Dit is een e-boek geschikte download. Ga voor de online versie met de illustraties en links naar: http://www.vahini.org/prema-vahini/inhoudsopgave.html 

 
PREMA VAHINI
Prema: Universele liefde, onvoorwaardelijke liefde, goddelijke liefde
Vahini: Stroom

 

1. Voorwoord.
2.
Het pad voor de geestelijke zoeker wordt gevormd door hoogstaande deugden.
3.
Studie uit boeken en concentratie op het ene.
4.
Sadhana - hoe we moeten leven.
5.
De werkelijke betekenis van het menselijk leven.
6.
Toewijding (bhakthi) en wijsheid (jnana) zijn hetzelfde.
7.
De plichten van het leven.
8.
Deugdzaamheid (sadguna) is wijsheid (jnana).
9.
Waarheid is God.
10.
Zelfzucht leidt tot onvrede.
11.
Leerlingen op de weg van toewijding (bhakthi).
12.
Verering van afbeeldingen.
13.
Studie.
14.
De noodzaak van tijdloze kennis.
15.
De objectieve wereld is niet werkelijk.
16.
Het leven is een reis die wordt bepaald door de diepe indrukken die in het verleden op de geest zijn gemaakt (samskara's).
17.
In beslag genomen door het levensspel, verwerft de mens toch niet meer dan bepaalde indrukken die tot neigingen (samskara's) leiden.
18.
De Eeuwige Waarheid is de goddelijke Moeder van de mensheid.
19.
Hij die in alles woont en alles bezielt (Sarvantharyami) is een en dezelfde.
20.
Zaden voor de plantjes toewijding.
21.
Voor iemand op de geestelijke weg is het vandaag zijn dag - maar morgen?
22.
De weg die voor een toegewijde naar bevrijding leidt.
23.
Mens en onmens - de verschillen in karakter.
24.
De woorden van vandaag zijn het werk van gisteren.
25.
Twee soorten toewijding.
26.
Het levensstadium van onthechting (vanaprastha).
27.
Er zijn vier soorten bevrijding (mukthi).
28.
Door trouw te zijn aan de waarheid (sat-sankalpa) komt men in Gods tegenwoordigheid.
29.
Een goed karakter is het juweel van het menselijk leven.
30.
De natuurlijke weg (sahajamarga) en de weg van geestelijke discipline (sadhanamarga) zijn niet hetzelfde.
31.
De oogst van een leerling op het pad.
32.
De welvaart van gisteren en de armoede van vandaag zijn beide te danken aan hen die men de 'groten' noemt.

Voorwoord.

Geachte lezer, toen Bhagavan Srî Sathya Sai Baba enkele jaren geleden een massale bijeenkomst in Gudur toesprak, zei hij: "Wanneer je mij de belichaming van liefde (Premaswarupa) noemt, spreek je de waarheid." En werkelijk, Baba stort liefde uit, zoekt naar liefde en verankert liefde in het hart van ieder afzonderlijk, in de samenleving en in alle volkeren der aarde. De mensheid, die de weg is kwijtgeraakt en siddert van angst in haar onmacht het kwaad te beteugelen dat zij door haar waanzinnige streken heeft opgeroepen, heeft voor de behandeling van haar geestesziekte, en om terug te keren naar het licht, Baba's genade en liefde nodig.

Jaren geleden heeft Baba gezegd dat hij na de voltooing van tweeëndertig jaren van zijn leven op aarde zou beginnen aan zijn taak de mens opnieuw te scheppen en om te vormen. Toen dat ogenblik was aangebroken, in 1958, zegende hij de riskante onderneming van de uitgave van een maandblad dat hij Sanathana Sarathi (De Tijdloze Wagenmenner) noemde, een naam die is vervuld van de zoete geur van de Gita (Bhagavad Gita), waarin de Heer optreedt als wagenmenner voor ieder die hem als zijn leidsman kiest.

Het is veelbetekenend dat de allereerste reeks artikelen die Baba voor Sanathana Sarathi schreef, de titel Prema Vahini (Stroom van Liefde) kreeg. De verhandelingen zijn nu in een Engelse vertaling bijeengebracht in dit boek. Waarheid (sathya), rechtschapenheid (dharma), innerlijke vrede (santhi) en liefde (prema) zijn de vier pilaren van de nieuwe wereld van het Sai-tijdperk, en onder Baba's leiding moet de mensheid vrede vinden door liefde.

Dit boek zal een onschatbare hulp zijn bij het ondernemen van die taak. Als u het leest, bent u in contact met de bron van liefde zelf. Wanneer de hierin voorgeschreven weg u innerlijk diep raakt en vreugde oproept, reageert u op de majesteit van de oceaan van genade zelf. 

N. Kasturi
Redacteur van Sanathana Sarathi

 

Het pad voor de geestelijke zoeker wordt gevormd door hoogstaande deugden.

Dit duistere tijdperk (Kali Yuga) biedt, meer nog dan alle voorgaande tijdperken, talrijke wegen waarlangs de mens onderscheidingsvermogen (viveka) kan verwerven. Als er onderwijs wordt verlangd zijn er scholen en instituten naar ieders behoefte. Wanneer men tot welstand wil komen kan men die, als men zich inspant, op allerlei manieren eervol verkrijgen. Desondanks zien we onder de mensen niet een toeneming van geluk en vrede. Integendeel, er is veel meer ellende dan in de voorgaande tijdperken!

Hoe komt dat? De oorzaak ligt in het menselijk gedrag, in de manier waarop de mens leeft. Menselijk leven is ongetwijfeld het hoogtepunt van de evolutie, en om het betekenis te geven is geestelijke inspanning, een zuivere en heilige inspanning, een eerste vereiste. Voor zo'n levenswijze is karakter van de allerhoogste betekenis. Karakter heft het leven boven de dood uit; het overleeft de dood. Men zegt wel dat kennis macht is, maar dat is niet zo. Karakter is macht. Zelfs de verwerving van kennis vereist een goed karakter. Iedereen moet er dus intens naar verlangen een goed karakter te krijgen, zonder een spoortje kwaad erin.

Bedenkt, dat Boeddha, Jezus Christus, Sankaracharya en Vivekananda, deze grote wijzen en heiligen en toegewijden van de Heer, allen nog tot op deze dag gekoesterd worden in de herinnering van de mensen. Wat was het dat hen voor alle tijden zo gedenkwaardig maakte? Ik zeg dat het hun karakter was. 
Zonder karakter zijn welstand, opleiding en maatschappelijk aanzien nutteloos. Karakter is als de geur van een bloem; het geeft betekenis en waarde. Dichters, schilders, kunstenaars, wetenschapsmensen, ze kunnen op hun eigen gebied groot zijn, maar als ze geen karakter hebben, vinden ze in de maatschappij geen hoogachting.

Men kan zeker betwijfelen of al diegenen die nu in de maatschappij met respect worden bejegend het karakter hebben waaraan we grootheid afmeten. Ik spreek dan wel over een maatschappij en het soort karakter waarmee bepaalde, onveranderlijke waarden zijn verbonden. Gewoonlijk worden er in de maatschappij van dag tot dag wisselende waarden toegekend aan bepaalde kwaliteiten, en voegen de karakternormen zich naar maatschappelijke grillen. Maar de grondslag voor een smetteloos karakter is eeuwig; die is dezelfde, ongeacht de wisselvalligheid van de samenleving. In die zin is karakter eeuwig, en verbonden met een andere eeuwige werkelijkheid - het goddelijk Zelf.

Een smetteloos karakter wordt onder meer gekenmerkt door liefde, geduld, verdraagzaamheid, standvastigheid en liefdadigheid. Dat zijn de hoogste waarden die men in ere moet houden.

De talloze kleine, alledaagse dingen die we doen, verstarren tot gewoonten. Deze gewoonten geven vorm aan de intelligentie en beïnvloeden onze kijk op het leven. Alles wat we ons inbeelden, als ideaal voor ogen houden, waarnaar we streven, laat een onuitwisbare indruk na op de geest. Daardoor wordt wat wij weten, ons beeld van de wereld om ons heen, misvormd, en aan dat wereldbeeld komen we vast te zitten.
De huidige toestand van de mens is het resultaat van zijn verleden en van de gewoonten die hij vormde gedurende heel die lange periode van bestaan. Maar over welk karakter hij ook blijkt te beschikken, het kan beslist worden omgevormd door het aangeleerde patroon van denken en verbeelding te veranderen.

Niemand is onverbeterlijk slecht. Werd de rover Angulimala niet door de Boeddha veranderd in een zachtaardig mens? Werd de dief Ratnakara niet de wijze Valmiki? Gewoonten kunnen worden veranderd en het karakter veredeld door er bewust aan te werken. De mens heeft altijd in zichzelf, binnen zijn bereik, de mogelijkheid zijn slechte neigingen te bestrijden en zijn slechte gewoonten te veranderen. Door onzelfzuchtig dienstbetoon, zelfverloochening, toewijding, gebed en verstandelijke analyse kan er met oude gewoonten die de mens aan de wereld binden worden gebroken, en kunnen we ons nieuwe gewoonten aanwennen die ons over de goddelijke weg voeren.

In alle geestelijke literatuur, poëzie, boeken en tijdschriften is het erom begonnen duidelijk te maken wat karaker inhoudt en hoe het kan worden omgevormd. Het is daarom ook dat Sanathana Sarathi verschijnt, en niet om geleerdheid ten toon te spreiden of terwille van naam en faam.

Wel moet worden gezegd dat men geen onderscheidingsvermogen verkrijgt door slechts een boek of tijdschrift te lezen. Wat wordt gezien, gehoord of gelezen moet in praktijk worden gebracht. Doet men dat niet, dan is lezen slechts tijdverspilling. Alles wat wordt gelezen om er de tijd mee te vullen verdwijnt met de tijd en niets ervan blijft hangen. 

Studie uit boeken en concentratie op het ene.

Boeken zijn in overvloed verkrijgbaar en tegen heel lage prijzen. Iedereen kan de heilige geschriften kopen en lezen. Ook aan meesters is geen gebrek, en alom vindt men onderwijsinstellingen die zogenaamde zegenrijke kennis bieden. Binnen ieders bereik zijn er talloze mogelijkheden om zich geestelijk te ontwikkelen. En toch hoort men niemand tevreden opmerken dat hij van de nectar van het ware inzicht (jnana) heeft gedronken.

Wanneer ik overal die stapels boeken zie liggen, heb ik het gevoel dat de wijsheid erin niet door de stevige band kan heenkomen en zich verenigen met het licht.
God gaat verborgen achter de bergketens van wellust, woede, afgunst en zelfzucht. En zo gaat ook de zon van wijsheid schuil achter deze reusachtige stapels boeken. Hoewel deze boeken hun weg hebben gevonden naar alle hoeken van de aarde, kunnen we niet zeggen dat er meer beschaving is gekomen, of dat de wijsheid is toegenomen. De mens staat nog niet ver van de aap af.
Waar de lezer op afgaat is een aantrekkelijke band met een mooie illustratie; dat wil zeggen voorbijgaand plezier en tijdelijke tevredenheid. Allen zij die gebruik maken van hun onderscheidingsvermogen om de boeken die zij lezen uit te kiezen, en die wat zij lezen in praktijk brengen, kunnen tot besef van de waarheid komen en de eeuwige vreugde ervaren; alleen het leven van zulke mensen is de moeite waard. Daarom moeten zij die de weg omhoog willen gaan, en die hun vreugde vinden in gedachten aan God, zich ertoe zetten niets anders te lezen dan de levensgeschiedenissen van heiligen en wijzen, en boeken die behulpzaam zijn bij de overpeinzing van het Goddelijke. Het doelloos en zonder onderscheid lezen van boeken en van al het andere dat zich toevallig aandient, doet de verwarring slechts toenemen. Je hebt er geen nut van en het geeft je geen vrede.

Probeer je telkens weer blijvend te concentreren op èèn punt van aandacht (ekagrata).

Hoewel de leeuw de koning van de dieren is, kijkt hij op zijn gang door het bos na elke paar stappen om, uit angst achtervolgd te worden. Door angst kun je niet meer scherp zien. Wanneer in het hart geweld woont, wordt het inzicht vervormd en het uitzicht belemmerd.

De mens moet alles als eender zien (samadristhi). Alles in de schepping moet voor zijn ogen dezelfde glans uitstralen. Hij moet zijn medeschepselen met evenveel vertrouwen bezien als zichzelf. Want niets in de schepping is slecht, werkelijk niets maar dan ook niets. We zien iets als slecht door een gebrekkige zienswijze. De schepping wordt gekleurd door de soort bril die we dragen. In werkelijkheid is al het geschapene eeuwig zuiver en heilig.

Sadhana - hoe we moeten leven.

Altijd zijn er leraren geweest, en ze zijn er ook nu nog en zullen blijven komen, die de mens hebben getoond welke hoogten hij kan bereiken als hij zijn lichamelijke, verstandelijke en intuïtieve vermogens ten volle aanwendt en blijvend op èèn doel richt. De menselijke geest verlustigt zich in uiterlijkheden en richt zich doelloos en kritiserend op de buitenwereld. Hoe kan hij dan worden geoefend in standvastigheid?

Iedereen behoort zich deze vraag te stellen: Waarom kan ik niet de volmaaktheid bereiken van de grote en wijze zielen (Mahatma's, Mahapurusha's) die net als ik gewone mensen zijn geweest? Wanneer ik hun methoden toepas kan ik net zo vooruitgaan. Wat win ik ermee als ik mijn tijd verdoe met het opsporen van de gebreken en zwakheden van anderen? Het is daarom onze eerste geestelijke plicht (sadhana) de gebreken en zwakheden in ons zelf op te sporen, ze te verbeteren en volmaakt te worden.

Het werk dat we onophoudelijk elke dag weer doen heeft als doel en rechtvaardiging dat we vervulling vinden in het genieten van het goede van onze laatste dagen. Maar op iedere dag volgt ook weer een nacht. Wanneer de dag is doorgebracht met heilzaam werk, zal de nacht ons zegenen met een diepe slaap, de slaap waarvan is gezegd dat hij verwant is aan een geestelijke toestand waarin alle dualiteit is overstegen (samadhi).

De mens leeft maar een korte tijd op aarde. Maar zelfs in dat korte leven kan hij, als hij zo wijs is de tijd zorgvuldig te benutten, goddelijke vreugde verwerven. Van twee mensen die er eender uitzien, die beiden zo te zien gewone stervelingen zijn, en die opgroeien in dezelfde omstandigheden, blijkt de ene een engel te zijn en blijft de andere in zijn dierlijkheid steken. Waardoor ontwikkelen zij zich zo verschillend? Dat komt door de gewoonten, door de gedragingen die daaruit voortkomen en door het karakter waarin het gedrag zich vastlegt. De mens is een schepping van karakter.

De werkelijke betekenis van het menselijk leven.

Voor een oppervlakkige waarnemer lijkt het leven van een mens een eindeloze routine te zijn van eten en drinken, werken en slapen. Maar heus, leven houdt veel meer in, heeft een veel diepere betekenis. Leven is een offerande (yagna). Elke kleine handeling is een offer aan God. Als de dag wordt besteed met daden van overgave, wat kan slaap dan meer zijn dan vereniging met God (samadhi)? 

De mens begaat de grote fout zich te vereenzelvigen met zijn lichaam. Hij heeft zich omringd met talloze middelen voor het instandhouden en verwennen van zijn lichaam. Zelfs wanneer het lichaam door ouderdom verzwakt en tot verval komt, probeert een mens het op een of andere manier op te knappen. Maar hoe lang kan het sterven worden uitgesteld? Iedereen moet heengaan als het bevel van de god van de dood (Yama) hem bereikt. Status, trots en macht ruimen alle het veld voor de dood. Besef dit helder en streef er dan dag en nacht naar met een zuiver lichaam en een zuivere geest het hogere Zelf te verwerkelijken door dienstbaarheid aan alles wat leeft. Onderhoud het lichaam als een voertuig ten behoeve van deze dienstbaarheid. Maar bedenk dat je niet dit lichaam bent; dit lichaam kan jou niet zijn. Tat tvam asi - Dat ben jij. Zo luidt de verhevenste en heiligste uitspraak (mahavakya). Jij bent het onverwoestbare goddelijke Zelf. Terwille van dat goddelijke Zelf beschik je over je lichaam, en om het Allerhoogste (Parameshwara) hier en nu te verwerkelijken, moet je bereid zijn dat lichaam op ieder ogenblik als een offerande aan te bieden. Gebruik je gezag over je lichaam terwille van het welzijn van de wereld. Je lichaam is slechts een instrument, een werktuig dat je door God is gegeven. Maak het dienstbaar aan dat doel.

Maar zolang het doel waarvoor het instrument je werd gegeven niet is gerealiseerd, is het je plicht er heel zorgvuldig mee om te gaan en ervoor te zorgen dat het geen beschadiging oploopt of onbruikbaar wordt. In de winter draagt men wollen kleding om de koude wind te kunnen weerstaan, maar men bergt die op als de koude wegtrekt. Zo is het ook met de koude wind van het leven in een stoffelijke wereld: als die niet langer vat op ons heeft, is het stoffelijke lichaam nutteloos geworden. Men is zich dan nog slechts bewust van het onstoffelijke lichaam.

Wanneer de regen in stromen neervalt, worden hemel en aarde èèn. Dat is een prachtig, inspirerend schouwspel, waarin de schepping zelf je leert èèn met haar te worden. Er zijn drie lessen te leren: dat al het geschapene onbestendig is, dat de mens de rol van dienaar op zich moet nemen en dat God de Meester is. De schepping geeft de mens de mogelijkheid te aanbidden. De mens aanbidt, en God wordt aanbeden. Zo wordt het spel gespeeld dat leven heet.

De mens mag er gelukkig mee zijn dat hem door de Heer van de wereld (Purushothama) steeds weer nieuwe mogelijkheden worden geboden om dienstbaar te zijn en God op verschillende manieren te aanbidden. Onophoudelijk moet een mens bidden om weer nieuwe gelegenheden, en juichen om de kansen die hij krijgt. Zo'n levenshouding geeft oneindig veel vreugde, en een leven dat vervuld is van die vreugde betekent wezenlijk gelukzaligheid.

Alles wat wordt gedaan, van zonsopgang tot zonsondergang, moet gewijd zijn alsof het de aanbidding van God geldt. Met dezelfde zorg waarmee men verse bloemen plukt, schikt en behoedt voor verwelken, behoort men zich voortdurend in te spannen daden te verrichten die zuiver en onbezoedeld zijn.

Wanneer men dit alles dagelijks voor ogen houdt en ernaar leeft, wordt het leven geheel en al dienstbetoon aan God. Het gevoel van ik en Gij zal spoedig verdwijnen; elk spoor van een zelf zal worden uitgewist. Het leven zal zich dan zelf omvormen tot een echte hemel op aarde (hariparayanam). "Ik ben de dienaar (sevaka), deze wereld is het offer, God is de Meester die wordt aanbeden"- wanneer men zo is gaan denken, voelen en doen zal elk verschil tussen mijn en Uw verdwijnen.

Toewijding (bhakthi) en wijsheid (jnana) zijn hetzelfde.

Er is geen onderscheid tussen toewijding en wijsheid. Zoals God een vorm en eigenschappen tenslotte vormloos wordt, zo gaat ook toewijding over in wijsheid. Voor mij zijn werk (karma), toewijding en wijsheid niet te scheiden. Ik wil zelfs niet aan èèn van deze een eerste, tweede of derde plaats toekennen. Ik aanvaard niet dat de drie een mengsel kunnen zijn of samengevoegd kunnen worden. Werk is toewijding en toewijding is wijsheid. Een stuk boterkoek is zoet en heeft gewicht en vorm. Die drie kunnen niet van elkaar worden gescheiden. Elk stukje ervan is zoet en heeft gewicht en een vorm. We vinden nooit een stuk met een vorm, een ander stuk met gewicht en een derde stuk dat zoet is. En eenmaal op de tong gebracht, wordt de smaak herkend, neemt het gewicht af en verandert de vorm, en dat alles tegelijkertijd. Net zo zijn het individu (jiva), het goddelijk Zelf (Atma) en het universele Zelf (Paramatma) niet te scheiden; zij zijn een en dezelfde.

Iedere afzonderlijke daad moet daarom vervuld zijn van de geest van dienstbaarheid (seva), van liefde (prema) en van wijsheid (jnana). Met andere woorden, om wat voor activiteit het ook gaat, zij moet altijd verzadigd zijn van het besef van plicht (karma), van toewijding  en van wijsheid. Dan is er echte verbondenheid met de universele Geest (Purushothama yoga). Het is geen kwestie van woorden, maar van doen. Zonder ophouden moet men zich wijden aan geestelijke discipline, met een steeds ruimer wordend hart dat vervuld is van toewijding en wijsheid. De zoetheid van de nectar van Gods naam is de bekoring van het leven. De innerlijke vreugde die ontspringt uit de Naam is verwant aan de uiterlijke vreugde van het leven in de wereld.

Wanneer men een activiteit (kriya) verricht als een offer aan God, worden het goede (swartha), het hogere goed (parartha) en het hoogste goed (paramartha) èèn. Ik en jij worden eerst wij. Vervolgens worden wij en Hij gelijk aan elkaar. De individuele ziel (jiva) moet eerst haar eenheid met 'jij", dat is de schepping (prakrithi), verwerkelijken, en dan èèn worden met "Hij", de universele Geest (Paramatma). Dat is nu precies de betekenis van de mantra "Om Tat Sat": dit alles is God.

Om Tat Sat is, was en zal zijn, vandaag, gisteren en morgen. "Hij" en "ik" zijn er altijd. De geestelijke plicht (sadhana) is er ook altijd. Zoals de zon niet te scheiden is van zijn stralen, zo is de leerling op het pad niet te scheiden van zijn geestelijke oefeningen. Pas als hij op die manier, zonder onderbreking, verbonden is met zijn geestelijke oefeningen, kan men van hem zeggen dat hij èèn is met God (Om).

De plichten van het leven.

De smetten van het hart kunnen alleen door een deugdzaam leven en plichtsvervulling worden weggewassen. Er kan een tijd komen dat een mens vermoeid en zwak wordt, maar dan moet hij bidden: "O Heer, de dingen gaan mijn krachten te boven. Ik voel dat nog meer inspanning mij te veel wordt. Geef mij kracht, o Heer."

