'Sai Baba geeft antwoord op diverse vragen 
die U bezig houden'

 

 

 

WOORDENLIJST BIJ
PRASNOTTARA VAHINI

Woordenlijst Nederlands Vahini.org

Woordenlijst Engels Vahini.org

A | B | C | D | E | F | G | H | I | J | K | L | M | N | O | P | Q | R | S | T | U | V | W | X Y Z

 

 

A

Achintya-bhedabheda-vada: De leer van het onvoorstelbaar tegelijkertijd bestaan van eenheid en verscheidenheid in de Werkelijkheid, een van de stromingen van de Vedanta en de filosofische basis van de leer van Srî Chaitanya.
Advaita: Letterlijk: 'niet-twee', de monistische leer van Shankara, waarin gesteld wordt dat de ziel identiek is aan het Brahman, met dien verstande dat de ziel in onwetendheid gehuld is en zich daardoor niet meer Brahman weet. Kennis hierover is de monistische verlossingsidee. (De advaita-leer geeft geen antwoord op de vraag waarom het ene Brahman Zich in vele, in onwetendheid gehulde deeltjes zou willen verdelen.)
Agni: vuur
Ahara: voedsel
Ahamkara: ik-bewustzijn
Ahimsa: geweldloosheid
Ajnana: onwetendheid
Akasha: ether
Akhanda: ononderbroken
Akshara-purusha: het onvergankelijke Zelf
Alpabuddhi's: de tragen-van-geest; zij hebben hulpmiddelen nodig bij het aanbidden zoals beelden, afbeeldingen of een andere zichtbare voorstelling van zijn schoonheid en glorie.
Amanaska: het stadium waarin de gehele schepping, wanneer de realisatie bereikt is en ze gezien wordt als door de Eeuwige Ziener, de Getuige, eenvoudigweg verdwijnt als sneeuw voor de zon
Ananda: Vreugde, extase, schoonheid
Anantam: eeuwig, eindeloos, oneindig
Andaja: uit het ei geboren, zoals vogels
Andanda: de gehele schepping, onderhevig aan evolutie en involutie, de beweeglijke en onbeweeglijke natuur; 'het gekleurde netvlies van het oog'
Anna: voedsel
Anvikshiki: de kennis (vidya) die de mens in staat stelt onderscheid te maken tussen Atma en Anatma
Apana: zelf
Aratri: Offer van lamplichtjes aan altaarbeelden
Arishadvarga: hindernissen op het pad naar bevrijding; in zessen:
Arjava: eerlijkheid
kama, krodha, lobha, moha, mada en matsarya
Arta: degene die wordt gekweld door de foltering van spirituele onvrede en in zijn ellende tot de Heer bidt
Artharthin: degene die rijkdom (artha) of spirituele kracht verlangen en om dat te verkrijgen God vereren en aanroepen
Asana's: lichaamshoudingen; Ze geven kracht aan het lichaam en maken concentratie van de geest voor langere tijd mogelijk
Asat: de tijdelijke vorm
Asharira: de Lichaamloze
Ashtakshari: recitatie van achtlettergrepige mantra
Âsrama: toevluchtsoord voor geestelijk zoekenden.
- Afdeling van het geestelijk leven. Vier soorten: brahmacari: vrijgezel, celibatair, continent student van bonafide geestelijk leraar. Grihastha: gehuwd, Vanaprastha: teruggetrokken, Sannyasa: - onthecht  (zie
varnasrama). 
- Het doorlopen van deze stadia maakt het mogelijk om tot volkomen zelfrealisatie te komen voordat men het lichaam verlaat. Zodoende keert men dan niet terug naar de materiële wereld en is men bevrijd uit het rad van wedergeboorte.
- Afgelegen hut die tot meditatie-plek dient.
- Plaats of ruimte waar men gemeenschappelijk naar zelfverwerkelijking streeft, hermitage.
Astânga-yoga: [van asta: acht, en anga: deel] het achtvoudig pad van de yoga. Zelfrealisatie in acht opeenvolgende fasen: onthoudingen (yama), inachtnemingen (niyama), zithoudingen (âsana), adembeheersing (prânâyâma), verinnerlijking (pratyâhâra), concentratie (dhâranâ), meditatie (dhyâna), absorbtie, verzonkenheid (samâdhi). (zie ook: yoga)
Asteya: niet stelen, vrij van onrechtmatig toeëigenen
Astikya-buddhi: onderscheidingsvermogen 
Asuya: het constant denken aan mogelijkheden om anderen kwaad te doen; de bereidheid alles te doen om deze behoefte te bevredigen
Âtmâ: Het Goddelijk Zelf, de ziel. Zie ziel (het woord heeft nu eens betrekking op het lichaam, dan weer op de  en ook op de zinnen).geest
Âtmâ-bhava: in het bewustzijn van het Zelf
Âtmajnana: kennis van het Zelf
Âtmananda: innerlijke gelukzaligheid
Âtmasvarupa: Ware Zelf, je eigen realiteit
Âtma-tattva: eeuwig bestaande, eeuwig standvastige, eeuwig zuivere (deha-tattva)
AUM: zie omkara
Avadhuta:  iemand van volledige verzaking, iemand die zich niet bezorgd maakt om dingen van de wereld als kleding of zelfs maar schoon zijn
Avanmanogocharam: de-niet-door-woord-en-gedachte Grijpbare
Avasta: bepaalde bewustzijnstoestand
Avyaktabrahma: het onkenbare Absolute

