen als ik niet zou antwoorden.
Aldus, je Baba.
Seshama en Easwaramma waren sprakeloos na het lezen van deze
brief. Over hun bezwaren tegen Baba's plannen om een grotere
tempel te gaan bouwen, spraken zij niet meer.
Baba had medelijden met zijn moeder, die verbijsterd was door alle
ontwikkelingen. Wanneer zij zag dat haar zoon allerlei
maatschappelijk belangrijke personen raad gaf, dacht zij met
schrik aan de beperkte schoolopleiding die hij had genoten. Zij
had geen idee van de vermogens die een Avatar bezit. Zij was tot
nu toe nauwelijks weg geweest van het platteland en uit
Puttaparthi en daarom besloot Baba dat het goed zou zijn wanneer
zij eens een klein stukje van de wereld zou zien. Dat zou haar
blik verruimen en dan zou zij niet meer zo snel in paniek
raken.
Toen hij met een groepje devotees een rondreis in de omgeving zou
gaan maken, overreedde hij haar om mee te gaan. Zij gingen eerst
met de auto naar Madras, waar Easwaramma voor het eerst van haar
leven de zee zag. Bij het zien van die oneindige watervlakte met
de golven die zonder onderbreking op het strand sloegen, zwol haar
hart op en zij riep uit dat hierin de goddelijke majesteit werd
weerspiegeld. Daarna reden zij naar Mysore, waar zij de dierentuin
bezochten en waar Easwaramma leeuwen en tijgers, slangen en pauwen
en zelfs giraffes en kangoeroes zag. Zij gingen naar Ootacamund in
de Nilgiri-heuvels, bekend als de Blauwe Bergen van Tamil Nadu.
Onderweg bezochten zij schitterende tempels en heilige
rivieren.
Vóór Baba en de devotees terugkeerden naar
Puttaparthi bezochten zij tenslotte Bangalore met zijn drukke
bazaars en zijn statige lanen omzoomd met eeuwenoude bomen.
Easwaramma genoot van alles wat zij zag, maar vooral genoot zij
van de voortdurende aandacht die Baba haar schonk. De volledige
overstap van moeder naar devotee was voor haar niet eenvoudig en
zou nog lang duren. Zij wist dat hij God was en toch stond zij er
nog steeds op geregeld een ritueel uit te voeren om het boze oog
van hem af te wenden. Zijn protest mocht niet baten. Zij zwaaide
met een kokosnoot om hem heen om het kwaad ernaar toe te trekken.
Daarna gooide zij de kokosnoot kapot, daarmee symbolisch het kwaad
vernietigend.
Geleidelijk ging Sai Baba vaker op reis. Velen die zijn hulp nodig
hadden, waren niet in staat om naar Puttaparthi te komen en dus
moest hij wel naar hen toegaan. Hadden de armen, de zieken en de
bejaarden niet evenveel recht op goddelijke hulp als de rijken, de
gezonden en de jongeren? En iedereen die hij bezocht, vroeg hem om
wat langer te blijven opdat zij hun familieleden, vrienden, buren
en zelfs hun vijanden konden uitnodigen om kennis te maken met de
bron van vreugde die zij hadden ontdekt. Zijn moeder zou hem nu
het liefste op iedere reis vergezellen, maar dat was onmogelijk.
Vaak was zij thuis nodig. Grootvader Kondama werd erg oud en had
soms hulp nodig. Verder was de echtgenoot van Baba's zuster
Parvathamma onverwacht overleden en zij was achtergebleven met
drie kinderen, een meisje en twee jongens, waarvan er een doofstom
was. Ook daar ging zij dus helpen. En dan was er nog Baba's
jongste broer Janakiram. Hij had nog steeds problemen met zijn
longen en moest daarvoor zo nu en dan in het ziekenhuis worden
opgenomen.
Toen Baba op een keer een bezoek bracht aan Bangalore werd hij
ziek. Ondanks zijn geruststellende woorden dat het allemaal wel
meeviel, lieten zijn gastheer Raja Setty en diens vrouw Sakamma
een dokter komen. Toen die niets kon vinden, lieten zij een andere
dokter komen, die ook niets kon vinden.
'Het gaat hier om een ziekte die ik zelf op mij heb genomen,'
legde Baba uit. 'Ook Rama en Shirdi Baba hebben een periode gehad
in hun tienerjaren waarin zij een afkeer hadden van voedsel en
vrolijkheid. Deze ziekte is voor mij noodzakelijk.' De aanwezige
devotees waren echter zo bezorgd dat Baba tenslotte toch nog maar
een tipje van de sluier oplichtte.
'Ik bevind mij momenteel in een proces waarin ik mijn lichaam
langzaam omvorm, verander, opdat het sterk genoeg zal zijn om de
goddelijke energie die in mij actief wordt, te bevatten. Deze
energie is nodig om mijn taak als Avatar in volle omvang te kunnen
beginnen. De eerste zestien jaren heb ik mij voornamelijk
beziggehouden met lila (goddelijk spel, wonderen). Tot mijn
35ste zal ik veel wonderen blijven doen om de mensen duidelijk te
maken wie ik ben. Daarnaast zal ik langzaam maar zeker meer nadruk
gaan leggen op de goddelijke leringen en na mijn 45ste zal het
vooral gaan om de leringen.'
Dit bleek voldoende uitleg. Weliswaar konden de devotees de
volledige betekenis van zijn woorden niet begrijpen, maar zij
begrepen wel, dat verder vragen geen zin had en dat zij zich niet
over hem bezorgd behoefden te maken.
Een van de reizen die Sai Baba in die tijd maakte, bracht hem naar
Kuppam en vandaar naar Karur en Trichinopoly. Overal werd hij met
groot enthousiasme ontvangen en overal hield hij toespraken. In
Trichinopoly werd de stoet van auto's voorafgegaan door een
prachtig opgetuigde olifant en een groep devotees die vedische
mantra's (heilige woorden uit de veda's) reciteerden.
Terwijl zij door de straten van de stad reden, liep er plotseling
een kleine jongen de weg op en ondanks de geringe snelheid reed
een van de auto's over hem heen. Voorzichtig droeg iemand het
ernstig gewonde kind naar de veranda van een nabijgelegen huis. Al
snel stond er een hele menigte om hem heen en even later
arriveerde ook de politie. Ondertussen was Baba door de menigte
naar voren gelopen. Hij boog zich over de jongen heen en raakte
hem aan. Onmiddellijk stopte het bloeden en ging hij rechtop
zitten, verwonderd om zich heen kijkend. Om Baba heen klonken
zuchten van opluchting en kreten van bewondering. En toen enkele
politieagenten zich een weg hadden gebaand naar Baba toe, rende
een gezonde jongen rond die tegen iedereen die het maar horen
wilde, vertelde dat een aanraking van Sai Baba hem had
genezen.
De dag na dit voorval was er een grote bijeenkomst in de buurt van
Trichinopoly. Er werden toespraken gehouden en natuurlijk kwam
daarbij herhaaldelijk de gebeurtenis van de vorige dag ter sprake.
Eén van de aanwezigen in de zaal dacht dat het allemaal wel
wat overdreven zou zijn en geloofde beslist niet dat Baba was wie
hij zei dat hij was. Tijdens zijn toespraak liet Baba daarom een
doofstomme jongen - die 'toevallig' naast de twijfelaar stond -
naar het podium komen. Baba zette hem voor de microfoon en vroeg:
'Hoe heet je?' En duizenden toehoorders hoorden luid en
duidelijk zijn antwoord: 'Venkatanarayanan.' De twijfelaar werd
rood en boog vervolgens beschaamd zijn hoofd. De volgende ochtend
was de straat waar Baba logeerde van het begin tot het eind
volgepakt met doofstommen! Baba moest het huis verlaten via een
zij-ingang.
Het lag niet op zijn weg om hen allen te genezen. Ieder moet
zijn karma (gevolgen van handelingen in vorige levens)
uitwerken. Karma is de oorzaak van je geboorte. Voor de meeste
mensen zou het geen oplossing zijn wanneer God hun karma in
één klap van hen zou wegnemen. Zij zouden
onmiddellijk dezelfde fouten maken als in vorige levens en dan
zouden zij toch weer terug moeten komen op aarde om de les alsnog
te leren. Lichamelijk lijden, onvervulde aardse verlangens, zorgen
en problemen zijn geen straf van God. Zij zijn de middelen waarmee
God de mens naar zich toetrekt. Over dit onderwerp zei Baba eens:
'Denk je dat ik je met pijn zou confronteren als er geen reden
voor zou zijn? Open je hart voor pijn zoals je nu doet voor genot,
want het is mijn wil, door mij bewerkstelligd voor jouw bestwil.
Verwelkom haar als een uitdaging.'
Sai Baba ontmoette de raja van Venkatagiri en diens oudste zoon
voor het eerst in 1949. Venkatagiri was tot de onafhankelijkheid
van India een koninkrijkje geweest zoals er in het oude India
zovele waren. Toen Baba de raja voor het eerst ontmoette, woonde
hij met zijn twee zonen in zijn paleis, dat stond op het
uitgestrekte landgoed Venkatagiri ten noorden van Madras. De raja
zelf en zijn oudste zoon gaven zich vrijwel onmiddellijk aan Baba
over.
Tegenwoordig wordt er nogal eens gezegd dat Sai Baba alleen
aandacht zou hebben voor de rijken en machtigen. Hierover zei Baba
eens: 'Indien de indruk wordt gewekt dat ik een voorliefde heb
voor machtigen en rijken, dan is dat volkomen onjuist. Alleen in
het belang van de massa schenk ik hun datgene wat extra aandacht
lijkt te zijn. Alle dienstverleningsprojecten voor de armen
vereisen geld. Daarom trek ik de rijken en machtigen naar mij toe
en moedig hen aan of geef hun de opdracht om scholen,
bhajanruimtes, ziekenhuizen enzovoort voor de armen te bouwen. Ik
heb hen dus niet naar mij toegetrokken uit eigenbelang. Alleen
door verdiensten uit het verleden zijn zij in dit leven rijk en
machtig en door dezelfde verdiensten uit het verleden zijn zij nu
gezegend met goddelijk gezelschap.' Wanneer zij echter naar
Baba toekomen voor persoonlijk gewin, dan stuurt hij hen
onverbiddelijk weg.
Gopal Krishna Yachendra, de jongste zoon van de raja, ontmoette
Baba korte tijd daarna enkele malen in Bangalore en Madras, maar
hij bleek geen enkele belangstelling te hebben voor Baba en diens
taak op aarde. Nog niet tenminste...
In 1950 aanvaardde Baba een uitnodiging van de raja om Venkatagiri
te bezoeken.
Op de dag voorafgaand aan Baba's bezoek zei de raja tegen zijn
zoon: 'Gopal Krishna, ik heb Sri Sathya Sai Baba uitgenodigd voor
een bezoek. Wil jij morgen naar Puttaparthi gaan om hem vandaar te
begeleiden naar Venkatagiri? Zoals je weet is het bij ons traditie
dat een belangrijke bezoeker op zijn reis wordt vergezeld door een
lid van de familie. Aangezien je broer momenteel niet hier is,
vraag ik dit nu aan jou.'
'Nee hoor!' antwoordde Gopal Krishna. 'Ik ga beslist geen 370
kilometer reizen naar Puttaparthi. Ik heb geen enkele
belangstelling voor baba's, goden of swami's. Stuur maar iemand
anders.'
Die nacht stuurde Baba Gopal Krishna een droom waarin hij hem twee
mango's gaf. Baba wist dat hij dol was op deze vruchten en in zijn
droom liet hij hem genieten van de heerlijke smaak van deze
mango's.
Om half een 's nachts liet Baba hem ontwaken met het onbedwingbare
verlangen om naar Puttaparthi te gaan. Hij begreep er niets van,
maar hij voelde duidelijk dat hij geen minuut langer kon wachten.
Daarom ging hij naar de slaapkamer van zijn vader, maakte hem
wakker en zei hem dat hij toch naar Puttaparthi zou gaan. Over de
droom sprak hij met geen woord, noch met zijn vader, noch met
iemand anders. Hij vertrok in het gezelschap van een familielid,
Sri Darmo Rao, en een bediende en dit drietal arriveerde de
volgende ochtend omstreeks elf uur bij de Patha Mandiram, de Oude
Mandir.
Op hetzelfde moment kwam Baba naar buiten en zei met een ondertoon
van scherts: 'Bangaru, je wilde eigenlijk niet naar Puttaparthi
komen, maar die twee mango's hebben je op andere gedachten
gebracht, is het niet?' Hij was stomverbaasd en wist niet wat hij
moest zeggen.
Toen zij die avond naar Venkatagiri vertrokken, zei Gopal Krishna
tegen Baba: 'Swami, mijn vader wil u op grootse wijze ontvangen
zoals dat hoort. Daarom heeft hij mij gevraagd om hem vanuit elke
plaats die wij passeren een telegram te sturen. Wij zullen
onderweg dus enkele malen moeten stoppen.' 'O nee!' antwoordde
Baba. 'Je vader moet wel telegrammen ontvangen, maar maak jij
je daarover maar geen zorgen. Laten wij achter elkaar
doorrijden.' En dat deden zij, al stopten zij onderweg eenmaal
korte tijd voor de lunch. Omdat Baba niet teveel tijd wilde
verspillen, vroeg hij Gopal Krishna hem de lege pannen te brengen.
Hij legde zijn hand erop en dat was voldoende voor een heerlijke
maaltijd van rijst met kerriesaus.
Toen zij in Venkatagiri aankwamen, was de raja juist gereed met
alle voorbereidingen. Gopal Krishna vroeg hem verbaasd: 'Vader,
hoe komt het dat u zo precies op tijd gereed bent? Ik heb u geen
enkel telegram gezonden. Hoe wist u zo nauwkeurig ons tijdstip van
aankomst?'
'Maar wij hebben jouw telegrammen toch ontvangen. Ik heb er steeds
een ontvangen uit iedere stad die jullie gepasseerd zijn, precies
zoals ik je gevraagd had.'
De raja pakte de telegrammen om te bewijzen dat hij gelijk had.
Gopal Krishna zag telegrammen uit Madanapalli, Kadiri, Chittoor,
Tirupati en nog andere plaatsen, maar tot zijn verbazing stond er
op geen enkel telegram een poststempel en hij vroeg aan zijn
vader: 'Hoe kan de postbode die nu bezorgd hebben? Er staat
nergens een poststempel!' 'Ik heb ze ook niet uit handen van de
postbode ontvangen, maar iedere keer als ik in mijn slaapkamer
kwam, lag er weer een telegram op bed. Ik heb aangenomen dat de
postbode ze daar heeft neergelegd omdat hij niet wist waar ik
was.'
De raja nam vervolgens contact op met het postkantoor, maar daar
wist men niets van telegrammen voor hem.
Door deze gebeurtenis en door nog andere wonderen die Baba in de
jaren daarna deed, ging Gopal Krishna langzaamaan anders tegen hem
aankijken. Soms gaf Baba hem ook een duidelijke les. Zo kon hij
nogal eens scherp uitvallen tegen zijn vader en dat beviel Baba
niets. Enkele maanden na een dergelijke scherpe woordenwisseling
in Venkatagiri bezocht hij Baba in Puttaparthi. Toen Baba alleen
met hem was, zei hij: 'Gopal Krishna, waarom zou je hier
eigenlijk nog komen? Je verspilt mijn tijd en de jouwe. Kom daarom
maar niet meer. ' 'Swami,' zei hij, 'wat heb ik gedaan? Als ik
iets verkeerds gedaan heb, vergeef mij dat dan alstublieft.'
Hij begon te huilen en Baba zei: 'Wanneer je geen respect kunt
opbrengen voor je vader en je zo onbeschoft tegen hem spreekt als
je enige maanden geleden deed in Venkatagiri, dan kom je hier
alleen maar mijn tijd en de jouwe verspillen. Wanneer je
dergelijke dingen doet, kom dan niet hier. De belangrijkste mensen
voor jou zijn je vader en moeder. Zij hebben jou dit lichaam
gegeven. Zij zijn degenen die voor jou van belang zijn. Wees dus
voorzichtig! Als dit weer gebeurt, verbied ik je om mij nog te
bezoeken. Dit is de laatste waarschuwing!'
Tijdens dit gesprek herhaalde Baba ook exact de woorden die
Gopal Krishna tegen zijn vader had gesproken en dat overtuigde hem
ervan dat Baba alomtegenwoordig is en dat niets voor hem verborgen
blijft. Nu begreep hij eindelijk dat Sai Baba God is.
Ook zijn houding ten opzichte van dieren behoefde correctie. Op
een keer nam de raja Sai Baba mee het woud in dat onderdeel
uitmaakte van zijn bezittingen. Toen er een stuk of vijf herten
naar de jeep toekwamen, zei Gopal Krishna: 'Wat jammer dat ik geen
geweer heb meegenomen, dan had ik er een paar kunnen
schieten.'
Baba zei niets, maar hij keerde zich van Gopal Krishna af en sprak
niet meer tegen hem. Twee dagen lang weigerde Baba alle voedsel
tot Gopal Krishna naar hem toekwam om te vragen waarom hij zo
afwijzend had gereageerd op diens verlangen om herten te
schieten.
'Als je een dier doodt,' antwoordde Baba, 'veroorzaak je lijden.
God is in ieder schepsel; hoe kun je dan die pijn veroorzaken?
Het een sport noemen om een dier in de bossen, zijn eigen
woonplaats, op te sporen, is niets minder dan barbaarsheid.
'
Gopal Krishna zweeg beschaamd en Baba legde hem uit dat je je een
zeer zwaar karma op de hals haalt wanneer je dieren doodt. Dieren
zijn niet gekomen om als voedsel te dienen voor mensen. Zij zijn
gekomen om hun eigen leven in de wereld uit te werken. Zodra je
beseft dat alles God is en dat je lijden veroorzaakt wanneer je
een dier doodt, zal je verlangen naar het jagen op dieren en het
eten van vlees vanzelf verdwijnen. Deze uitleg was voldoende om
hem ervan te weerhouden nog ooit te gaan jagen. Meestal was hun
verstandhouding echter heel goed. Zij maakten vaak grapjes en
plaagden elkaar. Zo vroeg Baba hem soms om hem op te tillen en de
ene keer woog hij dan niet meer dan een blaadje papier en een
andere keer slaagde Gopal Krishna er zelfs niet in om Baba's pink
op te tillen. Of Baba vroeg hem: 'Wat voor kleur heeft mijn
kafni?' en als hij bijvoorbeeld antwoordde: 'Oranje,'
veranderde Baba op hetzelfde moment de kleur en zei lachend:
'Hoe kom je daar nu bij? Zie je dan niet dat hij blauw
is?'
Gopal Krishna kwam altijd met de auto naar Baba toe en op een dag
zei hij dat Baba moest rijden. Deze ging op de bestuurdersplaats
zitten en reed een stukje van de Patha Mandiram in de richting van
de in aanbouw zijnde nieuwe mandir. Op een gegeven moment liet hij
het stuur los en kruiste zijn benen onder zich op de stoel terwijl
de auto gewoon verder reed over het bochtige pad. Hij schakelde
uit zichzelf in een andere versnelling wanneer dat nodig was, gaf
wat meer gas toen zij heuvel-opwaarts gingen enzovoort.
Op een keer in Venkatagiri vroeg Baba hem om voor hem een vel
postzegels te kopen aangezien hij enkele brieven wilde schrijven.
Toen Gopal Krishna terugkwam, waren de anderen juist bhajans aan
het zingen en daarom hield hij de postzegels maar even bij zich.
Toen zij later weer bij elkaar zaten, vroeg Baba hem om de
postzegels. Gopal Krishna legde het vel voor Baba neer en deze
cirkelde er met zijn hand overheen. Op hetzelfde moment toonden
alle zegels tot ieders verbazing Baba's portret en naam. De
oorspronkelijke afbeelding en tekst en de prijsaanduiding waren
verdwenen. Aangezien hij ze nu toch niet meer kon gebruiken voor
het frankeren van brieven, deelde Baba ze uit aan de
aanwezigen.
Ook heeft Baba hem genezen van een zeer hardnekkige vorm van
eczeem. Gopal Krishna had een groot gedeelte van zijn jeugd last
gehad van eczeem en daar leed hij erg onder. Soms was het zo erg
dat hij zijn hele gezicht in verband wikkelde omdat zijn huid
gezwollen en rauw was. Op een dag materialiseerde Baba vibhuti
voor hem en smeerde dat op het eczeem. Binnen een paar dagen was
alle uitslag verdwenen en deze is ook nooit meer teruggekomen. Met
het genezen van mensen bewijst Sai Baba enerzijds zijn goddelijke
aard, maar anderzijds is het ook zo, dat iemand moeilijk
belangstelling kan opbrengen voor spiritualiteit wanneer hij
lichamelijk of geestelijk niet in orde is. Ook het genezen van
mensen maakt dus deel uit van zijn taak, maar hij doet dat alleen
wanneer hun karma (gevolgen van handelingen in vorige
levens) dat toelaat.
Dat was nog de tijd van wonderen en spel. Later is Baba veel
ernstiger en filosofischer geworden, is hij veel meer toespraken
gaan houden en is hij de devotees gaan aansporen om seva
(onbaatzuchtige dienstverlening) te doen. De tijd was daar toen
nog niet rijp voor. Natuurlijk leerde hij hun toen ook wel hoe zij
moesten leven, maar dat deed hij vaak tijdens een vrolijk gesprek
of onder het mom van een grapje.
10. Prasanthi Nilayam
Eind 1948 werd begonnen met de bouw van de nieuwe tempel, de
Prashanti Mandiram. Prashanti betekent 'allerhoogste
vrede', 'volmaakte vrede'. De naam van de ashram zou Prasanthi
Nilayam worden. Dit betekent 'verblijfplaats van de allerhoogste
vrede'. De tempel werd een eenvoudig, strak uitgevoerd gebouw van
twee verdiepingen met op de begane grond de gebedshal en enkele
opslagruimten en op de verdieping een woon/slaapkamer en een
badkamer voor Sai Baba alsmede enkele werkruimtes. Baba's kamer
was bereikbaar via een wenteltrap, maar het was niet zijn
bedoeling dat iedereen daarvan zonder meer gebruik zou gaan maken.
Hij kreeg het steeds drukker en dus moest hij zijn tijd strakker
gaan indelen. Niemand zou meer ongevraagd zijn kamer mogen
binnenlopen. Bovendien wilde hij niet dat mannen en vrouwen samen
naar hem toe zouden komen. Het is in India de gewoonte dat mannen
en vrouwen gescheiden zitten, zeker in tempels en op andere
heilige plaatsen. Zij hebben verschillende energieën en
bovendien zouden zij, wanneer zij door elkaar zouden zitten,
elkaar afleiden van het gebed door de lichamelijke
aantrekkingskracht. Baba bepaalde daarom dat de mannen via de trap
bij zijn kamer, dus aan de rechterkant van het gebouw, naar boven
mochten komen, terwijl de vrouwen de trap aan de linkerkant van
het gebouw moesten gebruiken.
Het terrein waarop de ashram zou komen, lag wat hoger dan het
dorp. De rivier wilde namelijk nogal eens buiten haar oevers
treden wanneer er zware regens vielen in de Nandi-heuvels.
Voorheen kwamen in dat geval de tempel, de keukens en het
omringende gebied soms onder water te staan en dat wilde Baba in
de nieuwe situatie voorkomen. Wanneer het waterpeil erg hoog
dreigde te komen, beval Baba de rivier om terug te keren naar haar
bedding. Ook nu doet hij dat soms nog op verzoek van de
dorpelingen. Hij gaat dan op het dak van een van de gebouwen van
de Nilayam staan, steekt zijn hand omhoog met de handpalm naar
voren en zegt bijvoorbeeld: 'Ganga! Dit is genoeg. Keer
terug,' en dan daalt het water snel.