Eerst blijft God op een afstand en kijkt toe hoe een mens zich inspant, zoals een leraar die zich afzijdig houdt wanneer de leerlingen de antwoorden op zijn vragen opschrijven. Maar dan, wanneer een mens zijn gebondenheid aan zingenot opgeeft, en zich wijdt aan goede daden en dienstbetoon, komt God bemoedigend dichterbij. Want Hij is als de zonnegod, Surya Narayana, die buiten de gesloten deur staat te wachten als een dienstknecht die de rechten van de meester en zijn eigen grenzen kent. Hij kondigt zijn aanwezigheid niet aan en bonst ook niet op de deur. Hij wacht alleen maar. En als de meester de deur maar net op een kiertje opent, schiet de zon naar binnen en verdrijft meteen de duisternis. Wanneer zijn hulp wordt ingeroepen, staat Hij naast je met zijn handen uitgestrekt om te helpen. Wat er van een mens wordt verlangd is dus alleen maar het inzicht (viveka) dat hij tot God moet bidden, en de wijsheid Hem niet te vergeten. 

Deugdzaamheid (sadguna) is wijsheid (jnana).

Wijsheid betekent inzicht, maar niet slechts in intellectuele zin. Eten is meer dan het plaatsen van voedsel op de tong. Eten heeft pas resultaat wanneer het voedsel wordt gekauwd en ingeslikt, verteerd en opgenomen in het bloed en omgevormd tot spieren en beenderen, tot kracht en energie. Net zo behoort het leven op ieder moment doortrokken te zijn van wijsheid. Die wijsheid moet tot uitdrukking komen via alle organen en alle zintuigen, zowel uiterlijke (karmandrya's) als innerlijke (jnanendrya's). De mens moet tot dat hoge stadium komen.

Louter opeenhoping van aangeleerde kennis is geen wijsheid. Alleen deugdzaamheid is wijsheid.

Om dienstbaar te kunnen zijn moet men wel gebruik maken van de zintuigen. Zie dat als een onderdeel van het offer aan God. Om de lichaamsmachine in werking te houden, moet voedsel worden gebruikt als brandstof. Voedsel is geen offer, maar maakt offeren mogelijk. Daarom hoeft men niet geringschattend te doen over het nuttigen van voedsel, als was het toegeven aan begeerte (udaraposhana). Het maakt deel uit van de aanbidding.

Rituele aanbidding (puja) is meer dan het plukken van bloemen en die voor een afbeelding plaatsen. De tuinier die zijn best deed de plant waaraan de bloemen verschenen op te kweken, deelt mee in de aanbidding. Het lichaam kan pas functioneren wanneer men het voedsel geeft. De middelen voor een offer zijn zelf een offer.
Alle werk dat wordt gedaan op de volgende drie gebieden is een offer: het gebruik van de wereld voor de aanbidding van God (yajna); de vestiging van vrede en gerechtigheid in de maatschappij (dana); de beheersing en coˆrdinatie van de lichaamsfuncties (tapas). Al het menselijk handelen moet ten dienste staan van deze doeleinden.

Waarheid is God.

Om deze hoogte te kunnen bereiken, moet een leven gefundeerd zijn op hoge zedelijke beginselen, en dat vereist het vermogen te kunnen onderscheiden tussen waarheid en onwaarheid. Zoals men de parel behoudt, maar de schelp wegwerpt, zo moet men het wezenlijke, dat waarheid is, aanvaarden en het niet-wezenlijke verwerpen.
Zoals steeds gaat het om individuele inspanning en goddelijke genade.
Ook moet men voortdurend de belangrijke les in toepassing brengen dat het lichaam en het goddelijk Zelf (Atma) gescheiden zijn. Dit is een bijzonder heilzame oefening. De onderscheiding (viveka) is van toepassing op alle gebieden van het leven, zowel wereldse als geestelijke. Dat is absoluut noodzakelijk om tot besef van de waarheid te komen, de eeuwige waarheid van de schepping; zijn en vernietiging - de waarheid die God zelf is. 

Om de Allerhoogste te kunnen dienen moet men zuiver voedsel gebruiken. Het gaat bij voedsel niet om de hoeveelheid, maar om de kwaliteit. Natuurlijk moet men ook rekening houden met de hoeveelheid. Maar waarvoor is voedsel eigenlijk nodig? Het is nodig om kracht te verkrijgen voor dienstverlening. Wil het offer van dienstverlening (sevayajna) vrucht afwerpen, dan moet men wel voedsel gebruiken, zuiver voedsel. Besteed aandacht aan dit aspect van voeding.

Op zo'n manier moet iedereen voortdurend aandacht schenken aan zijn gewoonten en karaktertrekken. Dan zal de gehechtheid aan het lichaam wegvallen en zal het gemakkelijk vallen de vreugde van het goddelijk Zelf te ervaren.

Voordat de mens tot verwerkelijking kan komen, moet hij zich aan al deze plichten wijden. Alleen door een dergelijk geestelijk leven kan hij zuiver worden, en alleen door die zuiverheid wordt het hem mogelijk de hoogste ziel te verwerkelijken. Wanneer hij daarnaar niet heeft gestreefd, is het nutteloos in zielsangst uit te schreeuwn dat hij niet in staat is geweest God (Paramatma) te bereiken.

In deze stoffelijke wereld kan men zich geen begrip vormen van de waarde van geestelijke inspanning, als men de zuiverheid van een geestelijk leven niet heeft ervaren. Men kan zeggen dat het pas mogelijk is tot geestelijke inspanning te komen nadat men die naar waarde heeft leren schatten. Maar dat is hetzelfde als te zeggen dat men pas het water in kan gaan nadat men heeft leren zwemmen. Men kan alleen maar leren zwemmen door het water in te gaan met een zwemband om. Gebruik zo ook een of andere zwemband voor de geest, en spring onbevreesd in het water van de geestelijke discipline (sadhana). Dan zul je zelf de waarde gaan inzien van geestelijke krachtsinspanning. De aard en gesteldheid van de geestelijke weg zijn alleen bekend aan hen die de weg zijn gegaan. Zij weten dat de weg van waarheid (sathya) en inzicht (viveka) naar God leidt. Zij die die weg niet zijn gegaan, of die zich niet bewust zijn van het bestaan ervan, kunnen er niets over zeggen, noch aan zichzelf, noch aan anderen. [zie ook: Bhagavad Gîtâ van Orde]

Alleen God is werkelijk. God is waarheid. God is liefde. Mediteer over Hem als waarheid, als liefde. Het is mogelijk Hem te verwerkelijken in elke vorm waarop je mediteert. Blijf altijd in het gezelschap van zijn toegewijden. Door zulke samenkomsten (satsanga) zullen inzicht (viveka) en onthechting (vairagya) een deel van je leven worden en steeds sterker worden. Die zullen op hun beurt de geest krachtiger maken en je innerlijke vrede geven. Dan zal je geest opgaan in God. 

Gebruik voor alles wat je doet al je kracht en het volle vermogen van je talenten, en spreek en handel naar waarheid. In het begin zul je falen en moeilijkheden en leed ondergaan. Maar tenslotte zul je slagen, dat kan niet anders, en zul je je de overwinning en de hoogste vreugde beleven. Ik herinner je aan de uitspraak: door je gedrag, door je levenswijze, kun je de waarheid verwerkelijken, kun je God verwerkelijken (Sathyameva jayathi, namritham).

Zelfzucht leidt tot onvrede.

Een mens ontwikkelt in zichzelf een overvloed aan zelfzuchtige gewoonten en gedragingen en bezorgt zich daarmee veel onvrede. 
De aanzet tot dat alles schuilt in zijn machtsbeleving, de zucht naar het versterken van zijn gezag, naar overheersing, naar meer macht; de zucht dus naar datgene wat niet eeuwig is of blijvende vervulling geeft. Maar in feite is het voor een mens onmogelijk ten volle bevredigd te worden in zijn verlangen naar macht. Almacht komt alleen de Bron van alles (Sarveswara) toe. Iemand kan er zeer mee ingenomen zijn dat hij een meester is op elk gebied van kunst, of alle rijkdom bezit, of over de kennis van alle heilige geschriften beschikt en daarvan de behoeder is. Maar van wie kreeg hij dat alles? Die bron moet toch groter zijn. De mens kan zelfs beweren dat het hem allemaal toekomt door zijn eigen inspanningen, door zijn werken, zijn zwoegen. Maar dan nog moet iemand het hem geven, hoe dan ook, dat kan hij niet ontkennen. De bron waaruit alle gezag en alle macht voortkomt is de Heer van allen (Sarveswara). Wie die almacht ontkent en doet alsof hij werkelijk beschikt over het kleine beetje macht dat hij heeft verworven, geeft overduidelijk blijk van egoïsme, eigendunk en zelfzucht (ahamkara). 

In iemand die werkelijk over macht beschikt herkent men waarheid, vriendelijkheid, liefde, geduld, verdraagzaamheid en dankbaarheid. Waar deze eigenschappen wonen is voor zelfzucht geen plaats. Streef er dus naar ze te ontwikkelen.

De stralende pracht van het goddelijk Zelf (Atma) wordt verduisterd door zelfzucht. Wanneer dus die zelfzucht wordt vernietigd, komt er een einde aan alle moeilijkheden, verdwijnt alle ontevredenheid en beleeft men de hoogste vreugde. Zoals de zon zich schuilhoudt achter mist, zo blijft de eeuwige vreugde verborgen achter zelfzucht. Zelfs een stukje textiel of karton kan geopende ogen al belemmeren in hun vermogen om te zien. Net zo weerhoudt het scherm van zelfzucht een mens ervan God te zien, die in werkelijkheid dichterbij is dan wat of wie dan ook. Menige geestelijke leerling (sadhaka) en wereldverzaker (sanyasi) heeft zich, door zich te hechten aan het zelf, de deugden laten ontglippen die in de loop van vele jaren van worsteling en opoffering waren verworven. Want vermogens zonder de vreugde van de verwerkelijking van God zijn als een muur zonder fundament. Geleerdheid op zichzelf heeft geen enkel nut. De heilige geschriften bevatten voorschriften die in praktijk moeten worden gebracht. Al die woorden, al die geleerdheid, wat een verspilling! Om de leringen van de heilige geschriften deel te laten uitmaken van het werkelijke leven, moet men afstand doen van het idee 'ik weet', en de ogen openen voor het werkelijke, en dat proberen te doorgronden. Dan zal men erin slagen de hoogste vrede te winnen.

Het weerbericht kan een zekere hoeveelheid regen aankondigen, maar ook al vouwt men het bericht tien keer op en zet het onder druk, er zal geen druppel regen uit tevoorschijn komen. Het doel van het bericht is niet regen te brengen, maar slechts informatie over regen; de woorden zelf bevatten geen regen. De regen bevindt zich in de wolken die boven ons drijven. Net zo geven de heilige geschriften alleen maar informatie over leerstukken, waarheden, regels, voorschriften en plichten. De hoge waarde van de heilige geschriften ligt in hun uiteenzetting van de methoden voor het winnen van vrede en bevrijding. Maar ze zijn niet verzadigd van de sappen van pure vreugde, en men kan die dus niet verzamelen door een tekst uit te persen. Men moet zelf op onderzoek uitgaan naar de weg, de richting en het doel die door de heilige geschriften worden beschreven. Men moet de weg daadwerkelijk betreden, de juiste richting gaan en het doel bereiken. Wanneer het ik-bewustzijn echter trots wordt en beweert: "Ik weet alles", komt het onvermijdelijk ten val; die misleiding leidt tot de dood.
Het geheim van verlossing ligt in het besef van dit gevaar. Wanneer dit gevaar niet wordt afgewend, is een nieuwe geboorte onvermijdelijk.

Wanneer je dit alles voor ogen houdt als je je overgeeft aan geestelijke oefeningen, zal de wereld met haar zorgen je niet beroeren. Alleen wanneer je je ver van deze waarheid ophoudt, zul je lijden, pijn voelen en ontberingen ondergaan. Een eind van de markt vandaan horen we alleen een onbestemd rumoer. Maar als we dichterbij komen en de markt betreden, onderscheiden we het loven en bieden dat overal plaatsvindt. Zo is het ook wanneer je de werkelijkheid van het Universele Bewustzijn (Paramatma) nog niet kent - het rumoer van de wereld overweldigt je en slaat je met stomheid. Maar wanneer je eenmaal diep bent doorgedrongen in het gebied van geestelijk onderzoek, wordt alles je duidelijk en ontwaakt de kennis van de werkelijkheid in je. Tot dan toe zal er niet meer zijn dan het onbestemde zinledige lawaai van argumenten, woordentwist en vertoon van kennis.

Leerlingen op de weg van toewijding (bhakthi).

Wie het Eeuwige zoekt via de weg van toewijding, moet ernaar streven zich aan het volgende te houden: hij moet de onrust, wreedheid en leugenachtigheid van deze wereld uit de weg gaan en vasthouden aan waarheid, gerechtigheid, liefde en vrede. Daar gaat het op de weg van toewijding om. Wie vereniging met God zoekt, en wie het welzijn van de wereld voor ogen heeft, moet niets geven om lof en blaam, waardering en bespotting, voorspoed en tegenspoed. Zo iemand moet dapper blijven geloven in zijn eigen aangeboren werkelijkheid en zich wijden aan geestelijke verheffing. Niemand, zelfs niet een goddelijke incarnatie (Mahapurusha, Avatar), kan ontkomen aan kritiek en misprijzing, Maar zij buigen niet, zij houden vast aan de waarheid. De waarheid geeft niet toe aan dreigementen. Ook zij die zich laten gaan in kritiek en afkeuring zullen, nadat ze ondraaglijke moeilijkheden hebben ondergaan, gaan beseffen wat de ware aard is van de goddelijke incarnatie, en dan zullen ze hem eer bewijzen. Onwetendheid was de oorzaak van hun falen. Laat de zoeker zich dus ver houden van zulke wankelmoedige en onwetende mensen en niet met hen gaan discussiëren over zijn geloof en overtuiging. Hij moet zich verdiepen in heilige boeken en het gezelschap zoeken van toegewijden van de Heer. [zie: Srîmad Bhâgavatam, de Krishna Bijbel] Later, wanneer hij verrijkt is met de ervaring van zelfverwerkelijking, kan hij zich zonder gevaar in ieder gezelschap begeven, en zelfs proberen anderen te wijzen op de waarheid die hij zelf heeft ervaren.

Onder hen die proberen het goede te doen en de weg van zelfverwerkelijking te gaan kan men drie typen onderscheiden. Ten eerste zijn er zij die zo bang zijn voor ongemakken, verlies en moeilijkheden, dat zij er maar niet aan beginnen. Zij vertegenwoordigen het laagste type (adharma). Ten tweede zijn er zij die aan de tocht beginnen, maar moedeloos worden en zich laten verslaan door hinderhissen en teleurstellingen, en er daarom halverwege mee ophouden. Zij behoren tot het middentype (madhyama). Ten derde zijn er zij die kalm en moedig volhouden en de weg blijven gaan, hoe moeilijk hij ook is en wat voor ontberingen zij ook hebben te doorstaan. Zij vertegenwoordigen natuurlijk het hoogste type (uthama). Deze vastberadenheid en dit geloof en vertrouwen zijn kenmerken voor de toegewijde (bhaktha).

Als je wordt misleid door je gehechtheid aan deze schijnwereld, en wordt aangetrokken door voorbijgaand plezier, geef dan toch niet de middelen prijs waardoor je blijvend en volledig geluk kunt krijgen. Blijf met volle toewijding vasthouden aan je geestelijke plichten.
God kan niet worden gekend zonder geloof en volharding. Alleen liefde (prema) kan een standvastig geloof (sraddha) voortbrengen; alleen uit een standvastig geloof komt wijsheid (jnana) voort; alleen wijsheid leidt tot de allerhoogste vorm van liefde (parabhakthi); alleen door die volmaakte liefde bereikt men God (Paramatma).

Maar hoe wordt liefde gecultiveerd? Dat kan met behulp van twee methoden. Zie ten eerste altijd de fouten van anderen, hoe ernstig ze ook zijn, als onbelangrijk en te verwaarlozen, en zie je eigen fouten, hoe onbelangrijk en te verwaarlozen ze mogen zijn, als ernstig en laat ze droefheid en berouw in je opwekken. Hierdoor voorkom je dat ernstiger fouten en gebreken zich kunnen ontwikkelen, en verwerf je de eigenschappen van broederlijke liefde en verdraagzaamheid. Ten tweede moet je bij alles wat je doet, alleen of met anderen, eraan blijven denken dat God alomtegenwoordig is. Hij ziet, hoort en weet alles. Bedenk bij alles wat je zegt dat God ieder woord hoort. Onderscheid het ware van het onware en spreek alleen de waarheid. Maak bij alles wat je doet het onderscheid tussen goed en verkeerd en doe alleen het goede. Streef ernaar je op ieder ogenblik bewust te zijn van Gods almacht. Het lichaam is de tempel van de individuele ziel (jiva), en daarom is de ziel betrokken bij alles wat er in het lichaam gebeurt. En zo is de wereld het lichaam van God, en is Hij betrokken bij alles wat er in het lichaam gebeurt, of het nu goed is of slecht. Door de waarneembare werkelijkheid van het lichaam en de ziel wordt de niet-waarneembare werkelijkheid van God en de wereld een waarheid voor je.

Iedereen kan de verhouding tussen God en de ziel leren kennen en overtuigd worden van de verwantschap tussen die twee, als hij beschikt over de volgende drie instrumenten:
1) een geest die niet bedorven is door gehechtheid en haat;
2) spreken dat niet bezoedeld is door onwaarheid;
3) een lichaam dat niet besmet is door geweld.

Vreugde en vrede zijn niet afhankelijk van iets buiten je; ze huizen in jezelf. Maar mensen zijn zo dwaas ze buiten zichzelf te zoeken, in een wereld die ze vandaag of morgen gedwongen zijn te verlaten. Word dus vlug wakker. Probeer van alles het wezenlijke te kennen, de eeuwige waarheid. Probeer de liefde te ervaren die God is. Gebruik steeds weer je onderscheidingsvermogen, aanvaard wat waar is en verwerp het overige.
Wie wereldse verlangens blijft koesteren kan niet ontkomen aan leed.

Verering van afbeeldingen.

Velen doen neerbuigend over het vereren van afbeeldingen, maar waar het werkelijk om gaat daarin is het vermogen van mensen de macrokosmos te zien in de microkosmos. 
Mensen zijn overtuigd geraakt van de waarde van beeldenverering door hun ervaring, en die waarde is niet afhankelijk van hun vermogen zich een innerlijk beeld te vormen. Wat men ziet in de levende vorm (virat swarupa) van de Heer, ziet men ook onverminderd en onvermengd in de vorm van het beeld. Beelden dienen hetzelfde doel als bijvoorbeeld metaforen en vergelijkingen in de poëzie. Ze illustreren, versterken en verduidelijken. 

Niet de vormen van dingen geven mensen vreugde, maar de relaties die zij ermee hebben. Van alle kinderen maakt alleen haar eigen kind de moeder gelukkig. Dit geldt voor iedereen en alle dingen.
Als men voor iedereen en voor alles in het universum die verwantschap, die goddelijke liefde (Iswara prema) kon voelen, wat zou men dan een overweldigende vreugde ervaren! Alleen zij die het hebben beleefd kunnen het begrijpen.

Studie.

Heilige geschriften verdienen het te worden gelezen en gehoord. Ook behoort men onophoudelijk Gods naam te noemen en ernaar te luisteren. Sommige ziekten vereisen een medicijn voor uitwendig gebruik, terwijl voor andere ziekten het medicijn moet worden ingenomen. Maar voor de universele ziekte die 'kringloop van geboorte en dood' (bhavaroga) heet, worden het voortdurend zingen of noemen van Gods naam (kirtana), het luisteren ernaar (sravana) en ook andere medicijnen voor uit- en inwendig gebruik voorgeschreven. Een leerling op het geestelijk pad kan Gods genade winnen, en die van zijn meester en van zijn mede-toegewijden. Maar die genade baat hem niets als hij zich niet verzekert van nog een andere genade, de genade van zijn eigen, diepste bewustzijn (anthakharana). Zonder die genade heeft al het andere geen waarde en gaat hij ten onder. 

Het is niet gemakkelijk Gods genade te winnen. Het ik-gevoel (ahamkara) dat iemand doet zeggen "ik heb het gedaan" moet met wortel en al uit het hart worden getrokken. Iedereen, geleerd of ongeletterd, moet een overweldigende drang voelen om God te kennen. God heeft al zijn kinderen even lief, want licht te brengen is de aard van het licht. Sommigen gebruiken dat licht om goede boeken te lezen, en anderen om er hun dagelijkse taak in te verrichten, welke dan ook. Zo kan men ook Gods naam reciteren en daardoor dichter bij Godverwerkelijking komen, of zich ondertussen overgeven aan kwade praktijken. Het hangt er geheel van af hoe je het licht gebruikt. Maar Gods naam is onbesmet, voor altijd en eeuwig. 

De noodzaak van tijdloze kennis.

Wat beheersen de mensen toch veel kunsten, vaardigheden en wetenschappen! Wat een machines hebben ze niet uitgevonden! Over hoeveel kennis beschikken ze niet! En toch ervaren ze geen innerlijke vrede die de voorwaarde is voor geluk. Integendeel, met de dag voert al die kennis ze naar dieper water, terwijl de vrede zich steeds meer terugtrekt in de verte.

Dat komt doordat die kunsten en wetenschappen slechts vergankelijke waarde hebben, en de machines slechts voorzien in wereldse gemakken, en de kennis zich alleen bekommert om het tijdelijke en voorbijgaande. Deze kennis openbaart niet het diepste geheim van het universum. Er is een geheim dat, als men het kent, alle geheimen onthult, zodat alle moeilijkheden worden opgelost, alle knopen kunnen worden ontward. Er is een wetenschap die als men haar beheerst, meesterschap geeft over alle wetenschappen. Die sleutelwetenschap is de Tijdloze Kennis (sanathana vidya).