B

Baddha: bound
Baddha-padmasana: Bound lotus pose.
Beschermgodinnen:
van kennis (vidya), van rijkdom (artha) en van wijsheid (jnana) zijn alle drie vrouwelijk, namelijk Sarasvati, Lakshmi en Parvati
Bhakti:
devotie, in vieren:
Arta, Artharthin, Jijnasu en Jnanin
Bhakti-rasâmrta-sindhu: ('De nektar-zee van zuivere liefde'): de gezaghebbende uitleg, het meesterwerk geschreven in de zestiende eeuw, van Srîla Rûpa Gosvâmî, waarin hij de wetenschap van de beoefening van de toegewijde dienst, de bhakti, in detail uiteenzet.
Bhakti-yoga: wetenschap van de bewustzijnsvereniging door toewijding tot de Hoogste Persoon van God, Heer Krishna en Zijn expansies (deelaspekten en volkomen deelaspekten).
- Wetenschap van de bewustzijnsvereniging door toewijding tot Hem (de Hoogste Persoon van God) die aanwezig is in het hart en in het hart van alle levende wezens (waardoor bhakti dus als naastenliefde, mededogen of karuna werkt ). Ook buddhi-yoga genaamd.
- De weg van het ontwikkelen van bhakti, liefde tot God, in zuivere vorm, dus zonder enige baatzuchtige bijbedoeling (karma) en zonder spekulatief getheoretiseer;
-De laatste yoga-fase volgens het onderricht van de Bhagavad Gita en bestaat uit zelf-overgave aan de Opperheer, Sri Krishna.
- Zich verbinden met de Heer door toegewijde dienst.
Bhava: de cyclus van geboorte en dood
Bhavaroga: wereldgerichtheid; de ziekten van wereldse gezindheid en wereldse gehechtheid.
Bherinada: de luide trillingen van een woord
Brahmacârya: continentie, celibaat. 
-Eerste âsrama van het geestelijk leven
-Periode van celibatair leven, zelfbeheersing en studie onder toezicht van een bevoegde geestelijk leraar.
- Studenten-fase, eerste 20-25 levensjaren.
Brahman: de Onveranderlijke, de Bron; De alomtegenwoordige uitstraling die in zowel de materiële als in de geestelijke ruimte wordt gekend als licht; het geestelijke vrij van de invloed der geaardheden.
Brahmanda: de verzameling van de innerlijke krachten van de vijf elementen (mahabhuta's)
Brahmatattva: vorm(e)loos, God zonder vorm
Brahmavidya: kennis van het Absolute (zuivering van de geest)
Brahmopadesha: inwijding/initiatie in het spirituele vlak/pad van Brahma-realisatie
Bhramaranada: het geluid van een dubbele drum
Buddhi: hoger bewustzijn
Buddhi-yoga: verbondenheid met God door intelligentie. Naast karma-yoga als synoniem voor de bhakti-yoga gebruikt.


 

C

Chaitanya Brahma: de scheppende God
Chanenada: het geluid van een bel
Cintâmani: "toetssteen" met mystieke kracht, waarover gesproken wordt in de vedische geschriften
Caitanya-caritâmrta: het boek van Krishnadâsa Kavirâja Goswâmî over het leven en de leer van Heer Caitanya, de Heer der Vedische Reformatie. 'Het Nieuwe Testament' van de Caitanya-vaisnava, geschreven in de zestiende eeuw
Chinta: mentale onrust
Chitta: bewustzijn
Chittashuddhi: zuivering van de chitta (bewustzijn/geest)

D


Dama: zelfbeheersing
Dambha: trots; het leidt mensen naar yaga en yajna - het schenken van grote sommen geld als liefdadigheid om meer aanzien te verwerven
Dana: naastenliefde
Dandaniti: de kennis (vidya) die bestuurders en beschermers van de gemeenschap beoefenen en van essentieel belang voor het verwerven en genieten van welvaart en rijke oogsten
Darpa: Darpa: trots die de mens achtervolgt die rijk en gelukkig is
Dayâ: barmhartigheid, mededogen
Deha-dharma: verplichtingen betreffende het lichaam
Deha-tattva: eeuwig veranderende, immer onwerkelijke, onzuivere (atma-tattva)
Dharana: concentratie; een van de acht stappen van de yoga-discipline van Patanjali
Dharani: aarde
Dharma (sanâtana-): die religieuze plichtsbetrachting die een binding met Krishna en de eeuwige waarden sathya, dayâ, tapah, sauca oplevert: waarheidliefde, mededogen, soberheid en reinheid. 
- Religiositeit.
- Universele en absolute religie

- De natuurlijke aard. De eigen aard van iets.
- Andere naam voor de verschillende religieuze, maatschappelijke en "persoonlijke" plichten (swa-dharma's)  van de mens.
- Datgene wat in de Veda wordt voorgestaan; leven naar schriftuurlijk voorschrift [zie
S.B. 6.1].
- In twee soorten: plichtmatig handelen in gehechtheid: pravriti dharma en plichtmatig handelen in onthechting, nivriti dharma (
4.4:20).
- Tegengestelde van adharma
: goddeloosheid, plichtsverzaking, tegennatuurlijkheid, onrecht
Dhriti: morele moed
Dhyana: meditatie; als de aandacht één-puntig gericht is, zonder afwijking, is er sprake van dhyana, ongeacht of die op de vorm of op het vormloze gericht is.
Drishya: toneel
Dushkarma: alle handelingen verricht zonder liefde tot God, of waarbij men zondigt
Dvija's: tweemaal geborenen; zien God in het vuur van hun eredienst

E

Elementen: zie elementen

G

Gandha: reuk
Gayatri: mantra; universeel gebed, stammende uit de Rigveda [zie ook SB C5:7] en [Baba's Bhajans]:
om bhûr bhuvah svah,
tat savitur varenyam,
bhargo devasya dhîmahi,
dhyo yonah prachodayat:
De oorspronkelijke vorm van het lichaam,
de levenskracht en de allerhoogste verblijfplaats;
die levensbron zo hoogst uitnemend,
op die goddelijke luister mediteren wij -
moge dit licht ons intellect verlichten.
of:
'O, moeder die op alle drie nivo's, in alle drie werelden verblijft in alle drie hoedanigheden. Ik bid tot u, verlicht mijn geest. verjaag mijn onwetendheid zoals het stralende licht van de zon de duisternis verjaagt. Ik smeek u, maak mijn geest rustig, helder en verlicht'.
Geest: Fijnstoffelijk element, dikwijls 'de zesde zin' of 'het zesde zintuig' genoemd, in de betekenis dat hij de prikkels welke via de vijf zinnen binnenkomen ontleedt, toelaat of afstoot; ook wel 'elfde zin' genoemd, omdat zijn aktiviteit, welke bestaat uit denken, voelen en willen, de aktiviteit van de elf zinnen bekroont (zie Zinnen)
Ghantanada: het geluid van een luit 
Ghata: kan
Grihastha: ashrama der gehuwden.
- Geestelijke afdeling betreffende het leven als huishouder overeenkomstig de schrift.
- Tweede orde of fase van het geestelijk leven; de periode van het gezins- en maatschappelijk leven overeenkomstig schriftuurlijke regels en bepalingen.
- Iemand die volgens de normen van deze ashrama leeft.
Guna' s: de geaardheden van de  materiële natuur: tamo, rajo en sattva: onwetendheid, hartstocht en goedheid; kenmerk (resp.): materie (traagheid), beweging, kennis.
Guru Gîtâ: (let. 'lied van de guru') Een heilige tekst bestaande uit mantra's die de aard van de guru beschrijven, de verhouding tussen de guru en discipel, en meditatie technieken op de guru. [Zie Sri Guru Gita]