Tijdens de bouw was Baba zo nu en dan genoodzaakt een handje te
helpen. Zo was er een probleem met de zware, ijzeren balken die
bestemd waren voor het dak van de nieuwe tempel. Ze arriveerden
per trein in Penukonda; dat was geen probleem. Maar daarvandaan
moesten ze nog 26 kilometer over de weg naar Puttaparthi. En
halverwege werd die weg gekruist door een riviertje. Bovendien was
het laatste stuk, dat van Bukkapatnam naar Puttaparthi, eigenlijk
niet meer dan een karrenspoor. Tot slot moesten ze dan nog van
Karnatanagapalli over het zand van de Chitravati naar Puttaparthi.
De ingenieurs zagen absoluut geen mogelijkheid om dit met behulp
van een vrachtwagen voor elkaar te krijgen en toen zij het aan
Baba voorlegden, zei deze dat hij erover zou denken.
Kort daarop werd de hoofdingenieur, die in Anantapur woonde, heel
vroeg in de morgen gewekt door lawaai vlak voor zijn deur. Hij
keek door een kiertje naar buiten en zag daar tot zijn verbazing
een reusachtige hijskraan staan. Daarop ging hij naar buiten om te
horen wat er aan de hand was. Het bleek een kraan te zijn van de
Tungabhadra Dam Works. De motor was afgeslagen en er was geen
beweging meer in te krijgen. In alle vroegte reed de ingenieur
naar Puttaparthi om Sai Baba over deze kraan te vertellen. Als zij
hem aan de gang zouden krijgen, waren de eigenaars waarschijnlijk
wel bereid om voor hen de balken op te halen in Penukonda, zo zei
hij tegen Baba. Deze beaamde dat en gaf de ingenieur wat vibhuti
om over de motor van de kraan te strooien. Dat werkte! De motor
sloeg weer aan en met toestemming van de eigenaars reed de
chauffeur helemaal naar Penukonda om de balken voor de tempel op
te halen. Alle obstakels onderweg werden overwonnen, maar bij de
Chitravati gekomen, zeiden de ingenieurs dat de kraan beslist niet
door het zand naar de overkant kon. Met zo'n enorm gewicht zou hij
zeker vastlopen. Dus ging Sai Baba zelf naast de chauffeur zitten
en stuurde de hijskraan naar de overkant. Daar werden de balken
vlakbij de in aanbouw zijnde tempel neergelegd. Het was gelukt! De
volgende ochtend vertrok Baba naar Bangalore. Daar ontving hij al
spoedig bericht van een van de ingenieurs dat er weer een probleem
was met de ijzeren balken. Men slaagde er niet in deze enorme
constructies met mankracht op te hijsen en de hijskraan was direct
na het afleveren van de balken vertrokken. Nadat zijn zaken in
Bangalore geregeld waren, keerde Baba zo snel mogelijk terug naar
Puttaparthi om dit probleem op te lossen. Na kort overleg met de
ingenieurs werd er extra mankracht gehaald en Baba zei tegen
enkele van de mannen: 'Bind een touw om de eerste balk.' Toen dat
gebeurd was, zei hij: 'Hijsen maar!' en de balk ging omhoog
alsof hij niets woog. Vanaf de grond zag Baba hoe de mannen de
eerste balk en daarna ook alle andere balken omhoog hesen alsof
het veertjes waren. Iedereen was opgelucht en vrolijk.
Op 23 november 1950, de dag van Baba's 24ste verjaardag, werd de
nieuwe mandir officieel in gebruik genomen. Gezeten in een
prachtig versierde draagkoets werd hij door een aantal devotees
van de Patha Mandiram naar de Prasanthi Mandiram gedragen, een
afstand van slechts vierhonderd meter. Toen hij uitstapte, nam
Baba een hand vol jasmijn- en rozenblaadjes van een schaal en
gooide die in de menigte die langs de weg stond. Een aantal
daarvan veranderde onderweg in zilveren herdenkingspenningen met
aan de ene kant Sai Baba's portret en aan de andere kant de tekst
'Waarom zou je bang zijn als ik hier ben?' in het Engels, het
Telugu en nog enige andere talen.
Op de avond voorafgaand aan deze gebeurtenis kwam Easwaramma naar
Baba toe met het dringende verzoek om zijn eetkamer te kiezen aan
de kant van het gebouw waar de vrouwen de trap op zouden komen. Zo
zou zij hem toch nog gemakkelijk kunnen zien en spreken. Om haar
een plezier te doen beloofde hij dat.
Baba's moeder en zijn zusters Venkamma en Parvathamma kwamen
inderdaad dikwijls naar zijn eetkamer om hem te spreken. Rond
etenstijd liep Baba die kamer vaak even binnen om hun darshan te
geven. Vaak brachten zij bij die gelegenheid heerlijke spijzen
voor hem mee, waarvan hij een klein hapje nam om hen te
plezieren.
Voorlopig was de tempel een eenvoudig gebouw, geschilderd in de
kleuren groen en wit, maar in de volgende decennia werd hij
vanbinnen en vanbuiten verfraaid met beeldhouwwerk in de kleuren
blauw, geel en roze en met schitterende gouden koepels. De veranda
van de verdieping werd uitgebouwd tot een balkon. Er kwamen
zilveren deuren die toegang gaven tot dit balkon en deze werden
voorzien van de symbolen van de wereldgodsdiensten. Ook werden er
aan beide uiteinden van de tempel enkele kamers bijgebouwd. In
deze tijd voerde Baba gesprekken met devotees nog gewoon achter
een gordijn, maar later gingen twee van deze kamers dienst doen
als interviewkamers. Aan het begin van de weg die naar de tempel
leidde, kwam bovendien een gopuram (toegangspoort) met
houten, overvloedig gebeeldhouwde deuren en een hoge toren die
eveneens rijk versierd werd met beeldhouwwerk. En ook nadat dit
alles tot stand was gebracht, zouden er aanpassingen en
verfraaiingen blijven volgen.
De nieuwe tempel was niet alleen een tempel, maar het was ook een
kerk, een moskee en een synagoge. Iedereen die verlangde naar de
hoogste vrede, was er welkom. Het was Baba's taak ieder hart te
veranderen in een Prasanthi Nilayam, een verblijfplaats van de
allerhoogste vrede, opdat de hele wereld een Prasanthi Nilayam zou
worden.
Sai Baba brengt geen nieuwe godsdienst. Hij is gekomen om de
mensen te wijzen op de fundamentele waarden die aan alle
godsdiensten ten grondslag liggen. Het is niet zijn bedoeling dat
je van godsdienst verandert nadat je hem hebt leren kennen. Hij is
alle namen en vormen van God en hij is in ieders hart aanwezig.
Iedereen moet zich bewust worden van de voortreffelijkheid van
zijn eigen godsdienst en de leringen ervan op intensieve wijze in
praktijk gaan brengen. Het gaat hierbij om de leringen zoals die
zijn gegeven door de stichter van de betreffende religie, dus met
weglating van de hebzucht, de haat en het machtsstreven die er
later zo vaak aan zijn toegevoegd. Het is niet nodig om voor
iedere nieuwe naam waarmee de mens God aanroept, een nieuwe tempel
te bouwen. Je kunt Hem altijd en overal aanroepen. De oude
gebedshuizen zijn doortrokken van de godsvrucht en de gebeden van
generaties oprechte gelovigen. Het zou verkeerd zijn om daar geen
profijt van te trekken.
Sai Baba's kamer in de nieuwe tempel was - zoals reeds eerder
vermeld - bereikbaar via een wenteltrap en zojuist is erop gewezen
dat hij alle namen en vormen van God is. Deze twee zaken brengen
ons bij een gebeurtenis uit 1943.
Mevrouw Bhat uit Mysore leed aan kanker en zij bracht de meeste
tijd in bed door. Net als de andere leden van het gezin richtte
zij haar gebeden altijd tot Karttikeya, een zoon van Shiva. Haar
schoonmoeder had namelijk een zeer sterk vertrouwen in deze vorm
van God omdat hij haar echtgenoot van kanker had genezen. Zij wees
een operatie voor haar schoondochter resoluut van de hand en begon
met het hele gezin speciale erediensten en offeranden voor
Karttikeya te houden. Zo gingen er zes maanden voorbij.
Op een nacht verkeerde de zieke in een toestand tussen waken en
dromen toen zij plotseling voelde dat er een slang om haar bed
lag. Zij opende haar ogen en zag het dier liggen. Geschrokken
maakte zij haar schoonmoeder wakker en deed het licht aan. De
beide vrouwen konden echter geen slang vinden en dus deden zij het
licht weer uit. Onmiddellijk voelde zij dat de slang er weer was
en zij opende opnieuw haar ogen. Op dat moment zag zij de slang
veranderen in de Heer van de slang, de god Karttikeya zelf. Deze
zweefde door de lucht naar haar toe en doorboorde haar vervolgens
met zijn speer, het wapen van wijsheid. Het volgende moment voelde
mevrouw Bhat dat zij bovenop een bergtop stond tegenover
Karttikeya. Zij raakte zijn voeten aan en hij sprak: 'Wil je bij
mij blijven of wil je terug?'
Zij realiseerde zich dat hij haar de keuze liet tussen bevrijding
en terugkeer naar de aarde. Denkend aan haar man en kinderen
antwoordde zij: 'Ik zal teruggaan.'
'Dat is in orde. Je bent genezen. Je zult spoedig weer sterk zijn.
Ik zal je je gehele leven beschermen. Zodra je aan mij denkt, zal
ik aan je zijde zijn. Je kunt nu gaan.' 'Maar hoe moet ik vanaf
deze bergtop weer terugkomen in Mysore?' vroeg zij verward.
'Je kunt hierlangs terug,' zei Karttikeya terwijl hij zijn voeten
enigszins verplaatste. Er verscheen een smalle trap waarlangs zij
naar beneden ging. Op het moment dat zij haar voet op de grond
wilde zetten, verdween het visioen en bemerkte zij dat zij weer in
bed lag. Vanaf dat moment voelde zij haar krachten terugkeren, de
pijn verdween en zij genas.
Twintig jaren gingen voorbij.
Nadat zij over Sai Baba hadden gehoord, kwamen de heer en mevrouw
Bhat samen naar Puttaparthi. Dat was in 1963. Tijdens darshan
stopte Baba bij haar en zei: 'Het is lang geleden dat ik met
jou heb gesproken - ja, dat is nu twintig jaar geleden.'
'Nee, Swami,' antwoorde zij. 'Wij hebben nog maar kort geleden
over u gehoord. Dit is de eerste keer dat wij hier zijn.' 'Dit
is ongetwijfeld de eerste keer dat jullie hier komen. Maar ik ben
al naar jou toe gekomen, zei Baba glimlachend. Vervolgens
noemde hij het adres waar zij twintig jaar geleden woonden en hij
beschreef het huis en de omgeving tot in detail. Terwijl zij nog
vol verbazing naar hem staarde, nodigde Baba haar en ook haar
echtgenoot uit met hem mee te gaan, door de interviewkamer, de
trap op naar zijn kamer. De mensen om hen heen die zagen wat er
gebeurde, waren verbaasd, want het was niet Baba's gewoonte
bezoekers mee te nemen naar boven. Bovenaan de trap zei hij tegen
mevrouw Bhat: 'Kijk naar beneden!' Zij keek langs de trap
naar beneden en huiverde. Dit was de trap die Karttikeya haar
twintig jaar geleden liet afdalen om weer thuis te komen. Daar was
geen twijfel aan!
Baba glimlachte en zei: 'Hier, pak aan,' en hij liet een
foto in haar handen vallen. De foto toonde Karttikeya, gezeten in
een praalwagen, met Baba's gezicht, en om Baba heen was een cobra.
Opmerkelijk is overigens dat die trap er in 1943 nog helemaal niet
was! De bouw van de tempel begon pas eind 1948.
In de tijd van de Oude Mandir zorgde Seshagiri Rao altijd voor de
dagelijkse werkzaamheden in de tempel en hij bleef dat nog vele
jaren doen in de nieuwe tempel. Op een dag maakte hij een ernstige
val en hij meende dat hij nu spoedig zou sterven. Vanuit zijn bed
zei hij tegen Kasturi: 'Dit lichaam, dat is samengesteld uit de
vijf elementen, gaat weer uiteenvallen in deze elementen. Ik word
bevrijd!'
Kasturi was vol bewondering voor de wijsheid van deze oude man en
hij was ook een beetje jaloers op het feit dat hij met dergelijke
woorden op zijn lippen ging sterven.
Op dat moment kwam Sai Baba de kamer binnen en zei tegen Rao:
'Hoe waag je het deze reis te beginnen zonder een kaartje bij
mij te halen. Kom naar beneden en verricht de taak die je is
toegewezen. Ik geef je hierbij de opdracht vanmiddag naar de
gebedshal te komen en net als anders de arati
(lichtceremonie) te doen.'
Die middag was Seshagiri Rao aanwezig bij het zingen van bhajans
en hij verrichtte zijn gebruikelijke taken.
Zes maanden later werd hij weer ernstig ziek en deze keer werd hij
opgenomen in het ziekenhuisje van de ashram. Zijn lichamelijke en
geestelijke toestand gingen hard achteruit en velen die hem
bezochten, werden bedroefd toen zij zagen hoe een trouwe dienaar
van God moest lijden. Toen zijn broer uit Bangalore zag hoe hij
eraan toe was, vroeg deze aan Baba: 'Swami, mag ik mijn broer
alstublieft meenemen naar het Victoria ziekenhuis in Bangalore?
Zijn zoon en enkele neven werken daar en zij kunnen dan wat extra
aandacht aan hem besteden. '
'Maak je geen zorgen over zijn huidige toestand,' antwoordde
Baba. 'Ik sta hem toe het lijden dat hij moet ondergaan, uit te
werken. Hierna kan hij vredig en heel gelukkig sterven. Anders had
ik hem maanden geleden, toen hij was gevallen, al kunnen
wegsturen.'
Er ging een maand voorbij en in die tijd knapte Rao weer helemaal
op. Volkomen gelukkig verrichtte hij gedurende zes weken zijn
gewone werk weer, maar toen werd hij opnieuw ziek en moest het bed
houden. Omdat het er nu toch echt naar uitzag dat hij spoedig zou
sterven, kwam zijn zoon uit Bangalore om hem te verzorgen. Op een
avond ging Baba samen met Kasturi naar de ziekenkamer en daar
vroeg Baba aan Kasturi om een kopje warme melk te halen. Lepel na
lepel voerde Baba de zieke de melk, terwijl hij hem zei dat het
zijn Baba was die hem te drinken gaf. Toen het kopje leeg was,
stond Baba op en liep naar de deur. Daar draaide hij zich om, keek
de zieke aan en zei: 'Nu mag je vertrekken!'
Nog geen uur later was hij overleden.
Veel mensen vragen zich af waarom Sai Baba eigenlijk naar de aarde
is gekomen. Hij kan toch vanuit de hemel alles op aarde precies zo
regelen als hij het wenst? Als God almachtig is, dan kan Hij toch
bij wijze van spreken met een handbeweging de aarde maken tot een
paradijs? En als God dan al zelf wilde komen, zo zeggen zij,
waarom is Hij dan niet gekomen in al zijn glorie? Dan zou de
gehele mensheid zonder een uitzondering gebogen hebben voor zijn
wil.
Dat is allemaal waar: God kan in één klap alle
problemen op aarde oplossen, maar dat zou in strijd zijn met de
wet van oorzaak en gevolg. Hij heeft de mens en bij de schepping
van het universum onderscheidingsvermogen en een vrije wil gegeven
en dus moeten zij de vruchten oogsten van hun handelingen. Wanneer
Hij in één keer alle aardse problemen, zoals oorlog,
hongersnood, overstromingen enzovoort zou laten verdwijnen, dan
zouden de mensen er binnen de kortste keren weer een warboel van
maken. Zolang de mens vanuit zijn ego, zijn verlangens, leeft, zal
hij streven naar rijkdom, macht en persoonlijk voordeel. Toen dit
onderwerp op een keer ter sprake kwam, zei een van de aanwezige
devotees tegen Baba: 'Swami, u bezit de macht om alle
financiële problemen van India op te lossen door het water
van de Indische Oceaan te veranderen in olie.'
'Als ik dat deed,' antwoordde Baba, 'zou iemand zoals
jij er waarschijnlijk een brandende lucifer in gooien.' God
komt naar de aarde om de mensen naar een hoger bewustzijnsniveau
te leiden, om hun te leren hoe zij moeten leven om de aarde te
maken tot een paradijs. Hij komt dus in menselijke vorm uit
mededogen en liefde. Nu is het voor veel mensen erg moeilijk om
God te zien in een menselijke vorm. Wanneer God in al zijn
majesteit zou zijn gekomen, zouden de mensen bevreesd zijn geweest
voor Hem en daardoor niet de gelegenheid hebben gekregen om Hem te
leren kennen en lief te hebben. Zou Hij als een gewoon mens zijn
gekomen, dan zouden de mensen zijn leringen niet hebben
gerespecteerd en ze niet in hun eigen belang in praktijk hebben
gebracht. Daarom is Hij gekomen in de menselijke gedaante van Sai
Baba met bovenmenselijke wijsheid en krachten. Denk echter niet,
dat het voor God zo aangenaam is om in menselijke vorm op aarde te
zijn, want dat is beslist niet het geval. Hij komt alleen uit
liefde!
Nu Baba in de Prashanti Mandiram woonde, begonnen ook de vaste
bewoners van de Patha Mandiram geleidelijk te verhuizen en zo
kwamen er een aantal eenvoudige huizen rond de nieuwe tempel te
staan. Bovendien werd er een hal neergezet voor de tijdelijke
bezoekers.
Het werd een vaste gewoonte om iedere morgen en avond in de
gebedshal bhajans te zingen, een gewoonte die tot de dag van
vandaag heeft standgehouden. Na de bhajans werd door een devotee
de arati gedaan terwijl een andere devotee de bel achterin de hal
luidde. Sai Baba aanvaardde de arati en liep vervolgens naar de
uitgang terwijl alle aanwezigen de kans kregen om zijn voeten aan
te raken.
Ook bij Baba's afwezigheid ging het zingen gewoon door. Op een
keer was hij in Madras en er was slechts één devotee
achtergebleven in de ashram. Nadat deze helemaal alleen bhajans
had gezongen, wilde hij de arati doen voor Baba's lege stoel, maar
er was niemand om tegelijkertijd de bel te luiden. Hij vond dat
zó akelig dat Baba besloot zelf de bel te luiden. De
devotee was blij verrast toen de bel 'vanzelf' ging luiden en in
Madras zei Baba tezelfdertijd tegen de devotees om hem heen:
'Ik moest in Puttaparthi twee dingen tegelijk doen: de bel
luiden en de arati aanvaarden. '
Veel devotees die Sai Baba bezochten, wilden ook eer bewijzen aan
'de moeder van de Avatar'. Lange tijd voelde zij daar niet veel
voor en trok zij zich terug, maar geleidelijk werd zij wat
toeschietelijker. Zij sprak met de mensen en aanvaardde dat men
haar voeten aanraakte of een bloemslinger om haar hals hing.
Tegelijkertijd luisterde zij met aandacht naar alle verhalen die
de bezoekers haar vertelden over hun ervaringen met Baba. Wanneer
de devotees kinderen bij zich hadden, smolt zij. In ieder kind zag
zij haar eigen Sathya en zij maakte grapjes met hen en vertelde
hun verhalen. Waren dat aanvankelijk verhalen over helden en
demonen - verhalen die zij grotendeels zelf verzon - al spoedig
ging zij hier verhalen aan toevoegen over Shirdi Sai en over
Sathya Sai. En ieder verhaal eindigde met een les over
nederigheid, eerlijkheid, liefde en trouw. Geleidelijk werd zij
een van de beste en meest geliefde verhalenvertellers van het
dorp.
Haar belangstelling voor kinderen betekende ook, dat zij haar
kleinkinderen en de kinderen en kleinkinderen van andere
dorpelingen stimuleerde om een goede opleiding te gaan volgen.
Soms gaf zij zelfs geld aan ouders die niet voldoende hadden om
hun kinderen te laten studeren.
Enige jaren na de opening van Prasanthi Nilayam stierf Subba Raju,
de echtgenoot van Baba's zuster Venkamma. Hij werd gebeten door
een hond die hondsdolheid bleek te hebben. De dorpsbewoners
dachten dat de oorzaak van zijn ziekte zwarte magie of het boze
oog was en dus werden er allerlei rituelen uitgevoerd en werden
hem allerlei kruiden toegediend. Pas toen deze niet bleken te
helpen, werd hij naar het ziekenhuis in Penukonda gebracht. Daar
ontdekten de dokters dat hij hondsdolheid had, maar toen was het
reeds te laat. Zij konden niets meer voor hem doen. In een laatste
poging om hem te redden, bracht zijn familie hem nog naar het
ziekenhuis in Anantapur. Daar is hij toen gestorven. Voor Baba's
moeder en zuster was dit een harde klap en Baba moest hen in deze
donkere dagen krachtig steunen en moed inspreken. Easwaramma nam
echter direct een deel van de verzorging van Venkamma's zoontje op
zich, juist zoals zij dit vele jaren eerder had gedaan met de
kinderen van Parvathamma toen haar echtgenoot stierf.
Sri Radha Krishna woonde met zijn vrouw en acht kinderen in het
stadje Kuppam, zo'n tachtig kilometer ten oosten van Bangalore.
Zij kwamen voor het eerst naar Puttaparthi in oktober 1945 toen
hun jongste zoon nog een baby was. In de jaren daarna waren zij
vaak vele maanden per jaar bij Baba en dat was mogelijk omdat
Radha Krishna het dagelijkse werk in zijn bedrijf - een
steenhouwerij annex exportfirma - overliet aan zijn manager. Radha
Krishna leed in die tijd aan een ernstige maagkwaal. In latere
jaren werd zijn lichamelijke conditie alleen maar slechter en in
1953 overleed hij. Sai Baba heeft hem toen uit de dood
opgewekt.
Hij was een gelovig man die weinig tijd besteedde aan bidden, maar
veel aan het doen van goede werken. Hij zei altijd, in navolging
van de veda's: 'Dienstverlening aan de mensheid is
dienstverlening aan God.' Toen zijn vrouw hem voorstelde naar Sai
Baba te gaan in verband met zijn kwakkelende gezondheid weigerde
hij dat pertinent. Hij zei: 'Ik zal aan niemands voeten vallen.
Sai Baba is waarschijnlijk wel een groot man en een mysticus, maar
ik geloof niet in wat de mensen zeggen over zijn wonderen en zijn
goddelijkheid.' Maar zijn belangstelling voor Baba was nu wel
gewekt en tenslotte liet hij zich bepraten om toch eens een bezoek
aan hem te brengen, zuiver uit belangstelling en niet vanwege zijn
gezondheid.
Samen met zijn vrouw en alle kinderen ondernam Radha Krishna de
moeilijke reis. Toen zij in Karnatanagapalli waren aangekomen,
dachten zij dat dat de ashram was, maar een van de inwoners
vertelde hun dat zij de rivier nog moesten oversteken om in
Puttaparthi te komen. Doodmoe stapten zij achter de ossenkar aan
het kniediepe water in en bereikten tenslotte de overkant. Daar
stond Baba samen met enkele anderen op hen te wachten en
gezamenlijk liepen zij naar de ashram, waar Baba hen van onderdak
en voedsel voorzag. Deze eerste keer bleven zij bijna drie weken,
weken waarin Baba veel sprak met Radha Krishna.
In de jaren daarna verbleef het Kuppam-gezin - zoals Baba hen
doorgaans noemde - geregeld in de ashram en zij werden trouwe
devotees. De kinderen waren altijd in Baba's buurt. Zij droegen
zijn zakdoek, zijn portemonnee en zijn sandalen overal achter hem
aan.
Op een dag zei hij tegen de kinderen: 'De twee vrouwen uit
Bangalore kunnen niet terug naar huis omdat de benzine van hun
auto bijna op is en er is in het dorp op het ogenblik geen benzine
te krijgen. Daarom zullen wij naar de rivier rijden en de tank met
water vullen.'