Als men een boom wil verwijderen, moet men zijn hoofdwortel doorhakken. Het heeft geen zin de boom te vernietigen door zijn bladeren er een voor een af te trekken. Dat zou te lang duren, en het zou bovendien geen resultaat hebben. De zieners uit de oudheid waren op de hoogte van die kennis (vidya), maar nu schamen de Indiërs zich ervoor die kennis op te eisen als hun erfdeel. Door zich te oefenen in ascese zagen de zieners God en verkregen ze zijn genade. Zij brachten de kennis die zij zo stoutmoedig hadden ontdekt onder woorden. Zoekers uit andere landen bestudeerden hun boeken en verklaarden dat India voor de hele wereld een weg had gebaand. Dit alles is bekend. De lamp verlicht het huis, maar precies aan de voet ervan blijft een donkere plek bestaan. India weet niets af van die schat, of geeft er niet om. Kunnen we dit toeschrijven aan het spel van het lot en erover blijven zwijgen?

In voorbije tijdperken voerden de Indiërs hun dagelijkse riten uit, zaten op gereinigde plaatsen, omringden zich met heiligheid, en verdiepten zich in de studie en toepassing van de heilige geschriften (Veda's en Upanishads). Bovendien tekenden zij hun ervaringen op om anderen te leiden, en ook om ze in hun eigen herinnering terug te kunnen brengen. Maar hun kinderen en kleinkinderen legden die boeken op het altaar en vereerden ze zoals het behoort. Vervolgens zijn ze verwaarloosd en vervallen tot stof en afval. De palmbladeren zijn uiteengevallen en ratten hebben er gaten in geknaagd. Maar gretige onderzoekers uit het Westen hebben de overblijfselen verzameld, beseften dat ze onvergelijkelijke bronnen van verlichting vertegenwoordigden en onschatbare parels van wijsheid bevatten, hieven ze in verering op en verklaarden dat ze een kostbaar geschenk waren van het eeuwige India (Bharathakanda) aan hen zelf en hun kinderen. Ze namen ze mee naar hun woonplaatsen overzee met vreugde in hun ogen en dankbaarheid in hun hart.

Moet ik nu onthullen wat de kinderen van India hebben gedaan? Ze hebben de boeken niet opengeslagen, niet gekeken wat erin staat, en zich er zelfs niet om bekommerd. Slechts èèn op een miljoen leest ze, en zelfs die wordt belachelijk gemaakt als een dwaas, een idioot. Men lacht om die boeken en beschouwt ze als verzamelingen van leugens en legenden, en de historiciteit van de boeken en de schrijvers wordt in twijfel getrokken. Men wil niets weten van Sanskriet, want het is "zo moeilijk te leren", en men laat de schat maar over aan geleerden van andere landen. Wat een droevig schouwspel toch! Het zou nog wat goedmaken wanneer men zorgvuldig studie maakte van de moedertaal, maar zelfs dat gebeurt niet; het is verwaarlozing en verwaarlozing, overal.

Nee, ik veroordeel wereldse vreugde niet. Ik ben blij wanneer mensen gelukkig zijn. Maar geloof alsjeblieft niet dat hun soort geluk blijvend is. Ik ben ervoor dat jullie alle kunsten en wetenschappen bestuderen om werelds geluk te vinden. Maar ik wil allen eraan herinneren dat dit soort geluk niet eeuwig is.

Van blijvend geluk kan men zich alleen maar verzekeren door èèn soort kennis, de kennis van de eeuwige waarheid (upanishad vidya). Het is de kennis die leidt tot verwerkelijking van God, en die werd onderwezen door de wijzen (rishi's) van de oudheid. Alleen die kennis kan de mens redden en hem vrede geven. Er is geen hogere kennis, dat is een onbetwistbaar feit. Of je vreugde beleeft of verdriet, en hoe je ook je brood verdient, houd het oog onafwendbaar gericht op de kennis die uit God is (Brahma vidya). Als alleen maar je intelligentie wordt gescherpt, zonder de groei en praktizering van deugden, en als je brein zich slechts vult met informatie, kan de wereld niet vooruitgaan en zal haar welzijn in gevaar komen.

Maar de mensen lijken nu hun geloof in deugden te verliezen, want het onderwijssysteem geeft in het geheel geen plaats aan geestelijke opvoeding en geestelijke oefening. Echte opvoeding leidt niet tot bederf van de prachtige deugdzaamheid van jongens en meisjes, en stelt zich er niet mee tevreden hun hersens te vullen met onnutte rommel. Alleen die opvoeding brengt zegen die volledig ruimte geeft aan alle deugden die kenmerkend zijn voor de mens.

De objectieve wereld is niet werkelijk.

In feite zien mensen schaduwen en houden ze die voor de werkelijkheid. Zij nemen lengte, breedte, hoogte en dikte waar en trekken daaruit de conclusie dat ze een voorwerp voor zich hebben. Zij ervaren een reeks sensaties en herinneringen, en leiden eruit af dat ze door iets bepaalds worden veroorzaakt. Zo houden zij schijn voor werkelijkheid en noemen dat wijsheid. Hoe kan dat nu wijsheid zijn? Kan de afbeelding van een persoon ooit hem zelf zijn? En als iemands afbeelding voor hem zelf wordt gehouden, kunnen we dat dan kennis noemen? Tegenwoordig is alle kennis van deze soort. Wat wordt gekend als een voorwerp is geen werkelijkheid; de werkelijkheid ervan is onkenbaar.

De aanhanger van het non-dualisme (het adwaitha-standpunt) gelooft in de uitspraak "aham Brahmasmi" - "ik ben God". Hoe is hij tot die overtuiging gekomen? Waarom zegt hij het? Vraag het hem en hij zal antwoorden: "De heilige geschriften zeggen dat het zo is, en mijn goeroe leerde het mij ook." Maar je hebt niet het recht die uitspraak te doen door hem te leren. Zal iemand die deze drie woorden - aham, Brahma en asmi - beheerst, tot eenheid met God komen? Nee, alleen onophoudelijk streven, in talloze geboorten, en de getrouwe uitvoering van de voorgeschreven plichten zuiveren de geest. In zo'n geest kiemen de zaden van toewijding, en als ze met zorg en kennis van zaken worden opgekweekt, komen er bloemen en verschijnen er vruchten die rijpen en zich vullen met zoetheid en geur. Wanneer die vruchten worden gegeten, wordt de mens èèn met het Allerhoogste, de kracht die alle dingen en alle gebieden doordringt en een eeuwig aanwezig bewustzijn is dat van vreugde is vervuld.

Iemand mag dan het gezegde "aham Brahmasmi" correct uitspreken, en geheel op de hoogte zijn van de afleiding van de woorden, maar als hij niets af weet van 'de wereld', zich onbewust is van het 'ik' en volledig in het duister tast als het om 'God' gaat, kan hij dan de zeldzame vreugde van een wijze beleven?
Niet de beheersing van woorden en hun betekenis telt; het gaat om het niveau van bewustzijn, de eigen ervaring.

Alleen klei is werkelijk. Het idee dat er een pot is komt voort uit miskenning van de klei. Klei is de basis, het materiaal van de pot. Hoe kan een pot bestaan zonder klei? Hoe kan het resultaat bestaan zonder de oorzaak? Alleen aan de onwetende doet de wereld zich voor als veelheid. Voor een wijze is er alleen God, waarop al het andere wordt geprojecteerd, waarin alles bestaat. Hij kent alleen de goddelijke Geest, er is niets anders. Hij ervaart alleen dat alles èèn is (adwaitha).

Als de wereld werkelijkheid is, zou zij ook moeten worden beleefd tijdens het stadium van de droomloze diepe slaap. Maar wij zijn ons dan niet van haar bewust. De zichtbare wereld is net zo onwerkelijk als de droomwereld.
Zoals door illusie een stuk touw een slang wordt, zo gaat de werkelijkheid van God schuil achter de wereld. Men ziet niet tegelijkertijd de slang en het stuk touw; het hele stuk touw is tot slang geworden. Net zo is God deze hele wereld, die enorme gevarieerdheid in vormen en namen, die op een dieper niveau echter onwerkelijk is en het product van verbeelding. Alleen God is werkelijk.
De lucht kan zich weerspiegelen in een vat met palmwijn, maar verontreinigt die niet. Net zo woont het goddelijk Zelf in dit voertuig, het lichaam, en blijft zuiver, onaangetast. De vruchten van handelen, goed of slecht, eerlijk of oneerlijk, hechten zich aan het voertuig, en niet aan de Inwoner, de Getuige.

Wanneer dit inzicht daagt, gaan zowel karma dat in de toekomst moet worden uitgewerkt (agami- en sanchitkarma), als karma dat nu wordt uitgewerkt (prarabdhakarma) ervoor op de vlucht. Ja, zelfs karma dat nu wordt uitgewerkt kan worden overwonnen. Want Gods wil is almachtig, en voor almacht kunnen er geen grenzen, geen uitzonderingen zijn. Wanneer je door je geestelijke inspanningen (sadhana) de genade (sankalpa) van God wint, kun je door die genade het nu gedragen karma overwinnen. Laat je door niets ontmoedigen.

Het lijden en de ontberingen in deze wereld berusten op illusie en zijn voorbijgaand. Houd deze belangrijke waarheid altijd vast voor ogen, en begeef je moedig op de weg van geestelijk leven, een leven van toewijding aan God.

Het leven is een reis die wordt bepaald door de diepe indrukken 
die in het verleden op de geest zijn gemaakt (samskara's).

Mensen zijn voortdurend in de weer en ondernemen van alles, dat weten we allemaal. We doen zoveel, dat vierentwintig uren soms te weinig lijken voor onze dagelijkse activiteiten. We drinken, eten, lezen, lopen, zitten, en daarnaast dromen we nog, hebben een hekel aan anderen, scheppen op, prijzen anderen, huilen, lachen, mokken, hopen - en dat alles gaat zonder ophouden door. We vullen er ons hele leven mee. Al deze activiteiten zijn heel nauw verbonden met onze geest, en zo wordt het leven louter een verzameling van indrukken die invloed hebben op ons karakter en onze persoonlijkheid.

Activiteiten kunnen onderverdeeld worden in goede en slechte. Van beide moeten we de uitwerking op ons leven onderzoeken. Wat een jongen doet in de jaren van zijn vroege jeugd verdwijnt even vlug uit de herinnering als de woorden die hij op een leitje schreef. Als de gebeurtenissen uit onze eigen jeugd al gedoemd zijn in het vergeetboek te raken, hoe kunnen we ons dan nog iets herinneren uit een vorig leven? Zonder daarop in te gaan, kunnen we zeggen dat het onjuist is te denken dat alleen maar gebeurtenissen die we ons kunnen herinneren echt hebben plaats gevonden en ons karakter hebben gevormd. Al die vele activiteiten die in vergetelheid zijn geraakt en overspoeld door eropvolgende gebeurtenissen hebben in onze geest indrukken nagelaten van hun gevolgen, als een blijvende neerslag. Wanneer je voor het slapen gaan probeert wat er gebeurd is die dag in je herinnering te roepen, zullen niet alle gebeurtenissen gehoor geven aan je oproep.

Als dit al geldt voor de gebeurtenissen van een enkele dag die we vergeten als ze niet verbonden zijn met vreugde of verdriet, wat moeten we dan zeggen van de gebeurtenissen van de afgelopen week of maand, om niet te spreken van het laatste jaar? Alleen de belangrijke gebeurtenissen worden scherp geregistreerd, dat zijn de indrukken die tot neigingen uitgroeien. De overige vervagen en verdwijnen tenslotte.

Terwijl de mens ontelbare daden verricht, reusachtig veel ervaring en kennis opdoet en allerlei lessen leert uit talloze verschillende activiteiten, behoudt hij daarvan als zijn kapitaal slechts vier of vijf die sterk, diepgeworteld en levenskrachtig zijn.

In beslag genomen door het levensspel, verwerft de mens toch niet meer dan bepaalde indrukken die tot neigingen (samskara's) leiden.

Een handelaar rekent aan het einde van de dag, van de maand of van het jaar uit welke vorderingen hij heeft en wat hij schuldig is, en maakt de balans op die hem èèn getal oplevert: zijn inkomsten. Zo eindigt ook alles in het bedrijf dat leven heet, als men verwerkt heeft wat gegeven en genomen is, in een klein bedrag aan netto-verdiensten. Helemaal aan het einde van het leven is het dat kleine bedrag dat in de herinnering komt. Het zijn de ervaringen die levend blijven tot het allerlaatste ogenblik - die twee of drie die opduiken in het bewustzijn wanneer men terugdenkt aan alles wat er gebeurd is in het leven; die houden zich staande, en die zijn het wat men werkelijk heeft bereikt.

Dit betekent niet dat alle andere daden en ervaringen verspilling zijn geweest. Dat men ze vergeet betekent slechts dat ze hun werk hebben voltooid en hun waarde verwerkelijkt.

Wie duizenden guldens in een zaak heeft gestopt, voelt zijn hart bevriezen als er een verlies is geleden van enkele duizenden gulden, maar het hart springt op van vreugde wanneer er enkele duizenden winst zijn gemaakt. Zo is het ook in het bedrijf van het leven. Als er in het uur van de dood het verlangen is de tong te bevredigen, is dat het bewijs dat de tong het hele leven lang de baas is geweest. Als een vrouw in haar laatste ogenblikken nog denkt aan haar kind en ernaar verlangt het te liefkozen, overheerste gedurende haar hele leven de neiging, de samskara, van de liefde voor het kind. Daarmee wordt aangetoond dat alle andere ervaringen in vergetelheid zijn geraakt.

Er zijn dus bepaalde neigingen in ons leven die alle andere overheersen en zich tot het laatste toe handhaven. Dit moeten we begrijpen van het leven. Het netto-resultaat van heel ons leven en al ons zwoegen is datgene wat in onze herinnering komt in ons laatste ogenblik. Richt daarom de hele levensstroom op het verkrijgen van die neiging die je als de beste beschouwt voor het laatste ogenblik. Richt dag en nacht je aandacht erop. Het gevoel dat overheerst op het ogenblik van de dood werkt in het volgende leven met grote kracht. Deze waarheid moet de mens ook in dit leven leiden, want de neigingen zijn de middelen zowel voor deze reis als voor de volgende.

Begin er daarom vanaf morgen mee je steeds de onvermijdelijke dood in gedachten te brengen en onderneem je levensreis met goede wensen voor allen, houd je nauwgezet aan de waarheid, zoek steeds het gezelschap van goede mensen en blijf je geest onafwendbaar op God richten. Doe niets dat kwaad voortbrengt, vermijd kwaadwillige en schadelijke gedachten en hecht je niet aan de wereld. Als je zo leeft, zal je laatste ogenblik zuiver, lieflijk en gezegend zijn. Om zo'n eindpunt te kunnen bereiken, moet je er je hele leven gedisciplineerd naar hebben gestreefd. De geest moet overgehaald worden tot goede neigingen. Iedereen moet zich nauwgezet onderzoeken, zijn gebreken opsporen en zich inspannen ze recht te zetten. Als een mens zich bewust wordt van zijn eigen gebreken en ze blootlegt, is dat als een wedergeboorte. Hij begint dan opnieuw, vanuit een nieuwe jeugd. Dit is het echte ogenblik van ontwaken.

Eeuwig sluipt de dood achter het leven aan. Toch wil de mens zelfs het woord dood niet horen noemen. Alleen al het horen van dat woord wordt als onheilzaam beschouwd. Maar hoe onverdraaglijk het woord ook klinkt, ieder levend wezen komt op elk moment wat dichter bij die gebeurtenis. Als je besloten hebt op reis te gaan en een plaatsbewijs voor de trein hebt gekocht, zal die je, of je nu rustig zit, of ligt, of leest, of mediteert, en of je het nog wilt of niet, naar je bestemming brengen. Net zo heeft ieder levend wezen bij zijn geboorte een kaartje naar de dood gekregen en is daarmee op reis gegaan. Hoe je ook probeert je te verzetten en welke voorzorgsmaatregelen je ook neemt, de dag zal aanbreken dat je je eindbestemming hebt bereikt. Alles kan onzekerheid inhouden, maar de dood is een zekerheid. Het is onmogelijk die wet te veranderen.

De mens heeft zijn ogen, oren en tong gewend aan een overdaad aan steeds weer nieuwigheden; nu moet hij ze gewend laten raken aan tegengestelde neigingen. De geest moet op het goede worden gericht, en iedere minuut moeten de activiteiten vanuit dat standpunt worden beoordeeld. Elke activiteit wordt dan als een beitelslag waarmee het blok steen van de menselijke persoonlijkheid vorm aanneemt. Een verkeerde slag kan een ernstig verlies betekenen en het blok misvormen. Daarom moeten zelfs de nietigste activiteiten met zorg en toewijding worden verricht. 

Aan iemand die op het punt staat te verdrinken, biedt zelfs een rietstengel nog enig houvast. Voor iemand die probeert zich te bevrijden uit de kringloop van geboorte (samsara) kunnen de juiste woorden een machtige hulp betekenen. Geen enkele goede daad kan verloren gaan, nee, en zelfs geen enkele slechte daad, want ook die heeft zijn gevolgen. Probeer dus elke activiteit te vermijden die ook maar een spoor van kwaad in zich draagt. Houd je ogen zuiver, vul je oren met woorden van God en met verhalen van goddelijke werken, en sta ze niet toe te luisteren naar laster. Gebruik je tong om goede, vriendelijke en ware woorden te spreken die altijd herinneren aan God. Als je je hiervoor zonder ophouden inspant, moet de overwinning je wel toevallen. Om zulke heilige neigingen te verkrijgen, moet men de stroom van hoogwaardige gedachten en gevoelens zonder onderbreking gaande houden.

De handen moeten gebruikt worden om het goede te doen. Draag Gods naam innerlijk in je mee en ga de goddelijke weg (swadharma). Terwijl je handen zich bezig houden met dienstverlening, moet je geest zich in al het goddelijke verdiepen, dan kan er geen kwaad zijn. Wanneer de regen neerstort op de bergtoppen en het water zich zomaar langs de flanken naar beneden haast, vormt zich daaruit geen rivier. Wanneer alle water zich echter samentrekt in èèn bepaalde richting, vormt zich een beek, een stroom, een stortvloed en tenslotte een brede rivier waarin de regens de zee bereiken. Water dat in èèn richting uitstroomt bereikt de zee, maar water dat in vier richtingen wegvloeit zakt weg en gaat verloren. Dat gebeurt ook met de neigingen. Wat voor nut hebben ze als ze maar komen en gaan, vandaag langs deze weg en morgen langs die? De heilige stroom van goede neigingen moet gedurig en in zijn volle omvang door het gebied van heilige gedachten vloeien en tenslotte, in het uur van onze dood, in de oceaan van eeuwige vreugde uitmonden. Werkelijk groot is degene die dat doel bereikt!

Misschien zijn twintig hamerslagen niet genoeg om een brok steen te klieven, maar lukt het bij de eenentwintigste. Zijn dan de twintig slagen nutteloos geweest? Natuurlijk niet. Elk van de twintig slagen droeg bij aan het uiteindelijk succes dat het resultaat was van de samengevoegde effecten van alle eenentwintig slagen. Zo is de geest verwikkelt in een strijd met de wereld, zowel binnenin je als buiten je. Het spreekt vanzelf dat je daarin niet altijd de overwinning behaalt. Maar een mens kan de eeuwige vreugde winnen door zich geheel te wijden aan goed werk, en door zijn geest vervuld te laten zijn van liefde voor God. Laat ieder ogenblik van je leven vol zijn van die liefde. Dan zullen slechte neigingen het laten je iets in de weg te leggen. Als iemand voortdurend in de geest bij God vertoeft, zal hij automatisch alleen nog maar naar weldadige activiteiten toegetrokken worden. In alle vormen van geestelijke discipline gaat het erom het denken uit te schakelen, en dan komt de dag dat een of andere goede daad daarin slaagt, net zo als de eenentwintigste slag de steen kliefde. Aan deze overwinning hebben alle goede daden in het verleden bijgedragen - ook de kleine tellen, geen enkele is verspild.

Zoek in je geestelijke strijd bescherming bij God zelf. Om haar kind moed te geven spoort de moeder het aan een paar stapjes te doen en dan terug te komen, maar ze zorgt ervoor dat het niet valt. Als het wankelt en op het punt staat het evenwicht te verliezen, haast de moeder zich erachter aan en vangt het op voordat het valt. Ook God (Ishwara) houdt de individuele ziel (jivi) nauwlettend in het oog. De mens is voor Hem als een vlieger waarvan hij het touw in de hand heeft. Soms geeft Hij er een ruk aan, en soms viert Hij het, maar wees, wat Hij ook doet, vol vertrouwen en onbezorgd, want Hij houdt het vliegertouw vast. Wanneer dat tot een vast geloof is geworden, tot een gevoel dat zich heeft omgezet in een blijvende neiging (samskara), zul je vervuld worden van de geur van liefde (premarasa).

Het vliegertouw verbindt liefde en genade. De vlieger, de individuele ziel, wordt daardoor verbonden met God. Zorg ervoor dat je weldadige neigingen verwerft, zodat liefde en genade met elkaar worden verbonden en hun verbinding steeds sterker wordt.

De neigingen vormen of misvormen de individuele ziel. Zij zijn de treden waarlangs alle zielen op het doel af kunnen gaan. Met behulp van hun neigingen moeten de mensen zich door verlies en verdriet heen worstelen. Alleen goede neigingen brengen de mens bij God. Elke ziel moet zich geheel wijden aan weldadige activiteiten (sathkarma); die vormen de wezenlijke verering van God (puja) en zijn de beste manier om zich voortdurend bewust te blijven van God. Ze zijn ook het mooiste lied. Ze verspreiden liefde zonder onderscheid te maken, zonder verschillen te zien. Ze zijn de dienstverlening die als een plicht op de ziel rust.

Wijd je geheel aan zulke activiteiten (karma's). Laat het denken aan God  een ononderbroken feest voor je zijn. Dat is de koninklijke weg naar het doel dat je moet bereiken.

De Eeuwige Waarheid is de goddelijke Moeder van de mensheid.

De Eeuwige Waarheid (Sanathana Dharma) is de Moeder van alle religies, van alle ethische voorschriften en van alle opvattingen over deugdzaamheid (dharma) in de wereld. En het land Bharatha - het land dat zich verbonden heeft met God, India - is het huis waar de Moeder werd geboren. Wat zijn de Bharathya's  bevoorrecht! Wat een luisterrijk land is dit!