H

Hatha-yoga:  het beoefenen van lichaamshoudingen (asana's) en ademhalingstechnieken (pranayama) ; de yoga van de lichaamskracht
Hiranyagarbha:
het begin der schepping
Hoofddeugden: in vieren: 
Maitri, Karuna, Mudita en Upeksha

I

Indriya's: zinnen, zintuigen
Irshya:
wrok; de wens dat anderen pijn, ellende en problemen krijgen, waaronder men zelf gebukt gaat
Ishwara: de Heer
Ishwara-puja: aanbidding
Ishwara-sthana: het onveranderlijke wezen

J

Jagrat: waaktoestand
Jala(m): water
Jalapanchaka's: de vijf uit water gevormde elementen: geluid (shabda), gevoel (sparsha), vorm (rupa), smaak (rasa) en reuk (gandha)
Janaka: een groot, zelfgerealiseerd vorst; schoonvader van Heer Râmacandra. Vader van Janakî (Sîtâ), wife of Râma (zie Râmayana). 
Janma: het karma van de geboorte
Japa: mantra-meditatie; bidden op de vedische manier: het herhalen van de namen van God.
Japa-mala: bidsnoer met 108 kralen plus één, waarop mantra's worden gechant (monotoon zingen). Materiaal: Tulsi of Nim.
Jarayuja: zoogdieren; de mens en het vee
Jati: kaste 
Jijnasu: degene die onverstoorbaar en standvastig zoekt naar bevrijding en op zoek is naar het Absolute
Jiva, Jivatma: De eeuwige, individuele, belichaamde ziel
Jivi: de individuele ziel
Jnana: Kennis, wijsheid; zowel speculatieve, empirische kennis als hogere, bovenzinnelijke kennis, die leidt tot het onderscheid van ziel en lichaam, van materie en geest
Jnanakarma: activiteiten erop gericht om uit de heilige boeken en van ouderen en leraren de weg te leren; activiteiten die leiden tot versmelting van het individu in het universele Absolute
Jnana-yoga: Geestelijke weg van kennisontwikkeling, als basis van bhakti-yoga; of de weg, onafhankelijk van bhakti-yoga, naar de ontbinding van het ego in het Brahman.
Jnanendrya's: de organen van perceptie: het oor, de huid, het oog, de tong en de neus
Jnanin: degene die bevrijd is van het dualistische bewustzijn, de dvandvabhava; die heeft leren inzien dat hij gelijk is aan de fundamentele Waarheid van het universum
Jnata: de waarnemer, het weten, de kenner, het ken-principe

K

Kalanada: het geluid van cimbalen
Kalpavriksha: wensvervullende boom
Kama: verlangen; gehechtheid aan alles in deze zintuiglijke (irreëele, tijdelijke, onzuivere) wereld
Kâmadhenu: de geestelijke koe die eindeloze hoeveelheden melk verschaft en die men in Goloka Vrindâvana aantreft. [zie ook SB Canto 9:15-24]
Kapila Muni: een incarnatie (avatâra) van Krishna, die in Satya-yuga verscheen als zoon van Devahuti en Kardama Muni (zie SB 3-22)  en de sânkya-filosofie uiteenzette; de analyse van geest en stof, als methode om toegewijde dienst tot de Heer te cultiveren.
Karanadeha: het oorzakelijk lichaam
Karma: in vieren: dushkarma, satkarma, mishrakarma en jnanakarma [het handelen (ook ritualistisch handelen) alsook het gevolg van het handelen; de wet van actie en reactie. In het Indisch denken wordt over het algemeen weinig onderscheid gemaakt tussen oorzaak en gevolg]
Karma-yoga: verbondenheid met God door onbaatzuchtig handelen, kenmerk van bhakti.
- Door uiteenlopende aktiviteiten zich naar vermogen inspannende, zÛ dat men vrijkomt uit de gebondenheid van de stof en het doen en laten gezuiverd wordt; inlossen van karma zodat men dichter bij Krishna komt te staan.
- Handelen in
Krishna-bewustzijn; andere naam voor bhakti-yoga.
- Een van de eerste treden van de trap van het
yoga-systeem. Door karma-yoga ontdoet de karma-yogî zich geleidelijk steeds meer van alle stoffelijke besmetting en leert hij zijn doen en laten te zuiveren.
- Aktiviteit in toegewijde dienst
- Baatzuchtige activiteit verricht in overeenstemming met de vedische voorschriften.
Karmendriya's: de organen van handeling: stemorgaan, armen, benen, organen van voortplanting en van uitscheiding
Karuna: de hoofddeugd barmhartigheid voor hen die lijden
Kaya-suddhi: zuivering/loutering van het lichaam
Kinkininada: de tonen van een fluit
Krishna: (Krsna) de Al-aantrekkelijke. Koeherder, veldheer, minnaar, vedisch vorst. Vishnu-avatâra. Wordt herkend als de purusha, de oorspronkelijke persoon van God waar Brahmâ, de Schepper uit voortkwam. Wordt gezien als de belangrijkste, meest volledige, de Hoogste Persoonlijkheid of nederdaling van God. Letterlijk: duister, vanwege zijn donkere blauw-grijze huid. Wordt ook Hrisikesha genoemd als Meester van de zintuigen, Govinda en Gopala als beschermer van de koeien, Vâsudeva als zoon van Vasudeva, Yogishvâra als Heer van de Yoga en Hari als de Heer.
- Krishna-bewustzijn (natuurlijk bewustzijn) is die staat van bewustzijn die resulteert uit toegewijde dienst aan Heer Krishna.
- De naam van een held en leraar in de oude vedische tijd voordat Hij bekend werd als de Vishnu-avatâra. [zie b.v.
SB, Canto 6, hfdstuk 9, vers 44 & 45)
Krishna-bewustzijn: het kennen van Krishna of de omstandigheid dat men zich van Hem bewust is, Hem kent, op Hem mediteert, voor Hem arbeidt, Zijn roem verkondigt enz.
- Dat bewustzijn dat wordt bewerkstelligd door zich te houden aan de principes van de yoga (vidhi's) en het zingen van de heilige namen (japa).
- Dat bewustzijn wat wordt beijverd en uitgedragen door  ISCKON, de westerse tak van het vaishnavisme zoals gegrondvest door Srila Prabhupâda.
- Natuurbewustzijn. Het respekteren van Krishna als de Oorspronkelijke Persoon in zijn eerste manifestatie: het geheel van de materiele natuur.
- Bewustzijn van de ware tijd gevormd door het licht van de maan en de zon en de sterrenhemel. Krishna als de verpersoonlijking van de tijd en de orde der hemelbewegingen.
Kriyarupa: vorm van handeling (Paramapada)
Krodha: woede; drang om anderen kwaad te doen en hen te gronde te richten
Ksatriya's: bestuurders, officieren. (zie varna)
Kshama: geduld
Kumbhaka: inhouden van lucht
Kundalini-yoga: is een hogelijk spirituele benadering van hatha yoga. Het impliceert chanten, meditatie, en ademhalingstechnieken om de kundalini-energie op te wekken die zich aan de basis van de ruggegraad bevind.
Kutarka: oneerlijkheid
Kutastha: neutrale toeschouwer, niet gebonden, standvastig, onberoerd, eeuwig vrij