De kinderen joelden en volgden de auto naar de Chitravati. Daar
zei Baba tegen hen: 'Vul de emmers met water en giet dat in de
benzinetank.'
Eerst wat aarzelend, maar daarna steeds enthousiaster vulden zij
de tank tot de rand met water. Zij stootten elkaar stiekem aan en
fluisterden elkaar toe dat de auto nu natuurlijk helemaal niet
meer zou rijden. Groot was hun verbazing toen de chauffeur de auto
startte en terugreed naar de ashram. Deze auto bleek prima te
rijden op Chitravati-water.
Sai Baba liet blijken telkens weer te genieten van het spel met de
kinderen. Spoedig zou de tijd komen dat dat niet meer mogelijk
was. De uitvoering van zijn taak op aarde vereiste dat hij binnen
enkele jaren veel ernstiger en gereserveerder zou worden. Dan zou
hij niet meer kunnen toestaan dat de kinderen hem bij armen en
benen naar de badkamer sleepten en vervolgens de deur van buitenaf
barricadeerden omdat hij weigerde een bad te nemen. En hij zou
geen tijd meer hebben om bij het licht van een petroleumlamp
schaduwfiguren op de muur te maken met zijn handen zoals hij nu
soms deed. De kinderen konden dan niet stil blijven zitten van
verbazing als er op de muur slangen, adelaars, paarden, herten,
honden en katten, pauwen, kraaien en nog vele andere dieren
verschenen.
Toen de dochter Vijaya enkele jaren later ging trouwen, aanvaardde
Baba de uitnodiging om het huwelijk bij te wonen. Haar broers
Krishna Kumar en Amarendra Kumar brachten hem met de auto naar
Kuppam en later brachten zij hem ook weer terug.
In 1953 bezochten mijnheer en mevrouw Radha Krisha samen met hun
dochter Vijaya en haar echtgenoot Hemchand de ashram in verband
met het Dasara-feest. Radha Krishna, die toen ongeveer zestig jaar
zal zijn geweest, had in die tijd weer erg veel last van zijn
maag. Hij weigerde alle voedsel en bracht de meeste tijd in bed
door. Zo nu en dan liep Baba even bij hem binnen en op een keer
zei hij tegen Baba: 'Swami, de pijn is soms ondraaglijk. Wat mij
betreft zou ik het liefste sterven. Dat is beter dan zoveel pijn
te moeten blijven lijden.'
Sai Baba lachte maar eens. Radha Krishna wist nog niet wat hem te
wachten stond.
Op een avond raakte hij onverwachts in coma en zijn vrouw ging
direct naar Baba toe, al van verre roepend: 'Swami, Swami, help
mijn echtgenoot!' Hij ging met haar mee, keek naar de patient en
zei: 'Maak je geen zorgen. Alles komt in orde.'
Daarna ging hij terug naar zijn kamer.
De volgende dag was de patiënt nog steeds buiten bewustzijn
en daarom riep de familie er een verpleegkundige bij. Deze
onderzocht Radha Krishna en constateerde dat hij niets meer voor
hem kon doen. Hij zou spoedig sterven. En inderdaad: korte tijd
later bleek er geen ademhaling en polsslag meer te zijn.
Geleidelijk werd het lichaam koud en blauw en nog later werd het
stijf. Vijaya en haar moeder gingen naar Baba toe en Vijaya zei
met verstikte stem: 'Swami, wij denken dat mijn vader is
overleden.'
Baba lachte slechts en ging door met zijn bezigheden. De beide
vrouwen keerden terug naar de kamer van de dode en wachtten. Zij
wisten dat Baba iets zou doen, maar wat en wanneer dat wisten zij
niet. Na een poosje ging hij naar hun kamer, keek naar het lichaam
en verliet het vertrek weer zonder iets te zeggen of te doen.
Die nacht bleven de drie familieleden waken bij het lichaam in de
hoop enig levensteken te zien. Dat was niet het geval.
Integendeel! De volgende ochtend was het lichaam niet alleen koud
en stijf, maar het begon ook te stinken. Andere mensen, die op
bezoek kwamen om hun deelneming te betuigen, zeiden tegen mevrouw
Radha Krishna dat zij het lichaam uit de ashram moest laten
verwijderen. Een maharaja die ook in de ashram aanwezig was, zei
tegen haar: 'Mevrouw, met deze hitte is het niet verantwoord
langer te wachten. Wilt u het lichaam hier laten cremeren of wilt
u het mee terug nemen naar Kuppam? In dat laatste geval stel ik
gaarne mijn auto beschikbaar om het lichaam naar Bangalore te
laten brengen.' 'lk dank u voor uw aanbod, maar wij zullen wachten
op Swami's aanwijzingen,' antwoordde zij ferm.
Enkele devotees gingen daarop naar Baba toe om te vragen wat hij
wilde. Maar hij zei slechts: 'We zullen zien.'
Vervolgens kwam mevrouw Radha Krishna naar hem toe om hem te
vertellen wat de mensen zeiden en om hem te vragen wat zij moest
doen.
Baba antwoordde: 'Luister niet naar hen en wees niet bang; ik ben
er. Ik zal spoedig naar beneden komen om naar je man te kijken.'
Daarop ging zij terug naar haar kamer en wachtte samen met haar
dochter en schoonzoon op zijn komst.
Om ongeveer half drie ging Baba naar beneden. Mevrouw Radha
Krishna liep op hem toe en barstte in huilen uit. Vriendelijk zei
hij: 'Laat mij alleen met je man,' en hij duwde de familieleden
zachtjes naar de deur. Vervolgens sloot hij de deur om deze na
enkele minuten weer te openen. Hij wenkte de wachtenden en richtte
zich vervolgens tot mevrouw Radha Krishna met de woorden: 'Ik
heb je echtgenoot tot leven gewekt. Ik heb hem het leven gegeven.
Het probleem is opgelost. Je hoeft je geen zorgen meer te
maken.' Hij keek hen allen aan en zei: 'Jullie geloofden
geen van allen dat hij dit zou overleven, is het wel? Ga maar
binnen kijken.' Zij gingen de kamer in en daar lag Radha
Krishna naar hen te kijken en te glimlachen. Baba liep naar hem
toe, raakte zijn hoofd aan en zei tegen hem: 'Zeg iets tegen
hen; zij maken zich zorgen. ' 'Waarom maken zij zich zorgen?'
vroeg Radha Krishna verbaasd. 'Met mij is alles in orde. U bent
toch hier.' Baba wendde zich tot zijn vrouw en zei: 'Haal nu
iets warms voor hem te drinken.'
Toen zij even later met een dampend glas binnenkwam, pakte Baba
dat van haar aan en gaf de patient het vocht voorzichtig met een
lepel te drinken. Na een half uur zegende Baba de gelukkige en
dankbare familie en verliet de kamer.
De volgende middag vroegen devotees aan Baba: 'Zullen wij vanavond
naar de Chitravati gaan, Swamiji?'
'Die arme Radha Krishna is nog steeds flink ziek,' antwoordde hij.
'We kunnen hem toch niet alleen achterlaten? Laten wij wachten tot
hij beter is. Dan zullen wij naar de rivier gaan en dan kan hij
met ons mee.'
Mevrouw Radha Krishna zei echter: 'Dat is geen punt. Ik zal voor
hem zorgen. Gaan jullie allemaal maar naar de Chitravati.' En zo
gingen zij gezamenlijk naar de rivier. Alleen Radha Krishna en
zijn vrouw bleven achter in de ashram. Zij bereikten de oever van
de rivier en gingen daar in het zand zitten. Ondertussen gaf
mevrouw Radha Krishna haar man, die in een stoel zat, een kopje
Horlicks (een drank die in heel India toen veel werd gedronken) te
drinken. Plotseling verloor hij het bewustzijn en de vloeistof
liep weer uit zijn mond. Mevrouw Radha Krishna raakte in paniek en
riep: 'Swamiji, er gaat iets mis, er gaat iets mis.'
Onmiddellijk verscheen Baba naast haar in de kamer en zei: 'Er
is niets aan de hand. Houd je maar rustig.'
Hij legde zijn hand op Radha Krishna's voorhoofd en vrijwel direct
kwam hij weer bij bewustzijn en vroeg: 'Baba, waar ben ik?' 'Je
bent bij mij. Maak je geen zorgen, er is niets aan de hand,'
antwoordde Baba en vervolgens gaf hij hem langzaam iets te
drinken.
De devotees waren intussen sprakeloos. Zij waren juist de rivier
overgestoken op weg terug naar de ashram. Het ene moment liepen
zij met Baba in hun midden en het volgende moment was hij midden
in een zin opeens verdwenen! Ze keken rond, riepen hem, liepen
naar de heuvel, maar hij was nergens te bekennen. Tenslotte kwamen
zij hardlopend naar de ashram terug en daar vonden zij hem.
'Er was een klein probleempje en daarom moest ik opeens
terug,' antwoordde hij op hun vraag waarom hij opeens
verdwenen was. 'Alles is nu in orde,' voegde hij er nog aan
toe.
De patiënt knapte nu zienderogen op en enkele dagen later
keerde de familie terug naar Kuppam. Vanaf die tijd leefde Radha
Krishna nog bijna tien jaar in tamelijk goede gezondheid, al moest
Baba hem later tijdens een ziekte nog een keer redden.
Dat was zo'n zeven jaar na zijn opstanding uit de dood. Hij lag
ziek in bed en op een avond gaf de dokter hem een morfine-injectie
voor de nacht. Toen hij die nacht omstreeks drie uur wakker werd,
moest hij naar het toilet. Nog duizelig van de morfine stond hij
op en vond zijn weg naar buiten. Daar liep hij verkeerd en hij
viel in de waterput. Gelukkig was zijn vrouw wakker geworden van
zijn gestommel en zij ging naar hem op zoek, daarbij al spoedig
geholpen door enkele van de kinderen. Op hun roepen kwam Radha
Krishna weer wat meer bij zijn positieven en hij riep terug: 'Ik
ben hier!' De hele familie rende naar de put en daar zagen zij hun
echtgenoot en vader tot zijn middel in het water staan. De put was
evenwel zo diep dat iemand die er gewoon rechtop in stond, beslist
zou verdrinken. Hij moest dus ergens op staan, maar waarop? Hij
werd snel uit de put gehesen, maar ook hij kon niet verklaren
waarom hij niet verdronken was. Iedereen dacht aan een wonder en
daarom kwam de hele familie, zodra Radha Krishna weer wat was
opgeknapt, naar Puttaparthi. Op het moment dat zij de tempel
naderden, verscheen Baba op het balkon en riep luid lachend naar
beneden: 'Radha Krishna! Hoe lang moet ik jou blijven optillen?
Denk je dat mijn schouders geen pijn doen, beste kerel?'
Naar aanleiding van de opwekking uit de dood van Radha Krishna
volgt hier iets over dood en sterven, maar daar moet enige
informatie over de schepping aan voorafgaan.
Ooit schreef Baba aan een devotee: 'Er was niemand om te weten
wie ik ben, tot ik het universum schiep naar mijn verkiezing met
één woord. Onmiddellijk werden hemel en aarde
gevormd, verrezen bergen, begonnen rivieren te stromen, kwamen
zon, maan en sterren uit het niets tevoorschijn om mijn bestaan te
bewijzen. Alle levensvormen ontstonden - planten, insecten, vogels
en andere dieren, en de mens. Verscheidene bevoegdheden werden hun
geschonken binnen mijn ordening. De eerste plaats werd geschonken
aan de mens en mijn kennis werd in zijn geest geplaatst. '
Alleen door middel van de schepping kan God zich openbaren. Hij is
namelijk in essentie vormloos, niet-gemanifesteerd. Het menselijk
lichaam is dus een noodzaak omdat het in staat is de ongeziene God
te onthullen. De Ene werd velen opdat Hij liefde en gelukzaligheid
kon schenken. Maar die veelvormigheid is slechts illusie. Er vond
geen verandering in God plaats toen Hij het universum schiep.
Mensen kunnen dit niet begrijpen omdat zij onder invloed staan van
diezelfde illusie. De schepping is een daad van liefde en vanuit
zijn oneindige liefde richtte God de aarde zo in, dat alle
aardbewoners gelukkig konden worden. Maar de mens is zich gaan
hechten aan uiterlijke objecten en deze gehechtheid aan het
veranderlijke en tijdelijke heeft ertoe geleid dat hij iedere daad
ging verrichten uit eigenbelang. Er lijkt immers een verschil te
bestaan tussen 'ik' en 'jij' en dus tussen het eigenbelang en het
belang van anderen. Zo wordt de mens heen en weer geslingerd
tussen vreugde en verdriet, liefde en haat, sympathie en
antipathie.
Alle activiteiten verricht uit verlangen, gericht op resultaat,
binden de mens door de gevolgen ervan en dit karma is de oorzaak
van zijn geboorte. Hij komt op aarde belast met de gevolgen van
gedachten, woorden en daden van vele vorige levens. Wanneer hij
alleen goede daden verricht uit zuivere liefde, dus zonder te
denken aan enige beloning, dan binden zijn handelingen hem niet
aan de wereld. Wanneer de mens sterft, verwerft hij Gods genade in
verhouding tot de kracht van zijn geloof en zijn daden. Langs deze
weg kan hij tenslotte de eenwording (vereniging) met God bereiken
en hoeft hij dus niet terug te keren op aarde.
Wanneer men sterft, zou men dat moeten doen met een glimlach en
niet klagend van verdriet. Men moet de aarde verlaten vol
dankbaarheid voor de kans die men heeft gekregen om God te ervaren
in alles wat men zag, hoorde, aanraakte, rook en proefde. Wanneer
men zich aan Baba heeft overgegeven, zal hij die persoon bij het
sterven darshan geven.
De schepping is God met daaraan toegevoegd een tijdelijke naam en
een tijdelijke vorm. Voordat het lichaam ontstond, was men er al
en nadat het lichaam is verdwenen, is men er nog steeds. Wanneer
iemand zich ervan bewust is dat hij de eeuwige, onveranderlijke
ziel is, zal hij ook niet treuren wanneer het lichaam van een
geliefd persoon hem ontvalt.
Zo ontving Sai Baba op een dag een brief van een vader wiens zoon
onverwacht was gestorven. Het was twee weken nadat hij een enorme
menigte in een voetbalstadion in Rajahmundry had toegesproken.
Vader en zoon waren daarbij aanwezig geweest. De vader schreef:
'Mijn zoon werd zo diep getroffen door de toespraak en door de
bhajans dat hij volkomen in u opging. Hij zong voortdurend bhajans
en hij sprak voortdurend over uw glorie en uw majesteit. Hij
stierf terwijl hij in die verhoogde staat van bewustzijn
verkeerde. Ik ben blij dat ik zo'n zuivere ziel als zoon mocht
hebben. Met blijdschap volvoerden wij de dodenriten in de
wetenschap dat hij het hoogste doel dat voor de mens bereikbaar
is, had bereikt.'
Ofschoon treuren om de dood van een geliefde dus een blijk van
onwetendheid is, is het niettemin begrijpelijk dat iemand geschokt
is bij de dood van een geliefde, zeker wanneer de dood plotseling
is gekomen. In het volgende geval gaf Baba een moeder een
verklaring van de plotselinge dood van haar zoon, een verklaring
die haar geloof versterkte evenals het geloof van velen die dit
verhaal later hoorden.
Nadat haar man was overleden, moest deze vrouw zelf geld gaan
verdienen met behulp van muzieklessen om haar kinderen - twee
dochters en een zoon - te onderhouden aangezien zij slechts een
gering pensioen ontving. Nadat haar zoon reeds op jeugdige
leeftijd met lof was geslaagd aan de Universiteit van Madras,
kreeg deze een baan aangeboden op een kantoor van het leger in
Bangalore. Zijn moeder, die met dit alles buitengewoon gelukkig
was, stuurde haar zoon vervolgens naar de tempel van
Venkatachalapati, de vorm van God die in hun gezin in het
bijzonder werd aanbeden. Daar zou hij God danken en zijn zegen
vragen voor zijn nieuwe betrekking in Bangalore. De jongen ging
naar de tempel, maar daar gebeurde iets waar niemand op gerekend
had: hij verdronk in het heilige bassin van de tempel. Aangezien
niemand wist wie hij was, werd het lichaam gedurende twee dagen in
bewaring gehouden bij de politie voor het werd gecremeerd. De
moeder ontdekte pas wat er was gebeurd toen zij een foto van het
lichaam van haar zoon zag in een plaatselijke krant. Die nacht
verscheen Baba aan haar in een droom en droeg haar op met haar
twee dochters naar Puttaparthi te komen. Tijdens het interview dat
hij hun gaf, zei hij: 'Huil niet, want je zoon, die een
gedisciplineerd leven leidde en vervuld was van devotie, is nu
opgegaan in God. Nu hij de gelukzaligheid heeft bereikt in mijn
lotusvoeten, zou jij je niet moeten overgeven aan verdriet.'
Omdat hij er niet in slaagde haar met deze woorden te troosten,
vervolgde hij: 'Ik weet dat je hart is gebroken omdat je zelfs
geen laatste blik op zijn lichaam hebt kunnen werpen. Kijk, hier
is het.' En met deze woorden hield Baba haar de palm van zijn
hand voor.
Op zijn handpalm zag zij duidelijk wat er was gebeurd tijdens die
fatale pelgrimsreis. Haar zoon gleed uit op de treden van het
bassin en enkele mensen die dit zagen gebeuren, sprongen in het
water om hem te redden. Zij kwamen echter te laat. Ook eerste hulp
mocht niet meer baten. Zij zag hoe een bundel vlammen in de vorm
van een lotus uit zijn lichaam opsteeg en naar het heiligdom ging
in het binnenste van de tempel waar het beeld van Venkatachalapati
zich bevond. Daar verdwenen de vlammen in de voeten van de Heer.
Vervolgens zag zij hoe het beeld tot leven kwam en veranderde in
een afbeelding van Sathya Sai Baba.
Toen zij weer enigszins tot zichzelf was gekomen, zei Baba:
'Moeder, de zoon van wie jij hield, was in zijn vorige leven een
trouwe devotee van de Heer. Hij hield zich gedurende twaalf jaren
bezig met strenge discipline op de treden van dit zeer heilige
tempelbassin. Het was zijn diepste verlangen de eenwording te
bereiken in dit heilige water. Om dit verlangen te verwezenlijken
werd hij opnieuw geboren en heeft hij jou, als jouw goeroe, naar
mij geleid. Blijf in Puttaparthi en zing voortdurend de lof van
Venkatachalapati, die jouw zoon heeft aanvaard in zijn kudde.
'
De dood is een geschenk waarop iedereen recht heeft, maar zelf een
einde maken aan je leven komt voort uit onwetendheid. In een
toespraak heeft Sai Baba hierover gezegd: 'Een ander verkeerd
idee dat sommige mensen erop nahouden, is dat zij zichzelf kunnen
doden door middel van zelfmoord of atma-hathya. Zij nemen zich dan
voor om het lichaam dat niet in staat is om te handelen en
initiatieven te nemen, te straffen en te vernietigen. De geest
moet worden gestraft, want de wanhoop die de wil om te leven
vernietigt, wordt veroorzaakt door de dwalende geest, niet door
het lichaam. Graaf in de grillen van de geest, leer om de geest
langs rechte wegen te leiden en kom tevoorschijn als de
overwinnaar over wanhoop. '
De geest, die bundel van gedachten, is de oorzaak van alles.
Zelfmoord betekent 'dat je het lichaam straft voor de misdaden
van de geest. Je zult een ernstig onrecht begaan wanneer je het
onschuldige lichaam straft voor de misdaden van de dwalende
geest.'
In bepaalde gevallen zal Baba zelfs verhinderen dat iemand een
einde aan zijn leven maakt. Dat was het geval bij Vrajlal Parekh
uit Bangalore. In 1966 zei Baba tegen hem tijdens een interview:
'Heb vertrouwen. Heb innerlijke vrede. Baba's zegen is met
je.' In de jaren daarna ging het steeds slechter met zijn
zaken en hij maakte zich daarover veel zorgen. Tenslotte was hij
volkomen bankroet en hij besloot een einde te maken aan zijn
leven. Hij kocht een fles vergif en koos na rijp beraad als datum
voor zijn daad 4 september 1970. Op die dag overleed plotseling
zijn bejaarde zuster die reeds enige maanden ziek was en dat
bracht hem ertoe zijn daad even uit te stellen. Hij koos een
nieuwe datum: vrijdag 11 september, 's middags om vier uur. Hij
zou het vergif innemen samen met wat vibhuti, want hij meende dan
verzekerd te kunnen zijn van een vreedzaam einde. Die dag ging hij
reeds vroeg met de fles vergif op zak naar zijn zaak. Omdat er
toch geen klanten kwamen, las hij in de Sanathana Sarathi,
het tijdschrift van de ashram, dat zojuist per post was
gearriveerd en hij vroeg zich af hoe hij Baba zou ervaren op het
moment van zijn dood. Om half twee die middag kwamen er twee
mannen de zaak binnen, die hem opdroegen mee te gaan naar het
politiebureau. In grote verwarring sloot hij de winkel en deed wat
er van hem gevraagd werd of schoon hij er geen idee van had wat
hij misdaan zou kunnen hebben. Op het bureau vernam hij dat er een
arrestatiebevel tegen hem was uitgevaardigd door een rechter uit
Moradabad. Toen herinnerde hij zich dat er een proces tegen hem
was aangespannen door een zakenman uit die stad omdat hij een
rekening niet had betaald. Hij had hem uitgelegd dat hij in
moeilijkheden zat en hem om uitstel gevraagd, maar de betreffende
zakenman had hem niet geloofd en een proces tegen hem aanhangig
gemaakt. Hij kon op borgtocht vrijkomen en daarom liet hij bericht
sturen naar zijn oudste broer. Intussen zou hij worden opgesloten
en in verband daarmee zei een van de agenten: 'Haal alles uit uw
zakken en leg het hier op tafel voor u naar de cel gaat.' Vanwege
de fles vergif in zijn zak aarzelde hij. Hij zei dat het toch
slechts ging om een civiele rechtzaak en smeekte om niet te worden
opgesloten. De agent gaf toe aan deze smeekbede en liet hem naast
zich op de bank plaatsnemen. Toen zijn broer arriveerde, gaf hij
hem de fles, verpakt in papier, en vroeg hem om deze fles thuis te
bewaren en er niemand iets over te zeggen. Ook vroeg hij hem om
voor een borg te zorgen. Klokslag vier uur - het geplande moment
van de zelfmoord arriveerde de inspecteur van politie op het
bureau en deze gaf opdracht hem op te sluiten. Hij weigerde te
luisteren naar welke verklaring dan ook. In de cel realiseerde hij
zich dat Sai Baba hem had verhinderd een einde aan zijn leven te
maken en hij voelde zich heel gelukkig. Na slechts vier minuten in
de cel te hebben gezeten, werd hij alweer opgehaald. Zijn broer
was terug met iemand die borg wilde staan en dus werd hij
vrijgelaten. Zijn broer voer tegen hem uit over het feit dat hij
vergif op zak had gehad en hij verzekerde hem dat hij niet meer
van plan was een einde te maken aan zijn leven.
'Swami, als de kinderen ziek worden, dragen hun moeders hen
helemaal naar Bukkapatnam voor medische behandeling en er kunnen
onderweg dingen misgaan. Bouw daarom alsjeblieft een klein
ziekenhuis in het dorp.'
Naar aanleiding van dit verzoek van Easwaramma kondigde Baba in
1956 aan dat er een ziekenhuisje met twaalf bedden bij de ashram
zou worden gebouwd - zes bedden voor mannen en zes voor vrouwen.
Zijn moeder was laaiend enthousiast. Minder blij was zij met
Baba's keuze van de plaats waar het gebouwd zou worden, namelijk
bovenop de heuvel achter de tempel.
'Maar hoe moeten zieken dan boven komen?' vroeg zij hem.