De hele wereld is het lichaam van de Heer van de wereld, en Bharatha is van dat lichaam het voortreffelijke oog. Zonder het oog is het lichaam immers geen meester over zichzelf? Bharatha mag zich verheugen in de schoonheid van twee ogen: de geopenbaarde heilige geschriften (Veda's) en de morele voorschriften (Sastra's). Die laten zonder twijfel zien dat de Bharathya's over een neiging beschikken die we niet bij enig ander volk vinden. In de Eeuwige Waarheid wordt namelijk de waarheid van alle religies verkondigd, en voor de hele mensheid is tolerantie voor alle religies een goddelijke plicht (dharma). Hoewel ze in verschillende gebieden zijn ontsprongen en door verschillende beddingen gaan, bereiken alle rivieren tenslotte de oceaan. Net zo is het gesteld met de verschillende manieren waarop de verschillende volken hun goddelijke plichten vervullen waarmee ze elk op hun eigen manier God vereren en de oceaan bereiken van Gods tegenwoordigheid. Al die verschillende wegen in verschillende richtingen komen tenslotte samen in het middelpunt dat de Eeuwige Waarheid is. De aanhangers van de verschillende religies kunnen delen in de Eeuwige Waarheid door waarheid te spreken, jaloezie en boosheid te vermijden en alles te doen met een liefhebbend hart. Allen die moedig naar de Eeuwige Waarheid leven, zullen haar bezitten en verdienen het dan Bharathya's te worden genoemd.

Van de oudste tijden af heeft de Hindoe-religie zonder onderbreking de meest vooraanstaande plaats onder de religies ingenomen. De Hindoes zijn het enige volk dat gedurende het hele historische tijdperk is blijven bestaan zonder te zijn vernietigd. In deze religie hebben mensen meer dan in enige andere religie in liefde, gelijkwaardigheid en dankbaarheid geleefd. De Hindoes hebben hun opvattingen over goddelijke deugd (dharma) te danken aan de ontdekking van filosofische principes en aan de openbaringsgeschriften (Veda's). Zij hebben gedronken van de essentie van de Veda's, die zonder begin en zonder einde zijn. Alleen een land dat zo heilig is kan een geestelijke mijn zijn voor de wereld. In verschillende gebieden komen, diep in de aarde, mijnen voor met verschillende metalen, en in India vindt men de mijn van de Eeuwige Waarheid die de essentie is van al haar heilige geschriften, de Sastra's, de Veda's en de Upanishads.

Het geluk stond aan de kant van de bewoners van Bharata, want terwijl de schatten uit de mijn van Eeuwige Waarheid deel gingen uitmaken van hun dagelijks leven, werden in datzelfde land ook grote geesten geboren die leiders werden en denkers, uitleggers, apostelen en leraren, en ook zieners en mensen die hun leven in dienst stelden van de gemeenschap (karma yogi's), wijzen, verwerkelijkte zielen, en mensen met goddelijke hoedanigheden, die allen geworteld waren in deze religie. Zo kon het gebeuren dat deze Eeuwige Waarheid, die overvloeide van diepzinnigheid, zich over de wereld verbreidde. Maar in hoeveel landen men haar ook tegenkomt, haar thuisland is Bharatha.

Bekijk de tegenwoordige wereld eens en zie hoe apparaten, auto's en nieuwe typen machines in het ene land worden ontworpen en worden uitgevoerd naar andere landen. Maar men vergeet niet wat het land van herkomst is. Deze producten kunnen alleen worden vervaardigd dankzij talloze experimenten. Alleen op die basis kunnen dingen worden gemaakt. De Eeuwige Waarheid werd geboren in India, en andere volken dronken van haar water dat hen werd aangereikt door grote wijzen en de boeken die zij schreven. Maar het land van herkomst, waar de basis werd gelegd, kan niet worden genegeerd, dat is onmogelijk. Het wekt echter enige bezorgheid dat in onze tijd in het land waar de heiligen werden geboren die deze goddelijke idealen (dharma) vorm gaven en koesterden, nieuwe opvattingen als idealen worden aanvaard, terwijl men zich niet meer bekommert om de Eeuwige Waarheid, en de achting daarvoor overlaat aan mensen in andere landen, zonder de zoete geur ervan te hebben opgesnoven en zonder benul van haar betekenis. Ja, men verstikt haar in zinloze woordentwist. Dit komt natuurlijk doordat er geen goede gidsen meer zijn die de weg zouden kunnen wijzen. Maar zelfs als die er zijn, zwichten de mensen voor de nieuwe idealen en raken eraan gehecht, terwijl ze in feite niet meer betekenen dan de lekkernijen (pakoda's) zoals je ze op de markt koopt. Ze zijn aantrekkelijk door hun geur en worden gekocht door mensen die geen onderscheid weten te maken, ook al beschikken ze innerlijk over de waarheid die dezelfde is als de Eeuwige Waarheid. Maar daarvan gaat geen betovering uit door uiterlijk vertoon, en daardoor krijgt ze geen aandacht; men moet haar proeven. Tegenwoordig laat men zich echter drijven door opwellingen en modegrillen, daar ligt de fout. Men heeft er een gewoonte van gemaakt zijn eigen werkelijkheid te verwerpen en de waarden (dharma) van anderen over te nemen. Wat een ernstige fout is dat. Voor Bharathya's betekent het een miskenning van goddelijke deugd (dharma) als men zich laat verlokken door uiterlijke vormen en uiterlijk vertoon. Nergens anders dan in de Eeuwige Waarheid (Sanathana Dharma) vindt men de waarheid zo zuiver en de liefde zo volmaakt. De Eeuwige Waarheid is de waarachtige uitdrukking van waarheid. Zij is het erfgoed van iedereen. Heiligheid houdt zich niet aan grenzen. Heiligheid is èèn, zonder een tweede.

Allen die in dit leven zijn bevrijd doordat zij verankerd bleven in de Eeuwige Waarheid, die de genade van God hebben verdiend, die begrepen hebben wat waarheid is en die tot verwerkelijking zijn gekomen, zijn Bharathya's. Bharathya's hebben altijd, zonder te letten op stand, geloof of sekse, eer bewezen aan hen die tot de heilige staat waren gekomen. Want die heiligheid verbrandt dergelijke beperkingen. Alleen in die staat is het mogelijk alles als eender te zien. Streef dus stoutmoedig naar verwerkelijking van de Eeuwige Waarheid. Dat is het geboorterecht van Bharathya's.

Als we de geschiedenis van de vroegste tijden af bestuderen, kunnen we tot in detail te weten komen in welke groeperingen van de Hindoe-samenleving de grote persoonlijkheden werden geboren. Goddelijke incarnaties, goddelijke afgezanten en bevrijde zielen zoals Rama, Krishna, Balarama, Janaka en Parikshit, en wijzen zoals Viswamitra, werden geboren in de kaste van de krijgers (kshatriya's). Kenners van het Absolute (Brahmarishi's), grote godgeleerden, ingewijden in de goddelijke wetboeken (Sastra's) en kenners van de Veda's kwamen uit de priesterkaste (Brahmanen).

Schrijvers van grote epische werken zoals de [Maha]Bharatha en de Bhagavatha behoorden tot de kaste van de arbeiders (Sudra's). Veel grote toegewijden van de Heer behoorden tot de lagere kasten. Om de heiligheid te verwerven die niet meer wordt besmet door de wereld, en om het Universele Zelf (Paramatma) te bereiken, moet men zijn geestelijke plichten (sadhana) nakomen; omstandigheden zoals kasten staan daarbij niet in de weg. Wel moet men vertrouwen hebben in de genade die ervoor nodig is, en men moet geregeld en gedisciplineerd zijn geestelijke oefeningen doen.  

Maar tegenwoordig doen degenen die zulke heilige Bharathya's hadden moeten zijn de Hindoe-religie veel kwaad. Zij slaan geen acht meer op de levensprincipes van bovengenoemde grote persoonlijkheden, maken er geen studie van en volgen hun aanbevelingen niet op. Zij voegen zich naar de veranderende tijden en worden - in overeenstemming met het gezegde dat in benarde tijden het denken tot kwaadwilligheid vervalt - slaven van de zucht naar eer en roem, en van het verlangen naar macht en een goede positie, terwijl zij geen zelfzuchtig middel schuwen om het hun vrouw en kinderen naar de zin te maken. Toch zijn er nog velen die iedereen in gelijke mate liefhebben, in wie geen zelfzucht is, die zich in dienstbaarheid geven aan de mensheid en voor wie alles een offerande is. Maar zij worden klein gehouden; zij krijgen geen waardering en worden niet geduld in hoge posities, want die worden opgeëist door de boosaardigen, de oplichters, de onrechtvaardigen.

Al is de oceaan nog zo wijd en diep, als er in de diepte een aardbeving plaats vindt, trekt het water zich terug, en wanneer de beroering voorbij is, neemt het zijn plaats weer in. Ook die goede mensen trekken zich terug zonder zich te laten overvallen door de beving van onrecht, immoraliteit, zelfzucht en uiterlijk vertoon, en zodra het rumoer is bedaard, nemen zij hun plaats in de wereld weer in. Schijngezag en zelfverheerlijking zijn nooit bestendig. "Groeien betekent slechts vervallen" wordt wel gezegd. De huidige onvrede heeft niets te maken met groei en is in werkelijkheid verval. Want, zie eens hoe de Bharathya's die van de vroegste tijden af opgroeien in een wereld van gerechtigheid en zuivere gevoelens, van zelfbeheersing en eerbied voor elkaars goede naam, en die de moedermelk indronken van de Veda's, Sastra's en Upanishads, en die van huis en haard verdreven volken verwelkomden, eer bewezen en zonder onderscheid te maken liefhadden, hoe die Bharathya's vandaag de dag hun eigen landgenoten uit machtsbegeerte en eigenbelang zwart maken, afgunstig zijn op de welstand van een ander, uit razende begeerte elkaar bedriegen, en hen die het werkelijk goed met ze menen op een afstand houden. Ze jagen slechts hun eigen zelfzuchtige doeleinden na en ontwikkelen eigenschappen die voorheen ondenkbaar waren in de Hindoe-samenleving, zo schandelijk. Ze volgen dwaalwegen, houden er een verkeerde levensstijl op na en worden slachtoffer van twist en rusteloosheid, omdat ze het kwaad niet meer vrezen en niets meer geven om God, discipline, eerbied en geloof. De neergang is werkelijk onbeschrijflijk.

Hindoebroeders! Kinderen van Bharath! Jullie die de Eeuwige Weg (Sanathana-weg) volgden! Waar zijn de mannelijke kwaliteiten van weleer gebleven? Wanneer zal jullie leven weer gekenmerkt zijn door waarheid, tolerantie, goede zeden en discipline? Sta op, ontwaak, vestig opnieuw het goddelijk Rijk (Rama Rajya) met de schitterende verblijven van waarheid (sathya), rechtschapenheid (dharma) en innerlijke vrede (santhi). Heb je Bharathya-broeders lief en houd je aan de Eeuwige Waarheid (Sanathana Dharma). Doof de laaiende vlammen van onwetendheid, onvrede, onrecht en afgunst met het water van liefde, verdraagzaamheid en waarheid. Ontwikkel het gevoel voor gemeenschappelijkheid. Vaag alle jaloezie en boosheid weg. Breng je de levensregels van de heiligen in gedachten, de eigenschappen van de allergrootsten en van het Rijk van God. Laat ieder zijn eigen fouten onderkennen en begrijpen dat het nutteloos is de fouten van anderen op te sporen. Dat is slechts tijdverspilling en veroorzaakt ook nog ruzies. Geef die neiging dus op. Als je deze gelegenheid niet aangrijpt, wat kan er dan nog worden gedaan? Laat je niet ontmoedigen, maar zeg tegen alle ongerechtigheid uit het verleden: "Nu is het uit!" Toon oprecht berouw en ga de weg van het gebed tot God, van goede daden en van naastenliefde. Vestig het eeuwige Goddelijk Rijk (Rama Rajya).

De Tijdloze Wagenmenner (Sanathana Sarathi) is op weg gegaan om dat Rijk (Rajya) te stichten. Zijn leger zal hem in zijn inspanningen terzijde staan met woord en daad. Trek de strijdwagen vooruit! Omgord de lendenen en roep van nu af voortdurend God aan (Narayan smarana). Alle Bharathya's zijn kinderen van èèn Moeder, die de Eeuwige Waarheid heet. Los de ereschuld aan de Moeder in. Wie zijn Moeder vergeet kan haar kind niet zijn. Wie van zijn Moeder zegt dat zij niet deugt, kan niet een goed mens zijn. Haar moedermelk is de levensadem zelf ... en de schenker van dit leven, ons aller Vader, is God. 

Allen zijn kinderen van dezelfde ouders. Zie in dat je broeders zich net zo verbonden voelen met de dingen waarvan zij houden als jij hangt aan datgene waarvan jij houdt, en maak ze dus geen verwijten en beschuldig ze niet. Maak geen aanmerkingen op datgene waarvan anderen houden en lach ze er niet om uit. Probeer er daarentegen ook van te houden. Dat is kenmerkend voor de waarheid en liefde van de Bharathya's. 

Hij die in alles woont en alles bezielt (Sarvantharyami) is een en dezelfde.

De heilige geschriften en de boodschappen van de wijzen hebben in alle tijden eenstemmig en zonder een spoor van twijfel verklaard dat God (Paramatma) in alles is en alles bezielt (Sarvantharyami). Maar ook heeft men eindeloos gediscussieerd over de verhouding tussen God die wordt aanbeden, de mens die aanbidt en de wereld (prakriti) die het middel is om te aanbidden. Iedere gelovige kent het vers uit de Bhagavatha [Bhagavatha Purana; of Srîmad Bhâgavatam] waarin de grote toegewijde Prahlâda ons deelgenoot maakt van zijn eigen ervaring dat God, die in alles is, niet ver weg gezocht hoeft te worden en heel dicht bij de zoeker zelf is:

"Hij is hier, Hij is niet daar, geef zulke twijfels op.
Luister, o leider van de Danava's*,
waar u ook zoekt en waarheen u ook kijkt,
daar .... en daar .... is Hij!"

*Zo sprak Prahlâda, Gods trouwe toegewijde, tot zijn vader Hiranyakasipu, die aanvoerder was van de demonen en niet geloofde dat God in alles was (vert.)

[ Deze tekst uit het

 

 Srîmad Bhâgavatam, Canto 7, Hoofdstuk 8, vers 9:

Sanskriet Tekst

jahy âsuram bhâvam imam tvam âtmanah
samam mano dhatsva na santî vidvisah
rte 'jitâd âtmana upathe sthitât
tad dhi hy anantasya mahat samarhanam

Woord voor woord

jahi-geef gewoon op; âsuram-demonische; bhâvam-neiging; imam- deze; tvam-u (mijn beste vader); âtmanah-van uzelf; samam-gelijk; manah-de geest; dhatsva-maak; na-niet; santi-zijn; vidvisah-vijanden; rte-behalve; ajitât-onbeheerst; âtmanah-de geest; utpathe-op het verkeerde pad (namelijk dat van ongewenste neigingen); sthitât-zich bevindend; tat hi-die (mentaliteit); hi-inderdaad; anantasya-van de onbegrensde Heer; mahat-de beste; samarhanam-wijze van verering. 

Vertaling

Prahlâda Mahârâja vervolgde: Mijn beste vader, geef alstublieft uw demonische mentaliteit op. Maak in uw hart geen onderscheid tussen vrienden en vijanden; bezie iedereen met gelijke blik. Buiten de onbeheerste en verwarde geest bestaat er geen vijand in deze wereld. Wanneer men iedereen met gelijke blik beziet, komt men op het niveau waarop men de Heer volmaakt kan vereren. ]

Mensen spreken over God alsof Hij zo of zo is, of bepaalde kenmerken heeft, of een bepaalde vorm enz. Zulke uitspraken bevatten niet meer waarheid dan men kan verwachten aan te treffen in verbeelding en gissingen; ze zijn niet de fundamentele waarheid. Zulke opvattingen hebben hoogstens waarde vanuit het oogpunt van wereldse kennis, maar ze zeggen niets over het Absolute. Want het is onmogelijk het Alomtegenwoordige (Purnam) te zien of erover te spreken. Desondanks hebben toegewijden (bhakta's) en zoekenden, al naar het niveau van hun innerlijke vooruitgang, zich een of ander beeld van het Goddelijke gevormd waarop hun toewijding steunt. Zij vereren het Absolute alsof het woont in zoiets als Ayodhya of Dwaraka en nergens anders, alsof het zich alleen maar daar bevindt waar er zich een beeld of andere afbeelding van bevindt. Zij vereren die vorm zelf als het Alomtegenwoordige. Natuurlijk is dat niet verkeerd. Maar toegewijden behoren niet te verkondigen dat alleen hun geloof de waarheid is, en dat de namen en vormen die zij aan God hebben gegeven de enige zijn en alle anderen geen of minder waarde hebben.
Laat iedereen beseffen dat anderen hun eigen ideaal hebben gevonden in namen en vormen die zij net zo liefhebben en als heilig beschouwen.

Als een vorm op zo'n manier tot ideaal wordt verheven, wordt hij werkelijk een symbool van het Universele. Maar hoe kan iets dat maar een symbool is van het Universele ooit het Universele zelf worden? Iedereen behoort dit tot zich door te laten dringen en daardoor in te zien dat er geen plaats kan zijn voor zinloze haat, omdat alle vormen en idealen even waardevol en waar zijn. Zonder dat inzicht is het onmogelijk het Alomtegenwoordige te verwerkelijken. Al die grote vormen van het ideaal zijn geheel verzadigd van de fijne goddelijke essentie. Men kan de reusachtige oceaan onverminderd proeven in elk van zijn afzonderlijke druppels, maar dat betekent niet dat de druppel de oceaan is. Hoewel we toegeven dat de druppel en de oceaan verschillend zijn, zijn hun wezen en smaak hetzelfde. Net zo zijn het Absolute dat alles doordringt (Sarvantharyami Paramatma) en de grove vormen en namen die het Absolute aanneemt en waarin het zich uitdrukt geen afzonderlijke dingen, maar zijn ze in wezen hetzelfde.

Wanneer het allesdoordringende en allesomvattende zuivere Zijn wordt beschreven, hangt het van het inzicht van de spreker en het bevattingsvermogen van de luisteraar af op welke manier en in welke woorden het gebeurt. Als in de naam en vorm waarvan de toegewijde gebruik maakt het kenmerkloze en vormloze worden gezien, noemt men het Brahman, maar als aan datzelfde Brahman kenmerken en een vorm worden toegekend, noemt men het Rama, Krishna, Vishnu of Shiva. Zijn aanhangers van andere religies het er ook niet over eens dat voor de toegewijde die de ekstase beleeft van de mystieke vereniging elk onderscheid tussen hem en God verdwijnt? [plaatje: Bhagavad Gîtâ van Orde, hoofdstuk 10-41] Ook de heiligen en filosofen in andere landen en van andere geloven laten er geen twijfel over bestaan dat die ervaring waarin elk onderscheid verdwijnt iemand kan overkomen als hij God boven alles liefheeft (parabhakthi).  Als er ook maar een spoor overblijft van onderscheid, is dat een gevolg van individuele voorkeuren en verlangens waaraan men geen fundamentele waarde kan toekennen. Alleen wanneer namen en vormen een rol gaan spelen treedt het onderscheid op tussen de wereld (prakriti), het universele Zelf (Paramatma) en de toegewijde (bhaktha). Zonder die namen en vormen kan er geen sprake zijn van twijfels en discussies aangaande de mannelijkheid, vrouwelijkheid of onzijdigheid van God. Hij is het een en het ander. Men kan iets dat zich aan verbeelding onttrekt elke naam en vorm geven. In werkelijkheid heeft God geen eigenschappen en geen vorm. Hij is allesdoordringend en alomtegenwoordig. Als aan deze subtiele alomtegenwoordigheid een zichtbare vorm met eigenschappen wordt gegeven die men stelselmatig vereert, zal zijn ware aard zich door die geestelijke discipline aan de toegewijde openbaren. Om die waarheid bekend te maken en te vertellen wat die geestelijke discipline (sadhana) inhoudt, en om de toegewijden te zegenen met die vreugde, daalt het vormloze Absolute (Paramatma) neer in deze wereld, neemt een naam en een vorm aan, en geeft alle belichaamde zielen gelegenheid de vreugde van zijn werkelijkheid te ervaren. Door hen die ervaring te geven, maakt de goddelijke Incarnatie het de mensen gemakkelijker in te zien dat God de innerlijke Beweger (Sarvantharyami), de innerlijke Werkelijkheid (Sarvbhutantharatma) in alles en iedereen is. Heer Krishna liet zien dat zijn eigen vorm de hele schepping was. Totdat Arjuna zag dat Heer Krishna in zijn zichtbare lichaam het hele universum omvatte, was zelfs hij niet in staat te begrijpen dat Krishna de alomtegenwoordige God was. [plaatje: Bhagavad Gîtâ van Orde, hoofdstuk 11-13] 

Liefde, liefhebbende en geliefde zijn een en dezelfde. Zonder liefde kan er niet iemand zijn die liefheeft. En zonder de geliefde hebben liefde en degene die liefheeft geen functie. In alle drie is liefde het hoofdbestanddeel, en aangezien alles is verzadigd van de goddelijke Geest (Paramatma), is er geen verschil tussen die drie en kan in alle drie de liefde (prema) worden gezien als God, de innerlijke Beweger (Sarvantharyami).

Kunnen we het dan niet zo zien dat alles vorm geworden goddelijke Geest (Paramatmaswarupa) is? Welzeker kan dat; alles is vol van liefde. Daarom kunnen we met stelligheid verzekeren dat de goddelijke Geest de liefde zelf is (Premaswarupa). In de hele schepping, in alle levende wezens, is het de liefde die zich uitdrukt in al die verschillende vormen. Het wezen van de liefde blijft altijd hetzelfde, hoewel er verschillende namen aan worden gegeven, zoals moederliefde (vatsalya), genegenheid (danuraga), toewijding (bhakthi), liefde voor een van Gods namen (ishtam) enzovoort, al naar de richting waarin ze is gekanaliseerd. Maar welke vorm ze ook aanneemt, haar wezen kan niet veranderen. Op grond van deze kennis en ervaring wordt het duidelijk dat de goddelijke Geest de innerlijke Werkelijkheid (Sarvbhutantharatma) is, de ziel (atma) van alles wat is geschapen. 