L

Laghu-pranayama: eenvoudig systeem van adembeheersing
Laladighosha:
de zachte uitspraak van een woord
Lakshmi: (bescherm)godin van de vreugde, rijkdom
Laya: eenwording
Laya-yoga: (laya=eenwording) wordt ook wel kundalini-yoga genoemd, omdat het ontwaken van de kundalini-energie en haar vereniging met een hoger bewustzijn het voornaamste doel is, welke kan worden gerealiseerd door diepe meditatie (dhyana)
Lobha: hebzucht
Loka's (hogere): sferen zich bevindende in het menselijk lichaam:
aarde (bhurloka) in de voeten;
wereld tussen hemel en aarde (bhuvarloka) in de genitaliën;
hemelse wereld en wereld van het licht (svarloka) in de navel;
hemelse wereld (maharloka) in het hart;
fijnstoffelijke hemelse wereld (janaloka) in de keel;
wereld van de geestelijke kracht (tapoloka) in het centrum tussen de wenkbrauwen;
wereld van de waarheid (sathyaloka) in de kruin. 
Loka's (lagere): sferen zich bevindende in het menselijk lichaam:
atalaloka in de voetzolen;
vitalaloka in de nagels;
sutalaloka in de hielen;
talatalaloka in de heup;
rasatalaloka in de knieën;
mahatalaloka in de dijen en
patalaloka in de anus.

M


Mada: hoogmoed; branie-achtige trots die zich ontwikkelt bij vergelijking met anderen en vindt dat men meer kennis, kracht, rijkdom of faam heeft
Madhva: Zuidindisch theoloog en filosoof (1238-1317); een van de belangrijkste bhakti-leraren, verdediger van het pure dualisme, dvaita, waarin God, ziel en materie eeuwig en volledig van elkaar onderscheiden zijn.
Mahakaranadeha: het supercausale lichaam
Maha-mantra: Letterlijk: 'de grote mantra': De Hare Krishna-mantra:
hare krishna hare krishna, krishna krishna, hare hare/
hare râma hare râma, râma râma, hare hare,
bestaande uit de aanroepvorm van Râdhâ's Naam Harâ - Dievegge [van Krishna's hart] - en van Krishna's eigen Naam, die Alaantrekkelijke betekent, en Zijn Naam Râma, Vreugde.
Mahat: Kosmische Intelligentie
Maitri: de hoofddeugd kameraadschap, gezelschap van bescheiden en goede mensen, liefde voor de naam en de vorm van de Heer
Manas: denkende geest;  de geest of het denken dat bevrijd raakt met een man-tra. (manas trayate).
Mangala-arati: ceremonie vÛÛr zonsopgang om de Heer te begroeten, waarbij men Hem voedsel, lampjes, waaiers, bloemen en wierook offert.
Mantra: geest (manas)  bevrijdende woordklank of klankreeks (de heilige namen b.v.).
Mantra-yoga: door het herhalen van een mantra kan men in een staat van diepe concentratie (dharana) komen zodat de heilige vorm van de mantra manifest wordt
Mata: huis
Mati: intelligentie
Matsarya: afgunst; als anderen even gelukkig zijn als jezelf, men kan dit niet verdragen
Mishrakarma: handelingen gericht op publiciteit; een goede naam te vestigen
Mitahara: bescheidenheid
Mithyajnana: illusoire kennis
Moha: gehechtheid; de waan dat sommige mensen je nader aan het hart liggen dan anderen en men zich inspant om die ter wille te zijn
Moksha: bevrijding van alles wat bindt
Mrudanganada: het geluid van een blaasschelp
Mudita: de hoofddeugd van vreugde voelen als men mensen ontmoet die liefdadigheid beoefenen, die anderen dienen, die in nood verkerende helpen, enz.
Mukti: bevrijding uit de kringloop van geboorte en dood
Muni's: asceten; zij vereren God in hun hart