'Die kunnen toch op een brancard naar boven worden gebracht door
devotees en andere vrijwilligers,' antwoordde hij. 'Of zij komen
met een ossenkar over de weg die daar speciaal voor zal worden
aangelegd.' Echt tevreden was zij niet, maar Baba kreeg van haar
het voordeel van de twijfel.
De ene zijde van de rotsheuvel werd met behulp van een bulldozer
veranderd in drie terrassen. Het ziekenhuis zou op het bovenste
terras komen. Vanuit hun bed zouden de patiënten een
schitterend uitzicht hebben op de bergen en dat zou hun genezing
alleen maar ten goede komen. En na de genezing van hun
lichamelijke ziekte zouden zij in Prasanthi Nilayam terecht kunnen
voor de genezing van hun spirituele ziekte, zoals Sai Baba zelf
zei. Bij de bouw stonden de mannelijke devotees in een lange rij
langs de helling om stenen, cement, water en andere benodigdheden
door te geven. Easwaramma ging samen met de andere vrouwelijke
devotees aan de slag om de weg aan te leggen. Zij haalden net
zolang zand, stenen en cement tot er voldoende was voor een
degelijke bestrating. De inrichting van het ziekenhuis was voor
die tijd heel goed. Niet alleen waren er alle benodigdheden voor
operaties en voor kraamzorg, maar er kwam zelfs een
röntgenapparaat.
Toen het Sathya Sai ziekenhuis in
oktober 1957 gereed was, ging Easwaramma zich erop toeleggen zieke
vrouwen in het dorp op te sporen en naar de dokter te brengen.
Wanneer zo'n patiënte in het ziekenhuis werd opgenomen, nam
zij een flink deel van de verzorging op zich tot de betreffende
vrouw geheel hersteld was en haar werk thuis en op het land weer
op zich kon nemen. Liefde bleek een belangrijk onderdeel uit te
maken van het genezingsproces en die liefde had zij in overvloed.
Mede dankzij haar overredingskracht werden het ziekenhuis en de
dokters in korte tijd door de gehele bevolking van Puttaparthi
aanvaard. Bij verscheidene gelegenheden zei Baba tegen zijn
moeder: 'Ik behoor jou niet toe,' maar op een keer voegde
hij daaraan toe: 'De wereld en haar bewoners behoren jou
toe,' en dat bracht zij nu steeds meer in praktijk. Zij werd
meer en meer een voorbeeld van seva voor alle devotees.
Seva is gebaseerd op de liefde voor God en zijn schepping. Het is
de eeuwige plicht van ieder mens om God te dienen en je kunt God
slechts dienen door het dienen van zijn schepselen.
De devotees wilden hoe langer hoe vaker dat Easwaramma een
bijzondere rol zou spelen tijdens feesten. Zij voelde daar
eigenlijk niets voor, maar geleidelijk begon zij toch enigszins
toe te geven aan deze verlangens.
Gedurende het Dasara-feest vroeg Sai Baba aan alle vrouwelijke
devotees om iedere morgen en iedere avond naar de tempel te komen
om de moedergodin te vereren door het zingen van de 1008 namen.
Deze vrouwen wilden zijn moeder bij die gelegenheid vereren als
het zichtbare symbool van de goddelijke moeder, maar dat weigerde
zij pertinent. Ook weigerde zij om dan toch op zijn minst helemaal
vooraan te gaan zitten. Zij gaf er de voorkeur aan ongemerkt
binnen te komen, mee te zingen, en vervolgens weer ongemerkt te
verdwijnen. Maar op de laatste avond van het feest gaf zij zich
tenslotte, zij het onder protest, over aan de verlangens van de
devotees. Op die avond gaf Baba darshan vanuit een met bloemen
versierde jhula (schommel). De jhula is een symbool. De
Heer zit op de schommel in het hart van de devotee en op deze
schommel is slechts plaats voor één. Het is dus een
oproep om je volledig te richten op God. Terwijl Baba op de jhula
zat, legden de vrouwelijke devotees fruit, bloemen en zoetigheden
aan zijn voeten en plaatsten zij lichtjes in allerlei fraaie
patronen. Zodra hij van de jhula opstond, deden een aantal vrouwen
de arati voor hem. Zij stonden er echter op, dat zijn moeder als
eerste met de brandende kamfer zou zwaaien en dat deed zij.
Ook op Baba's verjaardag was zij na lang aandringen bereid als
eerste een ritueel uit te voeren.
Het is bij de hindoes in India de gewoonte om de verjaardag van
een kind te vieren met extra gebeden en met het offeren van
zoetigheden aan de vorm van God die in dat gezin speciaal vereerd
wordt. Daarna sprenkelt de moeder enkele druppels olie op het
hoofd van het kind en andere gezinsleden doen dat daarna ook. Het
kind zit daarbij op een gezegende plank met zijn gezicht naar het
oosten. Vervolgens wordt het kind ceremonieel gebaad en trekt men
het nieuwe kleren aan. Het raakt de voeten aan van zijn ouders en
andere oudere gezinsleden en de ouders bidden voor een lang leven,
gezondheid en voorspoed voor hun kind.
Vóór Prasanthi Nilayam werd gesticht, ging het met
Baba's verjaardag ook ongeveer zo. Op die dag bezocht hij zijn
ouders in hun huis en hij at met hen mee. Dan sprenkelden zijn
vader en moeder enkele druppels olie op zijn haar en ging hij
ceremonieel in bad. Meestal waren er ook wel enkele devotees
aanwezig en er was er altijd wel een die Baba vanuit een zuiver
verlangen om te dienen een dhoti (lendendoek) en een
kafni (lang gewaad) aanbood. Daarna raakten alle aanwezigen
zijn voeten aan.
Prasanthi Nilayam werd officieel ingewijd op Baba's verjaardag in
het jaar 1950 en in verband daarmee wilden de devotees graag een
wat indrukwekkender plechtigheid. Op die 23ste november kwamen een
aantal oudere vrouwelijke devotees in alle vroegte voor de tempel
bijeen. Zij droegen allen een schaal met daarop bloemen, fruit,
zoetigheid, kokosnoten, kumkum, rijstkorrels, betelbladeren, pasta
van sandelhout, klonten suiker en andere zaken die gebruikt werden
voor rituele aanbidding. En een van hen droeg een zilveren schaal
met daarop een zijden sari, bestemd voor zijn moeder. Een aantal
oudere mannelijke devotees voegde zich bij hen met een zijden
dhoti voor zijn vader en gezamenlijk trokken zij naar het dorp,
voorafgegaan door een groepje musici. Bij het huis van zijn ouders
gekomen nodigden zij deze uit om mee te gaan naar Prasanthi
Nilayam om daar Baba's verjaardag te vieren. Ofschoon Venkapa en
Easwaramma er niet veel voor voelden om op die manier in het
middelpunt van de belangstelling te staan, zagen zij toch wel dat
zij moeilijk konden weigeren en dus gingen zij mee.
Bij Baba aangekomen legde zijn moeder bloemen aan zijn voeten en
zij doopte als eerste een roos in de olie. Baba bukte zich en zijn
moeder liet enkele druppels olie op zijn haar vallen. Daarna deed
zijn vader hetzelfde. De devotees juichten. Na zijn ouders mochten
nog vier andere echtparen bloemen aan zijn voeten leggen en olie
op zijn haar sprenkelen. Deze ceremonie heeft nog enige tientallen
jaren met Baba's verjaardag plaatsgevonden en Baba koos steeds
vier echtparen uit, die naast zijn ouders olie op zijn haar
mochten sprenkelen. Hij koos hiervoor steeds oudere, diepgelovige
echtparen uit verschillende delen van het land. Na de dood van
zijn moeder is hij hiermee gestopt.
11. Toenemende bekendheid
Mensen uit alle streken van India en zelfs uit omringende
landen kwamen in deze tijd reeds naar Sai Baba toe voor raad en
hulp. Vaak in hun eigen taal gaf hij hun advies en sprak hij hun
moed in om verder te gaan. Geregeld ging hij op reis naar dorpen
en steden in de omgeving en geleidelijk ook verder weg. Op de
afgesproken plaatsen kwamen duizenden mensen luisteren naar zijn
toespraken over juist gedrag en geloof in God, maar hij liet de
auto ook vaak stoppen in dorpen die zij onderweg tegenkwamen. In
een mum van tijd waren er dan meestal enkele honderden mensen die
luisterden naar zijn woorden en die met hem bhajans zongen.
Easwaramma was niet blij met al die reizen. Zij wilde Baba in het
oog kunnen houden. Bovendien had zij gehoord dat het atheïsme
in de steden in de omgeving hand over hand toenam en het leek haar
gevaarlijk voor hem om naar dergelijke steden toe te gaan. Toen
een groep oudere devotees uit een van die steden in Puttaparthi
arriveerde en hem uitnodigde om hun stad te bezoeken, schrok zijn
moeder dan ook. Zij haastte zich naar Prasanthi Nilayam en stormde
de trap naar de eetzaal op. Baba was daar juist en vroeg haar:
'Waarom ben je zo opgewonden? Wat is er gebeurd?'
'Ik heb een gerucht gehoord. Is het waar?' hijgde zij.
'Vertel mij eerst maar eens wat ze je hebben verteld.'
'Dat vertel ik je pas wanneer je mij je woord geeft dat je
voorlopig nergens naartoe gaat.'
Lachend zei Baba: 'Ik kan toch niet voortdurend in deze ene
kamer blijven? Ik ben gekomen vanwaar ik mij bevond om overal heen
te gaan, naar plaatsen dichtbij en veraf '. Angstig zei zij:
'Daar gaat het niet om, maar heb je aan die groep oudere devotees
beloofd om met hen mee te gaan naar hun stad?' En toen hij niet
antwoordde, vervolgde zij: 'Beloof mij dat je daar niet heen zult
gaan. Dat is alles wat ik vraag. Luister naar mij. Houd rekening
met mijn verzoek. Ze zeggen dat het een centrum van verdorvenheid
en wreedheid is. Als ik zeg: ga niet, ga dan niet.'
'Juist daarom heb ik beloofd om erheen te gaan. De dokter
bezoekt alleen de zieken. Hoe kunnen mensen die ernstig ziek zijn,
de dokter kwaad doen? Ik haat hen niet; dus zullen zij mij niet
haten. Ik ben niet boos op hen; dus zullen zij niet boos zijn op
mij.'
Huilend zei zij: 'Wat kan ik nu nog zeggen? Bangaru (mijn
beste, mijn liefje). Stuur deze mensen weg. Verleen mij deze ene
gunst.' Baba stond op, veegde haar tranen af en hield haar handen
in die van hem. Vervolgens sprak hij zo liefdevol tot haar dat zij
na enkele ogenblikken opgelucht de kamer verliet.
Niettemin ging zij naar de groep mensen uit de betreffende stad en
drong er bij hen op aan goed op te letten wie er bij Baba in de
buurt kwam.
Baba bleef enkele dagen in deze stad en al die tijd bracht zijn
moeder door in gebed en toen hij terugkeerde, stond zij reeds bij
de ingang van haar dorp te wachten.
'Wil je weten wat er daar is gebeurd?' vroeg hij haar.
'Ik heb de giftanden van alle slangen uitgetrokken!' En
daarna vertelde hij haar hoe de inwoners door zijn bezoek op hun
schreden waren teruggekeerd van hun dwalingen.
Gebruikte Baba hiervóór het woord 'slangen' in de
figuurlijke betekenis, bij de volgende gebeurtenis ging het om een
echte slang.
Sai Baba en Kasturi kwamen op een middag terug van een lange reis
langs een groot aantal dorpen in Andhra Pradesh waar Baba
toespraken had gehouden, enkele tempels en scholen had ingewijd en
waar hij een aantal zieken had genezen en andere wonderen had
gedaan. Zij kwamen aan in Prasanthi Nilayam en de chauffeur zette
de auto in de garage en wilde daarna naar huis gaan toen Baba hem
terugriep met de woorden: 'Loop even met mij mee naar boven.'
Hij keek verbaasd, maar liep toen toch mee. Boven gekomen nam zijn
verbazing nog toe toen Baba hem zijn rug toonde en zei: 'Kijk
eens!'
De chauffeur schrok behoorlijk, want dwars over Baba's rug liep
het duidelijke spoor van een autoband.
'Herinner je je nog dat je onderweg een cobra die de weg overstak,
uit onverschilligheid hebt overreden? Realiseer je je wel dat je
daarmee mij hebt overreden?'
De chauffeur stamelde: 'Swami, het spijt me, ik zal het nooit meer
doen.' En hij liet erop volgen: 'Hoe kan ik het goedmaken?' Baba
antwoordde: 'Jouw berouw is reeds voldoende. Sai is niet alleen
in dit lichaam. Hij is in allen en alles. Er is niets waarin Sai
niet aanwezig is. Ga nu maar, bangaru.'
Het was 1957 toen Sai Baba begon met het veelvuldig houden van
toespraken voor grotere groepen mensen. Tot dan toe ging het
vrijwel altijd om kleine groepjes die om hem heen zaten en met wie
hij een gesprek voerde, al hield hij incidenteel wel een toespraak
voor enige honderden of zelfs duizenden mensen.
Het begon met de uitnodiging die hij kreeg om de negende All India
Divine Life Convention in Venkatagiri in maart voor te zitten.
Baba hield daar verscheidene toespraken, zowel voor de
afgevaardigden als voor de overige bezoekers en devotees. Hij
bereidt zijn toespraken overigens nooit voor. Nee, al sprekende
speelt hij in op de vragen en twijfels die rijzen bij de
toehoorders en daardoor voelt iedereen zich sterk betrokken bij
zijn woorden.
Tijdens zijn laatste toespraak wees hij erop dat iedereen een
leven zou moeten leiden van toewijding en overgave. 'Feitelijk
moet ieder van jullie proberen het ego los te laten. Dan zal de
Heer je aanvaarden als zijn fluit. Toen ik op een keer aan een
aantal mensen vroeg wat zij zouden willen zijn in de handen van
God, kreeg ik verschillende antwoorden: sommigen zeiden de lotus,
sommigen de shankha (schelp), sommigen de chakra (wiel), maar
niemand noemde de murali (fluit).' Ieders gedachten gingen
naar Krishna, die meestal wordt afgebeeld met een fluit in zijn
handen, een fluit die vanbinnen hol is en die recht is zonder
bochten, en Baba vervolgde: 'Ik zou jullie aanraden de murali
te worden, want dan zal de Heer naar je toekomen, je oppakken, je
aan zijn lippen zetten en door jou heen ademen en Hij zal vanuit
de holheid van je hart - ontstaan door de volslagen afwezigheid
van egoïsme die je hebt verworven - betoverende muziek
scheppen waarvan de gehele schepping kan genieten. Wees recht
zonder enige eigen wil; laat je wil opgaan in de wil van God. Adem
slechts de adem van God in. Dat is goddelijk leven, dat is wat ik
wil dat jullie allen bereiken.
'Tijdens deze conferentie ontmoette Sai Baba ook Swami
Satchidananda (6)
voor het eerst. Evenals vele anderen kreeg hij een lang interview.
Baba sprak met hem over een bijzondere spirituele ervaring die hij
37 jaar eerder had gehad en vol verbazing vroeg hij aan Baba:
'Maar Swami, hoe kunt u dat weten? U was toen immers nog niet
geboren!'
Baba beantwoordde zijn vraag met een wedervraag: 'Ben ik
geboren en sterf ik?'
Hij feliciteerde Satchidananda met zijn standvastige spirituele
discipline die had geleid tot die ervaring, maar hij zei hem ook
dat hij zijn tijd en energie beter niet kon verspillen met
pogingen om ashrams te stichten, geld in te zamelen en programma's
op te stellen. Hij adviseerde hem om zich terug te trekken in de
eenzaamheid van het Himalaya-gebergte en daar zijn spirituele
discipline te hervatten. Baba klopte hem op zijn rug en vervolgde:
'Wanneer jij de volmaaktheid bereikt in jouw yoga, dan zal haar
kracht door de grotten en de wouden en de bergketens van het
Himalaya-gebergte dringen en zich verspreiden, daarbij absoluut
veel meer voorspoed brengend aan de wereld dan het geval is met je
huidige bezigheden. Maak je ook geen zorgen over je persoonlijke
veiligheid. Ik zal een deken voor jou zijn in de sneeuw en voedsel
voor jou bij honger. Ik voorzie in al jouw behoeften en zorg voor
jouw welzijn.'
Toen Sai Baba na de conferentie terugging naar Puttaparthi
ging ook Swami Satchidananda met hem mee.
Reeds enkele dagen later vertrok Baba met een klein gezelschap
waaronder ook Satchidananda naar Kodaikanal. Vrijwel onmiddellijk
na hun kennismaking had Satchidananda een Avatar
(goddelijke belichaming) in Sai Baba herkend en zijn overtuiging
dat hij de motivator van alles was en in alle wezens woonde, werd
in Kodaikanal nog eens versterkt door een bijzondere
gebeurtenis.
Op een middag lag Baba te rusten op zijn bed in de bungalow toen
hij plotseling opsprong en in het Telugu schreeuwde: 'Niet
schieten!' Direct daarna viel hij terug op bed. Zijn lichaam
werd stijf en die toestand duurde ongeveer een uur. Satchidananda,
die in de kamer aanwezig was, was eerst flink geschrokken, maar
hij begreep al snel dat Baba in trance was gegaan om een devotee
te helpen.
Toen hij weer bijgekomen was, verzocht Baba de devotees die
inmiddels rond zijn bed verzameld waren, om met spoed een telegram
naar een adres in Bhopal te verzenden met de tekst: 'Maak je
geen zorgen. De revolver is bij mij. Baba.' Swami
Satchidananda betwijfelde of de posterijen dit telegram wel zouden
willen verzenden aangezien er sprake was van een revolver, en
dergelijke informatie viel onder de Wapenwet. Verscheidene anderen
waren het met hem eens en uiteindelijk werd besloten het woord
'revolver' te vervangen door 'instrument'. Nadat het telegram was
verzonden, wilde iedereen van Baba weten wat er aan de hand was,
maar hij weigerde elke informatie. Vier dagen later kwam er een
brief uit het 1500 kilometer noordelijker gelegen Bhopal. Baba las
die hardop voor en vertelde toen ook het achterliggende
verhaal.
De schrijver van de brief, een legerofficier en oudgediende, had
bericht ontvangen inzake administratieve herschikkingen en hij was
hierdoor erg van streek. Als gevolg hiervan kwamen namelijk vele
jongeren boven hem in rang te staan. Aangezien zijn vrouw op dat
moment op bezoek was bij haar ouders was er ook niemand met wie
hij hierover kon praten. Hij voelde zich diep vernederd en besloot
een einde te maken aan zijn leven. Hij pakte zijn revolver en
loste een schot om te zien of hij met vaste hand zou kunnen doen
wat hij wilde doen. Maar vóór hij het tweede, fatale
schot kon lossen - op het moment dat Baba riep: 'Niet
schieten!' - werd er luid op de deur gebonsd. Hij snelde de
slaapkamer in, gooide de revolver op het bed, trok het laken
eroverheen, rende terug naar de hal, trok zijn gezicht in de plooi
en opende de voordeur. En daar stond Sai Baba! Nou ja, daar stond
een oude studievriend van de legerofficier, met zijn vrouw en een
man die hun bagage droeg. De studievriend was erg luidruchtig en
uitbundig en dat was precies wat de officier nodig had. Al spoedig
lachte hij om de grapjes en verhalen over vroeger die zijn vriend
vertelde en alle gedachten aan zelfmoord verdwenen als vanzelf. De
bezoekers wilden eigenlijk blijven logeren, maar toen zij hoorden
dat de vrouw van de officier buiten de stad vertoefde, besloten
zij de officier niet op te zadelen met een hoop drukte en daarom
onderdak te zoeken bij een in de buurt wonende andere vriend.
Nadat zij vertrokken waren, ging de officier weer naar de
slaapkamer. Daar ontdekte hij dat de revolver verdwenen was. Hij
doorzocht het hele huis, maar tevergeefs: geen revolver. Nu was
hij ooit een keer in Puttaparthi geweest en zijn vrouw was een
toegewijd devotee van Sai Baba. Kon hij hiermee te maken hebben?
En die vriend... wie was dat dan geweest? Hij haastte zich naar
het adres van de man waar zijn studiegenoot, diens vrouw en de man
die hun bagage had gedragen, naartoe zouden zijn gegaan. Zij
bleken er nooit te zijn aangekomen! De drie bezoekers waren in
rook opgegaan. Hij begreep nu dat dit alles Baba's werk moest zijn
en dat zijn drie bezoekers niemand anders waren geweest dan Baba
zelf in drie gematerialiseerde lichamen. Hij keerde terug naar
huis en overdacht daar alle gebeurtenissen toen er weer op de deur
werd geklopt. Er was een telegram voor hem uit Kodaikanal. Hij
opende het en las: 'Maak je geen zorgen. Het instrument is bij
mij. Baba.' De officier schreef Baba onmiddellijk een brief om
hem te bedanken.
Van Kodaikanal ging het gezelschap naar Cape Comorin, dus helemaal
naar de zuidpunt van het land. Toen zij daar langs het strand van
Kanyakumari liepen, vormde zich bij iedere stap die Baba deed een
kraal onder zijn voeten. De devotees die achter hem liepen,
raapten ze allemaal op en deden ze in een houten schaaltje.
'Swami, kijkt u eens hoe schitterend! We hebben ze geteld. Het
zijn er 84,' zei een van hen terwijl hij Baba het bakje voorhield.
'Deze kralen zijn van veldspaat,' antwoordde Baba, 'en het zijn er
geen 84, maar 108.'
Om te bewijzen dat het er echt maar 84 waren, telden zij de kralen
opnieuw en nu bleek Baba toch gelijk te hebben. Het waren er
108.
Een van de devotees bood aan om er een japamala van te rijgen en
toen dat gebeurd was, schonk Baba deze aan Swami Sadananda. Hij
maakte ook deel uit van het gezelschap en hij was evenals
Satchidananda een volgeling van Swami Sivananda.
Zij bezochten nog verscheidene andere plaatsen en toen zij
tenslotte terugkwamen in Puttaparthi waren er zes weken verstreken
sinds hun vertrek.
Vanuit Kodaikanal hadden Satchidananda en Sadananda hun goeroe in
Rishikesh geschreven over hun ervaringen en spoedig na hun
terugkeer in Puttaparthi kwam er een uitnodiging van Swami
Sivananda Sarasvati. Deze uitnodiging werd gevolgd door
verscheidene brieven en zelfs telegrammen uit Rishikesh en ook
Swami Satchidananda drong bij Baba aan op een bezoek aan zijn
goeroe. Hij wilde graag dat hij de ernstig zieke Swami Sivananda
zou genezen. Tenslotte gaf Baba toe en half juli vertrokken zij
voor vier weken naar het noorden.
Waarom gaat Baba eigenlijk zo vaak op reis? 'Ik verplaats mij
niet vanwege het verlangen naar verandering of ontspanning of om
te reizen. Maar waar verlangen is naar geestelijke rust, daar
haast ik mij om rust te schenken; waar moedeloosheid is, daar
haast ik mij om het kwijnende hart te verheffen; waar geen
onderling vertrouwen is, daar haast ik mij om het vertrouwen te
herstellen. Ik ben altijd onderweg om de taak uit te voeren
waarvoor ik gekomen ben.'
Zij gingen per auto naar Madras en vandaar na enkele dagen per
vliegtuig naar Delhi. Dat Sathya Sai Baba in die tijd nog niet erg
bekend was, blijkt wel uit het feit dat zijn naam op zijn ticket
stond vermeld als 'Mr. S.S. Baba'. Op 22 juli arriveerden zij in
Rishikesh.
Sivanandanagar, de ashram van Sivananda, was schitterend gelegen
tussen de met bossen bedekte bergen van het Himalayagebergte.