Deze meest verheven kennis van de volstrekte eenheid van alles, komt tot uitdrukking in de leer van het non-dualisme (adwaitha). In de opvatting van het dualisme (dwaitha) worden degene die liefheeft en de geliefde, de individuele ziel (jiva) en God (Brahman), als twee wezens gezien. Er is nog een derde opvatting, gekwalificeerd non-dualisme (visishtadwaitha) genoemd, waarin de liefde, de liefhebbende en de geliefde, of de wereld, de individuele ziel en God weliswaar als èèn worden beschouwd, maar toch te onderscheiden zijn. Maar ze zijn echt èèn. Het kind dat is geboren wordt een student, en de student een gezinshoofd, maar ze zijn alle drie toch dezelfde persoon, is het niet? Die persoon neemt nieuwe handelwijzen aan en hecht zich steeds aan nieuwe dingen, maar blijft dezelfde. Uit melk ontstaan boter en karnemelk. Het zit allemaal in de melk, die daarom onverdeeld is (adwhaitha). Boter bestaat uit twee bestanddelen en kan dus als een tweeheid (dwaitha) worden beschouwd. Door nog een scheiding blijft er karnemelk over, een speciaal soort eenheid (vishistadwaitha). Maar hoewel ze verschillen in smaak, blijft hun kleur altijd dezelfde. Wat ze alle gemeen hebben is het kenmerkloze Absolute (Nirguna Brahman).

Zaden voor de plantjes toewijding.

De onderscheiding van een aanbidder en een aanbedene is het zaad voor liefdevolle toewijding (bhakthi). Eerst wordt de geest van de aanbidder aangetrokken door de bijzondere eigenschappen van het object van zijn aanbidding. Hij probeert die eigenschappen zelf te verwerven. Dit zijn de geestelijke oefeningen (sadhana). In de beginstadia van geestelijke discipline is het onderscheid tussen aanbidder en aanbedene er nog volop. Maar met de voortgang van het geestelijke werk neemt dat gevoel af, en tenslotte is er in het geheel geen onderscheid meer. Wie of wat ook wordt aanbeden, en waarop de liefde en het zoeken in de geestelijke oefeningen ook zijn gericht, er moet het vaste geloof zijn dat het eigen Zelf (jivatma) gelijk is aan het universele Zelf (Paramatma). Voor de zoeker (sadhaka) is er slechts ruimte voor èèn verlangen: de verwerkelijking van God (Iswara sakshatkara). Er is in zijn geest geen ruimte voor enig ander verlangen. Daarom bad Kunthi Devi tot Heer Krishna: 

"Laat ons maar altijd tegenspoed en ellende te verduren hebben,
o Meester van de wereld (Jagadguru), als u zich maar
aan ons laat zien (darsan) en wij door u te aanschouwen niet
opnieuw geboren hoeven te worden."

[Deze tekst uit het

 Srîmad Bhâgavatam, Canto 1, Hoofdstuk 8, vers 25:

Sanskriet Tekst

vipadah santu tâh sasvat
tatra tatra jagad-guro
bhavato darsanam yat syâd
apunar bhava-darsanam

Woord voor woord

vipadah-rampen; santu-laat er zijn;  tâh-alle; sasvat-telkens weer; tatra-daar; tatra-en daar; jagat-guro-o Heer van het universum; bhavatah-Je; darsanam-ontmoeting; yat-hetgeen; syât-is; apunah-niet weer; bhava-darsanam-het meemaken van de herhaling van geboorte en dood. 

Vertaling

Hadden we maar meer van die calamiteiten, zodat we U keer op keer zouden kunnen ontmoeten, o Meester van het Universum, want U ontmoeten betekent dat we niet langer de herhaling van geboorten en dood onder ogen hoeven te zien.]

De toegewijde die naar het Allerhoogste verlangt en probeert het te bereiken, moet deze geestelijke gesteldheid tot de zijne maken. Dan zal hij, onafhankelijk van vreugde en verdriet en zonder zich te bekommeren om zijn eigen welbevinden, ononderbroken en in vol vertrouwen doorgaan met zijn geestelijke oefeningen, en als hij dan de Werkelijkheid heeft doorzien, zal hij de uiterste voldoening smaken.

Vanuit dit standpunt gezien is er geen verschil tussen iemand die de gelukzaligheid al in dit leven heeft bereikt (jivanmuktha) en een toegewijde (bhaktha) . Beiden zijn uitgestegen boven zelfzucht (ahamkara), de wereld (prakriti) met haar drie kwaliteiten en de gedragsregels die in het verleden zijn gegeven voor de vier kasten en de vier levensstadia (varnashrama dharma). Hun harten zijn vol van mededogen, en zij voelen zich gedrongen goed te doen in de wereld. Het is de goddelijke vreugde zelf (Brahmananda) die hen ertoe aanzet zo te handelen. Zo'n toegewijde kent geen verlangens, want verlangens zijn de producten van ik - en mijn-gevoel. Pas als die bij de wortels zijn uitgetrokken, wordt iemand een toegewijde. Dan kan er in hem geen ruimte meer zijn voor verlangens. In zo iemand heeft onsterfelijkheid gestalte aangenomen (amrithaswarupa) en is er alleen nog maar plaats voor het verlangen naar goddelijke vreugde.

Voor iemand op de geestelijke weg is het vandaag zijn dag - maar morgen?

De god van de dood (Yama) is net als God de Vader (Siva) alomtegenwoordig. Hij heeft slechts greep op het lichaam (deha); hij heeft geen macht over de ziel (jiva). Het is God die heerst over de ziel. Hij staat het lichaam geen eeuwigdurend bestaan toe. Voor de ziel is het lichaam een uiterst belangrijk voertuig, want daarin leert ze haar ware natuur begrijpen. Maar toch, wie weet wanneer de god van de dood, die meester is over het lichaam, zijn aandacht erop richt? Wie weet wanneer dit lichaam verstrikt zal raken in de lussen van het koord van de dood? De ziel die de last te dragen heeft van dit broze lichaam, moet deze waarschuwing ter harte nemen en er boven alles naar verlangen zich op ieder ogenblik met God te verenigen. Geen enkel ogenblik dat voorbij is gegaan kan teruggeroepen worden. Mensen stellen dikwijls uit wat ze moeten doen, de dingen van vandaag tot morgen, die van gisteren tot vandaag. Maar de plichten in geestelijke discipline zijn niet van die aard. Daarvoor bestaat geen gisteren en morgen. Dit ogenblik is het ogenblik! De minuut die verstreken is komt nooit meer binnen je bereik, maar ook de minuut die nadert is niet de jouwe! Allen de ziel die dit inzicht in het hart heeft gegrift, kan zich verenigen met God. Als die waarheid niet wordt meegedragen in het hart, blijft de ziel verstrikt in al datgene wat vandaag of morgen zou moeten en wat uitgaat van de gedachte dat het lichaam belangrijk is. En zo worden de grondslagen gelegd voor bindingen aan de wereld en wordt het lichaam steeds opnieuw geboren en zal het steeds opnieuw de god van de dood aanschouwen! Wie zich losmaakt van zijn bindingen (de sadhaka) verwerft het recht God te aanschouwen (Sivadarsana) in plaats van de god van de dood (Yamadarsana).  Daarnaar verlangt hij niet en hij denkt er zelfs niet over. Alleen zij die zo tegenover hun lichaam en ziel staan zijn mensen.   En zij die dit uitgangspunt tot hun werkelijkheid hebben gemaakt, zullen geen ogenblik verslappen in hun geestelijke discipline. Vandaag de dag stelt de mens zich ermee tevreden uit te zien naar en te genieten van voorbijgaande wereldse pleziertjes. Hij vindt geen rust. Hij brengt de nachten door met slapen en de dagen met eten en drinken, en hij groeit en wordt ouder, totdat op late leeftijd de dood hem gaat achtervolgen. Dan kan hij niet beslissen waar naar toe te gaan of wat te doen. Al zijn zintuigen zijn achteruitgegaan; geen ervan, nee, niets kan hem redden; zo eindigt hij als gehoorzaam vlees voor de kaken van de dood!

Wat droevig is het dat dit menselijk leven, zo kostbaar als een diamant van onschatbare waarde, verlaagd is tot de status van een versleten, waardeloos muntstuk! Het heeft geen zin er achteraf berouw over te hebben dat men zijn tijd nutteloos heeft verbruikt zonder te mediteren over God of zonder enige geestelijke discipline te hebben gevolgd om Hem te verwerkelijken. Waar dient het toe nog een poging te doen een put te graven wanneer het huis in brand staat? Wanneer moet hij worden gegraven? Wanneer komt er water beschikbaar? Wanneer zal men het vuur ermee kunnen blussen? Dat alles is ondoenlijk! Wat zou het nuttig zijn geweest in zo'n kritieke situatie wanneer er direct bij het begin een put zou zijn geweest. Beginnen op God te contempleren gedurende de laatste ogenblikken is als een put willen graven nadat de brand is uitgebroken. Als men zich dus van nu af aan in innerlijke beschouwing tot God keert, zal dat van pas komen wanneer het einde nadert. Begin vandaag met de geestelijke discipline waar je morgen aan toe zou zijn! Begin met de geestelijke discipline voor vandaag! Je weet niet wat het volgende ogenblik brengt; begin dus zonder uitstel aan de passende geestelijke discipline. Daarvoor is ook lichamelijk uithoudingsvermogen vereist. Verzorg het lichaam dus, maar vermijd overgrote zorg die schadelijk kan zijn. Ga er op de juiste wijze zorgvuldig mee om.

De weg die voor een toegewijde naar bevrijding leidt.

Het is erg moeilijk als mens te worden geboren. Zo'n geboorte kan nooit een koopje zijn. Het lichaam is als een doorgangshuis voor reizigers: de geest is de bewaker, de ziel is de pelgrim. Er is dus totaal geen verwantschap tussen die twee. De pelgrim is op weg naar de stad van gelukzaligheid (Mokshapuri). Niets zal de reis zo moeiteloos doen verlopen als het voortdurend in gedachten houden van Gods naam (namasmarana). Als de zoetheid van die naam eenmaal is geproefd, zal er geen sprake meer zijn van uitputting, onrust of futloosheid. De reiziger zal zijn pelgrimstocht van geestelijke discipline met vreugde, enthousiasme en in diepe overtuiging voleinden. Maar wel is het erg belangrijk dat zijn geestelijke discipline hand in hand gaat met rechtschapenheid (sadbhava). Er kan geen rechtschapenheid ontstaan als zonde niet wordt omgezet in liefde; ook liefde voor God kan zich dan niet ontwikkelen. Uit deze liefde komt toewijding voort die resulteert in verering van God.

Domheid is de oorzaak van de neergang van de mens.  Domheid is een vorm van slaperigheid! Als èèn schaap in een kuil valt, vallen ze er allen in. Dat is een ramp. Men kan dit maar beter vermijden door eerst na te denken over goed en kwaad, over de voor- en nadelen van alles wat gedaan wordt, en dan te springen. De dood zal niemand met rust laten. Hij blijft iedereen bedreigen; als vandaag de ander aan de beurt is, komt jouw beurt morgen. Kijk naar de bloemen in de tuin. Wanneer de tuinman ze plukt, juichen de knoppen dat het morgen hun beurt is in zijn handen te vallen, en de vreugde straalt van hun gezichtjes als zij zich met dat verlangen openen. Voelen ze iets van droefheid? Is er verdriet te zien op hun gezichten? Bloeien ze er minder uitbundig om? Nee, zodra ze weten dat zij morgen aan de beurt zijn, maken ze zich vol animo en opwinding gereed. Net zo moeten mensen zich gereed houden op de weg van geestelijke discipline en zich vurig de naam van de Heer in gedachten brengen, zonder zich er zorgen over te maken of droefheid te voelen dat er vandaag iemand stierf en het dus morgen of weldra hun beurt kan zijn. Het lichaam is als een glazen buisje. Daarbinnen bevindt zich een steeds veranderende en rusteloze geest. Op het zien van diens kluchtige sprongen raakt de dood niet uitgelachten.

De ziel is als een vogel in een vat met negen openingen [zie ook: Srîmad Bhâgavatam 4-25 en Bhagavad Gîtâ van Orde, 5-13]. Het is een wonder hoe de vogel aan een lichaam is gekomen, hoe zij terecht kwam in de pot, en eruit ontsnapt en heengaat. De goeden (sura's), de wijzen (muni's) en de overige mensen (nara's) in alle werelddelen (de negen khanda's en de negen dwipa's) dragen de last van een lichaam met zich mee. En wie van hen zijn nu de vrienden, en wie de vijanden? Wanneer egoïsme uitsterft zijn allen vrienden; dan zijn er geen vijanden. Laat iedereen deze les onthouden.

Via het oor ondervindt de mens blijdschap en ellende. Gebruik daarom niet meer de wrede pijlen van harde woorden, maar spreek vriendelijke, aangename en zachte woorden, en voeg aan die zachtheid de goedheid van de waarheid toe. Zachte woorden die de leugen dragen banen de weg voor nog meer ellende. Iemand die zich op de geestelijke weg heeft begeven (een sadhaka) moet heel zachte, vriendelijke, ware en aangename woorden spreken. Zulke mensen herkent men aan hun eigen goede eigenschappen. In zulke mensen zijn geest, hart en lichaam de plaatsen waar God verblijft (Mathura, Dwaraka en Kasi). Waar de tiende poort zich bevindt, kan het eeuwige licht (paranjyothi) worden gerealiseerd. Alle pogingen zijn vruchteloos als het hart niet zuiver is. Kijk eens naar vissen. Ze leven altijd in het water, maar hebben ze zich ook maar enigszins ontdaan van hun vieze geur? Nee. Zolang in het hart van de mens de illusie blijft bestaan van egoïsme, zullen zijn aandriften (vasana's) niet verdwijnen, ook al doet hij nog zoveel hartzuiverende geestelijke oefeningen (sadhana). Wanneer in zulke mensen het verlangen opkomt bevrijd te worden van het gevoel van ik en mijn, moeten zij bidden tot de inwonende God (Hari). Zij moeten de geestelijke weg gaan en afstand doen van voorkeur en afkeer. In het hart van iemand die onthechting nastreeft (een sadhu) kan niet tegelijkertijd plaats zijn voor die verkeerde neigingen (vikara's). Licht en donker kunnen nooit samen bestaan op dezelfde plaats en op dezelfde tijd. Degene wiens hart wordt beheerst door de zes hartstochten (gehechtheid, boosheid, begeerte, arrogantie, jaloezie, lust) heeft slechts zelfzucht (ahamkara) als zijn raadgever (manthri).

Kan een ezel die reukstoffen met zich meedraagt een olifant worden? Kan zo'n ezel zich veranderen in een olifant door eenvoudig sandelhout te torsen? Hij kan benul hebben van het gewicht, maar niet van de geur. Maar de olifant trekt zich niets aan van het gewicht, die snuift de zoete geur op, is het niet? Net zo nemen degenen die de geestelijke weg gaan, of die zich hebben losgemaakt van de wereld (sanyasins), of zich aan God hebben toegewijd (bhakta's) alleen maar de zuivere waarheid in zich op, de zuivere geur van goede daden, van een God welgevallig leven, en van de heilige geschriften (Sastra's, Veda's en Upanishads). Maar zij die slechts terwille van wetenschap, van geleerdheid en van woordenspel maar doorgaan met argumenteren, zullen alleen maar het gewicht van hun logica voelen en niets opvangen van de geur van de waarheid. De toehoorders kunnen hen vereren als belichamingen van de heilige geschriften, maar hoe kan er van belichaming sprake zijn als het wezenlijke ontbreekt? Zij die op zoek zijn naar het wezenlijke, geven niets om het gewicht. Als men slechts om rede geeft, wordt er niets waardevols gewonnen. Liefde is het enige en geduchte instrument met behulp waarvan men zich voortdurend van de Heer bewust kan zijn. Om dat instrument veilig op te bergen en in goede staat te houden heeft degene die de geestelijke weg gaat geen ander opbergmiddel nodig dan de hoes van onderscheidingsvermogen (viveke).

Er zijn velen in de wereld die hun grote geleerdheid gebruiken in woordentwisten en denken dat ze superieur zijn. Wat een misvatting is dat! Als zij werkelijk zo geleerd zijn, zullen woordentwisten nergens voor nodig zijn. Dan zullen zij inzien dat de eervolle weg er een van zwijgen is, omdat men echte geleerdheid alleen vindt bij hen die het wezen van de heilige geschriften hebben ervaren.
Zij zullen begrijpen dat het in dat wezenlijke, in de kern, in de zuivere Goddelijkheid die eruit spreekt, altijd om hetzelfde gaat, hoe het ook wordt ervaren. Zij weten dat God zich toont in elke vorm die men Hem geeft, en dat Hij ieders gevoelens jegens Hem tot een werkzame kracht maakt.

Waar het hierin om gaat is dat men het ene doel voor ogen houdt, gelijkmoedig blijft, zich geestelijk niet heen en weer laat slingeren (vikara), dat wil zeggen geen gevoelens van voorkeur en afkeer koestert, [zie ook: Bhagavad Gîtâ van Orde 5:3, 7:27, en 13:5-7] en zich bevrijdt van de neiging tot argumenteren. Waartoe dienen al die geestelijke oefeningen, dat steeds weer noemen van Gods naam, de meditaties, het zingen van geestelijke liederen? Zijn we daarmee niet bezig om onze aandacht op het Ene gericht te houden? Wanneer die doelbewustheid eenmaal is verworven, zal menselijke inspanning niet meer nodig zijn en zal de innerlijke betekenis worden onthuld. Daarom moeten zij die er ernstig naar streven de geestelijke weg te gaan om bevrijd te worden, zich niet inlaten met argumenten en tegenargumenten, zich niet laten meedrijven door de listen van afbrekende gevoelens. Zij moeten inzien wat hun eigen tekortkomingen zijn en er niet weer in terugvallen, en zij moeten de doelbewustheid die zij hebben verworven bewaken en beschermen, hun ogen vast gericht houden op het doel dat zij najagen, en de moeilijkheden, nederlagen en beslommeringen die zij op hun weg tegenkomen als afval van zich afwerpen. Zij moeten zich richten op al die dingen die enthousiasme en vreugde oproepen, en geen kostbare tijd verspillen met het cultiveren van twijfel over allelei zaken, zowel belangrijke als onbelangrijke. Wat er ook allemaal onbelangrijk mag zijn, beschouw de volgende twee fouten als heel essentieel:
1) het waandenkbeeld dat men alles weet, en
2) twijfel of iets wel of niet zo is.
Dit zijn de twee geduchtste vijanden op de geestelijke weg. Wat gaan deze twee vijanden je aan? Men behoort er zeker van te zijn dat men standvastig geworteld is in zijn eigen werkelijkheid. Als die zuiver is, is alles zuiver. Als die waar is, is alles waar. Als je een bril met blauwe glazen hebt opgezet, zie je, hoewel de natuur schittert met talloze kleuren, slechts de kleur van je keuze, is het niet? Als je opmerkt dat er verschillen bestaan in de wereld, ligt de fout slechts in jezelf. En als je in alles dezelfde liefde ziet, is ook dat jouw eigen liefde. Alleen door onze eigen innerlijke gebreken zien we een gebrekkige wereld. Wie zich niet bewust is van gebreken in zichzelf zal, ook als hij zoekt, geen gebreken vinden. Anders zou hij immers geweten hebben om wat voor gebreken het gaat?

Men kan zich afvragen of God zelf gebreken vertoont, want Hij zoekt er immers naar? Maar hoe kunnen we zeggen dat God naar gebreken zoekt? Hij zoekt slechts naar goedheid, en niet naar gebreken of zonden. Die zijn afhankelijk van het niveau van iemands kwaliteiten (guna's). God kijkt niet naar welstand, familie, familienaam (gothra), status of sekse. Hij ziet alleen innerlijke zuiverheid (sadbhava). Wie over een zuiver hart beschikt verdient zijn genade, wie of wat hij ook is.

Verwerf daarom een zuiver hart, goedheid en rechtschapenheid. Leef en handel in vreugde en liefde. Die twee zijn voldoende - dan zul je zeker worden verlost.

Mens en onmens - de verschillen in karakter.

Echte mensen (manava's) zijn vol liefde. Hun hart is een bron van barmhartigheid. Hun spreken is waarheid. Vrede is het kenmerk van de menselijke geest. Zij is de aangeboren eigenschap van de geest. Het is niet nodig ergens heen te gaan om vrede te vinden. Zoals goud en zilver liggen verborgen in de aarde, en parels en koraal in de zee, zo liggen vrede en vreugde verborgen in de activiteiten van de geest. Wie ernaar verlangt deze verborgen schatten te vinden, moet in de diepte zoeken en zijn geestelijke inspanningen naar binnen richten, dan zal hij vervuld worden van liefde (prema). Alleen zij die zo vol van liefde zijn geworden, en die leven in het licht van die liefde, kunnen mensen worden genoemd. Wie geen liefde in zich heeft is een monster, een onmens (danava). De heilige hoedanigheid van de liefde manifesteert zich niet slechts zo nu en dan. Zij zal er altijd zijn, onveranderlijk. Zij is een en ondeelbaar. In mensen die verzadigd zijn van liefde vindt men geen wrok, geen zelfzucht, onrechtvaardigheid, kwaad en wangedrag. Maar in diegenen in wie geen liefde leeft, overheersen die kwaliteiten altijd alle andere. Zij zijn onmensen, die de liefde vertrappen en voorkeur geven aan minderwaardige eigenschappen, terwijl mensen minderwaardige eigenschappen zien als slangen die gedood moeten worden, en alleen liefde als de eigenschap die men moet koesteren. Slecht gedrag en slechte gewoonten misvormen de menselijkheid van de mens. Echte menselijkheid wordt gekenmerkt door een hart dat vol is van liefde. Echte liefde is liefde die geen bijgedachten kent, geen zelfzucht, geen onzuiverheid, en die altijd blijft schijnen.