N

Nada: geluid; tien soorten die door het grofstoffelijk lichaam (Stuladeha) kunnen worden opgevangen:
de zachte uitspraak van een woord (laladighosha);
de luide trilling van een woord (bherinada);
het geluid van een bel (chanenada);
het geluid van een blaasschelp (mrudanganada);
het geluid van een luit (ghantanala);
het geluid van cimbalen (kalanada);
De tonen van een fluit ((kinkininada);
het geluid van een drum (venunada);
het geluid van een dubbele drum (bhramaranada);
het geluid van de donder bij onweer (pranavanada).
Namarupa: naam en vorm (Paramapada)
Nârada Muni: (zoon van Brahmâ) Een groot toegewijde van de Heer, die in de spirituele en materiële werelden kan reizen om de glorie van God te verkondigen (wordt ook gezien als een avatâra)
Nididhyasana: geestelijke verdieping
Nirakara: zonder vorm
Nirguna-upasana: aanbidding van het vormloze
Nirmala: zuiverheid
Nirvana: bevrijding van het rad van wedergeboorte
Nishchala: onbewogen, onbeweeglijk (gezegd van de geest)
Nishkamakarma: Renunciation of the fruit of action.
Niti: normen van moraal
Nitya: onvergankelijkheid
Niyama: geestelijke discipline/inachtnemingen
Nutana: vergankelijk

O

OM: mantra; pranava
Om(kâra): ookwel AUM, de pranava, de hoogste lettergreepcombinatie waarvan de letters voor de fundamentele drieëenheid staan van guna's, loka's, veda's, realisatienivo's, namen, e.a.
- Geluidstrilling welke de Absolute Waarheid, Srî
Krishna, vertegenwoordigt; ze trilt mee in de Hare Krishna-mantra [Hare Krishna Hare Krishna, Krishna Krishna, Hare Hare; Hare Rama Hare Rama, Rama Rama, Hare Hare] waaraan ze ondergeschikt is.
- De heilige klank OM, waarmee vele vedische mantra's beginnen, en die de Allerhoogste Heer vertegenwoordigt. [zie B.G.
9: 17, 8: 13 en 17: 24 en S.B 9.14.46]

P

Panchagni: vijf vuren: 
het vuur van de tijd (kalagni) in de voeten;
het vuur van de honger (ksudhagni) in de navel;
het vuur van de koude (sitagni) in de maag;
het vuur van de toorn (kopagni) het oog;
het vuur van de kennis (jnanagni) in het hart;

Panchakara:
de geestelijke eigenschappen
Panchakosha's: vijf omhulsels (kosha is schild overtrek, omhulsel)
Annamaya: Het fysieke omhulsel moet gezuiverd worden door goed, schoon en zuiver voedsel.
Pranamaya: Het vitale omhulsel door een kalm en regelmatig ademhalen en door een gelijkmoedig temperament.
Manomaya: Het mentale omhulsel door heilige gedachten en gevoelens, niet aangetast door de gehechtheid aan de zintuigen en niet beïnvloed door vreugde en smart.
Vijnamaya: Het intellectuele omhulsel dient gezuiverd te worden door overpeinzing van de werkelijkheid.
Anandamaya: Het gelukzaligheidsomhulsel door je onder te dompelen in de verrukking van de Godrealisatie.
Panchakshari: recitatie van de vijflettergrepige mantra
Pancha mahabhuta's: de vijf elementen van het menselijk lichaam
Panchaprana's: de vijf vitale levensstromen: adem (prana), zelf (apana), levenskracht (vyana), omhooggerichte levensdrang (udana) en gelijkheid (samana)
Panchatanmatra's: de vijf ijle elementen (geluid, gevoel, vorm, smaak en reuk)
Paramapada: zonder naam en vorm (namarupa) en zonder vorm van handeling (kriyarupa); Hij die onbegrensd open is
Paramartha: deze wereld overstijgend, deze wereld die door lichaam en zintuigen begrensd is; het hoogste doel
Paramâtmâ: het hoogste Zelf; de Superziel. Volkomen expansie van Krishna (Bhagavân), die leeft in het hart van ieder wezen, in elk atoom van de stoffelijke schepping en zelfs tussen twee atomen in. Hij vertegenwoordigt het overal plaatselijk aanwezige aspekt van de Absolute Waarheid. 
Param Brahman: het allerhoogste Brahman; Krishna's onpersoonlijke sat-aspekt. Wordt onderscheiden in para en apara-brahman betrekking hebbend op resp. het ongeziene en geziene van de schepping.
Paripurna: de Onafhankelijke
Parvati: (bescherm)godin van de wijsheid
Pashimoth-asana: Seated forward bend.
Patanjali: Auteur van de yoga sutra's, die de basis vormen van het yoga systeem in de Indiase filosofie
Pindanda: de naam voor het innerlijk principe van de dualiteit, de ziener en het geziene, de verrichter van de daad en de daad zelf; 'de pupul'
Pita: foto
Prajna: bewustzijn
Prajnamandya: het intellect is zo afgestompt dat we niet in staat zijn de woorden van ouderen en wijzen te begrijpen
Prakriti: de objectieve wereld; de stoffelijke natuur met de levende wezens
Prana's: zinnen, adem
Pranâva: oerklank van God, identiteit van Krishna als bovenzinnelijke klank: AUM.
Pranavopasana: meditatie op OM of AUM
Pranavanada: het geluid van de donder bij onweer
Pranayama: ademregulering
Prasna: vraag
Prasnottara Vahini: Prasna: vraag, Uttara: antwoord, Vahini: stroom. 'Een Stroom van Vragen en Antwoorden'
Pratyagatma: het inwonende Zelf
Pratyahara: beteugeling van de geest; het terugtrekken van de zinnen uit de externe wereld en ze richten op een hoger bewustzijn
Prema: onbaatzuchtige liefde
Prithvi: aarde
Puraka: inademen van lucht
Purâna: vertelling; achttien zeer oude boeken over de geschiedenis van deze planeet en andere planeten. De vertellingen; achttien zeer oude boeken of bijbels, zes over Vishnu, zes over Shiva en zes over Brahmâ, die de (vedische) geschiedenissen van de relatie van de mensheid met de verschillende gedaanten van God en hun werelden bevatten. De Vishnu-purâna het Srîmad Bhâgavatam of ook wel de Bhagavata Purâna (of Krishna Bijbel) geldt als de belangrijkste. 
Purnam (om-): de volheid van Krishna: in zes kwaliteiten: rijkdom, schoonheid, roem, kracht, kennis en verzaking.
- Naar onderdelen het Volkomen geheel genoemd: de eenheid van Hem, de Heer; de ziel, de materie, de aktiviteit en de Tijd. (resp. Isvara, jiva, prakriti, karma en kâla).