Sivananda begroette hen zeer hartelijk en reeds de volgende dag
organiseerden de ashrambewoners een grote satsang (bijeenkomst van
spirituele mensen). Tijdens deze satsang materialiseerde Baba
onder meer een japamala van 108 rudraksha-pitten, iedere pit gevat
in goud. Hij schonk dit snoer aan Sivananda. Bovendien
materialiseerde hij met een handbeweging vibhuti, die hij op
Sivananda's voorhoofd aanbracht. Hij hield die dag verscheidene
toespraken en ook Swami Sivananda hield een toespraak. Hierin
weidde hij uit over de doeltreffendheid van namasmarana,
het herhalen van de naam van God, en adviseerde hij iedereen een
dagelijkse dosis onthechting te nemen tezamen met een regelmatig
te nuttigen maaltijd van de naam van de Heer. Naar aanleiding van
zijn eigen toespraken kwamen velen naar Baba toe met vragen en
twijfels en vrijwel iedere dag van zijn verblijf in deze ashram
sprak hij ook urenlang met Sivananda zelf. Hij materialiseerde
vruchten en vibhuti voor hem en hij veranderde water van de Ganges
in amrita (nectar) om zijn gezondheid te verbeteren en deze
ging inderdaad sterk vooruit. Op de dag van Baba's vertrek leidde
Sivananda Baba rond door de ashram en liep daarbij trappen op en
af terwijl hij bij Baba's aankomst nog in een rolstoel had
gezeten.
Tijdens het verblijf maakte de groep verscheidene tochtjes waarbij
Sai Baba onder meer een oude kluizenaar bezocht die reeds meer dan
dertig jaar in een grot woonde. Op de terugweg ging Baba
plotseling even in trance en toen hij weer bijkwam, vertelde hij
dat hij een groot yogi had behoed voor een graf in het water.
Iedereen kwam nieuwsgierig om hem heen staan, maar aanvankelijk
weigerde hij verdere informatie. 'Vraag het maar aan
Subrahmanyam,' zei hij slechts.
Enkele leden van het gezelschap gingen op zoek naar Subrahmanyam -
eveneens een lid van de groep - en toen hij gevonden was, vroeg
Baba hem: 'Wat heb jij vanavond gezien tijdens ons bezoek aan de
grot?'
'Neem mij niet kwalijk, Swami, dat ik u niet onmiddellijk heb
verteld dat ik een lijk in de Ganges heb zien drijven. Maar, ziet
u, dat is een slecht voorteken en daarom wilde ik het niet
vertellen in de gewijde atmosfeer van de grot.'
Lachend antwoordde Baba: 'Maar dat was helemaal geen lijk,
ofschoon de yogi die de rivier afdreef, zo dood was voor alle
uiterlijke omstandigheden dat hij zijn benarde toestand niet eens
bemerkte. Ik zal jullie vertellen wat er is gebeurd. Deze yogi zat
op een rotsblok langs de rivier te mediteren. Ondertussen vrat de
stroom de modder onder de rots weg en plotseling kantelde de rots
waardoor de man in de rivier terechtkwam. Aanvankelijk ervaarde
hij het als een droom, maar toen hij zich ervan bewust werd dat
hij werd meegesleurd door de stroom, begon hij tot God te bidden.
Ik hoorde zijn gebed en stuurde het lichaam langzaam naar de oever
tot het een paar kilometer boven Sivanandanagar strandde, precies
op een plek waar een boerderij stond, zodat hij daar hulp kon
krijgen. Hij was maar liefst vijftig kilometer de rivier
afgedreven! Deze yogi was geen devotee van mijn huidige
belichaming en hij had mij zelfs nooit gezien. Hij vroeg God
echter om hulp en dus kwam ik hem te hulp. Mijn liefde is voor
allen gelijk, ongeacht de naam waarmee men mij aanroept.'
Op 28 juli vertrok het gezelschap uit Rishikesh, maar pas op 14
augustus waren zij weer terug in Puttaparthi. In de tussentijd
brachten zij onder meer een bezoek aan Mathura en Brindavan, de
plaatsen waar Sai Baba als de Avatar Krishna een groot deel van
zijn leven had doorgebracht. En daarna gingen zij per vliegtuig
naar Kashmir, waar zij enkele dagen verbleven in Srinagar. Op een
dag nam Baba het hele gezelschap mee het Himalaya-gebergte in om
hun de grootheid van God te tonen. Te paard klommen zij over een
afstand van zo'n twintig kilometer naar een hoogte van meer dan
vier kilometer boven zeeniveau. Onderweg probeerde Baba de
zakenlieden, de advocaten, de schrijvers en kantoorklerken in een
opgewekte stemming te houden met grapjes en verhalen. Toen zij de
sneeuwgrens hadden bereikt, stegen zij af en speelden in de
sneeuw. Baba gooide sneeuwballen, lachte om de angstige gezichten
van degenen die op een slee over de sneeuw gleden en keek
afkeurend naar degenen die klaagden over de koude wind. Pas 's
avonds om half elf waren zij terug bij de woonboten waarop zij
gedurende hun verblijf in Srinagar verbleven.
Natuurlijk gebeurde er nog veel meer in Srinagar. Veel inwoners
kwamen naar Baba toe voor een gesprek en voor zijn zegen en hij
bezocht verscheidene devotees in hun huis. Een van de devotees die
hij bezocht, was de secretaris van het reisbureau dat alles
geregeld had voor zijn bezoek aan Kashmir. Zijn vrouw had pas een
baby gekregen en Baba zei tegen de ouders, terwijl hij een snoer
van kardamom-zaden om de hals van de baby hing: 'Hij zal een
groot yogi worden!' Daarna wendde hij zich tot de grootvader
met de woorden: 'Dat had men u reeds verteld, is het
niet?'
'Swami,' antwoordde deze, 'dat is precies wat de astroloog die de
horoscoop van het kind heeft gemaakt, voorspelde toen hij werd
geboren.'
Terwijl Baba een ring bezet met edelstenen voor de secretaris
materialiseerde, vroeg een van de aanwezigen: 'Swami, hoe oud was
u toen u huis en haard opgaf om het spirituele pad te gaan
volgen?'
'Hoe kan ik, wiens huis dit universum is, huis en haard
opgeven?' antwoordde Baba eenvoudig.
Het gezelschap was nog maar kort terug in Puttaparthi toen een
tweetal diepgelovige devotees uit Surandai, een dorp in het
zuiden, aan Baba vroegen of hij naar hun dorp wilde komen.
Eens reageerde Baba op een dergelijke vraag met de opmerking:
'Maar natuurlijk. Hoe zou ik kunnen weigeren om zo'n klein
stukje te reizen nadat ik helemaal uit de hemel hierheen gekomen
ben.' Ook deze keer reageerde hij positief op het verzoek. Hij
besloot er weer een rondreis door het zuiden van te maken en hij
vroeg zijn moeder om mee te gaan. Behalve de twee mannelijke
devotees uit Surandai en hun echtgenotes zouden er nog een aantal
vrouwelijke devotees meegaan en ook Kasturi zou van de partij
zijn. Zij zouden via Coimbatore, Trivandrum, Courtallam Falls en
Kanyakumari gaan en vóór hun vertrek bespraken de
devotees waar zij in al deze plaatsen zouden overnachten.
Courtallam bleek een probleem op te leveren en dus zei Baba:
'Wacht even. Ik zal jullie zeggen waar wij kunnen logeren in
Courtallam. Travancore House is heel geschikt.' En vervolgens
beschreef hij gedetailleerd hoe dit hotel er uitzag, hoeveel
kamers het had, welke planten er in de tuin stonden, hoe hoog de
muur rond de tuin was, waar zich de telefoon in de hal bevond
enzovoort. Terwijl hij dat allemaal vertelde, zat Kasturi ijverig
te schrijven. Hij was van plan om alles wat Baba vertelde ter
plaatse te controleren en toen zij uiteindelijk in Courtallam
waren en hij daartoe de gelegenheid had, bleek dat Baba alles tot
in de kleinste details juist had verteld terwijl hij evenmin als
Kasturi ooit in Courtallam was geweest. Easwaramma genoot van de
mogelijkheid om in vele schitterende tempels, die door generaties
gelovigen waren gevuld met positieve energie, God te aanbidden. En
een huivering ging door haar heen toen zij aan de zuidpunt van
India stond en uitkeek over de drie zeeën die daar bij Cape
Comorin bijeenkomen. Overal waar het gezelschap logeerde, of het
nu ging om een hut of een paleis, bracht zij een bezoek aan de
keuken om toe te zien op de bereiding van Baba's maaltijden. Zij
vond dat hij veel te weinig at en zij was bang dat hij nog minder
zou eten wanneer het voedsel anders was dan hij gewend was. Soms
bereidde zij in een vreemde keuken iets voor hem waarvan zij wist
dat hij het vroeger, als kind, erg lekker had gevonden. Om haar te
plezieren at Baba er dan wat extra van.
Tijdens het bezoek aan Kanyakumari gebeurde er nog iets
bijzonders. Toen zij daar op een avond over het strand liepen en
het water rond hun voeten lieten spoelen, zei Baba opeens:
'Kijk! De oceaan verwelkomt mij met een snoer.'
Op dat moment kwam er een golf aan die even daarna om zijn voeten
spoelde en zich vervolgens weer terugtrok. Tot verbazing en
verrukking van de devotees bleef er een prachtig parelsnoer rond
zijn voeten achter. Het bleek te gaan om een snoer van 108
doorschijnende parels, geregen aan een gouden draad.
Swami Amrithananda was al 85 jaar toen hij Prasanthi Nilayam
bezocht. In een gesprek vroeg Baba hem naar de Ganapati
homa (7)
die hij gedurende 41 dagen had gedaan toen hij zeven jaar was.
Baba vertelde hem welke mantra (heilige woorden) hij had
gebruikt bij het in het vuur werpen van de offergaven en hij zei
dat Amrithananda deze mantra iedere dag, 41 dagen achter elkaar,
duizend keer had herhaald. Tot slot vroeg Baba hem: 'Welke
beloning wordt er in de shastra's (bepaalde religieuze
geschriften) in het vooruitzicht gesteld?' De oude man
antwoordde: 'De shastra's verklaren dat Ganapati zelf zal
verschijnen in het offervuur als de goudkleurige, stralende god
met het olifantshoofd wanneer de rituelen nauwgezet worden
gevolgd. En hij zal dan met zijn slurf de laatste en afsluitende
offergaven aanvaarden en hij zal eeuwige gelukzaligheid schenken
door middel van deze darshan.'
'Heb je deze darshan gekregen?'
'Nee, Swami, maar het is niet zo gemakkelijk voor een jongen van
zeven om de darshan van de Heer te ontvangen, louter door het
aantal offergaven en mantra's en de omvang daarvan...'
Baba onderbrak hem met de woorden: 'Nee, nee. Dankzij al dat
herhalen van de naam van God en al die offergaven ben je nu bij
mij terechtgekomen. Vandaag zul je, na 78 jaar wachten, de
beloning krijgen die in de shastra's wordt genoemd. Kijk naar
mij!'
En Amrithananda zag de goudkleurige olifant Ganapati zoals die
beschreven is in de oude teksten. Vier dagen lang verkeerde hij in
zo'n staat van gelukzaligheid dat hij in die tijd niets at en
dronk en geen moment sliep.
Teneinde de verspreiding van zijn leringen verder te bevorderen
maakte Sai Baba tijdens Mahashivaratri van het jaar 1958 bekend
dat er een maandelijks tijdschrift zou gaan verschijnen. De titel
zou Sanathana Sarathi worden, hetgeen 'De tijdloze
wagenmenner' betekent. Dit was een verwijzing naar Krishna, die in
de Bhagavad Gita optrad als de wagenmenner van de
boogschutter Arjuna. Bovendien was Baba de wagenmenner die de
mensen zou leiden naar het doel van het leven, de eenwording met
God. Aanvankelijk verscheen het alleen in het Telugu en het
Engels, maar in later jaren zou het in alle belangrijke talen van
India gaan verschijnen.
Bij het verschijnen van het eerste nummer schreef Baba op de
eerste bladzijde: 'Vandaag begint de Sanathana Sarathi, de
tijdloze wagenmenner, de veldtocht tegen leugen, onrecht,
verdorvenheid en slechtheid - de handlangers van de geest van
egoïsme. De veda's, de upanishads en de shastra's zijn de
regimenten van het leger. De overwinning die moet worden behaald,
is het welzijn van de gehele wereld. Wanneer de zegevierende
trommels worden bespeeld in de vreugde van het welslagen, zal de
mensheid geluk en vrede, vreugde en gelijkmoedigheid, gezondheid
en gelukzaligheid hebben verworven.'
Veel van zijn toespraken verschijnen in dit maandblad, maar
gedurende vele jaren schreef hij ook speciaal voor dit tijdschrift
artikelen. Het schrijven van dergelijke artikelen kostte hem
weinig tijd. Hij schreef ze in zijn werkkamer waarin slechts een
tafel en een stoel stonden. Er stonden geen tekstboeken,
naslagwerken of een typemachine. Dat had hij allemaal niet nodig.
Pen en papier waren voldoende. In een half uur schreef hij de
gewenste tekst, zonder verbeteringen en dergelijke.
Vanaf dat jaar verschenen er ook geregeld boeken van en over Sai
Baba en in de toekomst zou dit aanzwellen tot een enorme stroom
van publicaties in alle talen van de wereld.
Aan één zijde van de heuvel, achter de tempel, had
Baba een groot aantal bomen en struiken laten planten en in 1959
plantte hij daar een banyan-boom.
Op een avond in april van dat jaar was hij bij uitzondering weer
eens met een groep devotees naar de oever van de rivier gegaan en
hij sprak daar met hen over Boeddha en de boom waaronder deze
mediteerde en over het feit dat sadhaka's (zoekers op het
geestelijk pad) graag een bijzondere plek willen voor hun
meditatie. Terwijl hij dat zei, haalde hij uit het zand een dikke
koperen plaat tevoorschijn met daarop heilige tekens en letters.
Dergelijke afbeeldingen, vertelde hij terwijl hij de plaat liet
zien, werden vaak begraven onder bomen waar sadhaka's mediteerden.
Dit hielp hen bij het richten van hun geest op God en het
beheersen van hun zintuigen. En hij kondigde aan dat hij deze
koperen plaat zou begraven onder een banyan-boom die hij spoedig
zou planten in het bos achter de tempel, een boom die later bekend
zou worden als de meditatieboom.
12. Jullie vreugde is mijn voedsel
In de volgende tientallen jaren zou Sai Baba nog honderden
reizen maken. Hij zou toespraken houden, tempels inwijden en
scholen en fabrieken openen. Om een indruk te geven volgt hier en
in volgende hoofdstukken het verslag van enkele van deze
reizen.
Begin 1961 bracht Baba een bezoek van enkele dagen aan Noord-India
op verzoek van dr. B. Ramakrishna Rao, de gouverneur van de
deelstaat Uttar Pradesh. Naast een twintigtal devotees gingen ook
zijn ouders mee. Deze reis gaf hun de gelegenheid te baden in de
heilige rivier de Ganges en Ayodhya, de stad waar Rama in een ver
verleden koning was geweest, te bezoeken.
Kort daarop, in juni, bracht hij wederom een bezoek aan Uttar
Pradesh en ook deze keer gingen zijn ouders mee. Op de zevende van
die maand stuurde hij het gezelschap van meer dan honderd mensen
per trein van Madras naar New Delhi; zelf ging hij de dag daarop
per vliegtuig naar de hoofdstad. Vandaar gingen zij gezamenlijk
per bus naar Haridwar. Daar voegde de gouverneur zich met zijn
gezelschap van ongeveer vijftig personen bij hen. Met speciale
bussen en enkele auto's ging het vervolgens verder naar Srinagar,
de stad waar Baba enkele jaren eerder ook was geweest. Onderweg
werd er een flink aantal devotees ziek door het slingeren en
bonken van de bussen. De meeste wegen in dit gebied waren smal en
vol kuilen en slingerden zich tussen de bergen door. Baba's vader,
die al 77 was, was er het ergste aan toe. De hele weg bleef hij
overgeven en bij aankomst in Srinagar bleek hij hoge koorts te
hebben. Duizenden bewoners van Srinagar, die reeds hadden gehoord
dat Sai Baba onderweg was naar hun stad, wachtten hem bij aankomst
op en hij gaf hun allen darshan. 's Avonds organiseerden zij voor
de bezoekers een heel programma met Tibetaanse dansen waarin zij
de eenvoudige vrolijkheid uitbeeldden van de geharde bergbewoners.
De volgende morgen kreeg het gezelschap van de dokters te horen
dat het zeer slecht ging met Venkapa. Easwaramma reageerde moedig:
'Heeft Swami ons niet in Haridwar gezegd dat wij naar het beeld
van Narayana gingen in het gezelschap van de echte Narayana zelf?
Zodra hij komt, zal vader wakker worden en opstaan!'
Toen Baba uit bad kwam en het nieuws hoorde, ging hij naar de
zieke toe, legde zijn vinger op diens pols om de polsslag te
controleren en zei: 'Hij is in orde. Jullie maken je voor niets
bezorgd. Stap maar vast in de bussen.' Even later kwam hij
samen met zijn vader ook de bus in en deze laatste ging weer naast
Kasturi zitten, naast wie hij de hele reis al gezeten had.
Vanaf Joshimath werd de reis een stuk moeilijker. De bussen konden
niet verder en dus moesten zij verder te voet, te paard, in sleden
getrokken door vier mannen, in een draagstoel of in een korf op de
rug van een plaatselijke zwaargewicht. Iedereen droeg dikke wollen
truien en dassen en een zonnebril met donkere glazen om de ogen te
beschermen tegen de schittering van het zonlicht op de sneeuw. Zo
liep er een lange stoet over een smal spoor met aan de ene kant
een ravijn en aan de andere kant een steile berg. Overal stonden
borden langs de weg die waarschuwden voor vallende stenen. Sai
Baba en de gouverneur liepen voorop en zij werden gevolgd door
zo'n zeventig mannen en vrouwen te voet die weer werden gevolgd
door een aantal paarden en muilezels, sleden, draagstoelen en
korven. Het was nog bijna dertig kilometer naar Badrinath.
Easwaramma had gekozen voor een draagkorf nadat zij een stoet van
mannen met een dergelijke korf op hun rug langs had zien gaan. Het
zag er heel comfortabel uit. Zij had zich echter niet gerealiseerd
dat een dergelijke vorm van vervoer voor de sherpa wel heel erg
zwaar was. Toen zij dat ontdekte, besloot zij onmiddellijk over te
stappen op een andere vorm van transport. Zij begon luid te klagen
in het Telugu en de sherpa stopte verbluft. Toen hij hoorde wat er
aan de hand was, vreesde hij weggestuurd te worden zonder
betaling, maar Easwaramma stond erop dat hij zijn hele loon zou
krijgen. De man grinnikte opgelucht en vroeg toen nog om een fooi!
En Easwaramma maakte de knoop in haar sari los en gaf hem nog een
roepie. Vervolgens werd er een draagstoel voor haar gehaald waarin
zij ook tamelijk comfortabel zou kunnen reizen. De draagstoel hing
aan touwen die waren vastgemaakt aan stokken en die werden door
twee mannen op hun schouders gedragen.
Die avond bereikten zij Lam Bagar waar zij overnachtten. De
volgende dag, de vijftiende juni, legden zij de laatste elf
kilometer af naar Badrinath. Op aandringen van de devotees reed
Sai Baba een stukje op een paard, maar al snel ging hij weer
lopen. Hij hield alle leden van de groep goed in de gaten en soms
adviseerde hij iemand om verder te reizen in een slede of een
draagstoel. Ook gaf hij soms iemand wat te drinken of
materialiseerde hij vibhuti voor iemand. Dat deed hij overigens
niet alleen voor de leden van het eigen gezelschap, maar voor
iedereen die hij tegenkwam en die dat nodig had. Zij waren
namelijk niet de enigen die deze weg aflegden. Honderden andere
gelovigen volgden deze weg ook. In de loop der tijden zijn
miljoenen pelgrims langs deze weg naar Badri gegaan om te bidden
tot Narayana.
Tenslotte bereikten zij Badrinath, hoog in de besneeuwde
bergen.
Het was er ijskoud, de wind gierde, maar het landschap was
adembenemend mooi (8).
Die dag en de volgende dag rustten de devotees uit van de reis en
bezochten zij op eigen gelegenheid de Narayana-tempel om daar
puja (eredienst) te doen. Sai Baba gaf die dagen interviews
aan allerlei functionarissen en aan de beheerders van de
tempel.
De zeventiende was een bijzondere dag. Die dag had Baba uitgekozen
om de tempel opnieuw op te laden met spirituele kracht. Een
pelgrimsoord of een tempel wordt geladen met de devotie van
degenen die er komen en met de oprechtheid van hun gebeden ter
plaatse. Op deze manier kan een tempel in de loop der eeuwen met
heel veel kracht worden geladen. Maar het gebeurt ook veelvuldig
dat een tempel steeds meer verwaarloosd wordt, zowel op materieel
als op spiritueel gebied. Wanneer Baba een dergelijke tempel
bezoekt, maakt hij soms van de gelegenheid gebruik om de
spirituele kracht en werkzaamheid ervan weer te vergroten. En dat
ging hij op deze dag doen. Die ochtend kwamen de leden van de
groep bijeen voor de gebruikelijke ceremonie in de tempel. Baba
had de aanwezigen enkele dagen eerder reeds iets verteld over de
kleinere heiligdommen in en rond Badri en hij had hun ook verteld
dat Sankaracharya 1200 jaar geleden van de berg Kailas vijf
lingams had meegebracht die hij had geplaatst in Badri, Puri,
Sringeri, Dvaraka en Chidambaram. Gezeten tegenover het beeld van
Narayana materialiseerde Baba nu een prachtig beeld van deze vorm
van God met vier armen met in de handen de schelp, het wiel, de
knots en de lotus. Daarna materialiseerde hij een gouden lotus en
liet hij de lingam (ellipsvormige steen die een symbool is voor de
schepping) tevoorschijn komen uit de bergplaats onder het stenen
beeld van Narayana. Hij plaatste de lingam in de lotus en
vervolgens zette hij de lotus en het door hem gematerialiseerde
beeld op een zilveren schaal. Daarmee liep hij langs de aanwezigen
zodat iedereen de lingam goed kon zien. Deze was doorschijnend en
binnenin was een oog zichtbaar.
'Deze lingam werd door Shiva op de berg Kailas aan
Sankaracharya geschonken en die verborg hem hier voor hij het
beeld van Narayana er neerzette,' vertelde Baba de aanwezigen.
Zijn moeder vroeg: 'Waarom heb je hem nu tevoorschijn
gehaald?'
'Om hem op te laden met de kracht om te zegenen, gebeden te
verhoren, gunsten te verlenen!' antwoordde hij.
Hij materialiseerde met een draaiende handbeweging een zilveren
beker en terwijl zijn moeder hem belangstellend aankeek, vervolgde
hij, terwijl hij de lingam en de beker omhoog hield: 'Dit is de
lingam die ik tevoorschijn heb gehaald uit het voetstuk van het
beeld. En deze door mij gematerialiseerde zilveren beker is gevuld
met heilig water rechtstreeks uit de bron van de rivier de Ganges,
waarin hij zojuist is ondergedompeld.' Terwijl de devotees
bhajans zongen, sprak Baba: 'Nu zullen wij deze lingam opnieuw
wijden,' en hij goot het water over de lingam.
Vervolgens zette hij de beker neer en maakte een draaiende
beweging met zijn hand. Terwijl er gouden voorwerpen vanuit zijn
hand op een zilveren schaal stroomden, zei hij: 'Dit zijn
gouden bladeren van de bilva-boom, benodigd voor de
lingam-puja (eredienst voor de lingam).'
Tijdens deze woorden hadden enkele schriftgeleerden die deel
uitmaakten van het gezelschap, vedische liederen gereciteerd. Een
van hen stond nu op en vroeg aan Baba: 'Thumma-bloemen,
Swami?'
'Natuurlijk! Die groeien toch niet in de valleien en op de
hellingen van het Himalaya-gebergte? Wel, hier is een handvol van
deze bloemen.'