Het verschil tussen mens en onmens, tussen manava en danava, is slechts het verschil tussen 'ma' en 'da'! Maar 'ma' klinkt zacht en lieflijk en als een symbool van onsterfelijkheid, terwijl de klank 'da' genadeloos, wetteloos en brandend is. Kunnen zij in wie geen lieflijkheid is en die er op uit zijn anderen die hunkeren naar onsterfelijkheid te onderdrukken mensen worden genoemd? Ondanks hun menselijk uiterlijk hebben zij de aard van een onmens. Niet de vorm is immers bepalend, maar het karakter. Hoe kunnen zij in wie geen vriendelijkheid is en geen goedheid, en die de geaardheid van een onmens hebben, mensen worden genoemd? Dat is onmogelijk. Maar de uitspraken in mijn verhandeling gaan niet uit van vormen; ze hebben betrekking op de kwaliteiten van mensen.
Er zijn onder de mensen onmensen in overvloed. Ze zien er hetzelfde uit, maar hun kwaliteiten maken het onderscheid tussen mensen en onmensen. Mensen wijden zich aan zachte, weldadige activiteiten die gekenmerkt worden door vriendelijkheid, goedheid, waarheid en liefde, en zij kunnen de mogelijkheid onder ogen zien dat zij hun onsterfelijkheid verwerkelijken en bewijzen. Hun goede aard glanst als goddelijke vreugde (ananda)  van hun gezichten. Maar het gezicht van de onmens, in wie niet die goedheid huist, zal slechts getekend worden door zijn vernietigend vuur, ook al is hij tomeloos blij; het zal niet de schoonheid van goddelijke vreugde tonen.

De woorden van vandaag zijn het werk van gisteren.

Toen in het Treta-tijdperk (de Treta Yuga) Nârada aan Sri Ramachandra vroeg over welke geaardheid en kenmerken zijn dienaren (dasa's) en volgelingen op de geestelijke weg (sadhaka's) beschikten, kreeg hij ten antwoord:

"Luister, o Nârada. Mensen die mij dienen zijn vol van liefde; zij leven altijd volgens de goddelijke wetten (dharma); zij spreken de waarheid; hun harten vloeien over van mededogen; zij weten niet van kwaad doen; zij vermijden de zonde; zij zijn geheel zichzelf; blijmoedig doen zij van alles afstand; zij eten met mate; zij behandelen hun medemensen goed; zij zijn niet zelfzuchtig; zij worden niet geplaagd door twijfels; zij luisteren niet naar vleierij; zij horen graag hoe anderen worden geprezen; zij hebben een mooi, sterk en heilig karakter. De volgelingen op de geestelijke weg streven ernaar die kwaliteiten te verkrijgen en beschikken over zo'n karakter. Nu zal ik je vertellen over hen met wie ik ingenomen (priya) ben. Ik ben ingenomen met ieder die mij voortdurend aanroept (japa), die in ongehechtheid leeft (tapas), zich aan de juiste gedragsregels houdt (vrattha), zich weet te beheersen (samiyama) en gedisciplineerd is (niyama),  en ieder ook in wie ik geloof, geduld, kameraadschap, vriendelijkheid, blijdschap en zuivere liefde voor mij vind.
En wat mijn echte toegewijden (bhaktha's) aangaat, dat zijn zij die zich niet aan de wereld hechten (vairagya), die het ware van het onware weten te onderscheiden (viveka), zachtmoedig zijn (vinaya), over een diep inzicht beschikken (vijnana), zich bewust zijn van de Werkelijkheid, zich in innerlijke beschouwing verdiepen in mijn goddelijk spel (lila), altijd, onder alle omstandigheden, mijn naam in zich meedragen, en wie de tranen in de ogen springen wanneer zij Gods naam horen noemen." [Picture: Nârada Muni playing His vina]

Dit was het antwoord van Sri Rama op Nârada's vraag. Zoals een moeder haar kind beschermd, een koe haar kalf en de oogleden de ogen, moeiteloos en automatisch, zo zal God dus op alle mogelijke manieren en op ieder ogenblik hen beschermen die Hem volledig en onvoorwaardelijk zijn toegewijd. Wanneer het kind is opgegroeid tot volwassene zal de moeder niet meer zoveel aandacht schenken aan zijn veiligheid. Net zo besteedt God niet zoveel aandacht aan de wijze (jnani). De toegewijde die God in een bepaalde vorm vereert (saguna bhaktha), is als een kind van God. Zo'n toegewijde ontleent al zijn kracht aan God. Een wijze heeft genoeg aan zijn eigen kracht. Voordat men dus vertrouwen kan op eigen kracht, moet men een kind zijn in Gods handen, een toegewijde die God in een geliefde vorm vereert. Niemand kan God vereren als de Vormloze (nirguna bhaktha) zonder Hem eerst in een bepaalde vorm te hebben aanbeden. Toegewijden moeten dus opgroeien als kinderen in de moederschoot, en dan kunnen ze pas wijzen worden die steunen op hun eigen kracht en vrij zijn. Maar voor beide groepen is de Moeder de bron van kracht. Werkelijk gelukkig zijn zij die dit geheim van de weg van toewijding begrijpen, wier liefde zich geheel en al op God richt, die hun karakter sterker maken, zich omvormen tot kinderen in Gods schoot, en alles laten gebeuren zoals Hij het wil.

Wie ernaar streeft Gods dienaar (dasa) te zijn, of Gods toegewijde (bhaktha), of Gods vriend (priya), of Gods kind (ananya bhaktha), moet dan ook de weg bewandelen die bij de voor hem geldende aanduiding past, en in overeenstemming daarmee leven: de toegewijde moet de genoemde kenmerken van toegewijde liefde ontwikkelen; de vriend moet zich spiegelen aan de liefde van God; Gods kind moet zich geheel aan God overgeven.

Door alleen maar te lezen en met woorden genoegen te nemen kom je niet verder. Alleen door te doen verkrijg je blijvende vreugde (ananda). Deze vreugde is niet afhankelijk van stand, ras of sekse. Zelfs nog in de dagen van Sri Rama kon het voorkomen dat de vrouw Sabari [RRV2-3b] die hij een bezoek bracht hem, terwijl hij vergenoegd zat te eten van een feestmaal van wortels en vruchten dat zij hem had voorgezet na elk van de gerechten eerst zelf gekeurd te hebben, met de volgende woorden vroeg: "Heer, ik ben maar een vrouw, en bovendien heb ik maar weinig verstand. Maar bovenal ben ik van lage afkomst. Hoe kan ik u vereren? Ik weet niet wat ik moet doen, en hoe!" Toen glimlachte Sri Rama en zei: "Sabari, alleen wie mij liefdevol is toegewijd is mij dierbaar. Ik geef niets om ras of stand. Wat voor waarde hebben status, rijkdom en karakter zonder liefde? Mensen zonder toewijking lijken, ondanks hun status, kaste, rijkdom, macht en roem op een wolk die zonder regen te brengen voortgejaagd wordt langs de hemel, overgeleverd aan het spel van de wind. Wie mij zijn toegewijd, kunnen mij langs negen paden bereiken; elk daarvan brengt hen bij mij." Toen vroeg Sabari ernaar en Sri Rama noemde ze:

"Luisteren naar heilige teksten en hun uitleg (sravanam);
Beschouwing van (zingen over) Gods heerlijkheid (kirthanam);
Gods beeld voor ogen houden (vishnohsmaranam);
Alles als een offer aan de voeten van de Heer neerleggen (padasevanam);
Eerbied koesteren voor de natuur en alles wat leeft (vandanam);
God ritueel eer bewijzen (archanam);
Gods dienaar zijn (dasyam);
God liefhebben (sneham)
Overgave aan de wil van God, die men kan kennen door gezuiverde intuïtie (atmanivedanam)."

(En Rama vervolgde:) "Als de toegewijde oprecht èèn van deze paden volgt, kan hij mij bereiken. Aan deze negen vormen van liefdevolle toewijding heb ik mij verplicht. Daardoor is het je zo gemakkelijk gemaakt mij te zien, aan te raken en met mij te spreken.
Zelfs mensen die hun hele leven aan God hebben gewijd (yogi's) durven niet te hopen op zo'n kans. Vandaag heb je het doel van het leven gerealiseerd. Zie je, de woorden van vandaag zijn slechts het werk van gisteren!"

Twee soorten toewijding.

Er zijn twee soorten volgelingen op het genoemde negenvoudige pad: 1) zij die het op de moeilijke manier doen, de weg van toegewijde navolging (bhakthi), en 2) zij die voor de veilige en gemakkelijke weg kiezen, de weg van overgave (prapatthi). De eerste manier kan worden vergeleken met het gedrag van een apejong (markatakisora), en de tweede manier met het gedrag van het jong van een kat (marjalakisora). 

Toewijding moet ononderbroken zijn, zoals olie die van het ene vat in een ander stroomt. Hoewel de twee soorten toewijding fundamenteel gelijk zijn, worden ze op verschillende manieren in praktijk gebracht. Zonder liefde (prema) kan er in deze wereld niets worden bereikt. Alleen door liefde kan gehechtheid omgevormd worden tot het verlangen te beschermen en te bewaken. In beide soorten gedragingen speelt dezelfde liefde, maar in de praktische uitwerking zijn er verschillen. De weg van het apejong (markatakisora marga) vereist dat het kind voor zijn bescherming vertrouwt op zijn eigen eigen kracht: waarheen de moeder ook springt, het kind moet zichzelf stevig vastklampen aan moeders buik en die greep niet laten verslappen, ook al wordt het welhaast uiteengereten. Zo moet ook de toegewijde de proef in de handen van de Heer doorstaan, zich altijd en onder alle omstandigheden vastklampen aan de naam van de Heer, onvermoeibaar en zonder een spoor van onwilligheid of afkeer, en hij moet verdragen dat de wereld hem belachelijk maakt en kritiseert, en gevoelens van schaamte en nederlaag moet hij overwinnen. Het schoolvoorbeeld van dit type toewijding is die grootste onder de toegewijden, Prahlâda. [Picture: SB, Canto 7-8-1; zie ook: Vahini-Bhagavatam Links en PV-19].

De weg van de totale overgave (prapatthi marga) is anders. Op die weg worden alle gedachten en verlangens opgedragen aan de Heer (de sarvabhara samarpitha-houding). Zoals het jonge katje eenvoudig op zijn plaats blijft liggen miauwen en alles overlaat aan de moederkat, zo moet de toegewijde volledig op God vertrouwen. De moederkat neemt het jong tussen de tanden en brengt het naar hoger gelegen plekjes, of verplaatst het veilig, zelfs via heel nauwe gangetjes. Zo moet ook de toegewijde alles aan God overlaten en zich geheel aan zijn wil overlaten. Het voorbeeld voor deze weg is Lakshmana [zie ook: RRV]. 

De discipline van de overgave is superieur aan die van de navolging. Kenmerkend ervoor is de totale overgave, in alle opzichten. Om Sri Rama te dienen deed Lakshmana afstand van alles wat hem daarbij in de weg stond, zoals bezittingen, vrouw, moeder, huis, en zelfs slaap en voedsel, en dan niet voor een dag of een maand of een jaar, maar gedurende veertien lange jaren. Sri Rama was alles voor hem, zijn enige en totale vreugde, die hem alles zou geven, wist hij, wat hij nodig had, en hij voelde dat het zijn levensdoel was Sri Rama te volgen en te dienen en zijn wil aan hem over te geven. Wanneer men dus al zijn lasten aan God overgeeft en Hem altijd en in alles volgt, zal Hij zonder enige twijfel in alles voorzien. Zo gaat het toe in de liefde die totale overgave betekent.

Het levensstadium van onthechting (vanaprastha).

Nadat een mens zijn taak als gezinshoofd heeft vervuld, en de ware betekenis van de zorgen, genietingen en vreugde daarin heeft leren kennen, moet hij, wanneer hij vijfenveertig of vijftig jaar oud is geworden, het huis dat hij zich bouwde en de plaats waar hij woonde verlaten en zich terugtrekken in het woud. Wanneer zijn vrouw dan nog leeft, moet hij haar toestemming vragen en haar toevertrouwen aan de zorg van haar zoon of haar ouders, of haar met zich meenemen en haar in een leven van onthouding (brahmacharya) behandelen als zijn broer. Zelfs het dieet moet drastisch worden veranderd. Hij moet wortels en fruit eten en alleen melk drinken. De gerechten mogen niet helemaal gaar zijn, maar slechts voor een derde. Rijst mag alleen met mate worden genuttigd. Als hij zelf voor een dergelijk dieet kan zorgen, kan het voedsel in een nabij gelegen dorp bijeen gebedeld worden. Het moet dan echter wel mee terug worden genomen naar het bos, en hij moet het nuttigen op de plaats waar hij leeft. Hij moet hen die afhankelijk van hem zijn hetzelfde voedsel geven, want zij kunnen geen voedsel bereiden, waaraan zij voorkeur geven en het ook niet laten brengen. Wanneer het hun niet smaakt, moeten zij zich tevreden stellen met niet meer dan melk en vruchten, want hij mag in zijn gewoonten geen veranderingen aanbrengen om anderen te bevredigen. Hoe lastig het ook kan zijn, de discipline mag niet worden veranderd of opgegeven; dit is van het hoogste gewicht. Hij moet geen gebedsrituelen uitvoeren, geen aalmoezen geven of andere van die plichten op zich nemen. Zelfs als hij voedsel of voorwerpen wegschenkt, mag dat niet worden beschouwd als een daad van liefdadigheid (dana).  Ook mag hij niets aannemen dat hem uit liefdadigheid wordt gegeven. Iedereen moet hij in gelijke mate liefhebben. Eens per jaar, in de maand Aswija (de zevende maan-maand, na de regentijd, omstreeks september) moet hij oude kleren afdanken en nieuwe aantrekken. Van alle geloften voor deze derde levensfase (vanaprasthavratha's) is de gelofte (chandrayanavratha) de belangrijkste. Hij moet in die maand gedurende de eerste vijftien dagen iedere dag een hapje minder eten, en in de volgende vijftien dagen iedere dag weer een hapje meer. Rijstwater mag hij alleen maar gebruiken op de dagen van nieuwe maan en volle maan. In de regentijd moet hij zelfbeheersing (thapas) tonen door in de regen te gaan staan. In de winter oefent hij zich in zelfbeheersing door natte kleren te dragen. Terwijl hij zich systematisch een strenge levenswijze oplegt, baadt hij zich drie keer per dag. Hij bestudeert uitspraken uit de Upanishads, totdat hij ze begrijpt en ze zelf ervaart. Wie in die derde levensfase het slachtoffer wordt van een ziekte, moet zich van zijn dieet onthouden en op water en lucht gaan leven. Dan gaat hij lopen, steeds maar verder, in noordelijke richting, totdat hij sterft. Wie daarentegen niet ziek wordt, maar fris en gezond blijft, zal na de hier beschreven disciplines te hebben doorstaan spontaan het gloren van het Grote Weten ervaren. In dat Weten zal hij bevrijding vinden (moksha).

Velen vragen zich af hoe deze discipline kan resulteren in het verkrijgen van de hogere kennis. Gaat het niet slechts om lichamelijke beperkingen? Kennis kan alleen maar worden verkregen door verwerkelijking van het Beginsel. Hoe kan men spreken van kennis wanneer het slechts iets betreft waarin zich niet het Beginsel bevindt dat zelfverwerkelijking garandeert, zo vragen zij zich af. Maar deze redenering berust op een ernstige vergissing. Door het lichaam te binden aan regels, worden de aangeboren neigingen (vasana's) vernietigt en leert men zich in bedwang te houden. De uitspraken in de Upanishads zijn behulpzaam bij het verkrijgen van concentratie en versterken haar stap voor stap. Alleen al het ervaren van de goddelijke uitspraken (vakya's) in de Upanishads doet de kennis ontwaken. Zijn de Upanishads niet de ware kennis zelf? Waarom zou men elders naar wijsheid zoeken als men die belichaming van wijsheid (jnanaswarupa) als metgezel heeft en haar zelf ervaart? Om het inzicht diep in het hart te laten wortelen is het van essentieel belang dat men zich strak concentreert, en dat wordt gemakkelijk gemaakt door de hier beschreven disciplines en oefeningen in zelfbeheersing. Uiterlijke beheersing helpt de innerlijke beheersing op allerlei manieren. Zich uiterlijke beheersing aan te leren is moeilijker dan het verkrijgen van innerlijke beheersing. Als je aan het stuur in je hand een draai geeft in deze of gene richting, zullen de wielen, die je niet in je hand hebt, zich in dezelfde richting bewegen. De wielen zullen niet een andere richting uitgaan dan het stuur aangeeft. De wielen, die het innerlijk verbeelden, richten zich naar de besturing van buitenaf.

Dat verband is heel natuurlijk. Het kan wel eens gebeuren dat de wielen de andere kant uittrekken dan het stuur aangeeft, maar dan gaan ze tegen hun natuurlijke eigenschap in. Als er in de 'innerlijke' wielen geen lucht zit, hun wezenlijke bestanddeel, kunnen ze zich gedragen alsof er geen verbinding is met het stuur. Maar ze kunnen niet verder wegdraaien dan het stuur mogelijk maakt. Er bestaat een bepaalde betrekking tussen het stuur in de handen en de wielen beneden. Wanneer die betrekking ontbreekt, wordt het reizen onmogelijk. Aan die betrekking kan men niet voorbijgaan. Daarom is het voor iemand die de uiterlijke neigingen te lijf is gegaan en ze heeft overwonnen, niet moeilijk meer de innerlijke stemmingen te beheersen. Uiterlijke neigingen hebben namen en vormen, en we trekken ze naar ons toe doordat we ze ervaren. Het kan daardoor moeilijk worden ze te overwinnen. Innerlijke stemmingen daarentegen hebben geen vorm, hoewel we ze een naam kunnen geven en ze ook ervaren kunnen worden als vreugde (ananda). Ze kunnen daarom gemakkelijker overwonnen worden. We moeten ons meer bekommeren om onze uiterlijke houdingen en gedragingen. Deze hangen samen met smaak, vorm en zwaarte. De innerlijke stemmingen hebben geen vorm, smaak of gewicht. Zuiver water heeft geen vorm of smaak. Onzuiver water is in die opzichten anders. Het is daarom heel moeilijk onzuiver water zuiver te maken. Maar aan zuiver water kan met groot gemak elke gewenste vorm worden gegeven.

Zo ligt de moeilijkheid ook geheel en al in de zuivering van denkgewoonten (mentaal gedrag), die bedorven worden door de begoocheling die de wereld ons biedt. Aan denkgewoonten die niet zijn aangetast door die begoocheling hoeft niets verbeterd te worden. Gedrag dat niet is beïnvloed door begoocheling moet wel zuiver zijn. Het laat geen spoor zien van misvormingen en twijfels. Waarom zou het dus moeten worden verbeterd? Als de mens daarom eerst de uiterlijke misleiding zo goed als het kan overwint, zullen de innerlijke stemmingen zich gemakkelijk in de richting van vrede en vreugde (atmananda) bewegen. Yoga (geestelijke inspanning) en tapas (ascese) zijn slechts andere woorden voor het pad van beheersing en overwinning van de uiterlijke neigingen en misleidingen. En de leefregels voor de derde levensfase (vanaprastha) vormen slechts de methode om deze weg van geestelijke inspanning en ascese met succes te kunnen afleggen. Wanneer de mens in zijn derde levensfase alle soorten van begoocheling overwint, eindigt de reis in de bevrijding van de gebondenheid aan geboorte en dood (moksha). We kunnen echter niet zeggen dat dit de enige weg is die naar verlossing leidt. men kan elk pad kiezen waarop genade wordt verkregen. Door de regels voor de derde levensfase na te leven volgt meneen pad dat zeker naar bevrijding leidt. Bovendien bevrijdt het de mens van begoocheling en houdt het zijn aandacht strak gericht op het ene doel.

Er zijn vier soorten bevrijding (mukthi).

Aanbidding die het bewustzijn geheel opeist, die geen ruimte laat voor enige andere gedachte, en waarin het gevoel zuiver is, wordt zelf een staat van diepe meditatie (bhavasamadhi). Daarin verschijnt de Heer voor het innerlijk oog van de toegewijde in de vorm die deze voor zijn aanbidding heeft gekozen. Dat visioen is niet slechts verbeelding; het is een ervaring van het 'aangezicht'. Zonder zijn plaats te verlaten kan de toegewijde in de tegenwoordigheid van de Heer verblijven. Hij vertoeft dus voortdurend in Gods nabijheid (salokyamukthi). Bovendien beleeft de toegewijde alles wat hij ziet als Gods heerlijkheid (samipyamukthi). Ook kan hij nog in goddelijk bewustzijn leven (sarupyamukthi). Dit is de uiteindelijke vrucht van een leven in liefde voor God (bhakthi sastra). Toch is er in dit stadium nog een restje overgebleven van het gevoel verschillend te zijn. De leer van het nondualisme (adwaitha siddantha) zal dit stadium dus niet als het allerhoogste beschouwen. We kunnen niet maar aannemen dat de toegewijde door zijn gelijkvormigheid met de Heer (sarupya) het goddelijk vermogen heeft te scheppen, te onderhouden en te vernietigen. Het allerhoogste stadium is pas bereikt wanneer elk spoor van verschil is verdwenen en vereniging met God (sayujyamukthi, of ekanthamukthi) tot stand is gekomen dankzij goddelijke genade, die geschonken werd wegens de zuivere kern in ieders geestelijke inspanning (sadhana); ze wordt niet geschonken als resultaat van inspanning. De toegewijde zal streven naar deze vereniging met God (aikyam). Hij zal de Heer willen dienen op de manier die hem het beste ligt, en hij zal de vreugde willen ervaren van de vorm waarin hij zich de Heer voorstelde. Maar door de genade van de Heer zal hij niet alleen in de voortdurende nabijheid van de Heer verkeren (salokyamukthi), in alles wat hij ziet Gods heerlijkheid ervaren (samipyamukthi), en leven in het goddelijk bewustzijn (sarupyamukthi), maar ook nog met God worden verenigd (sayujya)! De weg van de toewijding (bhakthimarga) resulteert ook in het kennen van het Absolute (brahmajnana). Zelfs als de toegewijde er niet om vraagt, zal God hem die kennis schenken. 

Door trouw te zijn aan de waarheid (sat-sankalpa) komt men in Gods tegenwoordigheid.