Purushartha: het allerhoogste doel van de mens

R

Raga: gehechtheid
Raja-yoga: wordt ook wel het koninklijke pad van de yoga genoemd, waar de combinatie van het concentreren van gedachten tezamen met spirituele overdenking/weerspiegeling het terugtrekken van de zintuiglijke ervaringen, leidt tot een diepe meditatie (dhyana) en samadhi
Rajas, Rajo-guna: de geaardheid hartstocht
Ramâyana: (het pad van Râma): het epos over de avatâra Srî Râma van de hand van Vâlmiki die jeugdig verbannen naar het bos met Sîtâ, Zijn echtgenote, de strijd opvat tegen Râvana, een demonisch heerser en zo Zijn koninkrijk verwerft. 
Rasa: smaak
Rechaka: uitademen van lucht 
Roga: ziekte
Rupa: vorm

S

Sadhaka: benaming voor allen die zich bezighouden met geestelijke discipline (sadhana) in de yoga.
Sadhana: geestelijke oefening, inspanning, plicht
Saguna-upasana: aanbidding van de vorm
Sakara: een vorm hebbend
Sama: eerlijkheid
Samadhi: is het fixeren van de geest, vrij van alle impulsen en beroering, op de Heer of op de eigen realiteit. Het is de toestand waarin men zich in zijn eigen ware natuur bevindt. Samadhi is het vrij zijn van alle dualiteit; de geest zal onwrikbaar blijven bij ervaringen van dualiteit. Hij zal schijnen als een vlam in een windstille kamer. Hij is nishchala - onbewogen, onbeweeglijk.
Samana: gelijkheid
Samsara: De zee van tijd en verandering; het aardse bestaan; zinnelijke verlangens; de eindeloze cirkel van geboorte en dood.
Sanatana: eeuwig
Sanatana Dharma: de aloude wijsheid, de eeuwige wet
Sanjaya: beheersing van de zinnen
Sankhya-yoga: Grondige bestudering van het geestelijk ego als verschillend van het stoffelijk lichaam. Hierdoor wordt het levend wezen tot bhakti-yoga gebracht, waarin het kan overgaan tot de geestelijke aktiviteiten, welke zijn eigenlijke aktiviteiten zijn.
Sannyasa: Het stadium van volledige onthechting. Dit is de laatste van de vier levensstadia. Degenen die de geestelijke weg gaan, of die zich hebben losgemaakt van de wereld.
Het zich onthechten van de vruchten van doen en laten bij het vervullen van de plicht.
- De wereldverzakende orde, ashrama, van de rondtrekkende predikers.
- Vierde en laatste orde of fase van het geestelijk leven; volkomen verzaking van gezins- en maatschappelijk leven teneinde tot volmaakte beheersing van geest en zinnen te komen en zich geheel te kunnen wijden aan het dienen van Krishna.
Sannyasa in drieën:
- deha-sannyasa:
verschijningsvorm die het uiterlijk betreft;
- mano-sannyasa: stadium waarin alle verlangens en wensen worden opgegeven;
- atma-sannyasa: stadium waarin men voortdurend verzonken is in contemplatie over de Werkelijkheid.
Santosha: tevredenheid
Saptah samudrah: zeven legendarische zeeën (loka's):
zee van zout (lavana) - urine;
zee van sappen (cane) - transpiratie;
zee van wijn (sura) - zinnen;
zee van ghee (sarpis) - zaad;
zee van botermelk (dadhi) - slijm; 
zee van melk (saliva) - speeksel;
zee van zuiver water  - tranen.
Sarasvati: (bescherm)godin van de kennis
Sarvanga-sana: shoulder stand involving the lifting of all limbs.
Sat: het ware, de ziel
Sathya: waarheid(lievendheid)
Sathyakama: zich voorstaan op waarheid 
Satkarma: handelingen verricht uit liefde voor God en die niet zondig zijn
Sauca (soucha): rijnheid
S'aunaka Rishi: het hoofd van de wijzen die aanwezig waren in Naimisâranya toen Sûta Gosvâmî het Srîmad Bhâgavatam  verhaalde.
Sattva, sattva guna: geaardheid goedheid
Shabda: geluid
S(h)akti: kracht, energie
Shanti: innerlijke vrede, gelijkmoedigheid
Shastra's: vedische geschriften, de geopenbaarde Schrift.
Siddha-asana: perfect sitting posture.
Siddhi's: geestelijke verworvenheden die een belemmering in de zelfrealisatie kunnen vormen: het vermogen zich met het kleinste (animâ), grootste (mahimâ), zwaarste (garimâ) en lichtste (laghimâ) te kunnen identificeren en op eigen wens handelend (Prâkâmaya) overal toegang toe hebbend (prâpti), de elementen beheersend (vashitva) alles kunnende overheersen (isatva). 
Smr(i)ti: geheugen. Vedische kennis heette vroeger voordat er werd geschreven smrti en sruti  te zijn: dat wat gesproken - kennis rechtstreeks van Hem - en herinnerd wordt - beschrijvingen door verloste zielen. (zie ook Veda).
- Geschriften geboekstaafd door levende wezens onder bovenzinnelijke leiding, van even groot gewicht als de
sruti.
- Geschriften die verdere uitleg geven over de vier oorspronkelijke
Veda's en de Upanishads.
Sparsha: gevoel
Sruti: dat wat gehoord wordt; het gesproken woord; heeft betrekking op de mondelinge overlevering van vedische kennis
- Schriften welke rechtstreeks van God Zelf ontvangen zijn, de
Veda's en Upanishads, anders dan het geval is met de smriti.
Stuladeha: het grofstoffelijk lichaam (het lichaam dat is opgebouwd uit de 25 basiselementen):
uit aarde (prithvi): beenderen, huid, vlees, aderen en haar;
uit water (jala): bloed, urine, speeksel, slijm en hersenen;
uit vuur (agni): honger, dorst, slaap, traagheid en vriendschap:
uit lucht (vayu): activiteit, beweging, snelheid, schaamte en vrees
uit ether (akasha): begeerte, woede, hebzucht, trots en afgunst.
Suksmadeha (taijasa): het fijnstoffelijk lichaam
Supercausale lichaam: het zuiver bewustzijn, onvermengd met enig grondprincipe (tattva); de eeuwige Getuige, de Zelf-verlichtende (Mahakaranadeha)
Susupti: toestand van diepe slaap
Svarga: de hemel
Sva-svarupa: de ware vorm van het Goddelijke (eigen vorm)
Svedaja: uit zweet geboren, zoals luizen enz.