Hij cirkelde met zijn hand en toonde een bos witte, met dauw
besprenkelde thumma-bloemen, die hij op de 108 gouden bladeren
legde die rond de lingam lagen. Hij liet de puja doen door
Ramakrishna Rao, de gouverneur, terwijl de devotees mantra's
reciteerden.
Toen zei hij: 'Het is gebeurd. De lingam is geladen met de
energie van Shiva. Hij gaat nu terug naar waar hij vandaan is
gekomen.'
Na die woorden verdween de netra-lingam (lingam met het
oog). Op de middag van deze dag bracht Sai Baba een bezoek aan het
ziekenhuis van Badrinath alwaar hij het nieuwe
röntgenapparaat inwijdde. 's Avonds hield hij een toespraak
voor drieduizend pelgrims en inwoners, gevolgd door een maaltijd
voor alle bedelaars die zich rond de tempel ophielden. Daarna
overhandigde Baba zelf aan hen allen een deken of een geldbedrag
om een deken te kopen. De voorraad dekens in de winkels raakte
namelijk al snel op. De volgende ochtend vertrok het gezelschap
richting Puttaparthi. Omdat zij onderweg nog enkele steden en
dorpen bezochten, arriveerden zij pas op 4 juli in Prasanthi
Nilayam.
Kasturi (9)
heeft vanaf 1954 tot zijn dood vrijwel zonder onderbreking in de
ashram gewoond, maar reeds in 1948 heeft Sai Baba het huwelijk van
zijn enige dochter ingezegend. Dat was nog in de Oude Mandir. Kort
daarna vroeg Baba hem om na zijn pensionering naar de ashram te
komen om zijn biografie te schrijven. Nu zullen sommigen zich
wellicht afvragen waarom er een boek over Baba's leven zou moeten
verschijnen. Baba zegt immers zelf dat hij helemaal geen behoefte
heeft aan publiciteit. Veel devotees vroegen hem echter in hun
gebed om een dergelijk boek en daarom heeft hij Kasturi toegestaan
het te schrijven. De vreugde van de devotees schenkt de Heer
vreugde. Uiteindelijk heeft hij vier delen van deze biografie
geschreven onder de titel Sathyam Sivam Sundaram. Dit
betekent 'Waarheid Goedheid Schoonheid' en als zodanig is Sai Baba
in iedereen aanwezig. Het atma, de ziel, is waarheid,
goedheid, tevredenheid, vreugde, schoonheid en harmonie, en door
deze boeken zullen de mensen Baba - en dus zichzelf - beter leren
kennen.
Het eerste deel is verschenen in 1961, maar de oorspronkelijke
versie was al in 1958 gereed. Toen hij aan Baba vroeg: 'Swami, heb
ik uw toestemming om het uit te geven?' zei deze: 'Wanneer je
nu een boek over mij uitgeeft, zullen de mensen het niet geloven.
Zij zullen het beschouwen als een sprookje. Wacht tot de wereld
gereed is om het te ontvangen.'
Kasturi heeft het manuscript toen opgeborgen en er nooit meer over
gesproken. Toen Baba hem later zei dat hij het kon publiceren,
wist hij aanvankelijk niet meer waar hij het had gelaten.
Hij is vele tientallen jaren Baba's instrument geweest, niet
alleen als de schrijver van diens biografie, maar ook heeft hij
lange tijd de lezingen, die Baba meestal in het Telugu hield,
simultaan in het Engels vertaald en heeft hij deze lezingen in de
serie Sathya Sai Speaks gebundeld.
Sai Baba zegt dat hij er geen enkele behoefte aan heeft om zijn
verjaardag te vieren en hij zegt ook tegen zijn devotees dat zij
niet de dag moeten vieren waarop zij gebonden werden aan de aarde,
maar de dag waarop zij God in hun hart ontdekten. Niettemin vindt
Baba het goed dat zijn verjaardag ieder jaar in de ashram gevierd
wordt omdat de devotees dat zozeer op prijs stellen. Zijn
verjaardag geeft hun de kans te tonen hoeveel zij van hem houden
en daarom staat hij de viering toe. En voor het gemak van de
devotees wordt dat altijd op 23 november gedaan, want de meeste
buitenlandse devotees snappen niets van de in India gebruikte
hindoe-kalender, die is gebaseerd op de maanstanden.
De dag begint tegenwoordig met het hijsen van de tempelvlag,
gevolgd door diverse muziekprogramma's, het zingen van bhajans,
een toespraak van Baba en het uitdelen van prasad (gezegend
voedsel). Soms maakt Baba van de gelegenheid gebruik om het
huwelijk in te zegenen van tientallen of zelfs honderden paren uit
de omliggende dorpen. Het gaat daarbij om mensen die geen geld
hebben voar de gebruikelijke feestelijkheden. Baba verbindt hen
kosteloos in het huwelijk, biedt hun een huwelijksfeest aan en
schenkt hun sari's en dhoti's en soms ook nog andere zaken. 's
Avonds is er weer muziek, wordt er meestal een toneelstuk
opgevoerd en zit Baba vaak op de jhula (schommel). Na de
dood van zijn ouders heeft Sai Baba er een gewoonte van gemaakt om
op deze dag 's morgens hun graf te bezoeken als blijk van dank
voar alles wat zij voor hem hebben gedaan.
Toen in 1962 de dag van zijn verjaardag naderde, vroeg een aantal
vaste bewoners van Prasanthi Nilayam aan Baba of zij
voorbereidingen moesten treffen voor de viering ervan. Zij meenden
dat hij deze keer geen feestelijkheden zou willen aangezien India
ernstig werd bedreigd door de Chinezen.
Sinds 1959 was er namelijk een grensconflict tussen India en China
over India's noordgrens, die niet door China werd erkend. Er waren
jarenlang grensconflicten en op 21 oktober 1962 drongen Chinese
troepen door de valleien van het Himalayagebergte de vlakten van
India binnen. De opmars leek niet te stuiten en grote stukken land
werden bezet. De bevolking vreesde het ergste.
Op de vraag van de devotees antwoordde Baba dat zij niet bevreesd
behoefden te zijn aangezien op de dag van zijn verjaardag het
Chinese gevaar zou zijn geweken. De dagen die volgden, leken zijn
uitspraak te logenstraffen, want de Chinese troepen drongen steeds
verder het land binnen.
Bij het hijsen van de vlag van de ashram op 23 november sprak Baba
over de Chinese invasie. Hij deelde de verzamelde menigte mee dat
het feest ter gelegenheid van zijn verjaardag niet zou worden
bedorven door slecht nieuws. Nee, er zou juist positief nieuws
zijn. Door deze mededeling werd zijn verjaardag gevierd in een
sfeer van vreugde.
In de loop van de dag werd bekend dat op de 22ste november vanaf
middernacht alle Chinese troepen om onbekende redenen waren
teruggetrokken van de vooruitgeschoven posten. In de toespraken
die Baba op zijn verjaardag en de dag daarop hield, vertelde hij
dat de Chinese troepen tot terugtrekken waren aangezet door de
geheimzinnige werking van een hogere macht.
De mens wordt aangezet tot oorlog, zo zei hij, door hebzucht en
verlangen, maar hij is gedwongen op zijn schreden terug te keren
wanneer God dat wil.
Ofschoon er vele soldaten waren gestorven of gewond in de strijd
voor hun land, hadden de Chinezen India geen werkelijke schade
kunnen toebrengen, zo zei hij, aangezien de wapens van India
deugd, waarheid, rechtvaardigheid, liefde en verdraagzaamheid
waren. En dat waren de echte wapens in de strijd! Enkele jaren
later vermeldden de geschiedenisboeken dat China op 22 november op
verrassende wijze het vuren liet staken. Als mogelijke oorzaak
werd vermeld dat China was teruggeschrokken voor het feit dat
Amerika zijn Zevende Vloot vanuit de Grote Oceaan liet opstomen
richting India om dat land te helpen. Weinigen zullen zich hebben
gerealiseerd dat de werkelijke oorzaak Gods wil was.
Veel lezers zullen zich afvragen hoe Sai Baba nu eigenlijk over
geweld in het algemeen en over oorlog in het bijzonder denkt.
Wanneer men de eenheid met de gehele schepping ervaart, God ziet
in alles, zal men niets of niemand schade willen berokkenen. Er
zal dan slechts liefde voor allen zijn. Wanneer er echter onrecht
jegens anderen plaatsvindt, zal men moeten ingrijpen. Maar er mag
niet te snel geweld worden gebruikt. Men moet altijd eerst zijn
geweten raadplegen. Wordt men bijvoorbeeld aangevallen, dan moet
men eerst proberen te vluchten. Lukt dat echt niet, dan mag er
geweld gebruikt worden. In de huidige onvolmaakte wereld is ook
een leger noodzakelijk. Men heeft de plicht zijn land te
verdedigen tegen een aanval. Wanneer men in een oorlog moet doden,
moet men dat doen uit plicht ten opzichte van zijn vaderland.
'Je denkwijze of gemoedsgesteldheid moet niet angst zijn voor
je eigen onbelangrijke leven. De juiste instelling van een soldaat
moet alleen vaderlandsliefde betreffen en zijn handelingen moeten
alle in het belang van het land zijn en uit naam van het land
worden verricht. '
Zaterdag 6 juli 1963: Gurupurnima. Afhankelijk van de maanstand
wordt dit feest gevierd in juli of augustus. Het is de dag waarop
de spirituele leraar vereerd wordt en ook dit jaar kwamen velen
naar de ashram om Sai Baba te vereren. Deze keer verliep het feest
iets anders dan verwacht.
Een week vóór deze feestdag, op 29 juni 's morgens
om half zeven, viel Baba plotseling flauw. Hij was op dat moment
samen met Raja Reddy en Kasturi in zijn slaapkamer en zij
schrokken aanvankelijk hevig. Zij legden Baba op bed en
constateerden dat zijn linkerarm en -been stijf waren en dat zijn
linkerhand tot een vuist was gebald. Zij veronderstelden dat hij
een verlamming op zich genomen had om een devotee te beschermen.
Hij had immers al vaker ziekten van devotees op zich genomen. En
dus verwachtten zij dat hij zichzelf weer snel zou genezen zoals
dat reeds vaker was gebeurd. Daarom bleven zij bij Baba zitten
zonder anderen te alarmeren. Zij masseerden de stijve ledematen en
wachtten. Kasturi vroeg zich ondertussen wel in stilte af of deze
toestand misschien toch iets langer dan enkele uren zou gaan duren
aangezien Baba hem de vorige dag gevraagd had aan te kondigen dat
hij een week lang geen interviews zou geven. Om acht uur begon het
zingen van bhajans op de begane grond van de tempel. Baba
verscheen niet tijdens het zingen hetgeen enige verwondering wekte
bij de aanwezigen. Hij had die ochtend immers wel gewoon darshan
gegeven. Op een gegeven moment liet Kasturi aan de devotees weten
dat het zingen moest worden beëindigd en dat de arati
(lichtceremonie) kon worden gedaan. Die ochtend verlieten de
meeste devotees de tempel druk fluisterend. Allerlei geruchten
deden reeds de ronde. Toen Baba om elf uur nog steeds niet in de
eetkamer was verschenen, groeide de bezorgdheid. Sommigen konden
hun tranen nauwelijks inhouden.
Ook Easwaramma maakte zich inmiddels behoorlijk ongerust en zij
kwam rechtstreeks naar Baba's kamer - via de trap die eigenlijk
alleen voor de mannelijke devotees bestemd was. Zij bonsde op de
deur en Kasturi, wetend dat zij het toch niet zou opgeven, liet
haar binnen. Baba's toestand leek inmiddels verslechterd te zijn,
maar Kasturi en Raja Reddy verzekerden Easwaramma dat Baba deze
ziekte op zich had genomen en dat hij zichzelf beslist spoedig
weer zou genezen. Om haar gerust te stellen lieten zij nu toch de
ashramdokters roepen.
Ondertussen was een neef van Baba met de auto naar Bangalore
gereden. Toen hij na middernacht terugkwam, was hij in het
gezelschap van de adjunct-directeur van Medical Services van de
deelstaat Karnataka. Bij onderzoek de volgende ochtend bleek
Baba's linkeroog aangedaan te zijn en zijn tanden zaten stijf op
elkaar geklemd. De aanwezigen meenden dat hij zich niet bewust was
van wat er allemaal om hem heen gebeurde en volgens de dokter was
hij in coma. Hij voelde Baba's pols, deed iets met zijn
stethoscoop en probeerde toen een infuus aan te leggen. Dat wilde
Baba beslist niet en daarom veegde hij met zijn goede arm de hele
zaak opzij. Kort daarop verliet de arts de ashram. De neef bracht
hem terug naar Bangalore en onderweg zei de dokter tegen hem: 'Ik
verwacht hem niet meer te zien. Hij heeft een aanval van
tuberculeuze hersenvliesontsteking en die is dodelijk. Wat kan een
dokter doen wanneer hem wordt verhinderd een ruggenprik te geven
en wanneer zelfs bezwaar wordt gemaakt tegen een gewoon infuus?'
Ondertussen verslechterde Baba's toestand verder. Hij had nu
flinke koorts en hij rolde rusteloos heen en weer in bed en
kreunde van de pijn. Zijn gezicht was verwrongen en de spieren
stonden strak gespannen. Zijn tong hing uit zijn mond en hij
mompelde steeds weer dezelfde, onverstaanbare woorden. Volgens de
aanwezige dokters was hij nu blind aan zijn linkeroog. Niettemin
liet hij niet toe dat men hem medicijnen toediende.
Op maandagavond maakte hij Kasturi met gebaren en tekens duidelijk
dat hij een aantal mensen wilde spreken. Kasturi liet de bedoelde
personen, medewerkers van de scholen, de kantine en dergelijke,
halen en Baba probeerde hun duidelijk te maken dat zij gewoon door
moesten gaan met hun werk en dat zij de overige devotees niet
moesten verontrusten met hun verhalen. Kasturi herhaalde langzaam
en duidelijk wat Baba zei of wat hij dacht dat deze zei. Als het
klopte, knikte Baba; klopte het niet, dan schudde hij zijn hoofd
en dan probeerde Kasturi een andere versie van het verhaal, net zo
lang tot Baba tevreden leek te zijn. Baba bevestigde ook de vraag
van Kasturi dat het bij deze ziekte ging om het overnemen van de
ziekte van een devotee. Op zijn vraag wie de betreffende persoon
was, maakte Baba hem duidelijk dat hij dat niet wilde zeggen.
Waarom niet? 'Omdat je hem dan een aframmeling zou gaan
geven!' zei Baba, meer met gebaren dan met woorden.
Ondertussen spraken de dorpelingen onder elkaar over zwarte magie
en bezetenheid. Zelfs de oude, wijze mannen meenden dat Sai Baba
zijn gaven kwijt was en nu verder door het leven zou moeten gaan
als invalide. Zij dwongen zijn familieleden min of meer om te rade
te gaan bij allerlei kwakzalvers en om priesters rituelen te laten
uitvoeren onder het motto: baat het niet, het schaadt ook niet.
Easwaramma, die niet meer de kracht had om zich hiertegen te
verzetten, was in tranen. Zij was dan ook enorm opgelucht toen
Kasturi haar vertelde dat Baba bevestigd had dat het ging om de
ziekte van een devotee. En hij vertelde ook dat Baba gezegd had
dat het dieptepunt van deze ziekte na vijf dagen, dat wil zeggen
op donderdag, achter de rug zou zijn en dat hij dan geen pijn meer
zou hebben. Op woensdag kreeg hij plotseling een inzinking.
Iedereen was weer in tranen. Zijn ademhaling ging steeds
moeilijker en zijn handen en voeten werden koud. Na vier uren
knapte hij weer iets op en hij wenkte de aanwezigen. Moeizaam
pratend en zijn woorden aanvullend met gebaren van zijn
rechterhand vertelde hij: 'De geest is als een duizendbladige
lotus en ieder blad richt de geest naar buiten, op een bepaald
facet van de uiterlijke wereld. Precies in het hart van de lotus
bevindt zich de vlam van het ik-principe. De vlam is voortdurend
in beweging en richt zich het ene moment op het ene blad en het
volgende moment op een ander, maar wanneer je de vlam door het
oefenen van je wil rustig en recht omhoog kunt laten branden, zal
het ik niet beïnvloed worden door wat er met het lichaam
gebeurt. Gedurende deze vier uren hield ik de vlam recht omhoog.
Ik was weg, afgescheiden. Ik sloeg het lichaam gade van bovenaf
terwijl mijn Zelf kalm en onaangedaan was.'
Op donderdagmorgen kondigde Baba aan: 'Ik heb geen pijn!'
En hij fluisterde tegen Kasturi: 'Ga naar de devotees die
verzameld zijn in de gebedsruimte en zeg hun dat ik mijn taak van
barmhartigheid heb volbracht. Zaterdag, Gurupurnima, zal ik
voldoen aan hun sterke verlangen en darshan geven.'
Toen Kasturi later weer bovenkwam en hem vertelde wat hij de
devotees verteld had, vroeg Baba hem: 'Wil je nu nogmaals naar
beneden gaan en de aanwezigen precies uitleggen wat er met mij aan
de hand is. Zonder deze uitleg vooraf zal het zaterdag voor velen
een te grote schok zijn om mij te zien in mijn huidige
toestand.'
Toen zijn moeder hoorde dat hij zaterdag darshan zou geven, kwam
zij direct naar de ashram om te informeren hoe dat zou moeten. Een
van de aanwezigen, Ramanatha Reddy, kwam met een heel plan. Baba
zou darshan moeten geven vanaf het balkon op de eerste verdieping.
Dat betekende dat hij slechts ongeveer twaalf stappen zou hoeven
te doen vanaf de deur van zijn kamer. Direct daarna zouden zij hem
mee moeten nemen naar de ontoegankelijke Horsley Hills, ver weg
van de groeiende menigte paniekerige devotees. Daar zouden zij hem
moeten laten onderzoeken door specialisten uit Vellore, die
vervolgens een behandeling zouden kunnen voorschrijven. Iedereen
vond dit een goed plan en het werd aan Sai Baba voorgelegd.
'Hoe zwak ik ook ben, ik moet hun darshan geven vanuit de
zilveren stoel die in de gebedshal staat terwijl zij bhajans
zingen,' antwoordde deze.
Aan dit besluit viel verder niet te tornen en iedereen wachtte
gespannen af.
Het werd zaterdag 6 juli. Baba zou omstreeks half zeven 's avonds
darshan geven en een toespraak houden en reeds uren tevoren
stroomde de gebedshal vol mensen. Ook het terrein
vóór de tempel stroomde vol. Er waren bijna
vijfduizend devotees. Toen de tijd gekomen was, droegen Kittappa
en Raja Reddy Sai Baba via de wenteltrap naar beneden. Kasturi
hield zijn linkervoet vast om te voorkomen dat zijn been tegen de
muur zou slaan. Om te voorkomen dat zijn mond open zou hangen,
hadden zij een zakdoek om zijn hoofd gedaan en die onder zijn kin
vastgeknoopt. Zij zetten hem in een stoel in de kamer naast de
gebedsruimte en openden toen de deur. Vervolgens werd hij door
twee personen rechtop gezet en gehouden en zo strompelden zij naar
de gebedshal. Baba's linkervoet moest over de drempel getild
worden. Zij lieten hem in de zilveren stoel zakken en legden zijn
verlamde arm en been in een goede stand.
De devotees reageerden geschokt. Sommigen kreunden, anderen
huilden hardop en weer anderen konden het niet aanzien en renden
de hal uit naar buiten. Pedda Venkapa barstte in tranen uit en
Easwaramma viel flauw. Baba wenkte Kasturi. Deze boog zich over
hem heen om hem te kunnen verstaan. Nadat hij begrepen had wat
Baba wilde zeggen, pakte hij de microfoon en zei in het Engels:
'Dit is niet Swami's ziekte. Dit is een ziekte die Swami op
zich heeft genomen om iemand te redden. Swami heeft geen ziekte en
zal ook nooit ziek worden. Jullie moeten allemaal blij zijn; dat
alleen zal Swami blij maken. Als jullie treuren, zal Swami niet
blij zijn. Jullie vreugde is Swami's voedsel.' Toen wenkte
Baba Kasturi om zijn toespraak te houden en nadat deze afgelopen
was, gebaarde Baba dat men de microfoon voor zijn mond moest
houden. Herhaalde malen vroeg hij door de microfoon: 'Kunnen
jullie mij verstaan?' maar niemand bleek te begrijpen wat hij
zei. Toen gaf hij een teken dat hij water wilde. Toen dat gebracht
werd, sprenkelde hij met zijn rechterhand enkele druppels op zijn
verlamde linkerhand en -been. Vervolgens streek hij met zijn
rechterhand over zijn linkerhand en onmiddellijk daarna streek hij
met beide handen over zijn linkerbeen. Met deze handelingen gaf
hij aan dat hij zichzelf had genezen! Hij stond op, liep naar
voren, glimlachte en sprak: 'Premasvarupulara!'
(belichamingen van liefde). Na enkele seconden van doodse stilte
barstten de aanwezigen uit in gejuich: 'Jai Sai Ram! Jai Sai Ram!'
(glorie zij u, Sai Baba). Er werd gehuild, gedanst en gelachen.
Degenen die eerder naar buiten waren gelopen, stormden de hal weer
binnen en voegden hun stem bij die van de anderen. Toen het
eindelijk stil was geworden, hield Baba zijn
Gurupurnima-toespraak:
' "Dikku lenivariki devude gati" - "Voor hen die geen onderdak
hebben, is God de schuilplaats." Dat is precies de reden waarom ik
de ziekte op mij moest nemen die die ene hulpeloze devotee moest
krijgen. Hij moest die afschrikwekkende ziekte ondergaan en ook de
vier hartaanvallen waarmee die gepaard ging, en hij zou die niet
overleefd hebben. Daarom moest ik hem redden, overeenkomstig mijn
dharma (juist gedrag) van bescherming van devotees.
Natuurlijk is dit niet de eerste keer dat ik een ziekte heb
overgenomen van iemand die ik wilde redden. Zelfs in de vorige
belichaming in Shirdi had ik die verantwoordelijkheid. Het lijden
dat jullie zagen, was in dit geval teveel voor de devotee en
daarom moest ik hem redden door de ziekte zelf door te maken. Dit
is mijn lila: mijn aard. Het is een deel van de taak waarvoor ik
gekomen ben: bescherming van leerlingen.
Mensen die de afgelopen week in mijn nabijheid verkeerden, vroegen
mij om de naam te noemen van degene die ik gered heb. Ik heb hun
gezegd dat zij dan kwaad zouden worden op die persoon, aangezien
Swami, zouden zij zeggen, "zoveel pijn moest lijden om die ene
persoon te redden". Toen antwoordden zij dat zij respect voor hem
zouden hebben wegens de uitzonderlijke bhakti (toewijding)
die Swami er op zaterdagmorgen toe bracht hem te hulp te snellen.
Sommige mensen vroegen mij zelfs of het deze of gene was, waarbij
zij namen noemden van mensen die aanvallen van verlamming hadden
gehad, vooral aan de linkerkant! Dat is nog lachwekkender, want
als ik iemand red, dan doe ik dat volledig. Ik wacht niet totdat
hij de ziekte krijgt en ik laat hem niet met een deel van de
ziekte zitten zodat hij later geïdentificeerd kan worden. Al
dat raden en gissen van jullie vind ik zo komisch.
Ook in Shirdi werden op deze manier mensen gered, namelijk Dada
Saheb, Nandaram en Balawanth. Balawanth's lot was het de pest te
krijgen, maar de lymfknoopzwelling werd overgenomen en de jongen
werd gered.
Dit is misschien de langste periode waarin ik de devotees in
onzekerheid en zorg heb gelaten. Dat was vanwege de hartaanvallen
die de devotee later moest krijgen en waarvoor hij ook behoed
moest worden. En dan is er nog een andere reden waarom de periode
van acht dagen in acht moest worden genomen. Ik zal jullie
vertellen waarom. Dat betekent dat ik jullie iets over mijzelf
moet vertellen, iets wat ik tot nu toe niet onthuld heb, wat ik de
afgelopen 37 jaar voor mijzelf gehouden heb. De tijd is nu gekomen
om het mee te delen. Dit is een heilige dag en ik zal het jullie
nu vertellen.