Voor wezens die deel uitmaken van de wereld van begoocheling (maya) zijn er twee poorten naar de illusie: de begeerte naar seks en de begeerte van de tong. Beide moeten door ieder mens worden overwonnen; zolang ze zich handhaven, blijven ze oorzaken van ellende. Alle wereldse verlangens vallen onder die twee. Daarom kan men zeggen dat alleen zij die deze twee bronnen van begeerten in hun macht hebben, zich met succes door deze wereld heen hebben geworsteld. Die begeerten zijn de oorzaken van alle zonden, en zonde is de mest waarop begoocheling gedijt. In feite heeft deze illusoire wereld (maya-prapancha) geen ander doel dan het onderhouden van het lichaam. Zij die streven naar bevrijding moeten de zinnen onderwerpen. "Voedsel om het lichaam te beschermen, kleding om de koude af te weren", zegt de Uttara Gita. Als de mens zich echter geheel verslingert aan het najagen van die behoeften, zal hij het doel van zijn komst hier vergeten en niet meer weten waartoe zijn activiteiten dienen en wat zijn geheiligd streven moet zijn. Maar bij alles wat een mens doet moet hij zich, net zo automatisch als hij ademhaalt, innerlijk met deze dingen bezig houden, en zich bewust zijn van deze waarheid: "Ik ben geboren om God te dienen en mijn ware Zelf te verwerkelijken." Alles wat een mens doet, zich kleden, eten, lopen, studeren, dienstbaar zijn, bewegen, moet hij doen in het geloof dat het hem in Gods tegenwoordigheid brengt. Alles moet worden gedaan in een geest van toewijding aan God.

Een landbouwer maakt zijn land gereed voor bebouwing, effent de grond, verwijdert stenen en doornstruiken, ploegt, bemest, verstevigt, bevloeit, en maakt kortom zijn grond geschikt en vruchtbaar. En na te hebben gezaaid, verplant, gewied, besproeid en gewacht, haalt hij de oogst binnen, dorst en want, en slaat het graan op. Al deze werkzaamheden worden verricht terwille van de maag. Zo moet men ook beseffen dat alle honger, dorst, vreugde en verdriet, mislukkingen en verlies, leed en boosheid, eten en begeren slechts prikkels zijn die ons helpen in Gods tegenwoordigheid te komen. Als we deze houding aannemen zal al datgene wat ons overkomt nooit meer besmet worden door zonde. Ook de begeerten zullen verdwijnen, zonder een spoor na te laten van naam en vorm. 

Iemand die ziek is, of zich in iets verdiept, kan geen smaak vinden in voedsel of iets anders dat hij tot zich neemt. Net zo zal degene wiens hart wordt beheerst door duisternis (thamas) en grilligheid geen vreugde ervaren in de herhaling van Gods naam (namasmarana), het zingen van geestelijke liederen (bhajana), of meditatie (dhyana); Nee, onder zulke omstandigheden kan er nooit vreugde opwellen. De tong zal zoetheid zijn zolang er suiker op ligt. Zolang de lantaarn van toewijding brandt in de gang van het hart, zal er geen duisternis zijn. Het hart zal dan vol zijn van het licht van gelukzaligheid. Iets bitters op de tong maakt de hele tong bitter. Wanneer begeerte en boosheid binnendringen in het hart, verdwijnt het licht en wordt het uitzicht beheerst door duisternis, zodat een mens het ene na het andere leed krijgt te verduren en het ene na het andere verlies. Daarom moeten zij die ernaar streven in de heilige tegenwoordigheid van de Heer te komen, zich bepaalde gewoonten, disciplines en kwaliteiten eigen maken. De gebruikelijke levensstijl waaraan de mens gewend is geraakt, zal niet naar God toe leiden. Die levensstijl zal door geestelijke discipline (sadhana) een zekere wijziging moeten ondergaan. Kijk naar de kraanvogel: hoe snel stapt hij door het water. Maar tijdens het lopen kan hij geen enkele vis vangen. Om dat te kunnen moet hij rustig worden en bewegingloos blijven staan. Zo is het oon onmogelijk zich te verzekeren van de vis van waarheid (sathya), goddelijke deugd (dharma) en vrede (santhi), als men voortsnelt met eigenschappen zoals begeerte en boosheid. Welke geestelijke discipline je ook beoefent, je moet zonder onderbreking Gods naam blijven herhalen. Dan alleen kun je de eigenschappen die tot je natuur behoren, zoals begeerte en boosheid, overwinnen. Alle heilige geschriften leren ons slechts deze les: omdat God de universele bestemming is, de eindbestemming van de levensreis, moeten we Hem voortdurend voor ogen houden en de geest die ons doet afwijken van het pad aan ons onderwerpen. Rond degene die zijn spreken beheerst en voortdurend op God contempleert, verzamelen zich automatisch alle goede eigenschappen. Kijk! In de Dwapara Yuga (het derde van de vier wereldtijdperken) plukten de Kaurava's de vruchten van hun vroegere goede daden (punya), en toch gaven ze zich over aan het kwaad (papakarma), terwijl de Pandava's, ondanks het lijden als gevolg van vroegere slechtheid, slechts het goede dachten en deden. Dit is het verschil tussen de verstandigen en de onverstandigen. De Kaurava's waren slaven van de zucht naar voedsel en seks, en de Pandava's deden alles ter ere van God, en lieten zich leiden door waarheid en rechtschapenheid. Wie overstelpt wordt door droefheid heeft geen enkele belangstelling voor een smulpartij of een gevecht. Zo kan ook de echte godzoeker, die ondergedompeld is in gedachten aan God, geen bekoring vinden in wereldse dingen, of er zelfs maar aan denken.

Een goed karakter is het juweel van het menselijk leven.

Men moet de eeuwige waarheid en het verband tussen de mens en die waarheid tot werkelijkheid maken zolang men nog in dit lichaam is en nog voordat de dood zijn tol eist. De Kathopanishad(*) roept uit: "Sta op! Ontwaak! Ontsteek je licht door naar de grote leraren te gaan!" (Uthishtatha! Jagratha! Prapyavarannibodatha!") Zij die in verwarring zijn geraakt door twijfels, omdat ze niet weten wat ze moeten geloven of verwerpen, zij die verblind zijn door begoocheling en zij die niet het onderscheid kunnen zien tussen duisternis en licht, dood en onsterfelijkheid, moeten de grote leraren opzoeken die hen het pad kunnen wijzen naar het begrijpen van de eeuwige waarheid, die de grondslag is van alles wat is geschapen, en die haar eigen licht uitstraalt. Dan zullen wereld en hemel beide opgenomen worden in dezelfde pracht! Om dit werkelijk te laten gebeuren, moet de mens er innig naar verlangen en er hard en gedisciplineerd aan werken. Deze menselijke geboorte zelf is het gevolg van talloze goede daden en moet niet maar aan de kant worden geworpen; de kans moet ten volle worden benut. Zoals de Kenopanishad(*) zegt: "Het juweel in de hand moet niet worden weggeworpen." ("Nachedihavedin mahathivinashtih") Wanneer er veel kansen zijn om zich nog in dit leven te redden, is het dan geen groot verlies als men niet nadenkt over wegen om te ontsnappen? Voor al diegenen die in feite dieren zijn met een menselijke vorm, slaven van trots en van dierlijke trekken, is het buitengewoon belangrijk dat zij zich bewust zijn van de tijd die er nog is. Uitstel levert niets op. Wat dwaas een begin te maken met het graven van een waterput wanneer het huis vlam vat. Daarom zal de mens met onderscheidingsvermogen alles doen wat mogelijk is om de fundamentele principes te begrijpen, zich de leringen eigen te maken van de grote meesters die de weg aflegden, en dat alles naar beste vermogen binnen zijn eigen ervaringswereld te brengen. Als men zonder die inspanning het pad verwerpt en zijn leven verknoeit, is dat een belediging voor de naam zelf van de soort! In plaats van verslaafd te raken aan het voorbijgaande en onware, en kostbare tijd te verknoeien met het najagen daarvan, moet elke minuut gewijd zijn aan het ontdekken van de waarheid en aan innerlijke beschouwing van de eeuwige God die de eeuwige waarheid is. Zo'n toewijding is de werkelijke taak van de ziel. Tijd besteden aan illusoire begeerten brengt daarentegen de wereld achterop. Men moet niet ten prooi vallen aan de vergiftigende aantrekkingskracht van wereldse luxe of de listen van verleidelijke schoonheid. Op een dag zullen al die fascinerende zinsbegoochelingen verdwijnen als een verhaal dat zich ontvouwde in een droom!

Waaraan een mens ook onderworpen wordt terwille van zijn groei en maatschappelijke stand, zoals opvoeding en dat alles, het heeft allemaal geen betekenis voor zijn geestelijke vooruitgang; het maakt slechts deel uit van de wereld van illusie (mayaprapancha). Maar de waarheid zal temidden van illusie des te meer glans verspreiden, want zo is de werkelijkheid van de waarheid. Hoe kunnen we zeggen dat de objectieve wereld, die van minuut tot minuut verandert en waarin alles een einde heeft en tot verval raakt en onberekenbaar verschijnt en weer verdwijnt, de eeuwige waarheid is? Wie de weg van geestelijke discipline gaat (de sadhaka) ziet de waarheid en zoekt niet naar het onwerkelijke van deze voorbijgaande wereld. In deze onware wereld kan er geen werkelijk leven (satyachara) zijn, maar alleen onwerkelijk leven (mithyachara). Werkelijk leven houdt in dat men God verwerkelijkt. Laat iedereen dit op elk ogenblik van zijn leven in gedachten houden.

(*)Zie voor event. informatie over de Kathopanishad en Kenopanishad de Bhagavatam links-pagina van Vahini.org

De natuurlijke weg (sahajamarga) en de weg van geestelijke discipline (sadhanamarga) zijn niet hetzelfde.

Wie de geestelijke weg gaat, moet zich rekenschap geven van het onderscheid tussen het gedrag van de natuurlijke mens en dat van de geestelijke zoeker. De natuurlijke of sahaja-mens beschikt niet over zielskracht of SA-hana, zit vol eigendunk, a-Ham-kara, en is vervuld van begeerten naar de dingen van de wereld, JA-gath, waarvan hij verwacht dat ze hem een leven van voldoening (janma) zullen geven. De mens die de weg gaat van geestelijke discipline, de sadhana-mens, wijdt zich net zo aanhoudend aan innerlijke beschouwing van God (Sarveswarchinthana) als het golven van de zee, en hij vergaart de schat van gelijkmoedigheid en dezelfde liefde voor iedereen, en voelt zich voldaan bij de gedachte dat alles van God is en niets van hem. De geestelijke mens zal zich niet gemakkelijk, zoals de natuurlijke mens, de sahaja-mens, laten overmeesteren door verlies, verdriet, boosheid, haat, zelfzucht, honger, dorst of wispelturigheid. Deze hoedanigheden moeten zo streng mogelijk worden beheerst, en men moet de levensreis met veel volharding, moed, vreugde, vrede, barmhartigheid en nederigheid ondernemen. In het besef dat de neigingen van het lichaam geen voorrang hebben boven al het andere moet men zelfs honger en dorst geduldig ondergaan en zich aanhoudend wijden aan innerlijke beschouwing van God. Ruziën over kleinigheden, zijn humeur verliezen, boos worden wegens de geringste belediging, zich druk maken over dorst, honger en slapeloosheid, dat mogen niet de eigenschappen zijn van een leerling op het pad. Kunnen we zeggen dat natuurlijke rijst en gekookte rijst hetzelfde zijn? Gekookte rijst heeft niet meer de hardheid van natuurlijke rijst. De gekookte korrel is zacht, richt geen schade aan en heeft een fijne smaak. De ongekookte korrel is hard, aanmatigend en vol misleiding. In beide gevallen gaat het ongetwijfeld om zielen (jiviís) en mensen. Zij die ondergedompeld zijn in de illusies van de objectieve wereld en die in onwetendheid leven (avidyamaya) zijn 'mensení, terwijl zij die streven naar inzicht in de innerlijke werkelijkheid (vidyamaya) geestelijke aspiranten zijn. En God heeft met niets van dit alles te maken. Hij is er vrij van. Wie geen illusies heeft aangaande de buitenwereld wordt een geestelijke aspirant, en wanneer zo iemand ook geen illusies koestert over een innerlijke wereld, kan hij een God worden genoemd. Zijn hart wordt de verblijfplaats van God. Hieruit kan men afleiden dat alles is doordrongen van God. Hoewel God natuurlijk in ieders hart woont, is het toch noodzakelijk zich te wijden aan geestelijke discipline, want dan kan men het zelf ervaren, is het niet? Het is voor ons onmogelijk ons eigen gezicht te zien! We moeten een spiegel hebben die ons het beeld laat zien. Zo hebben we ook een heel bepaalde weg (marga) nodig, een methode voor geestelijke discipline waardoor we ons kunnen ontdoen van de kwaliteiten die tot de voorbijgaande wereld behoren (gunaís).

De oogst van een leerling op het pad.

Er is in de wereld geen hogere ascese dan vastberadenheid, geen groter vreugde dan voldoening, geen effectiever wapen dan geduld. Toegewijden moeten het lichaam zien als de akker en goede daden als het zaad, en met behulp van het hart als de landbouwer verbouwen ze Gods naam en oogsten daardoor God zelf. Hoe kan men de oogst binnenhalen zonder eerst het opgroeiende gewas de nodige zorg te hebben gegeven? Zoals er room is in melk, en vuur in brandstof, zo ook is God in meer of mindere mate in ieder ding. Zo de melk zo de room, zo de brandstof zo het vuur, en ook, zo de geestelijke inspanning (sadhana) zo de zelfverwerkelijking (sakshatkara). Zelfs als het reciteren van Gods naam niet direct bevrijding (mukthi) tot gevolg heeft, zullen zij die dat hebben gedaan zeker zijn van vier vruchten: 1. het gezelschap van de grote zielen, 2. waarheid, 3. voldoening en 4. beheersing van de zinnen. Door welke van deze poorten men ook binnengaat, en of men nu gezinshoofd is of een kluizenaar, of tot enige andere klasse behoort, men bereikt zo stellig God, dat is zeker. Mensen snakken naar wereldse vreugden. Welbeschouwd is dat nu juist de ziekte en is lijden slechts het medicijn dat we ertegen innemen. Temidden van die wereldse pleziertjes koestert men zelden het verlangen bij God te komen.

Het is ook noodzakelijk dat mensen al hun daden onderzoeken op hun juistheid, want uit die analyse komt de geest van loslaten voort. Zonder zoín onderzoek is het moeilijk los te laten. Wie zich ongelukkig voelt gedraagt zich als een hond; dat moet worden veranderd. Boosheid is vijand nummer èèn van de geestelijke aspirant en moet als speeksel worden beschouwd en als zodanig behandeld. En onwaarheid? Die is zelfs nog weerzinwekkender. Door onwaarheid worden alle vitale krachten vernietigd. Behandel onwaarheid alsof het om het opruimen van afval gaat. Diefstal ondermijnt het leven en maakt het onschatbare menselijk leven goedkoper dan een stuiver en is als de stank van rottend vlees. Matig eten, matig slapen, liefde, zielskracht, die zullen je helpen het gezondheidspeil van je lichaam en geest hoog te houden. Voor iedereen, wie hij ook is en onder wat voor omstandigheden hij ook verkeert, geldt dat alle lijden en alle zorgen van hem weg zullen vallen wanneer hij zich niet laat ontmoedigen, in het geheel geen vrees toont en zich met ongebroken geloof en zonder enig heimelijk motief aan God blijft vasthouden. God zal nooit kijken naar de groepering waartoe je behoort, of de eredienst (achara) waaraan je gewend bent deel te nemen.

Toewijding vereist niet dat je je in oranje (kashaya) kleedt, religieuze feesten organiseert, religieuze rituelen uitvoert, je kaal laat scheren, een waterkom of een staf draagt, de haren vlecht enzovoort. Kenmerkend voor toewijding is dat je je ononderbroken, bij alles wat je doet, met een zuiver innerlijk (anthah-karana) op God richt, en leeft in het besef dat alles Gods schepping is en daarom èèn is, en dat je voor iedereen dezelfde liefde koestert en vastbesloten bent de waarheid te spreken.

Van de verschillende vormen van toewijding is het liefdevol herhalen van Gods naam (namasmarana bhakthi) de beste. In dit duistere tijdperk (Kali Yuga) is die naam het pad voor je eigen redding. Jayadeva, Gouranga, Thyagayya, Thukaram, Kabir, Ramdas, al deze grote toegewijden bereikten God door alleen maar die ene naam. Waarom gesproken over duizend dingen? Ook Prahlâda(**) en Dhruva(*)  was het gegeven de Heer te aanschouwen (darsan), Hem aan te raken (sparsan) en te horen (sambhashan) door niets anders dan de naam. Daarom zal er voor iedere leerling op het pad die de naam van God aanschouwt als de levensadem zelf, en vast gelooft in de waarde van goede daden en goede gedachten, en die een geest van dienstbaarheid en gelijke liefde voor iedereen en alles wil ontwikkelen, geen beter pad zijn naar vereniging met God (mukthi). Hoe kan men immers door zwijgend in een hoekje te zitten gebruik leren maken van zijn aangeboren kwaliteiten? Hoe kan men dan te weten komen dat men er meester voer is? De toewijding van Ambarisha en de daden van Durvasa [zie Bagavatha Vahini, Chapter 21] zullen gecombineerd het lot bepalen van Durvasa zelf, in ieder geval op het laatst. Durvasa moet neervallen aan de voeten van Ambarisha. Mogen jullie de eeuwige waarheid ervaren en de zuivere staat bereiken.

Niemand ontkomt eraan dat hij fouten maakt zonder zich ervan bewust te zijn. Hoe helder het vuur ook brandt, er zal altijd wat rook bij vrijkomen. Zo zal ook altijd elke goede daad die een mens doet vermengd zijn met een beetje kwaad. Maar men moet zijn best doen ervoor te zorgen dat het kwade tot een minimum wordt teruggebracht, dat het goede zich vermeerdert en het kwade minder wordt. Vanzelfsprekend zul je in de huidige atmosfeer niet bij de eerste poging slagen. Denk zorgvuldig na over de consequenties van alles wat je doet en zegt en ten uitvoer brengt. Als je wilt dat anderen je goed behandelen en je hun respect betonen, zul je je eerst net zo behoorlijk moeten gedragen tegenover hen, en hen moeten liefhebben en respecteren. Dan alleen zullen zij jou met respect behandelen. Wanneer je daarentegen anderen niet respecteert en liefhebt, kom je natuurlijk ten onrechte tot de conclusie dat zij je onbehoorlijk behandelen. Wanneer bovendien degenen die anderen van advies dienen omtrent "de juiste, ware en goede grondregels en het beste gedrag enzovoort" niet meer doen dan zelf te leven volgens dat advies, zal het niet eens meer nodig zijn het te geven. Anderen zullen de les eenvoudig leren door hun daadwerkelijk gedrag te observeren. Als men daarentegen de heilige leer (Vedantha) maar wat napraat, bedriegt men daarmee niet alleen anderen, maar, erger nog, zichzelf. Daarom moet jij zijn zoals je wilt dat anderen zijn. Een leerling op het pad behoort niet te zoeken naar fouten in anderen en zijn eigen fouten te verbergen. Wanneer iemand je op je fouten wijst, ga dan niet argumenteren en proberen aan te tonen dat je juist handelde, en koester geen wrok jegens zo iemand. Overleg met je zelf in hoeverre het om een fout gaat en verbeter je gedrag. Het past een geestelijke leerling of een toegewijde niet ter eigen genoegdoening argumenten aan te voeren, of wraak te nemen op degene die hem op zijn fouten wees. De leerling op het pad moet altijd op zoek zijn naar waarheid en vreugde. Hij moet alle gedachten waarin droefheid en neerslachtigheid schuilen van zich af zetten. Neerslachtigheid, twijfel en inbeelding zijn voor de geestelijke aspirant de kwade invloeden (Rahu en Kethu). Maar als men stevig is gegrond in zijn toewijding kan men ze, ook al steken ze de kop op, gemakkelijk van zich afzetten. Ze berokkenen schade aan de geestelijke inspanning. De geestelijke aspirant moet in de eerste plaats onder alle omstandigheden vervuld zijn van blijdschap en geestdrift en zijn glimlach tonen. Deze houding van zuiverheid is zelfs nog wenselijker dan toewijding (bhakthi) en wijsheid (jnana). Zij die zo ver zijn gekomen verdienen het dat zij het doel als eerste bereiken. Die eigenschap van niet aflatende blijdschap is het resultaat van het goede dat in vorige levens is gedaan. Wanneer iemand altijd bezorgt, neerslachtig en weifelend is, kan hij nooit tot de hoogste vreugde komen, welke geestelijke oefeningen hij ook doet. Een geestelijke aspirant behoort er allereerst voor te zorgen dat hij zijn geestdrift handhaaft. Uit die geestdrift komen alle vormen van goddelijke vreugde (ananda) voort. Laat je nooit in de hoogte steken door eerbetoon en teneerdrukken door afkeuring. Wees een geestelijke leeuw die niets geeft om lof of blaam. Onderzoek jezelf en verbeter je fouten, dit is het allerbelangrijkste.

Zelfs met al datgene wat te maken heeft met de verwerkelijking van God moet men zorgvuldig omgaan. Wat voor ongemakken zich ook voordoen, men moet proberen de geestelijke oefeningen zonder enige onderbreking of verandering voort te zetten. De goddelijke naam die men liefheeft en koestert, en gekozen heeft om te reciteren, moet niet door een andere worden vervangen. Als men elke paar dagen een andere naam neemt, wordt concentratie onmogelijk. De geest zal dan niet in staat worden gesteld zich op een vast punt te richten. Het uiteindelijk doel van alle geestelijke oefeningen is het bereiken van deze eenpuntigheid. Vermijd het dus verschillende namen en vormen voor God te kiezen en weer te verwerpen, en gebruik voor het reciteren en de meditatie èèn enkele naam. Men moet er ook vast van overtuigd zijn dat in de naam en de vorm die men voor het reciteren en de meditatie gebruikt alle namen en vormen van God liggen besloten. Met die naam en die vorm mag niet het geringste gevoel van tegenzin of onvrede zijn verbonden. Door het verlies van wereldse dingen en het lijden en de zorgen te zien als slechts tijdelijk en voorbijgaand, en door het besef dat het verdriet door meditatie en het reciteren van Gods naam kan worden overwonnen, moet de geestelijke aspirant die twee gescheiden houden (wat tijdelijk is en wat gericht is op de eeuwigheid, vert.) en ze niet over en weer met elkaar verwarren. Hij moet begrijpen dat verlies, lijden en zorgen de buitenkant zijn en tot deze wereld behoren, en dat het reciteren van Gods naam en meditatie innerlijk zijn en behoren tot het rijk van de liefde voor God. Men spreekt van zuivere toewijding (pathivratha bhakthi) en onzuivere toewijding (vyabhichara bhakthi); in het laatste geval kiest de aspirant een bepaalde naam en vorm uit en verwerpt die na enige tijd ten gunste van een andere naam en vorm.