T

Tapas: Het bewustzijn (chitta) wordt zacht; de beheersing en coˆrdinatie van de lichaamsfuncties, in ongehechtheid leven, zelfbeheersing; versobering; vrijwillig aanvaarden van zekere beperkingen in materieel opzicht met het oog op geestelijke vooruitgang [SB; C1:17-24]
Taijasa: het zijn, geassocieerd met de droom-staat samengesteld uit de geest, intellect, de vijf vitale luchtstromen, de vijf zintuigen van waarneming, en de vijf elementen; degene die de droom ervaart of het onderbewustzijn
Tamas, Tamo guna: geaardheid onwetendheid, ook wel met traagheid en duisternis aangeduid
Tapta: heet
Tat: Hij
Tattva: grondprincipe
Trayi: de kennis (vidya) die het de mens mogelijk maakt de hemel (svarga) te bereiken door de passende rituelen en door werk (karma)
Turya: de toestand voorbij diepe slaap
Twam: Jij

U

Udana: omhooggerichte levensdrang
Udbhijja: uit de aarde geboren zoals mieren, planten en bomen
Upadhi: het masker, de beperking
Upanishad's: filosofisch gedeelte van de Veda's, honderd-acht in getal bedoeld om de persoonlijke aard van de Absolute Waarheid te begrijpen.
Upa-prana's: in vijven:
naga: oprisping
kurma: knipperen met de ogen
gridhra: verantwoordelijk vooor het niezen
devadatta: verantwoordelijk voor het geeuwen
dhananjaya: vult het lichaam en oorzaak van dik worden
Upasana: meditatie
Upeksha: de hoofddeugd van het gevoel hebben van niet betrokken zijn bij slechte mensen, geen gevoelens van liefde of haat ten opzichte van hen hebben
Uttara: antwoord