Jullie weten dat ik op dezelfde dag waarop ik besloot mijn
identiteit, mijn missie en mijn komst te onthullen, heb verklaard
dat ik behoorde tot de Apastamba sutra en de Bharadvaja gotra.
(Ter verduidelijking het volgende. Sai Baba is geboren in een
hindoe-familie, maar dat is de enige band die hij heeft met een
bepaalde godsdienst. Bij de hindoes heeft iedere familie een eigen
patroonheilige. Baba's familie, de Ratnakarams, heeft de wijze
Bharadvaja als patroonheilige. Zij leven volgens de sutra's
(leringen) van een van diens leerlingen, Apastamba. Op grond
hiervan behoort Baba tot de Bharadvaja gotra en de Apastamba
sutra. Gotra is de benaming voor een religieuze groep
verwanten. )
Deze Bharadvaja was een grote wijze, die gedurende een volle
honderd jaar de veda's (bepaalde religieuze geschriften)
(10)
bestudeerde. Maar omdat hij merkte dat de veda's eindeloos waren,
deed hij tapas (strenge discipline) om zijn leven te
verlengen. Hij kreeg van Indra (de koning der goden) twee
verlengingen van elk honderd jaar. Zelfs toen kon hij de veda's
niet volledig bestudeerd krijgen, dus vroeg hij Indra opnieuw om
nog eens honderd jaar. Indra liet hem toen drie reusachtige
bergketens zien en zei: "Wat je in drie eeuwen hebt geleerd, vormt
slechts driemaal een handvol uit de drie ketens die de veda's
zijn. Geef dus je poging om de veda's volledig te doorgronden op.
Breng in plaats daarvan een yaga (ritueel offer) die ik je
zal leren. Dat zal je het volledige resultaat geven van vedische
studie."
Bharadvaja besloot de yaga uit te voeren. Indra leerde hem hoe dat
te doen en alle voorbereidingen werden getroffen. De wijze wilde
dat de yaga onder leiding van Shakti (een naam voor Parvati,
de metgezellin van Shiva) zou plaatsvinden en door haar zou
worden gezegend. Dus ging hij naar de berg Kailasa. Hij kwam daar
echter niet op een gunstig moment aan om zijn verzoek te doen.
Shiva en Shakti waren bezig met een danswedstrijd om uit te maken
wie het langste kon dansen. Zo gingen er acht dagen voorbij
voordat Shakti Bharadvaja, die in de kou stond te wachten,
opmerkte. Ze glimlachte alleen maar even naar hem en danste gewoon
verder! De wijze vatte de glimlach ten onrechte op als een
cynische weigering om hem op te merken.
Daarom keerde hij Kailasa de rug toe en begon af te dalen. Tot
zijn ontzetting merkte hij dat zijn linkerbeen, linkerhand en
linkeroog ten gevolge van een beroerte dienst weigerden. Shiva zag
hem vallen. Hij kwam naar hem toe en troostte hem. Bharadvaja
kreeg te horen dat Shakti hem en zijn yaga wel degelijk gezegend
had. Toen bracht Shiva weer beweging in zijn lichaam en genas hem
terwijl hij water uit de kamandalu (watervat) over hem heen
sprenkelde. Zowel Shiva ais Shakti verleenden de rishi
(wijze) een gunst: zij zeiden dat zij beiden de yaga zouden
bijwonen.
Toen de yaga voorbij was, waren zij daarmee zo ingenomen dat zij
de wijze nog meer gunsten verleenden. Shiva zei dat zij een
menselijk lichaam zouden aannemen en driemaal zouden worden
geboren in de Bharadvaja gotra: Shiva alleen als Shirdi Sai Baba,
Shiva en Shakti samen in Puttaparthi als Sathya Sai Baba, en
Shakti alleen als Prema Sai, daarna. Toen herinnerde Shiva zich de
ziekte waardoor Bharadvaja op de Kailasa was overvallen op de
achtste dag van zijn wachten in de kou op het ijs. Hij deed nog
een belofte. "Als boetedoening voor het feit dat Shakti je op de
Kailasa acht dagen heeft veronachtzaamd, zal deze Shakti gedurende
acht dagen de verlamming ondergaan wanneer wij beiden als Sathya
Sai geboren worden en op de achtste dag zal ik haar van alle
tekenen van de ziekte verlossen door water te sprenkelen, net
zoals ik op de Kailasa gedaan heb om jouw ziekte te genezen."
Van het nakomen van deze belofte zijn jullie vandaag, zojuist,
getuige geweest. Dit moest gebeuren, deze beroerte en de genezing.
De belofte die was gedaan in de Tretayuga (Tretatijdperk)
moest worden ingelost. Ik kan jullie nu wel vertellen dat het goed
uitkwam dat die arme, ongelukkige devotee de beroerte moest
krijgen die ik overgenomen heb. Daar is gebruik van gemaakt. Kijk,
een locomotief wordt niet ter beschikking gesteld om slechts
één wagon te trekken. Er wordt gewacht tot er een
aantal wagons samen moet worden meegenomen. Dan pas komt de
locomotief in actie. Zo moesten ook de ziekte worden doorgemaakt,
de devotee gered, de belofte ingelost, het mysterie opgehelderd en
de godheid duidelijker bekendgemaakt door de manifestatie van dit
grote wonder. Al deze dingen moesten door deze ene gebeurtenis tot
stand worden gebracht.
Laat mij jullie nog iets vertellen: niets kan het werk van deze
Avatar verhinderen of stoppen. Toen ik al deze dagen boven was,
waren sommigen zo dwaas om rond te vertellen dat het "allemaal
afgelopen was met Sai Baba". Zij stuurden veel mensen die naar
Puttaparthi gekomen waren, terug. Sommigen zeiden dat ik in
samadhi (in God verzonken) was, alsof ik een sadhaka
(zoeker op het geestelijk pad) ben! Anderen waren bang dat
ik het slachtoffer was van zwarte magie, alsof er iets is dat vat
op mij kan hebben! De luister van deze Avatar zal dag na dag
toenemen.Vroeger, toen de Govardhana-berg door de kleine jongen
werd opgetild, beseften de gopi's (herderinnen) en gopala's
(herders) dat Krishna de Heer was. Nu zullen jullie zien
dat er niet één Govardhana-berg, maar een hele
bergketen wordt opgetild! Heb geduld en vertrouwen. Morgenochtend
zal ik ieder van jullie de namaskar-zegening geven die jullie
vandaag hebben moeten missen.'
Hier eindigde zijn toespraak. Na het zingen van enige bhajans
en het aanvaarden van de arati liep Baba rustig de wenteltrap op
naar zijn kamer. Daar besprak hij met de verantwoordelijke
personen de kwestie van voedsel en slaapplaatsen voor de duizenden
devotees.
Baba heeft gezegd dat het de twijfelaars en de onwetenden waren
die alle praatjes die tijdens zijn ziekte de ronde deden,
geloofden. Voor de echte devotees waren deze acht dagen, dagen van
intensieve tapas (strenge discipline). Zij hadden al die
tijd geen andere gedachten dan die aan Swami. Dát is
oprechte devotie. Alle twijfelaars zouden daar een voorbeeld aan
kunnen nemen. De ziekte kwam en ging, maar Baba was er de hele
tijd meester over. Hij speelde een rol in een acht dagen durend
toneelstuk om een twijfelende wereld de goddelijkheid te tonen die
inherent is aan zijn menselijke vorm. Natuurlijk had hij zichzelf
direct kunnen genezen, maar dat was niet de bedoeling. Aangezien
hij de ziekte op zich had genomen, moest hij haar haar dharma
laten volbrengen.
Sai Baba is dus Shiva-Shakti. Shiva is de mannelijke of positieve
pool, die bewustzijn vertegenwoordigt en Shakti is de vrouwelijke
of negatieve pool, die energie of kracht symboliseert. Tijdens het
wonder van Gurupurnima speelde zijn rechterhelft de rol van Shiva
en zijn linkerhelft de rol van Shakti. Zijn rechterhelft genas
zijn linkerhelft.
In het hindoeïsme noemt men Baba wel Ardhanarishvara, de Heer
die half mannelijk en half vrouwelijk is. Dit heeft er
waarschijnlijk toe bijgedragen dat onwetenden en kwaadwilligen het
verhaal hebben verspreid dat hij een hermafrodiet zou zijn.
Wanneer dat het geval zou zijn, zouden alle inwoners van
Puttaparthi dat hebben geweten, want in de warmere streken van
India lopen de kinderen tot een jaar of vier-vijf doorgaans naakt.
Dergelijke personen hebben ook beweerd dat hij seksuele
handelingen met mannen en kinderen zou verrichten. De waarheid is
echter dat hij geen verlangens heeft. Sai Baba kent geen enkele
vereenzelviging met het lichaam. Hij is volkomen vrij van
gedachten die aan zintuigen zijn gebonden. De gehele schepping
ligt in de palm van zijn hand. Wat kan hij dan nog wensen? Hij is
naar de aarde gekomen om de mensheid te helpen op de weg naar God.
Zijn leven is een daad van liefde.
In de hedendaagse samenleving is alles gericht op het bevredigen
van de zintuigen en daarbij staan het bevredigen van de seksuele
verlangens en de verlangens van de tong voorop. Op alle denkbare
manieren worden de mensen erop gewezen dat het vervullen van
verlangens het voornaamste zou zijn in het leven. Maar Baba zegt
dat juist het loslaten van alle verlangens het belangrijkste is in
het leven! Gehechtheid kan uiteindelijk slechts verdriet
veroorzaken, want alles in de schepping is tijdelijk en dus zal
ieder mens eens worden gedwongen om alles los te laten. En daarom
is het het verstandigste om alles vrijwillig los te laten
vóór men ertoe gedwongen wordt!
Avatars in het verleden, zoals Rama en Krishna, hadden een
echtgenote, maar Sai Baba is ongehuwd. In een toespraak heeft hij
eens uitgelegd waarom dit het geval is. 'In die tijd leefde men
binnen het huwelijk in overeenstemming met de discipline en de
beperkingen zoals voorgeschreven in de heilige geschriften en
zodoende was het huwelijk geheiligd. Het verschijnen van de Heer
met een gemalin werd daarom niet in verband gebracht met
onzuiverheid. Maar in deze Kali-tijd van ongebreidelde zinnelijke
behoeften kunnen de Avatars, die komen als predikers van wijsheid,
niet met een metgezellin verschijnen. '
Op 4 november 1963, vier maanden na deze indrukwekkende
gebeurtenis tijdens Gurupurnima, stierf Baba's vader. Kort
vóór zijn dood was hij naar Baba toegegaan en had
tegen hem gezegd: 'Swami, ik zou geen enkele schuld moeten
achterlaten. Ik had een winkeltje. Ik zou vergeten kunnen zijn om
de een of ander enkele paisa's terug te geven. Daarom vraag ik je
om voedsel uit te delen aan de armen op de twaalfde dag na mijn
overlijden.' Hij haalde wat geld tevoorschijn en gaf dat aan Baba
met de woorden: 'Het is mijn zuurverdiende geld. Je kunt het
gebruiken om de armen te voeden.' Hij zei ook nog dat hij een paar
zakken met rijst en suiker had bewaard voor dat doel. Hierop
keerde hij huiswaarts, ging naar bed en stierf vredig - 79 jaar
oud.
Easwaramma droeg het overlijden van haar echtgenoot moedig. Toen
de begrafenisstoet de ashram passeerde, legde Baba een
bloemenkrans op het lichaam als blijk van dankbaarheid voor alles
wat Venkapa voor hem in dit leven had gedaan. Ieder mens is veel
verschuldigd aan zijn ouders. Baba zegt dat je hen daarom tijdens
hun leven in ere moet houden en hun het eerbetoon moet geven van
tenminste een traan op de gedenkdag van hun heengaan. Niet dat
deze offerande hen bereikt, of dat zij daarop in een andere wereld
wachten, maar het is een eerbetoon dat je dient te brengen als
dank voor de gelegenheid die zij jou geboden hebben voor dit
verblijf in deze wereld met al zijn mogelijkheden om
zelfverwerkelijking te bereiken.
13. De eenheid van alle godsdiensten
De veda's zijn de oudste religieuze geschriften van de
mensheid en zij zijn ontstaan in India. Zij zijn rechtstreeks door
God geopenbaard aan de oude wijzen in een tijd die ver
vóór de tijd ligt waarin de huidige godsdiensten en
de daarbij behorende geschriften ontstonden. Zij bevatten
Sanathana Dharma, de tijdloze geestelijke wet, die leert dat het
de eeuwige plicht is van ieder levend wezen om God te dienen. De
veda's behoren daarom toe aan de gehele mensheid in alle
tijden en niet aan een of andere speciale godsdienst.
Om de tanende kennis van deze veda's weer te doen toenemen,
besloot Sai Baba de pundits (schriftgeleerden) van India
naar zich toe te trekken. Zij waren namelijk in de praktijk
degenen die dharma moesten uitdragen en daarom was het nodig dat
Baba de geest van deze pundits zou vullen met een sterk geloof in
de heilige geschriften.
In verband hiermee kondigde hij in 1962 aan dat er tijdens het
Dasara-feest van dat jaar een vuurofferceremonie zou worden
uitgevoerd. Voor dit offerritueel nodigde hij zo'n honderd pundits
en andere vedische geleerden uit het hele land uit. Gedurende
zeven dagen werden er tijdens het ochtendritueel offeranden in het
vuur geworpen onder het reciteren van teksten uit de veda's
en gedurende de avonden werd door de grootste vedische geleerden
gesproken over de filosofie van de veda's en de diepere
betekenis van de rituelen. Op de laatste dag werden tenslotte in
een grote ceremonie alle in de veda's voorgeschreven zaken
geofferd, met tot slot negen edelstenen, die Baba op dat moment
materialiseerde. In een van zijn toespraken benadrukte hij hoe
belangrijk het is dat de rituelen strikt volgens de vedische
richtlijnen worden uitgevoerd. Sommige mensen beschouwen het als
verspilling om ghi (geklaarde boter) te offeren in het
vuur. Zij realiseren zich niet dat de voldoening van het uitvoeren
van een dergelijk ritueel niet in geld is uit te drukken. De
veda's verklaren dat het uitvoeren ervan het welzijn en de
vrede in de wereld zullen bevorderen. Het offeren van ghi in het
vuur is een symbool. Het staat voor het offeren van het ego aan
God.
De pundits waren zeer onder de indruk van de wijze waarop het
offerritueel werd uitgevoerd en zij die zelf vaak al tientallen
jaren toespraken hielden aangaande de veda's, stonden
versteld van de diepzinnige uitleg die Sai Baba gaf van bepaalde
onderwerpen.
Toen zi j huiswaarts keerden, waren zij ervan doordrongen dat de
woorden die Baba had gesproken, juist waren: 'Laat je niet
misleiden. Ik ben niet degene die deze offerande uitvoert. Ik ben
degene die de offergaven in ontvangst neemt en de beloning
toekent.'
Velen waren namelijk naar de ashram gekomen met het idee dat Sai
Baba slechts een goochelaar of iets dergelijks was. Bij hun
vertrek waren zij ervan overtuigd dat hij een Avatar was.
Zes weken later, op Sai Baba's verjaardag, werd de Academie voor
Vedische en Sanskriet Studie opgericht (1962). Baba had besloten
tot de oprichting van deze academie omdat hij vond dat er meer
vedische geleerden moesten komen om dharma te verbreiden. De
opleiding startte dat jaar met twintig studenten en Baba besteedde
veel aandacht aan hen, aan hun gezondheid, discipline en karakter,
want zij moesten de steunpilaren worden van dharma; zij zouden de
leiders van het land moeten worden. Zijn aandacht voor deze
studenten hield ook in dat hij speciaal voor hen een aantal
toneelstukken schreef, gebaseerd op de levens van allerlei
personen uit de heilige geschriften. Toen het moment was gekomen
waarop de studenten deze stukken zouden gaan opvoeren, verdeelde
Baba zelf de rollen, begeleidde de repetities en ontwierp de
kostuums. Hij liet allen de volledige tekst leren, dus ook de
gedeelten die zij niet zelf hoefden te spreken, en hij repeteerde
met alle deelnemers de vele liederen die hij had gecomponeerd. Op
deze manier namen allen de waardevolle leringen volledig in zich
op.
Aanvankelijk floreerde deze academie, maar in later jaren bleken
er steeds minder jongeren bereid zich uit eigen vrije wil te
verdiepen in de heilige geschriften. Dit leidde ertoe dat de
academie tenslotte moest worden gesloten.
De neergang in moraal wordt veroorzaakt door verwaarlozing van de
discipline die in de veda's wordt voorgeschreven. Het is
daarom belangrijk dat jongens worden ingewijd met het
upanayanam-ritueel, een inwijding in het geestelijke leven die
volgens de geschriften moet worden gedaan door het aanleren van de
gayatri-mantra vóór zij verlangen ontwikkelen naar
zintuiglijk plezier.
Een mantra is een heilig woord of een combinatie van
heilige woorden in het Sanskriet, die een geestelijk heilzame
trilling bezit en die kracht krijgt door veelvuldig herhalen.
Letterlijk betekent mantra: dat wat je kan redden wanneer je erop
mediteert. Mantra's zijn afkomstig uit de veda's en de
belangrijkste mantra is de gayatri. Hierin wordt niet gevraagd om
gezondheid en rijkdom, geluk of overwinning, maar om het ontwaken
van het hoger bewustzijn. Deze mantra is de sleutel tot spirituele
vooruitgang en luidt als volgt:
Om bhur bhuva svaha
Tat savitur varenyam
Bhargo devasya dhimahi
Dhiyo yo nah prachodayat (11).
Afhankelijk van de kaste moet de inwijding plaatsvinden
vóór het achtste, elfde of twaalfde levensjaar. In
die tijd leidde dit ritueel een kwijnend bestaan en dat was te
wijten aan de ouders, die niet meer de moeite namen hun kinderen
te laten inwijden. Daarom kondigde Sai Baba aan dat dit ritueel
voortaan jaarlijks zou worden uitgevoerd onder zijn leiding. De
eerste keer, dat was in 1963, kwamen er slechts dertig jongens om
te worden ingewijd, maar in 1964 waren het er al driehonderd en in
1965 meer dan 450. Onder hen bevonden zich ook alle jonge mannen
uit de Ratnakaram-familie, daartoe aangezet door Easwaramma. Baba
maakte er ieder jaar een groot feest van en hij voerde alle
rituelen nauwgezet uit overeenkomstig de geschriften. De eerste
keer bleken er zestien van de dertig jongens nog geen gaatjes in
hun oren te hebben en dat ritueel behoorde vooraf te gaan aan het
upanayanam-ritueel. Daarom boorde hij persoonlijk gaatjes
in hun oren. De priesters, die met veel ouders waren meegekomen,
wezen hem erop dat de moeder achter de jongen moest staan tijdens
de daaropvolgende ceremonie. Zij moest namelijk op een gegeven
moment de eerste hand rijst schenken aan de jongen.
'Ik zal hun moeder zijn,' antwoordde Sai Baba. 'Sommige
jongens hebben geen moeder meer. Als zij andere jongens met hun
moeder zien, zullen zij huilen om hun eigen rampspoed. Ik wil niet
dat er ook maar één jongen huilt tijdens het ritueel
waarin hem de gayatri-mantra wordt gegeven, die juist smart
wegneemt. Laten wij daarom geen moeders bij de jongens zetten. Ik
zal de moeder zijn. Ik zal hun handen vullen met geschenken.'
Ook toen het aantal jongens in de jaren daarna sterk toenam, nam
Baba er de tijd voor om bij ieder afzonderlijk het heilige koord
om de hals te hangen en de heilige mantra in het oor te
fluisteren. Daarna deden de jongen en zijn ouders
pada-puja. Dit is het aanraken van de voeten van de goeroe
als symbool van de overgave van het ego aan de Heer. Vervolgens
hielden enkele pundits een toespraak, gevolgd door een toespraak
van Baba, en tot slot ontvingen alle jongens en hun ouders
geschenken. Vaak benadrukte Baba in zijn toespraak dat het niet de
bedoeling was dat alleen de kinderen de gayatri herhaalden, maar
dat ook de ouders dat moesten doen. De gayatri zou hen allen
beschermen op hun verdere levenspad.
Dit was nog niet alles wat Sai Baba wilde verwezenlijken met
betrekking tot de veda's. Tijdens een van zijn reizen in
1964 deelde hij de met hem meereizende pundits en andere geleerden
mee dat hij had besloten tot de oprichting van een Academie van
Vedische Geleerden, bedoeld voor heel India. Deze academie werd
officieel opgericht tijdens de vuurofferceremonie van J Dasara
1965. Tijdens een van zijn toespraken zei Baba: 'De veda's zijn
de wortels van dharma. (..) Zij veranderen alle handelen in
aanbidding van de Allerhoogste en redden de mens van eindeloze
verlangens en onverklaarbare smart.' De tweehonderd aanwezige
pundits kregen ieder een district toegewezen als werkterrein en
het Centrale Comité van pundits zou toezicht houden op het
programma en de voortgang. De pundits moesten toespraken gaan
houden voor de grote massa en zij moesten zelf het goede voorbeeld
geven door te leven overeenkomstig de leringen. Het Centrale
Comité organiseerde ook seminars voor de pundits waarop
onderwerpen werden aangedragen waarover zij zouden kunnen spreken
en waarop methodes werden aangeleerd om de stof te presenteren.
Dat moest namelijk op eenvoudige wijze, in de taal van het volk,
en de inhoud moest nuttig zijn voor het dagelijks leven. Het
enthousiasme was groot en in de jaren daarna waren er steeds meer
deelstaten die een eigen afdeling oprichtten. De pundits gingen
over het algemeen niet alleen op pad. Meestal werden zij vergezeld
door musici, zangers, dichters en verhalenvertellers. Wanneer zo'n
groepje gedurende drie of vier dagen een bepaalde plaats bezocht,
slaagden zij er onveranderlijk in om de mensen met muziek, zang en
toespraken weer bewust te maken van hun spirituele erfenis.
Voorheen was het aantal belangstellenden bij een lezing van een
pundit op de vingers van één hand te tellen, maar nu
kwamen er in de steden tienduizenden naar de bijeenkomsten en in
de dorpen kwam vrijwel iedereen.
Enkele hoofdstukken eerder werd gesproken over in trance raken en
over verschijnen in andere lichamen om mensen te helpen. Maar soms
verscheen Sai Baba ook in zijn eigen gedaante op een plaats die
ver verwijderd was van de plek waar hij zich officieel bevond,
zoals blijkt uit de volgende voorbeelden.
Het eerste geval heeft betrekking op Sri Laksh Kumar, een
academicus die later onderwijsinspecteur werd in de deelstaat
Arunachal Pradesh. Op een dag ontving hij per post een pakje met
daarin drie boeken die hij nooit had besteld, namelijk een boek
over het leven van Sathya Sai Baba, een dun uitgaafje met een van
zijn lezingen, en een bundel citaten uit zijn toespraken. Hij had
reeds eerder iets over Sai Baba gehoord en hij had ook een artikel
over hem in een tijdschrift gelezen, maar hij vond het allemaal
niet echt interessant. Hij zette de boeken daarom ongelezen in
zijn kast.
Nu had hij de gewoonte ontwikkeld om rond middernacht op te staan
en dan een paar uur te gaan zitten lezen voor hij weer ging
slapen. Toen hij op een keer tijdens het lezen zijn ogen even
sloot om geconcentreerd na te denken en ze daarop weer opende, zag
hij iemand zitten in de stoel naast zich. Hij was niet eens echt
verbaasd, maar hij wilde wel weten wie die man was. Voor hij dat
kon vragen, sprak de man: 'Wees niet bang voor mij,' en dat
herhaalde hij nog tweemaal. En hij vervolgde: 'Ik heb je een
paar boeken gestuurd.'