Het is niet verkeerd als het is gedaan in onwetendheid. Maar als men eenmaal te weten is gekomen dat het verkeerd en schadelijk is en er daarna toch mee doorgaat die vervangende naam te gebruiken voor het reciteren en de meditatie, dan doet men daar stellig verkeerd aan. Het is de heiligste verplichting dat men zich in vol vertrouwen strikt houdt aan de ene naam en vorm. Geef het pad van je eigen keuze niet op, zelfs als ouderen je dat zouden adviseren. Natuurlijk, wie van die ouderen zou je aanraden de naam van God die je het liefste is op te geven en te vervangen door een andere?

Beschouw hen die dat zouden doen niet als ouderen, maar als domkoppen. En nog eens, zorg er naar beste vermogen voor dat je de tijd en plaats voor je meditatie en het reciteren van de naam niet verandert of verschuift. Als het eens voorkomt dat je op een andere plaats moet zijn, bijvoorbeeld tijdens een reis, dan moet je in ieder geval dezelfde tijd aanhouden. Zelfs in een trein of bus, of in een andere ongemakkelijke omgeving, moet je je op zijn minst de meditatie en het reciteren van de naam waaraan je gewoon bent in herinnering brengen op de tijd die je daarvoor steeds hebt genomen. 

Op deze manier vergaar je spirituele rijkdom en word je de meester die het goddelijke Zelf bereikt.

(*)Het verhaal van Dhruva wordt beschreven in het Srîmad Bhâgavatam, Canto 4.

(**) Het verhaal van Prahlâda wordt beschreven in het Srîmad Bhâgavatam, Canto 7.

De welvaart van gisteren en de armoede van vandaag zijn beide te danken aan hen die men de 'groten' noemt.

Ieder mens behoort zo te leven dat hij geen leed toebrengt aan enig levend wezen. Dat is zijn hoogste plicht. Ook is het een eerste plicht van iedereen aan wie de kans is geschonken van deze menselijke geboorte dat hij een deel van zijn energie wijdt aan gebed, het reciteren van Gods naam, meditatie enzovoort, en dat voor hem leven gelijkstaat aan de verwezenlijking van waarheid, gerechtigheid, vredelievendheid en het doen van heilzaam werk ten dienste van anderen. Men moet er net zo huiverig voor zijn iets te doen dat schade berokkent aan anderen, of zich in te laten met zondige handelingen, als men ervoor terugdeinst vuur aan te raken of een cobra te verstoren. En net zo graag en vastberaden als men nu goud en rijkdommen verzamelt, moet men zich willen wijden aan heilzaam werk, anderen gelukkig willen maken en God willen aanbidden. Dit is de goddelijke plicht (dharma) van mensen. Om tot deze goedheid aan te sporen daalt God neer in een menselijke vorm. Men kan zich echter afvragen hoe iets dat er niet is krachtiger gemaakt en ontwikkeld kan worden. In werkelijkheid zijn die kwaliteiten er echter wel; ze zijn er, in de mens! Wanneer die kwaliteiten, hoewel ze bestaan, ten onder gaan en verschrompelen, komt God om ze op te wekken en de tegenwerkende krachten te vernietigen. In de Dwapara yuga (het derde van de vier wereldtijdperken) onthulde Sri Krishna dit aan Arjuna, toen Hij hem onderwees en zei dat alle incarnaties van God ten doel hebben de goeden (sadhus) te beschermen en aan te moedigen. Deze 'goedení behoren niet tot een bepaalde religie, kaste, familie, levensfase, gemeenschap, of zelfs tot èèn enkele soort, zoals de mens! Men vindt ze in alle religies, alle levensfasen, alle rassen en onder alle schepselen. In de Gita openbaarde God Zijn universele Geest. Deze universele boodschap gaf de Gita haar wezenlijke waarde en maakte haar zo beroemd. En weet dat Sri Krishna zelf bij veel gelegenheden en op verschillende plaatsen heeft verklaard dat Hij de plichtsgetrouwe dienaar is van Zijn toegewijden. Een voorbeeld daarvan is dat Hij bereid was op te treden als wagenmenner van Arjuna. [Bhagavad Gîtâ van Orde]

Wanneer de cultuur van gewone mensen al tot grote hoogten voert, kan iedereen voor zichzelf vaststellen hoeveel zuiverder en heiliger het karakter zal zijn van degenen die zich wijden aan geestelijke oefeningen en onophoudelijke contemplatie van God! Voor beide typen mensen is de kwaliteit van het karakter het voornaamste criterium. 

Er is een groot verschil tussen de mensen die zich in het verleden wijdden aan innerlijke beschouwing van God (Brahmanishta's) en zulke mensen in deze tijd. Later we er eerst van doordrongen zijn hoe groots die innerlijke beschouwing van God zelf is. We zijn tot armoede vervallen doordat de heiligen van deze tijd er niet meer aan doen. In het verleden werd die grootsheid verwezenlijkt en waren die heiligen verzonken in hun ervaringen van heiligheid. Men kan zich afvragen waarom die ervaringen van heiligheid er nu niet meer zijn; maar ze zijn niet weg. Of vuur fel of minder fel brandt is geheel afhankelijk van de brandstof en van niets anders. Hoe meer brandstof er is, hoe meer licht er wordt verspreid. Ieder menselijk individu heeft het onbetwistbare recht zijn vuur met brandstof te voeden! Vuur heeft naar zijn eigen aard het vermogen om licht uit te stralen. Zo ook moet in hen die de geestelijke weg gaan het vuur van het innerlijk weten (buddhi), het vuur dat licht van wijsheid uitstraalt, gevoed worden met de brandstof van onthechting, vredelievendheid, waarheid, mededogen, standvastigheid en onzelfzuchtig dienstbetoon. Hoe meer de geestelijke zoeker het innerlijk vuur zo voedt, des te meer kracht en licht zal hij kunnen uitstralen. Alleen bomen in vruchtbare grond kunnen een goede fruitoogst geven. Wanneer bomen in brakke (zouthoudende) grond staan, zal de oogst schraal zijn. Zo zullen ook alleen in een onbezoedeld hart die heilige gevoelens, krachten en gaven kunnen stralen. Het verschil tussen de contemplatieven (brahmanishti's) van vroeger en die van nu is dit: die van deze tijd leggen zich toe op dezelfde meditaties (dhyana) en zoeken hun toevlucht in dezelfde heilige klank (pranava) als hun naamgenoten in het verleden, maar in hun geestelijke discipline tonen ze veel minder zelfbeheersing. Toen het aantal heiligen (mahapurusha's) dat op eenzame plaatsen onafgebroken op God mediteerde afnam, daalde er veel leed neer over de wereld. Zij die we tegenwoordig heiligen noemen, doen zelf afbreuk aan hun contemplatie, want ze blokkeren hun geestelijke weg door zich tot slaaf te maken van roem en minderwaardig eerbetoon en door verstrikt te raken in begoocheling en rusteloos streven naar meer glorie en uitbreiding van hun instituten. Maar wie er vurig naar verlangen zich innerlijk voortdurend op God te richten, moeten de eenzaamheid zoeken en op vastgestelde tijden mediteren en Gods naam herhalen. Door deze geestelijke oefeningen zullen zij zich blijvend op God concentreren en ernaar verlangen heilzaam werk te doen ten behoeve van het welzijn van alle schepselen, en ze zullen dat werk doen zonder ooit uit te zien naar de resultaten ervan. Pas wanneer er zulke mensen op aarde komen zal er aan alle lijden een einde komen. Dat is het kenmerk van het Gouden Tijdperk  (Kritha Yuga).

Zoals er in de wereld hier en daar goedhartige artsen zijn die klinieken hebben opgezet voor de behandeling van ziekten en andere kwalen, zijn er ook hier en daar ashrams van heiligen die bedreven zijn in de behandeling en genezing van de ziekte-van-geboorte-en-dood, waar mensen worden afgeholpen van de kwalen van onwetendheid, onwaarheid, zedeloosheid en zelfverheerlijking. Onwetendheid brengt verdorvenheid voort en kan alleen worden genezen door kennis van God (brahmajnana), waaraan wat medicijnen worden toegevoegd zoals gelijkmoedigheid (santham), innerlijke kracht (sama), zelfbeheersing (dama) enzovoort. Maar de 'grote meesters' van deze tijd geven de mensen die naar hen toekomen de medicijnen die verlangd worden en die naar de smaak van hun patiënten zijn! Zij worden dus gewillige instrumenten van hun volgelingen, en gedragen zich terwille van hun naam en faam als artsen die onder het gezag van hun patiënten staan. Omdat ze zo zwak en dwaas zijn ten prooi gevallen aan de grillen van het verlangen naar een goede naam en bekendheid, gaan de zogenaamde groten zelfs nog voordat ze zelf iets hebben ervaren van goddelijke vreugde hun ondergang tegemoet. Dit is de belangrijkste oorzaak van de huidige armoede. De heiligen (sadhu's) en de 'groten' van deze tijd hebben dit niet begrepen en doen niets aan de situatie.

Het heilige moet worden ervaren en verwezenlijkt. Zelfzuchtige behoeften moeten worden opgeofferd. Men moet zich er voortdurend voor inzetten anderen goed te doen. Men moet het welzijn van de wereld willen nastreven. En met een hart dat vervuld is van al die dingen moet men op God mediteren, alleen dan gaat met de goede weg. Wanneer de mensen van aanzien en gezag zich zo inzetten ten behoeve van de mensheid en het welzijn van de wereld, zullen de dieven van hartstocht, haat, trots, afgunst, jaloezie en verwaandheid niet binnendringen in de geesten van de mensen, en zal er aan de goddelijke gaven van de mens, zoals rechtschapenheid, mededogen, waarheid, liefde, kennis en wijsheid, geen schade kunnen worden toegebracht. De politie en autoriteiten kunnen alleen de vijanden in de wereld buiten ons overmeesteren, maar ze hebben niet de macht de innerlijke vijanden te vernietigen; tegen die taak zullen ze niet opgewassen zijn. Daarvoor zijn ze niet de juiste autoriteiten. De innerlijke vijanden (arishadvarga), de zes die zich binnenin de mens roeren (lust, boosheid, hebzucht, gehechtheid, arrogantie en jaloezie) kunnen allen worden uitgeroeid door het onderricht van goede mensen, door liefde voor God en kennis van God en door het gezelschap van heiligen en de grote zielen. Wanneer de politie en de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het oppakken van dieven zich afhankelijk van ze maken, zal de wereld moeten lijden in de handen van de kwaadwilligen. Net zo zal de wereld worden gehuld in duisternis van nog meer onwetendheid, en zal rechtschapenheid verdwijnen, wanneer 'grote' heiligen, en zij die verzonken zouden moeten zijn in de innerlijke beschouwing van God, het pad verlaten dat naar het welzijn van de wereld voert, en slachtoffer worden van zinnenlust en de zucht naar beroemdheid. Deze situatie is nu werkelijkheid geworden. Daardoor neemt het lijden van dag tot dag toe. Pas wanneer beide partijen zich de juiste opvattingen eigen maken, en met het welzijn van allen voor ogen nadenken over de almacht van God, zal de hele wereld zich kunnen koesteren in vrede en vreugde. Zij vertegenwoordigen het gezag over de twee werelden van de mens. De geestelijke voorgangers heersen over de innerlijke wereld en de administratieve autoriteiten zijn de gezagdragers van de uiterlijke wereld. Als die beide partijen op de juiste manier handelen en sturen, zullen beide werelden eraan meewerken om vreugde te scheppen. Het zijn ook beide partijen die door hun falen de huidige ellende hebben veroorzaakt. In zulke tijden besluit God in zijn genade alle werelden gelukkig te maken en onwetendheid en onrecht terug te dringen. Hierover liet God zich duidelijk uit in de Gita:

 

"Steeds wanneer gerechtigheid tot verval raakt en onrecht hoogtij viert, reïncarneer ik, o Bharatha". [Bhagavad Gîtâ van Orde]
[in Real Audio] 

yadâ yadâ hi dharmasya  
glânir bhavati bhârata  
abhyutthânam adharmasya  
tadâtmânam srjâmy aham

yadâ -- wanneer ook; yadâ -- waar ook; hi -- zeker; dharmasya -- van religie; glânih -- verschillen; bhavati -- geopenbaard wordt; bhârata -- O telg van Bharata; abhyutthânam -- overheersing; adharmasya -- van goddeloosheid; tadâ -- te dien tijde; âtmânam -- zelf; srjâmi -- openbaar; aham -- Ik.

 

Laat dit gezegd zijn, dat de gebeden van de grote zielen zelfs werken als uitnodiging aan de Heer om te komen. Wie in de materiële wereld iets nodig heeft of hulp behoeft, benadert de gezagdragers en legt zijn verzoek aan hen voor. Datzelfde gebeurt in de innerlijke wereld: wanneer de grote zielen en mensen van goede wil ernaar verlangen dat toewijding, menslievendheid, innerlijke vrede en waarheid, die van het toneel waren verdwenen, weer terugkomen, wenden ze zich in innerlijk gebed tot de Heer. En de Heer, die luistert naar hun gebeden, komt dan zelf in de wereld en stort zijn genade over hen uit. Dit is aan iedereen bekend. Want namen niet Rama en Krishna een menselijk lichaam aan omdat God acht sloeg op de gebeden van de wijzen? Velen hebben de Ramayana en de Bhagavata gelezen waarin dat beschreven staat. En denk eens aan Ramakrishna die, hoewel hij als een goddelijk kind werd geboren, tot de goddelijke Moeder Kali bad of zij iemand wilde zenden die de universele waarheid (dharma) aan de hele wereld wilde bekendmaken, zodat onrecht en zelfzucht zouden worden uitgeroeid (want hijzelf was daartoe niet in staat). Iedereen die zijn levensverhaal heeft gelezen weet hiervan. Er moet dus telkens en telkens weer worden gebeden of dit mag gebeuren. Niemand mag wanhopig worden en het gebed opgeven wanneer het niet tot gevolg heeft dat de Heer verschijnt. Hoe dikwijls moet men in de materiële wereld niet schrijven en van hot naar haar lopen om iets gedaan te krijgen, terwijl het resultaat uitblijft!

Hoe kan men weten welk gevolg het verlangen van de ziel heeft? Omdat niemand dat kan weten moeten we doorgaan met bidden totdat de hele wereld is gehuld in blijdschap. De vreugde in de wereld is het teken dat Hij is gekomen; wanneer dit is begrepen, is het gemakkelijk de Avatar onmiddellijk te herkennen. En dan zal de religie van de waarheid (Sathya), de religie van mededogen (daya), de religie van inzicht (jnana), en de religie van de liefde (prema) groeien en tot bloei komen. Zolang die kenmerken nog niet stevig zijn geworteld, moeten de mensen hun gebeden voortzetten. Daar ligt hun verantwoordelijkheid. De weg die door de heiligen is aangelegd moet zo nu en dan worden hersteld, ofwel door degenen die er gebruik van maken, ofwel door hen die over het gezag daartoe menen te beschikken. Dat wordt onderricht (bodha) genoemd.

Zo nu en dan zendt de Heer terwille van het herstel mensen met volmacht, wijzen en heiligen. Hun heilzame boodschap maakt de weg die door heiligen in het verleden was aangelegd weer begaanbaar en effen. Wanneer dus Gods wil, het verlangen van de heiligen en het onderricht van grote wijzen samenwerken, zal het geluk van de wereld verzekerd zijn en geen gevaar meer lopen. Wanneer alle mensen tegelijkertijd bidden of onrust, wanorde en onwaarheid plaats mogen maken voor vrede, waarheid, liefde en wederzijdse dienstbaarheid, zal de situatie zeker verbeteren. En er is geen andere uitweg. Zich zorgen maken is nutteloos. Dit is niet de gelegenheid om te wanhopen. Het gaat tegen de wezenlijke natuur van de mens in om te doen of hij zwak is en meer kracht nodig heeft. Daarom moeten de mensen niet meer zoeken naar andere uitwegen, maar proberen te bidden, zich inzetten voor anderen en elkaar liefhebben en respecteren. Ze mogen dit niet langer uitstellen; weldra zullen ze voldoening en blijdschap vinden. 

Men zegt dat dienstbaarheid aan de mens (manavaseva) dienstbaarheid is aan God (madhavaseva). Dat is een waar gezegde. Maar hoewel het dienen van de mensheid heilig is, zal het, met hoeveel inzet het ook wordt gedaan, geen baat brengen wanneer het niet is opgenomen in een hoger ideaal. Het is nutteloos die slagzin maar te herhalen terwijl de dienstverlening gebeurt zonder geloof in de goddelijkheid van de mens, en men er bekendheid mee wil verwerven en verlangt naar de resultaten. Welke inspanningen men ook verricht, de uitspraak over dienstbaarheid aan de mens en dienstbaarheid aan God is pas gerechtvaardigd wanneer men zich innerlijk voortdurend op God blijft richten en gelooft in de wezenlijke goddelijkheid van de mens. Hoe kan er dienstbaarheid aan God zijn zonder dat men denkt aan God? Al dat gepraat erover is maar uiterlijk vertoon. Ik kan mij er niet mee verenigen. Alleen datgene mag dienst aan God worden genoemd wat wordt gedaan met God in gedachten, terwijl men de weg van de waarheid gaat en handelt in overeenstemming met de goddelijke wet (dharma), terwijl datgene wat wordt gedaan terwille van iemands goede naam en met het oog op de resultaten niet dienstbaarheid aan God mag worden genoemd. 

In feite hoeven zij die onafgebroken verdiept zijn in de beschouwing van God geen enkele andere taak op zich te nemen. Hun gebed zelf heeft tot resultaat dat de wereld heilig wordt. Maar niet allen kunnen dat doen. Iedereen moet zich voorbereiden op dat stadium door het denken te zuiveren en de verlangens terug te dringen. De heiligen die dat hebben bereikt, kunnen zelf dingen verwerkelijken. Voor anderen is de gelijkheid van dienst aan de mens en dienst aan God niet te bevatten.

Dit betekent echter niet dat je er dan maar rustig bij kunt gaan zitten. Het hangt van je bestemming af, van wat je in het verleden hebt gedaan en van je geestelijke inspanning of je het kunt bevatten. Zolang het nog niet zo ver is, moet je mediteren en Gods naam herhalen, zodat de geest zich bevrijdt van de golven van emoties, en vervuld wordt van de goddelijke vorm; en doe goed aan je medemensen; gebruik je tijd in dienstbaarheid aan de wereld, zonder acht te slaan op de resultaten; zo kun je een gezegend mens worden. Wanneer je niets doet daarentegen kan je geest, ondanks je inactieve lichaam, druk in de weer zijn en uit zichzelf van alles uitvoeren. Zonder iets te doen val je dan toch ten prooi aan de wet van oorzaak en gevolg (karma). Wanneer iemand zijn geest gevestigd houdt op innerlijke beschouwing van God en op een leven in waarheid zal hij, ondanks de activiteiten van zijn lichaam en zintuigen in dienst van de wereld, er niet door worden beroerd; hoewel hij handelt, zullen zijn handelingen niet zijn lot bepalen. Dit is het grondthema van de Bhagavad Gita. Het hart van de mens die er niet naar streeft zijn geest tot een bron van heilige gedachten te maken, is voorbestemd een oord te worden van onheil en verdorvenheid. Laten allen die streven naar verlossing, die slechts èèn doel voor ogen hebben en die tot geestelijke grootheid hopen te komen dit in gedachten houden. Om de kennis van het goddelijke Zelf (Atma) te kunnen verwerkelijken, hoeft men niet tot een bepaalde kaste te behoren, of monnik te worden, en is het niet nodig bepaalde rituelen uit te voeren, of een kenner van de heilige geschriften te worden. Voortdurend op God gericht zijn is het enige dat telt. Ook de Upanishad [Upanishad Vahini] benadrukt dit:

"Alleen inzicht (jnana) kan bevrijding brengen, niet de vervulling van geestelijke plichten (asrama) of een filosofie".

nasramam karanam muktheh  
darsanani nakaranam 
thathaiva savakarmani 
jnanamevahi karanam  

Voor die innerlijke gerichtheid op God zijn tijd en ruimte van geen belang. Men is daarvoor niet aangewezen op heilige plaatsen of bepaalde tijden. Waar het ook is dat de geest er vreugde in vindt zich in innerlijke beschouwing op God te richten, daar is de heilige plaats. En steeds wanneer het gebeurt is het ogenblik ook gunstig. Daar en dan moet men op God mediteren. Daarom is er al eens verkondigd:

"Er zijn geen vastgestelde tijden en plaatsen voor meditatie op God. Waar de geest er ook naar verlangt het te doen, dat zijn de plaatsen en tijden ervoor". 

na kala niyame yathra
na desasya sthalasya cha
yathrasya ramathe chiththam
thathradhyanena kevalam

Door de gedisciplineerde zielen met een zuiver hart, die het zout der aarde vertegenwoordigen, kan de wereld tot bloei komen. Laat iedereen vanaf dit ogenblik bidden of er zulke mensen mogen komen, en ernaar streven de zegen te verkrijgen van de grote zielen, en zich ertoe brengen boven de dagelijkse moeilijkheden uit te stijgen om het welzijn van de wereld te kunnen bevorderen.

 Bhagavan Sathya Sai Baba zingt:
LOVE IS MY FORM

Love is My form, Truth is My breath, Bliss is My food
My life is My message, Expansion is My life
No season for Love no reason for Love no Birth no Death
Prema Sathya Ananda Shanti Dharma Ananda
Shirdi Sai Sathya Sai Prema Sai Jai Jai
Shirdi Baba Sathya Baba Prema Baba Jai Jai
Love is My form, Truth is My breath, Bliss is My food.

Liefde is mijn vorm; waarheid is mijn adem; 
gelukzaligheid is mijn voedsel.
Mijn leven is mijn boodschap. Ontplooiing is mijn leven.
Er is geen bepaalde tijd en geen speciale reden voor liefde.
Er is geen geboorte en geen dood.
Liefde, waarheid, gelukzaligheid; 
vrede, rechtschapenheid, gelukzaligheid.
Glorie zij U, Shirdi Sai, Sathya Sai, Prema Sai.
Glorie zij U, Shirdi Baba, Sathya Baba, Prema Baba.
Liefde is mijn vorm; waarheid is mijn adem;
gelukzaligheid is mijn voedsel.