V

Vahini: stroom
Vairagya: onthechting
Vanaprastha: de teruggetrokken levenshouding, doorgaans derde levensfase tussen de 40 en 60 jaar. Derde ashrama van het varnasrama-stelsel: het stelsel van klassen (roepingen van dienstbaarheid) en geestelijke afdelingen (vormen van civiele status). De term wordt veelal gereserveerd voor zuivere toegewijden (geïnitieerden) die niet meer in de tempel leven en hun nageslacht al verwekt hebben of daar niet meer op uit zijn. Levensfase van bezinning en voorbereiding op de onthechte staat (zie sannyasa)
- Periode van zuivering, bedevaarten, studie, inkeer en overdracht van de kennis en macht naar de volgende generatie.
- Het zich losmaken van het gezinsleven.
- Iemand die volgens de regels van deze ashrama leeft.
Varna: elk van de vier afdelingen van de samenleving verdeeld naar de natuurlijke funktieverrichting van haar leden.
- Beroepsoriëntaties, beroepen, roepingen.
- Kleur
In vieren:
-
Brahmana's: brahmanen, geestelijken en intellectuelen.
- Ksatriya's: bestuurders, officieren.
-
Vaisya's: handelaren, en boeren.
- Sudra's: arbeiders en handwerkslieden
Eerbiedigen van dit systeem geeft harmonie en evenwicht in de samenleving. Als kastenstelsel is het echter onderworpen door Heer Caitanya die de liefde voor Krishna voorop stelde (zie ook
B.G. 4:13)
Varnashrama Dharma: Het klassieke Vedische maatschappelijk stelsel, verdeeld in vier geledingen: brahmanen (priesters, leraren), kshatriya's (beschermers en bestuurders), vaisya's (boeren, handelaren) en shudra's (dienaars en arbeiders); en in vier levensfasen: brahmacharya (celibatair discipelschap), grihastha (huwelijks- en werkend leven),  vanaprastha (terugtrekking uit het maatschappelijk leven en voorbereiding op) sannyasa (algehele wereldverzaking).
Varta: het onderricht in landbouw en andere activiteiten die op produktie gericht zijn
Vasana's: ontberingen in vieren: ze betreffen het lichaam, de geest, rijkdom en geslacht.
Vayu: lucht
Veda: letterlijk 'weten'; over het algemeen de vier Veda's - de Rig, Sâma, Yayur en Atharva. Bij uitbreiding worden ook geschriften als het Mahâbhârata en de Purâna's tot de Veda's gerekend (de vijfde Veda)
Veda's: De oudste heilige Geschriften van de Hindoes. Zij bevatten de Sanathana Dharma, de tijdloze geestelijke wet, die leert dat de eeuwige plicht van ieder levend wezen is, om God te dienen.
De Veda's omvatten de vier Veda's (de Rk, Yajus, Sâma en Atharva) en de honderdacht Upanishads, die het filosofische gedeelte behelzen, en de aanvulling daarop: de achttien Purâna's met het Srîmad Bhâgavatam als de Bhagavata Purâna, het Mahâbhârata (waarvan de Bhagavad Gîtâ deel uitmaakt), de Vedânta-sûtra. De avatâra Vyâsadeva stelde hierin vijfduizend jaar geleden de hele geestelijke kennis te boek, welke oorspronkelijk door Krishna Zelf overgeleverd langs de mondelinge weg. (Tot de Vedische Schriften behoren verder alle paramparâ-('de een na de ander' - geestelijke erfopvolging) geschriften, zoals het Ramâyana, de
Bhakti-rasâmrta-sindhu,  de Caitanya-caritâmrita enz.).
- Oorspronkelijk door Vyâsa in vieren gedeelde geestelijke erfgoed van de vedische cultuur:
- Rk of Rigveda: 1028 verzen over offers brengen aan goden en de schepping van de mens uit de Purusha;
- Sâma: liederen ter begeleiding van de offers;
- Yajus: mantra's in de maancultuur, en de
- Atharva-veda: mystieke hymnen.
Latere literatuur, de Purâna's (Gîtâ, Bhâgavatam, Mahâbhârat wordt tot de vijfde Veda gerekend.
- Er wordt ook wel eens gesproken van de drie Veda's met weglating van de laatste primaire oorspronkelijke Atharva veda over de mystieke hymen. De driedeling in vedische principes in deze samenhang verwijst naar upâsanâ: offers. lied en gebed; karma: vruchtdragende arbeid, jnana: spirituele kennis.
Vedânta: (kennis-einde): de conclusies van de vedische kennis zoals neergelegd in de Bhagavad Gîtâ, Vedânta-sûtra en de Upanishads en vervolgens in het Srîmad Bhâgavatam, die de hoogste realisatie onderrichten van de Absolute Waarheid: overgave aan Krishna; de essentie van de vedische filosofie (zie ook achintya-bhedâbheda-vâda, Advaita en Madhva)
Vedanta-vakya-shravana: luisteren naar de voorschriften om het doel te bereiken 
Vedisch: Wat tot de Veda's behoort. Omdat de goddelijke openbaring tot op de dag van vandaag doorgaat, wordt de term bij uitbreiding ook voor complete literaturen na de oorspronkelijke Veda's gebruikt.
Venunada: het geluid van een drum
Vichakshana: scherpzinnigheid
Viditatma's: kenners van het Atma; zij weten dat God immanent in het universum aanwezig is en zien slechts Hem in alles om hen heen
Vidya: (tijdloze) kennis; in vieren:
Anvikshiki, Trayi, Varta en Dandaniti
Vijf elementen (van het lichaam): Akasha (ether), Vayu (lucht), Agni (vuur), Jalam (water) en Prithvi (aarde).  (Pancha mahabhuta's)
Vijnana: wijsheid; wetenschappelijke of verwerkelijkte geestelijke kennis
Viparyayaduragraha: door eigenwijsheid het eigen standpunt als correct blijven beschouwen en verdedigen
Virât-rûpa: grote (cosmische) gedaante of universele gedaante van Krishna. Zijn uitwendige manifestatie zoals in het tweede canto, eerste hoofdstuk, van het Srîmad Bhâgavatam beschreven.
- De gedaante die Krishna, Arjuna op het slagveld toonde, zoals beschreven in
hoofdstuk elf van de Gîtâ.
Vishayasakti: meer aandacht voor het kritiseren van de tekst dan voor de geest van de leringen
Viveka: onderscheidingsvermogen
Vrata: juiste levenswijze
Vritti's: impulsen
Vyana: levenskracht

XYZ

Yama: onthechting/onthouding
Yamadhuta:
'bode van de Godluisteren naar de voorschriften om het doel te bereiken (vedanta-vakya-shravana) doods'; het tegenovergestelde van een avadhuta
Yatna: intentie
Yoga: Letterlijk: 'verbinding, juk'; pad van geestelijke discipline naar het Allerhoogste of de Allerhoogste; eenwording; wetenschap van de bewustzijns-vereniging; het zich verbinden met het absolute ofwel God (Krishna)
- Het zich door onthoudingen, inachtnemingen in lichaamshoudingen de adem beheersend, verinnerlijken en concentreren zodat overstijging plaats vindt en verzonkenheid in het bovenzinnelijke tot stand komt
- Krishna in
BG 2:48: verbondenheid, gelijkmoedigheid, evenwichtigheid van geest. (zie ook: Astanga-yoga)
Yogi: iemand die yoga beoefent.
Yuga's: De wereldtijdvakken die elkaar in een cyclus opvolgen: satya-yuga, het gouden tijdperk; treta-yuga, het zilveren tijdperk; dvapara-yuga, het koperen tijdperk; en kali-yuga, het - huidige - ijzeren tijdperk.
Yuga-dharma: De methode van Godrealisatie van een bepaald yuga. Voorgeschreven voor het huidige tijdperk is het chanten van de mahâ-mantra.

Ziel, gebonden of gekonditioneerde-: Benaming voor de belichaamde ziel, die, omdat ze zich met haar stoffelijk lichaam vereenzelvigt, onderworpen is aan de wetten der natuur. Het lichaam wordt gevormd op basis van de verlangens van de ziel. De ziel heeft bepaalde verlangens, en daardoor ontstaat er een bepaald lichaam (BG 18:61)
Ziel, zelfgerealiseerde -: Een ieder die beseft dat hij een geestelijke ziel is, een eeuwige dienaar van God, en overeenkomstig deze realisatie handelt, dus zich geheel in toegewijde dienst aan de Heer verbindt.
Zinnen: De vijf zinnen of zintuigen: het gehoor, de tastzin, het gezicht, de smaak en de reuk. Tevens, in ruimere zin, de tien zinsorganen: waarnemingsorgaan (oren, huid, ogen, tong en neus) en de organan van het handelen (mond, armen, benen, geslachtsorgaan en anus). 
Zuivere toegewijde: Iemand die vrij van alle gehechtheid aan de vruchten van zijn doen en laten (karma) en aan spekulatief denken (jnana), zich met hart en ziel aan de Heer overgeeft, waarbij hij tot volmaakte toewijding tot Krishna komt en de hoogste graad van zelfverwerkelijking bereikt. 

 

Inhoudsopgave