Nu herkende hij Baba van de foto's die hij gezien had en hij
antwoordde: 'Ja, ik heb een paar boeken ontvangen...'
Baba viel hem in de rede met de woorden: 'Lees ze!'
'Ze zijn niet van belang. Het is rommel. Ze zijn voor mij niet
interessant.'
Vriendelijk drong Baba aan: 'Toch zal iets erin wel de moeite
waard zijn. Lees ze in ieder geval één
keer.'
Omdat hij zich realiseerde dat het eigenlijk verkeerd was om deze
boeken zonder ze eerst gelezen te hebben als 'rommel' te
bestempelen tegenover degene die ze hem had toegezonden, zei hij:
'Ik zal ze lezen,' en hij stond op om ze te gaan halen. Toen hij
terugkwam in de kamer was Sai Baba verdwenen.
Toen hij tien dagen later weer midden in de nacht zat te lezen en
even zijn ogen sloot om na te denken, verscheen Baba weer. Hij zat
in dezelfde stoel als de vorige keer en zei: 'Ik weet dat je
die boeken gelezen hebt.'
'Ja, ik heb de boeken gelezen.'
'Ik weet vrijwel zeker dat je ze boeiend vond. Ik wist dat je
ze interessant zou vinden.' Een feit was dat hij de boeken
inderdaad met grote belangstelling had gelezen. Bij lezing was hem
namelijk gebleken dat in deze boeken alle grote waarheden uit de
heilige gesehriften en uit de Oosterse en Westerse filosofie
uiterst helder en duidelijk werden uiteengezet.
Toen zei Baba: 'Waarom gaje ze niet vertalen?'
'Dat zou heel moeilijk zijn.'
'Ja, het zal moeilijk zijn, maar ik weet zeker dat je het zult
doen. '
Laksh Kumar stond op en ging naar de andere kamer om de boeken en
een stapeltje papier te halen en toen hij terugkwam was Baba
wederom verdwenen. Toen realiseerde hij zich dat hij vergeten was
hem te vragen in welke taal hij die boeken moest vertalen - in het
Hindi of het Adi? Het leek hem zeer waarschijnlijk dat Sai Baba
Adi had bedoeld, de streektaal, en dus begon hij te vertalen in
het Adi.
Toen hij twee weken later zat te zwoegen op de vertaling van een
bepaald woord verscheen Baba weer. Het was omstreeks middernacht.
Vanuit de inmiddels bekende stoel zei hij: 'Je bent begonnen
met vertalen?'
Hij keek op en zei: 'Het lukt niet. Ik ben niet tevreden. Het is
erg moeilijk '
'Je kunt het heel goed. Waarom zou je ermee stoppen. Natuurlijk
is alles wat de moeite van het doen waard is, moeilijk. Je kunt
het; je hebt het al gedaan. '
Baba verdween en Laksh Kumar ging met nieuwe moed aan de slag. Hij
voltooide de vertalingen en ontdekte tezelfdertijd dat hij
innerlijk veranderd was. Hij werd niet meer zo snel kwaad en stond
veel sneller klaar om anderen te helpen.
Ook in het tweede voorbeeld was Baba in zijn eigen gedaante op
twee plaatsen tegelijk.
Op zondag 13 december 1964 beyond Sai Baba zich als gast in het
paleis van de raja van Venkatagiri. Hij was daar reeds enkele
dagen eerder aangekomen in verband met een druk programma vol
toespraken. Je kunt wel stellen dat de devotees hem geen moment
uit het oog verloren in al die dagen. Maar Baba had besloten een
bezoek te brengen aan de familie Rao in Manjeri. Zij waren
volgelingen van Sai Baba van Shirdi, maar zij hadden in hun
puja-kamer (gebedsruimte) ook een foto van diens huidige
belichaming. Dit bezoek gold in eerste instantie Sailaja, het
achtjarige dochtertje van de familie. Een jaar eerder had Baba
haar genezen van een hardnekkige vorm van eczeem aan haar voet
nadat zij hem dit zittend voor zijn foto had gevraagd.
Daarom klopte Sai Baba op diezelfde zondag 's morgens om acht uur
aan bij de familie Ram Mohan Rao in Manjeri. Dit stadje lag
hemelsbreed bijna duizend kilometer van Venkatagiri en naar
menselijke maatstaven kon Baba dus onmogelijk even daarheen gegaan
zijn vanuit Venkatagiri. Het dienstmeisje, dat opendeed, ging de
Rao's vertellen dat er een sadhu (iemand die door de
bevolking als heilige wordt beschouwd) voor de deur stond. Zij
kwamen daarop zelf naar de voordeur en waren zeer verrast om Sai
Baba te zien, raakten zijn voeten aan en nodigden hem uit om
binnen te komen. Toen zij langs de puja-kamer liepen, zei Baba dat
hij daar graag wilde gaan zitten.
Toen zij eenmaal zaten, zei hij met een blik op hun dochtertje:
'Ik ben vandaag naar jullie toegekomen omdat ik erg ingenomen ben
met de toewijding van Sailaja.'
Daama vroeg hij aan Rao: 'Wil je de devotees die in de omgeving
wonen, roepen. Dan zullen wij gezamenlijk bhajans zingen en zal ik
hen toespreken.'
Toen de buren hoorden dat Sai Baba er was, kwamen zij onmiddellijk
en zij zongen enige tijd bhajans. Daarna sprak Baba met ieder
afzonderlijk en hij deed dat in hun moedertaal. Met Rao sprak hij
in het Tamil, met zijn vrouw in het Kannada en met Sailaja en de
anderen in het gemengde dialect van Tamil-Malayalam, de taal van
die streek van Kerala. Sailaja vroeg hem om een bhajanboek en Baba
antwoordde: 'Palghat Menon heeft vierhonderd bhajanboeken,
gedrukt in het Malayalam, meegebracht naar Prasanthi Nilayam. Ik
zal je er een van geven.'
Vervolgens maakte hij de gebruikelijke draaiende handbeweging en
overhandigde haar een exemplaar van het boek, dat nog niet in die
streek was verspreid. Tegen haar ouders zei hij dat Menon
binnenkort nog twee exemplaren van dit boek voor hen zou
meebrengen. Hij materialiseerde voor hen een japamala
(bidsnoer) van heel kleine schelpen, die hij om de foto van
zichzelf hing. Een van de aanwezigen bij het bhajan zingen was de
weduwe van Madhavan Nair, de oprichter van het bekende Malayalam
dagblad Mathrubhoomi. Zij klaagde tegen Baba over haar
suikerziekte: 'Ik krijg zakken vol rijst van mijn velden, maar ik
kan er geen korrel van eten.'
Hij legde haar uit dat deze ziekte het gevolg was van haar karma
uit het verleden. Om haar toestand tijdelijk te verbeteren,
materialiseerde hij voor haar een medicijn. Daartoe vroeg hij Rao
om een leeg glas. Zodra hij het van hem aanpakte, was het gevuld
met een roze vloeistof. Hij overhandigde haar het glas met de
woorden: 'Neem hier gedurende drie dagen driemaal per dag wat
van in. Daarna zul je net zoveel rijst kunnen eten als je
wilt.' Onder de bezoekers bevond zich ook een cynicus, die
absoluut niet geloofde in Sai Baba. Schertsend vroeg Baba aan Rao
om een schaar, overhandigde die aan de cynicus en vroeg hem: 'Wil
je een enkele haar van mijn hoofd afknippen.'
De man probeerde te voldoen aan Baba's verzoek, maar slaagde er
niet in ook maar een haar af te knippen. Daarop liet Baba een
grotere schaar brengen, maar ook toen lukte het hem niet. Daarna
boog de man het hoofd en vertrok zonder een woord te zeggen.
Na een kleinigheid te hebben gegeten, zei Baba omstreeks elf uur:
'Nu moet ik gaan, want er wachten veel mensen vol verlangen op
mijn komst in Kalahasti.' Niemand van de aanwezigen wist overigens
dat Kalahasti in de omgeving van Venkatagiri lag.
'Ik verlaat nu het huis, maar ik wil jullie verzoeken mij niet te
volgen.' Vanuit het huis zagen zij hem weglopen en opeens was hij
verdwenen, een feit waarover nog lang werd nagepraat.
Dit is nog niet het einde van het verhaal. Op 24 december - de dag
waarop Baba van Venkatagiri terugkeerde naar Brindavan gingen de
Rao's 's middags op bezoek bij vrienden. Zij voelden zich namelijk
wat eenzaam aangezien Sailaja bij haar grootvader in Mangalore
was. Toen zij om ongeveer half zeven terugkwamen, zagen zij vanuit
de verte reeds dat er licht brandde in hun huis. Geschrokken
controleerden zij eerst de sloten van de deuren, maar die waren
intact. Er kon dus geen dief binnen zijn. Daarna gingen zij hun
huis binnen. Alles zag er gewoon uit, alleen brandde overal het
licht. Toen zij de puja-kamer binnengingen, ontdekten zij dat Sai
Baba daar was. Zij waren enorm opgelucht en Baba zei: 'Ik ben
gekomen omdat jullie je eenzaam en bedrukt voelden. Laten wij
bhajans zingen. Als Sailaja hier was geweest, zou zij graag
meegezongen hebben.' Nadat zij een aantal bhajans gezongen
hadden, praatten zij nog wat, nuttigden enig voedsel en gingen
daarna slapen.
De volgende ochtend nam Baba een bad, ontbeet samen met de Rao's
en praatte met hen over spirituele zaken. Hij materialiseerde een
japamala van rudraksha-pitten en hing die om de hals van zijn
gastheer.
'Draag deze,' zei hij, 'tijdens je ochtend- en avondgebed. Daarna
moet je de japamala over mijn foto hangen.'
Op deze foto zou zich enige tijd daarna een grote hoeveelheid
vibhuti (heilige as) materialiseren, maar dat wisten zij op
dat moment nog niet.
Toen de buren hoorden dat Baba er weer was, kwamen zij snel naar
het huis van de Rao's om bhajans te zingen. Totaal waren er op een
gegeven moment meer dan honderd mensen aanwezig. Een aantal van
hen kon zelfs het huis niet binnen en moest buiten meezingen.
Later sprak Baba met de meeste van de aanwezigen persoonlijk. Om
twaalf uur deed hij de arati en deelde daarna prasad uit.
Aangezien Rao niet op Baba's komst had gerekend, had hij
nauwelijks iets in huis dat als prasad kon dienen. Hij kwam niet
verder dan een half pond dadels, maar dat bleek in Baba's handen
ruimschoots voldoende om alle aanwezigen een royale hoeveelheid
prasad te geven. Toen de meeste bezoekers weer waren vertrokken,
aten zij wat en daarna trok Baba zich voor enkele uren terug. Na
de thee, omstreeks vijf uur, zegende hij de Rao's, verliet het
huis en verdween weer even plotseling als de vorige keer.
Enkele jaren na deze gebeurtenissen zouden de Rao's voor de eerste
keer naar de ashram komen en zij zouden dan hun zoon meebrengen,
wiens geboorte door Baba tijdens zijn bezoek reeds was
voorspeld.
Sommige critici zeggen dat Sai Baba kostbare kleding draagt
terwijl er zoveel armoede in India is. Nu krijgt hij zijn kafni's
meestal als geschenk van toegewijde devotees, maar toch heeft hij
eens naar aanleiding van dergelijke kritiek gezegd: 'Zou ik
heiliger zijn in vodden?' De wijze, zegt Sai Baba, ziet hem
niet als iemand die de ene dag een gele kafni draagt en de
volgende dag een rode, 's zomers katoen en 's winters zijde. De
wijze dringt door tot de onveranderlijke waarheid achter Baba's
naam en vorm en hij ziet dat het lichaam een 'kledingstuk' is dat
gedragen wordt met een doel.
Toen Sai Baba op 23 november 1966, de dag van zijn veertigste
verjaardag, naar de Poornachandra hal liep, droeg hij over zijn
kafni een schitterende sjaal van gouddraad waarin de woorden 'Sai
Ram' 1008 maal waren geweven. Hij was gemaakt door een wever die
deze heilige naam voortdurend had herhaald tijdens het weven en
Baba droeg hem omdat hij het product was van zuivere
toewijding.
Net als andere jaren deelde Baba prasad uit aan de devotees en
deze keer was dat een laddu (snoepgoed in de vorm van een
balletje). Er waren ongeveer vijftienduizend devotees en het
uitdelen kostte hem enkele uren. Alles verliep in volkomen
harmonie en er was eigenlijk maar één klein
incident. Er was namelijk een man die iedere keer op een andere
plaats ging staan om op die manier nog een laddu te krijgen uit
Baba's handen. Op een gegeven moment zei Baba tegen hem, toen hij
hem weer een laddu overhandigde: 'Dit is de vijfde die ik je
geef. Ik denk dat het zo wel genoeg is!'
Sai Baba deelt wel vaker dergelijke speldenprikken uit om iemand
te corrigeren en hij doet dat meestal op zo'n manier dat alleen de
persoon in kwestie het hoort. Dat overkwam ook de
klarinet-virtuoos A.K.C. Natarajan uit Tiruchy. Alleen heeft hij
dit verhaal later zelf vol trots rondverteld!
Hij was pas verhuisd en Sai Baba had hem beloofd een bezoek te
brengen aan zijn nieuwe huis. Baba sprak met hem af dat hij op 3
februari 1964 's avonds om acht uur zou komen. Ruim voor achten
die avond arriveerde Baba's gezelschap met enkele auto's bij de
Cauvery brug en daar liet Baba de auto's twee uur lang wachten. Op
de vraag van zijn medereizigers naar de reden daarvan gaf hij geen
antwoord. Pas om enkele minuten voor tienen gaf hij opdracht om
naar het huis van Natarajan te rijden. Wat was er nu gebeurd? Het
nieuws van zijn bezoek was uitgelekt en er kwamen steeds meer
mensen naar het huis van Natarajan. Deze was daar helemaal niet
blij mee. Die menigte voor de deur bedierf het uitzicht op het
nieuwe huis. Toen kreeg hij een idee. Hij zette een groot bord in
de tuin met daarop de mededeling: 'Baba komt na tien uur'. Dat
hielp. De meeste mensen besloten nog enkele uren naar huis te
gaan. Natarajan wachtte vol spanning op zijn gast. Het werd
halfnegen, negen uur, halftien, maar Baba kwam nog steeds niet
opdagen. Langzaam maar zeker stroomde de mensenmenigte weer toe en
om precies tien uur arriveerde Sai Baba. Zachtjes vroeg hij aan
Natarajan: 'Wie heeft jou gevraagd om aan te kondigen dat ik
pas na tienen zou komen?'
Achter het kolossale beeld van Gomateshvara in Sravanabelagola
(12)
ligt het dorpje Kothnaghatta. In 1968 kwamen er twee jongens uit
dit dorp naar Baba toe en deze sprak enige tijd met hen. Aangezien
zij een lange reis hadden moeten maken om bij hem te komen, zei
Baba tot slot: 'Ik hen altijd in jullie dorp. Jullie kunnen
daar ook darshan krijgen. Waarom zouden jullie hierheen
komen?'
Gelukkig, maar ook bedroefd omdat zij niet langer konden blijven,
keerden zij na enkele dagen terug naar hun dorp. Daar vertelden
zij de mensen over Baba en samen met een aantal anderen begonnen
zij in de dorpstempel de bhajans te zingen die zij in Prasanthi
Nilayam hadden gehoord.
Nu bevond zich in deze tempel een marmeren lingam, die een
dorpeling zo'n honderd jaar geleden had meegebracht uit de heilige
stad Kashi. Hij had er zelfs twee meegebracht en hij had voor de
ene een tempel gebouwd in zijn eigen dorp en voor de andere een
tempel in het naburige Kantharajapura. Bovendien had hij
onderkomens laten bouwen voor pelgrims en waterputten laten slaan.
De lingam in Kothnaghatta was ongeveer dertig centimeter hoog en
hij werd dagelijks door vele dorpelingen aanbeden. Al heel snel
nadat zij begonnen waren met het zingen van bhajans, viel het de
priester op dat de lingam aan het veranderen was. Er ontstonden
binnenin nieuwe lijnen en kleuren. Iedereen was erg benieuwd wat
er aan de hand was en velen kwamen iedere dag kijken. Binnen een
week kon men in de lingam de duidelijke afbeeldingen van Sathya
Sai Baba en van zijn vorige lichaam zien en dat is nu nog steeds
het geval! Geregeld stuurt Baba bezoekers naar Kothnaghatta om
daar zijn darshan te krijgen. De dorpelingen zingen er dagelijks
bhajans en Baba's verjaardag wordt er op grootse wijze
gevierd.
In verband met het Mahashivaratri-feest (13)
op 9 maart 1967 zou er een speciaal nummer uitkomen van het
maandelijkse tijdschrift Sanathana Sarathi. Toen Kasturi
aan Baba vroeg hoe het omslag van dit nummer er moest gaan
uitzien, pakte deze pen en papier en tekende vijf driekwart
cirkels met daartussen bloemblaadjes. Hierdoor ontstond een
binnencirkel waarin Baba's foto kon worden afgedrukt. In de vijf
uitrondingen tekende hij de symbolen van de vijf oudste nog
bestaande godsdiensten van India: het hindoeïsme, het
boeddhisme, het zoroastrisme (in India bekend als het parsisme),
de islam en het christendom. Alle andere religies van India zijn
òf tamelijk nieuw òf voortgekomen uit dezelfde stam.
Ofschoon voor deze speciale gelegenheid in de binnencirkel dus
Baba's foto zou worden afgedrukt, tekende hij in deze cirkel de
traditionele lamp die uitloopt in een geopende lotus. De lotus is
het symbool van onthechting, van het streven van de mens naar
verlichting. De lotus staat met zijn wortels in de modder, de
stengel is omgeven door water, de bladeren drijven op het water en
de bloem rijst enigszins boven het water uit. De bloem komt nooit
in aanraking met het water en vanaf haar plaats erboven neemt zij
de zonnestralen in zich op en bloeit. De geestelijke aspirant is
ook uit deze aarde geboren en leeft omgeven door de wateren des
levens. Ook hij moet boven het water uitrijzen om de verlichtende
zonnestralen in zich te kunnen opnemen en zo de lotus van zijn
hart tot bloei te kunnen brengen. De lotus kan niet buiten het
water, want dan sterft hij, maar als er water op de bloem
terechtkomt, dan druipt dat er direct weer af. Zo is het ook met
de spirituele aspirant. Ook hij moet niet door het leven geraakt
en beïnvloed worden. Hij moet wel in de wereld leven, maar de
wereld moet niet in hem leven, want gehechtheid brengt slechts
verdriet. 'Wees als de lotus op het water: erop, niet
erin.'
In dit door Baba getekende embleem kwamen het universele karakter
van zijn leringen en de eenheid van alle godsdiensten tot
uitdrukking. Het zou bekend worden als het sarva
dharma-embleem, het alle godsdiensten-embleem. Voor het Westen
gaf Baba later toestemming om de Davidster, het symbool van het
jodendom, toe te voegen. Voor India was dat niet nodig, want daar
beschouwt men het kruis ook als het symbool van de joodse
godsdienst.
In de negentiger jaren zou er een nieuw embleem worden ontworpen.
Het zou - naast de lotus - de fundamentele waarden bevatten die
aan alle godsdiensten ten grondslag liggen, namelijk sathya,
dharma, shanti, prema en ahimsa en die termen zouden in de taal
van het land worden opgenomen. Voor Nederland zou het er aldus
gaan uitzien:
Oppervlakkig gezien verschillen de meeste godsdiensten aanzienlijk
van elkaar, maar dat is slechts schijn. In essentie zijn zij alle
gelijk. Alle geloven zoeken een en dezelfde God en alle leren de
mens dat hij zijn medeschepselen moet liefhebben en moet dienen.
Zij kunnen God aanroepen bij verschillende namen, rituelen kunnen
verschillen, maar de basis is en blijft dezelfde: liefde van allen
voor allen. De vijf basiswaarden vormen de essentie van alle
godsdiensten. Alle gedachten, woorden en daden moeten gebaseerd
zijn op deze waarden. Wanneer men deze waarden aankweekt en in
praktijk brengt, zal men God, de wereld en zichzelf dienen en zo
zal men het bewustzijn verwerven dat alles één is,
alles God. Deze waarden staan niet los van elkaar. Wanneer men er
één in praktijk brengt, zal men de andere
automatisch verkrijgen. 'Waar liefde is daar is vrede, waar
vrede is daar is juist gedrag, waar juist gedrag is daar is
waarheid, waar waarheid is daar is God, waar God is daar is
gelukzaligheid.' 'Wanneer je je houdt aan deze vier principes
ontstaat geweldloosheid als het natuurlijk gevolg.'
Aangezien Sai Baba steeds vaker in Bombay kwam, startte in
november 1967 de bouw van een vaste verblijfplaats voor hem in een
buitenwijk van deze stad, niet zo ver van het internationale
vliegveld vandaan. Het moest een fraai staaltje van architectuur
worden en het zou Dharmakshetra (verblijfplaats van
rechtschapenheid) gaan heten. Bovendien zou het het hoofdkwartier
worden van de Seva Organisatie van de deelstaat Maharashtra.
Seva betekent 'onbaatzuchtige dienstverlening'. Op 3
november verrichtte Baba in het bijzijn van dertigduizend
belangstellenden de voorgeschreven rituelen en legde hij de eerste
steen. Onder deze eerste steen legde hij een zilveren plaat met
mystieke symbolen, die hij op dat moment materialiseerde.
Vervolgens hees hij de vlag en onthulde hij een gedenkplaat. Begin
mei 1968 was het ronde, witte gebouw in de vorm van een lotus
gereed. Het bevatte enige kamers voor Baba, enkele
gastenverblijven, een keuken en een gebedshal. Enkele jaren later
zouden er nog een oogkliniek en een bibliotheek komen, alsmede een
scholencomplex dat voornamelijk bestemd zou zijn om jonge
drop-outs gratis een beroep te laten leren. Ook zou er een grote
zuil uitlopend in een lotus worden opgericht als symbool van de
eenheid van alle godsdiensten.
De inwijding van het gebouw zou plaatsvinden op 12 mei en op 16
mei zou de Eerste Wereld Conferentie van Sri Sathya Sai Seva
Organisations beginnen, eveneens in Bombay. Voor deze gelegenheid
reisden vrijwel alle bewoners van Prasanthi Nilayam en vrijwel
Baba's voltallige familie per bus en trein naar Bombay. In de
dagen na de opening van het Dharmakshetra kwamen de devotees uit
alle delen van het land en zelfs uit vele andere landen in groten
getale naar de stad. Treinen en bussen uit Madras, Trivandrum,
Bangalore, Nagpur, Delhi, Lucknow en alle omliggende dorpen
arriveerden afgeladen in de hoofdstad. Over zee en door de lucht
kwam men uit Singapore, Djakarta, Manilla, Koeweit, Dubai,
Casablanca, Mombasa, Nairobi, Kampala en Malta, uit Hongkong,
Teheran en Tokio, uit Amerika, Peru en Brazilië. Dit was de
eerste keer dat er een wereldconferentie werd gehouden van de
devotees van een Avatar in aanwezigheid en onder leiding van de
betreffende Avatar. In de toekomst zouden er nog vele van
dergelijke conferenties volgen. In de dagen tussen de opening en
de conferentie hield Sai Baba op verscheidene plaatsen in de stad
toespraken, die werden bezocht door honderdduizenden
belangstellenden. Tijdens de vier dagen van de conferentie spraken
afgevaardigden uit alle staten van India over de activiteiten op
het gebied van bhajans, studiekringen, seva en onderwijs in hun
deelstaat en er werden vele rapporten gepresenteerd. Ook
afgevaardigden uit vele andere landen voerden het woord en zij
allen spraken het verlangen uit dat Baba hun land zou bezoeken.
Ook Baba hield verscheidene toespraken en tijdens een van die
toespraken vertelde hij iets over zijn ware aard. Hij zei onder
andere: